6

‘Jullie hebben je flink in de nesten gewerkt,’ zei de president van de Verenigde Staten. ‘Onze militaire bases in Engeland zijn in opperste staat van paraatheid gebracht en we zijn druk bezig om al het militaire personeel en alle militaire goederen terug te halen, inclusief onze gevechtsvliegtuigen. Die mogen de Styx absoluut niet in hun klauwen krijgen.’

Hij sprak Styx uit als ‘Staiks’, wat Chesters wenkbrauwen even omhoog deed schieten, maar hij had de vrouw van de binnenlandse veiligheidsdienst al beledigd toen hij probeerde haar te verbeteren. Dit was nota bene de president, dus mocht hij zelf bepalen hoe hij het wilde uitspreken.

‘We hebben een volledige lichaamsscan en behandeling met de Zuiveraar verplicht gesteld voor iedereen die via de vliegvelden en zeehavens ons land binnen komt, en voor iedereen die onze grens oversteekt,’ ging de president verder. ‘Na de gruwelijkheden op Capitol Hill waren we al op onze hoede voor menselijke bommen, maar nu zoeken we ook naar Donkerbelichte passagiers. Bob heeft me verteld dat we bij jullie in het krijt staan, omdat jullie ons de ontwerptekeningen van de Zuiveraar hebben bezorgd. Wat nog belangrijker is, commandant, is dat jullie Bob ook al vroeg op de hoogte hebben gesteld van de activiteiten van de Staiks, zodat we een noodplan klaar hadden liggen toen dit vorig jaar allemaal uitbrak. Amerika is u daarom iets verschuldigd.’

De president staarde indringend naar Parry, die zijn hoofd even boog bij wijze van antwoord. Toen vouwde de president zijn handen en leunde hij achterover op zijn stoel. ‘Wat kunnen we voor u doen, commandant?’

‘Tja, zoals u zelf al zei, zitten we hier diep in de problemen,’ begon Parry. ‘Groot-Brittannië is door de andere NAVO-partners geïsoleerd. Niet een van hen durft nog bij ons in de buurt te komen uit angst dat de ellende zich ook naar hen verspreidt. Om kort te gaan, meneer de president, vraag ik u om een militaire ingreep. Ik zie niet in hoe we de situatie hier kunnen oplossen zonder hulp van een conventionele troepenmacht die de leiding grijpt en de Styx verdrijft.’

De president sloeg zijn ogen neer alsof wat hij ging zeggen hem zwaar viel, maar Parry ging gewoon verder. ‘Meneer de president, onze twee landen zijn altijd verbonden geweest door hun speciale relatie en onze nood is hoog – dit is misschien wel de donkerste periode uit onze geschiedenis. Wij hebben uw hulp nodig om ons hierdoorheen te kunnen slaan. Wat betreft het ontstaan van deze crisis, tja… ik wil graag dat u van mijn vriend Chester zelf hoort hoe deze situatie zich heeft ontwikkeld… hoe Will Burrows en hij bij toeval op de onderaardse stad zijn gestuit en hoe zij tijdens hun vlucht voor de Styx hebben ontdekt dat ze van plan waren het Dominatievirus in te zetten.’

Chester kon niet geloven dat hij opeens bij het gesprek werd betrokken. Hij keek Parry wanhopig aan. Hoe kon hij, Chester, een heel gewone, onbeduidende jongen, dit bespreken met de Amerikaanse president.

‘Door de informatie die wij van Chester en Will kregen,’ vervolgde Parry, ‘waren wij tijdig op de hoogte van de Fase. Ik geloof niet dat er vandaag de dag nog een Engeland te redden was geweest als die twee jongens het complot niet hadden ontdekt.’

‘O ja, Chester,’ zei de president. Hij richtte zijn blik nu op de jongen, maar voordat hij verderging, kneep de president zijn lippen op elkaar in een gebaar van medeleven. Chester had hem dit al eerder zien doen op televisie in de nasleep van overstromingen, bomaanslagen en andere grootschalige rampen in Amerika. ‘Ik heb begrepen dat jij recent zelf een verschrikkelijk offer hebt gebracht tijdens het vervullen van jouw plicht – de dood van jouw vader en moeder. Mijn oprechte deelneming voor jouw verlies.’

Chester reageerde niet meteen, omdat hij met stomheid was geslagen, en de president leek niet helemaal op zijn gemak, alsof hij het misschien bij het verkeerde eind had. ‘Mijn oprechte deelneming… voor jouw vader en moeder… dat klopt toch, hè?’ vroeg hij met een korte blik op Bob.

Chester wilde ‘Ja’ zeggen, maar combineerde dit met een gelijktijdig uitgesproken ‘Ehm’, dus wat er uiteindelijk uit zijn mond kwam, klonk eerder als ‘Jam’. Hij kon zichzelf wel slaan. O. Mijn. God. De president van Amerika condoleert me met de dood van mijn ouders en ik zeg ‘Jam’ tegen hem! De president deed alsof hij op tafel naar een bepaald document zocht om zich een houding te geven. ‘Goed, ik heb Bobs briefing gelezen over de… de…’

Op dat moment fluisterde Bob iets in zijn oor. ‘Over de Kolonie,’ ging de president verder, ‘en ook over die Germaanse wereld in het hart van de aarde, en ik moet bekennen dat ik het moeilijk vind dat verhaal te geloven. Ik ben best bereid te geloven dat er ondergrondse – letterlijk ondergrondse – opstandelingen zijn opgedoken die hun zelfgefabriceerde biologische wapens en technologie gebruiken om jullie land op de knieën te dwingen, maar de rest van de gebeurtenissen… klinkt me eerder als het script van een bar slechte sciencefictionfilm in de oren. Daarom wil ik erg graag jouw kant van het verhaal horen, Chester, want jij was erbij. Jij hebt het allemaal zelf meegemaakt.’ Hij hield Bobs briefing in de lucht. ‘Overtuig me ervan dat dit echt is.’

Chesters mond zakte open en de hut leek om hem heen te draaien, ook al had dat niets te maken met de ruwe zee buiten.

Over iemand onder druk zetten gesproken.

De president van de Verenigde Staten vroeg hem naar zijn kant van het verhaal!

Hoe moest hij, de onbeduidende Chester Rawls, voormalig inwoner van Highfield, waar hij op de middelbare school had gezeten tot hij ervandoor was gegaan, de leider van de vrije wereld nu vertellen wat er allemaal was gebeurd?

‘Chester,’ spoorde Parry de jongen aan toen deze bleef zwijgen, ‘ik weet dat het niet gemakkelijk voor je is, knul, dus neem er maar rustig de tijd voor.’

‘Ja, maar… maar waar moet ik beginnen?’ zei Chester schor toen hij eindelijk zijn stem had teruggevonden.

‘Bij het begin,’ zei de president. ‘We hebben alle tijd van de wereld.’

Parry legde een hand op Chesters schouder. ‘Begin maar bij de verdwijning van dr. Burrows, en de tunnel onder zijn huis die Will en jij hebben gevonden.’

‘Oké,’ zei Chester. Hij haalde heel diep adem en begon te vertellen.

Wanneer Chester haperde, zat Parry klaar om in te grijpen en hem te hulp te schieten. Toen Chester was aangekomen bij de gebeurtenissen die tot de dood van zijn ouders in de Centrale hadden geleid, viel dat hem zo zwaar dat Parry het overnam en het relaas voor hem afmaakte.

‘Ik hoef u natuurlijk niet te vertellen hoe de situatie er nu voor staat, meneer de president,’ zei Parry toen hij bij het eind van het verhaal was aangekomen.

‘Dank jullie wel. Het is me het verhaal wel,’ zei de president en hij leunde achterover op zijn stoel. ‘Mag ik je iets vragen, Chester? Jij hebt hier al langer mee te maken dan wie ook… die Staiks – ik weet dat ze heel anders zijn dan wij – maar wat drijft hen? Wat is hun ultieme doel? Al het menselijk leven te vernietigen?’

‘Nou…’ begon Chester.

‘Wat ik eigenlijk wil weten is: valt er met hen te onderhandelen?’ voegde de president er nog aan toe.

‘Eh, onderhandelen?’ zei Chester, die een beetje werd overvallen door de vraag en er even over moest nadenken. ‘Ik geloof niet dat ze alle mensen dood willen hebben – ze willen ons alleen maar zo verzwakken dat we geen bedreiging meer voor hen vormen, waardoor zij de buitenwereld helemaal in hun macht kunnen krijgen. Het lijkt haast wel of ze denken dat die wereld van hen is. Volgens mij kunt u het wel proberen, hoor, dat onderhandelen, want ze staan wel open voor het sluiten van deals, maar u kunt hen onmogelijk ooit vertrouwen. Zij beschouwen ons niet als hun gelijken. Ze zijn al eeuwenlang bezig ons leven hier boven te verpesten met epidemieën en sabotagepraktijken.’

De president wreef over zijn kin. ‘De huidige agressie draait dus niet om geld of een poging om hun eigen land te vormen?’

‘Hun eigen land?’ Chester grinnikte even. ‘Dat zou u hun natuurlijk kunnen aanbieden, maar u moet wel weten…’ Chester keek de president recht aan, ‘… u moet wel weten dat ze, zelfs als ze op uw aanbod ingaan, op een dag ook jullie, ook Amerika, zullen aanvallen. Ze laten zich door niets en niemand tegenhouden als zij iets willen… en ze willen alles.’

‘Oké, het is me volledig duidelijk.’ De president pakte een van Bobs documenten op, las een paar regels en keek toen weer op. ‘Commandant, laten we er geen doekjes om winden. Uw Europese buren weigeren ook maar iets met jullie van doen te hebben en nu vraagt u mijn land een ingrijpende militaire verbintenis aan te gaan om jullie uit de moeilijkheden te helpen. En dat na alle financiële steun die we Europa al hebben moeten verlenen, omdat jullie banksysteem de Verenigde Staten dreigde mee te sleuren in een ongelooflijk diepe recessie.’

‘Meneer de president, ik…’ begon Parry.

De president hief zijn hand op. ‘Een ogenblikje, commandant, ik wil er een andere belanghebbende bij halen. Bob, gooi de verbinding maar open, als je wilt.’

Het scherm links van Chester sprong even op zwart en toen het weer aanging, toonde het een ovale tafel met een man of tien eromheen, de meesten in uniform.

‘Hallo, Dave,’ zei de president, die eveneens naar links keek. ‘We hebben jullie in beeld. Heb je dat allemaal kunnen horen?’ Obama had zich alweer omgedraaid naar de camera voordat hij antwoord kreeg uit de nieuwe kamer vol mensen. ‘Commandant, ik wilde dat jullie premier ons gesprek ook hoorde. We hebben geen tijd voor wilde geruchten.’

Parry liet zich niet uit het veld slaan door deze nieuwe ontwikkeling. ‘Goedenavond, meneer de premier,’ zei hij tegen de geërgerd kijkende man midden op het scherm, voordat hij de andere gezichten aan weerszijden van hem opnam. ‘Ik zie dat de complete oorlogsregering aanwezig is.’

Chesters mond zakte voor de tweede keer open – terwijl hij hakkelend zijn verhaal deed, had de Britse premier meegeluisterd en waarschijnlijk ook meegekeken. Hij vroeg zich af wie er hierna nog op de schermen zouden opduiken.

De premier kneep met de arrogantie van een misnoegde schooldirecteur zijn ogen tot spleetjes. ‘Commandant, ik kan het niet waarderen dat u achter mijn rug om rechtstreeks contact hebt opgenomen met de president. Waarom bent u niet via de normale kanalen gegaan en hebt u dit niet eerst met mijn medewerkers opgenomen?’

Parry reageerde totaal niet schuldbewust. ‘De normale kanalen? In een tijd als deze? Om twee redenen. Ten eerste, omdat ik niet wist wie ik kon vertrouwen. Ik wist niet wie de Styx allemaal al in hun macht hadden. Volgens mij bent u zelf Donkerbe…’

‘Wij zijn lang geleden allemaal al behandeld met de Zuiveraar,’ onderbrak de premier hem met een hooghartig hoofdgebaar. ‘De regering en al het personeel van mijn ambtswoning zijn inmiddels al een aantal weken schoon.’

Parry keek sceptisch toen hij dit hoorde. ‘Het is toch niet bij slechts één behandeling met de Zuiveraar gebleven, hoop ik? Uw collega’s en uzelf horen verschillende keren per dag te worden gecontroleerd.’

‘Ik heb uw advies over mijn veiligheidsmaatregelen niet nodig,’ zei de premier met stemverheffing om Parry duidelijk te maken dat hij niet graag had dat er aan hem werd getwijfeld. ‘Wat was uw tweede reden, commandant?’

‘Omdat we dit niet zelf kunnen oplossen. We hebben interventie van buitenaf nodig van een land dat niet door de Styx is beïnvloed.’ Parry hield opeens zijn mond en op zijn voorhoofd verscheen een diepe rimpel. ‘Mag ik vragen waar u op dit moment bent? Die kamer komt me bekend voor.’

‘Niet dat het u ook maar iets aangaat, maar ik heb iedereen bij elkaar geroepen in mijn kantoor in Westminster. Ik heb de beveiligingsadviezen opzijgeschoven, want ik ben niet van plan Londen te verlaten en die Styxtypes het idee te geven dat ze ons op de vlucht hebben gejaagd.’

Parry sprong zonder enige waarschuwing luid schreeuwend op van zijn stoel: ‘Stomme idioot! Hebt u het communiqué dan niet gelezen dat ik maanden geleden al heb ingeleverd?’ ‘Commandant, alstublieft,’ zei de president sussend in de hoop de rust te herstellen.

‘Kom, wind u toch niet zo op, beste man,’ zei de premier, die Parry’s opwinding kennelijk nogal vermakelijk vond.

‘Nee, jullie moeten naar mij luisteren, want dit is van levensbelang. Maak dat jullie daar wegkomen, nu meteen!’ Parry praatte zo heftig dat het speeksel in het rond vloog. ‘In plaats van mijn waarschuwing ter harte te nemen hebt u iedereen bij elkaar geroepen in de Houses of Parliament, waar jullie als schietschijf fungeren. Dat is precies wat de Styx willen. Chester en mijn zoon zijn erachter gekomen dat in het dak van de Eeuwige Stad – een reusachtige grot onder Westminster – een zwakke plek zit waar de Ruimers elk moment gebruik van kunnen maken. Straks blazen ze de hele boel op!’

‘Dat is waar,’ zei Chester, maar hij werd overstemd door de premier, die geen enkele moeite deed zijn hoon te verbergen. ‘Ach, welja. Natuurlijk. Alsof ze daartoe in staat zijn!’ bulderde hij. ‘We hebben geen enkel overtuigend bewijs gezien dat die mythische verloren stad waar u het over hebt echt bestaat. Ik vrees dat u een beetje te veel aan de whisky hebt gelurkt voordat u een dutje ging doen en toen wat raar hebt gedroomd.’ Hij aapte Parry’s Schotse accent na en vond zichzelf kennelijk erg grappig; hij wierp als een balkende ezel zijn hoofd in zijn nek en brulde van het lachen, en de hele tafel lachte met hem mee.

Het beeld van de premier en zijn oorlogsregering trilde even en verstarde plotseling.

Wat Chester en Parry nu op het scherm zagen, klopte niet – alsof iedereen, inclusief de premier, opeens veel dichter bij de camera was, alsof ze allemaal over de tafel waren geworpen.

In dat ene bevroren ogenblik lachte niemand meer, ook al galmde hun hese gelach nog kort door de hut als gevolg van de vertraging tussen beeld en geluid.

Daarna volgde er alleen nog maar een angstaanjagende stilte. Het verstarde beeld werd opgeslokt door een statische sneeuwstorm, en de president van de Verenigde Staten slikte iets weg en schraapte zijn keel. ‘Bob, kunnen we uitzoeken wat er aan de hand is met de verbinding?’

Parry was weer op zijn stoel gaan zitten en klemde zijn handen in elkaar. ‘Nee,’ fluisterde hij.

Chester had hem nog nooit zo bleek gezien. ‘Je denkt toch niet…?’ vroeg de jongen hem.

‘Ik hoop het niet, ik hoop echt van niet,’ antwoordde Parry.

‘Geen signaal? Helemaal niets?’ vroeg de president aan Bob, die door twee telefoons tegelijk praatte. ‘Goed, kunnen we dan misschien beeld krijgen van de Houses of Parliament? Hebben we drones in dat gebied?’

‘Een drone? Dáár?’ vroeg Parry, maar hij kreeg geen antwoord op zijn vraag, want Bob was druk in overleg met de president, die snel zijn geduld verloor. ‘Oké, als we een satellietverbinding hebben, zorg dan dat we beeld krijgen,’ zei hij, terwijl hij met zijn vuist op de tafel sloeg.

Het linkerscherm kwam weer tot leven en toonde een beeld van Londen van bovenaf, met in het midden de Theems die glinsterde in het vroege ochtendlicht.

‘Ja, uitvergroten tot een kwart kwadrant en het contrast digitaal versterken, graag,’ riep Bob in een van de telefoons.

Chester vond het ongelooflijk om te zien wat de spionagesatelliet allemaal kon: het beeld werd in een paar stappen uitvergroot tot de daken van de gebouwen aan de oever allemaal van elkaar te onderscheiden waren. Nadat het contrast was verscherpt, zoals Bob had verzocht, nam ook de helderheid toe en oogde de Theems als een zilverkleurige slang.

‘Tower Bridge,’ zei Parry toen hij het gebouw herkende.

‘Een ogenblikje geduld – we volgen de route van de rivier,’ meldde Bob hun en het beeld vloog nu langs verschillende bruggen over de Theems.

Toen de camera zijn bestemming had bereikt, hield het beeld stil.

‘O, mijn God, nee,’ zei de president.

‘Wat is dat?’ mompelde Chester, in de war gebracht door wat hij zag.

Parry drukte een hand tegen zijn slaap. Hij beefde. ‘Dat is een joekel van een gat in de grond.’

Chester zag wat hij bedoelde. Terwijl hij zat te kijken, stortten aan de rand van een steeds breder wordende kloof gebouwen als in slow motion in en tuimelden er brokstukken omlaag. De Houses of Parliament waren weg, evenals de Big Ben en Westminster Bridge – en ook de Theems verdween kolkend omlaag door de gitzwarte opening, zodat hele stukken van de rivierbodem zichtbaar werden.

‘Ze hebben het echt gedaan,’ zei Chester ademloos. ‘Ze hebben het dak van de Eeuwige Stad opgeblazen. Precies zoals Drake al dacht.’

Er viel een stilte en iedereen probeerde te verwerken wat ze hadden gezien.

‘Verdomme nog aan toe.’ De president liet zijn hoofd in zijn handen zakken en verborg zijn gezicht. ‘Hoe moet ik dit aan de vrouw en kinderen van de premier vertellen? Ze logeren op Camp David. Wat moet ik hun in godsnaam vertellen?’ zei hij tegen niemand in het bijzonder. Opeens keek hij Parry fel aan. ‘Hoe zit het met die medewerker van u, commandant – die mol bij de Staiks? Waarom bent u hier niet voor gewaarschuwd?’

‘Meneer de president,’ kwam Bob tussenbeide. ‘Die informatie is vertrouwelijk.’

Chester keek naar Parry, die zijn gezicht vertrok en heel ongemakkelijk keek.

‘De tijd van dergelijke subtiliteiten is voorbij,’ snauwde de president tegen Bob. Toen schudde hij zijn hoofd. ‘Jullie horen nog van ons, heren,’ zei hij.

Het laatste wat Chester zag, was het beeld van de president die een korte kappende beweging langs zijn keel naar Bob maakte en toen gingen de schermen pardoes uit.

‘Arme meid, je ziet er doodmoe uit. Wat zijn ze druk, hè?’ zei mevrouw Burrows met een aai over Colly’s kop. De kat, die languit op haar zij lag met haar hongerig drinkende kittens naast zich, was uitgeput, maar probeerde toch heel hard te spinnen.

Toen er iemand anders de kamer binnen kwam, keek Colly meteen op en dempte ze haar gespin. ‘Het is al goed, meisje,’ zei mevrouw Burrows om haar gerust te stellen. Zoals alle Jagers was ze erg beschermend naar haar jongen toe, en siste en gromde ze tegen iedereen die in de buurt kwam, ook al maakte ze een uitzondering voor mevrouw Burrows.

‘Ik zal blij zijn wanneer ik mijn eigen keuken weer terug heb,’ mopperde de eerste officier, terwijl hij voorzichtig over het speelgoed stapte dat de kittens overal op de keukenvloer hadden achtergelaten. Het was een eeuwenoude traditie van de Kolonisten om te helpen wanneer een Jager een nest jongen had, omdat het een hele opgave was om de levendige nakomelingen te verzorgen en hun rommel op te ruimen. Er waren talloze geschenken in de vorm van eten en dekens bij de voordeur achtergelaten, maar een andere welkom geschenk waren de stoffen speeltjes die mensen voor de kittens maakten. Met hun katoenen snorharen en glimmende kraaloogjes leken ze veel op de verschillende rattensoorten waarop de katten werden geacht te jagen zodra ze volwassen waren.

De eerste officier ging zitten en boog zich kreunend van de inspanning voorover om een speeltje op te rapen dat zijn aandacht had getrokken. Het was ditmaal geen rat, maar een in het zwart gekleed mannetje met een wit gezicht dat in zijn hand een piepklein stoffen boek vasthield waarop de letter C stond geborduurd. ‘Ha, een Styx en hij heeft zelfs het Boek der Catastrofen bij zich! Dit moet haast wel van iemand met gevoel voor humor zijn,’ zei de eerste officier grinnikend. ‘Als de maker was betrapt bij het naaien hiervan, was hij beslist verbannen of zelfs ter dood veroordeeld en opgehangen.’ Mevrouw Burrows draaide zich om naar de eerste officier. ‘O, is het een Styx? Ik dacht eigenlijk dat het jou moest voorstellen, lieverd,’ zei ze met een opgetrokken wenkbrauw.

De eerste officier grinnikte even, maar hield daar al snel mee op, omdat hij zich afvroeg of ze het wel als grapje had bedoeld. Het zicht van mevrouw Burrows was weliswaar zwaar beschadigd, maar haar verbeterde reukzintuig compenseerde dat ruimschoots, zodat ze de eerste officier kon helpen met het runnen van de Kolonie. Af en toe werd hij er echter aan herinnerd dat ze vrijwel niets kon zien.

‘Nee, ik ben er vrij zeker van dat het een Witnek moet voorstellen,’ zei hij. Hij schudde het speeltje heen en weer aan een van de kapotgekauwde benen. Plotseling dook een van de kittens, die had opgemerkt wat hij deed, erop af. ‘Oeps!’ riep de eerste officier toen het uit zijn hand werd gegrist en de kitten met zijn prooi onder de tafel wegschoot. ‘Daar was ik toch bijna een paar vingers kwijt geweest!’

Colly was opgehouden met spinnen, en ze gromde nu zacht en staarde met een indringende blik naar de eerste officier.

‘Zeg alsjeblieft tegen die verrekte Jager dat ik geen bedreiging vorm voor haar baby’s,’ zei de eerste officier. ‘Ze was vroeger nota bene van mij.’

Mevrouw Burrows lachte. ‘Ze bedoelt het niet kwaad. Zodra haar hormoonhuishouding weer normaal is, wordt ze vanzelf weer jouw Jager.’

De kitten kroop onder de tafel vandaan en sprong op, zodat zijn beide voorpootjes op het bovenbeen van de eerste officier rustten. Hij was dan misschien nog geen twee maanden oud, maar nu al groter dan een Bovengronderse huiskat.

De Jagerkitten schudde met zijn kopje en liet de lappenpop op de schoot van de eerste officier vallen. ‘Ach, kijk nou toch eens! Volgens mij heb ik er nieuw vriendje bij. Hij wil spelen.’

‘Och, die,’ zei mevrouw Burrows. ‘Dat is de grootste en hebberigste van allemaal. Net Bartleby.’

‘Hij lijkt ook sprekend op zijn vader. Misschien moeten we hem maar zo noemen – Bartleby, ter nagedachtenis aan zijn vader,’ stelde de eerste officier voor en hij gooide de Styxpop hoog door de lucht naar de andere kant van de keuken, zodat de kitten hem kon halen. Colly gromde opnieuw, deze keer harder. ‘Ik geloof alleen niet dat zijn moeder hem al wil laten gaan.’

Er hing een zware stilte in de keuken, tot mevrouw Burrows weer iets zei. ‘Over laten gaan gesproken, hoe langer ik erover nadenk… ik had Will nooit op die missie moeten laten gaan. Wat ben ik toch een slechte moeder.’ Ze gaf de eerste officier geen tijd om te reageren en ging meteen verder: ‘Hij is al zo lang weg en ik heb het akelige gevoel dat hem iets is overkomen.’

De eerste officier knikte even en gebaarde naar het plafond. ‘Daarboven valt alles in duigen. Misschien is hij wel teruggekomen en verschuilt hij zich nu ergens… op een veilige plek. Drake en de anderen waren tenslotte bij hem. Ze letten heus wel op hem, maar misschien kunnen ze ons geen bericht sturen vanwege de totale afsluiting.’

Onder leiding van mevrouw Burrows en de eerste officier had de Kolonie zich compleet afgesloten van de buitenwereld, omdat de problemen Bovengronds enorm waren en er een aanhoudende knagende angst heerste dat de Styx hun aandacht uiteindelijk misschien wel weer op de Kolonie zouden richten en hun heerschappij daar herstellen. Ze waren in het verleden wel vaker helemaal afgesloten geweest, maar dat was dan altijd gebeurd in opdracht van de Styx, de laatste keer nadat Will met Cal was ontsnapt toen het hem niet lukte Chester te bevrijden uit de Bunker. De huidige afsluiting was echter niet bedoeld om de bewoners van de Kolonie te straffen, maar om hen te beschermen. Het goede nieuws was dat ze bijna al hun voedsel, afgezien van vers fruit, weer zelf konden produceren. De opnieuw beplante stuiverzwamvelden leverden een nieuwe oogst en ook het veefokprogramma verliep voorspoedig.

‘Wacht maar af – binnenkort komt hij gewoon weer opdagen. Het komt allemaal heus wel goed,’ zei de eerste officier om mevrouw Burrows gerust te stellen. Toen de kitten met het speeltje terugkwam en weer met zijn poten tegen zijn been opsprong, aaide de eerste officier over de huid op zijn brede voorhoofd. De kitten miauwde genietend. In een fractie van een seconde stond Colly met gekromde rug rechtop.

‘Ik denk dat je kitten Bartleby maar beter met rust kunt laten voordat ze je aanvalt,’ raadde mevrouw Burrows hem aan.

‘Okidoki,’ zei de eerste officier zuchtend en hij stond langzaam op van zijn stoel met beide handen in de lucht geheven alsof hij zich overgaf. ‘Het is niet mijn bedoeling de boel in het honderd te gooien. Dat het nu toevallig mijn huis is en mijn keuk…’

‘Er is iets helemaal mis,’ riep mevrouw Burrows opeens uit. Ze draaide haar hoofd met een ruk om naar de kale muur. ‘Er is net iets heel ergs gebeurd!’

‘Wat – met de muur?’ vroeg de eerste officier.

Mevrouw Burrows rolde haar ogen helemaal naar boven, zodat alleen het wit zichtbaar was. ‘Water – ongelooflijk veel water… en het komt onze kant op.’

‘Waarvandaan… hoe ver weg is het?’ vroeg de eerste officier dringend.

Mevrouw Burrows huiverde en haar ogen rolden terug op hun plek. ‘De andere kant van de Kolonie… die kant uit.’ Ze wees naar de muur.

De eerste officier rende naar de deur. ‘Dan komt het vast en zeker via het Labyrint!’ riep hij. ‘Er is zeker iets ingestort.’ Hij bleef in de deuropening staan en kitten Bartleby volgde hem nieuwsgierig met zijn blik. ‘Mijn God – als het in het Labyrint is, kan het een breuk in de Eeuwige Stad zijn! Herinner jij je nog dat Eddie Drake vertelde over een zwakke plek in het dak? Misschien is dat het wel?’

Zodra ze buiten stonden, spraken mevrouw Burrows en de eerste officier de eerste persoon aan die ze tegenkwamen om alarm te slaan. Ruby Withers, die ruim in de zeventig was, maar nog altijd niet van plan om te stoppen met het werk dat ze al ruim een halfjaar deed, liep rond met haar trap om de brandende bollen boven in de straatlantaarns af te stoffen. De eerste officier droeg haar haastig op naar de dichtstbijzijnde kerk te gaan en alarm te slaan door de klok te luiden. Ruby snapte meteen wat de bedoeling was. Iedere Kolonist kende drie grote angsten: de Ontdekking (dat Bovengronders hun stad vonden en binnen drongen), een grote brand en insluiting door een enorme overstroming.

Binnen een paar minuten leidde het geluid van de ene klok in de dichtstbijzijnde kerk tot dat van een tweede in een aangrenzende wijk, gevolgd door een derde, totdat er overal uit de Kolonie klokgelui en geschreeuw klonken.

Er heerste verwarring omdat er geen directe dreiging te bekennen was, en zelfs de eerste officier hoopte stiekem dat mevrouw Burrows het bij het verkeerde eind had en dat het vals alarm was. Toen ze bij de rand van de Zuid-Grot aankwamen, gutste het water echter al omlaag over het pad in het midden van de steile tunnel die omhoogvoerde naar het Kwartier.

‘Het is begonnen,’ zei mevrouw Burrows.

De eerste officier holde snel door de steile tunnel naar boven tot aan het eerste zijtunneltje. Helemaal aan het eind daarvan bevond zich een zware ijzeren deur, een van de vele die vanuit de Kolonie toegang gaven tot het Labyrint. Deze was dichtgelast en hoewel er een stroompje water onderdoor sijpelde, wees niets erop dat er iets ernstigs aan de hand was.

Dat werd pas duidelijk toen de eerste officier het glazen controleraampje in de deur schoonboende en er met zijn lantaarn doorheen probeerde te schijnen.

‘Néé!’ riep hij ontzet.

Hij hoefde mevrouw Burrows niet eens te vertellen dat hij had gezien dat het waterniveau aan de andere kant pijlsnel steeg. Haar superzintuig waarschuwde haar dat alle toegangen tot het Labyrint steeds meer onder druk kwamen te staan doordat er duizenden liters water door de tunnels kolkten.

Er voegden zich steeds meer Kolonisten bij hen. Zelfs de nieuwe Gouverneurs hielpen een handje mee; de eerste officier zag dat Cleaver zijn niet onaanzienlijke lijf inzette om een met stenen beladen kar voort te trekken, terwijl Squeaky en Gappy Mulligan duwden.

Hoewel heel veel ervaren ambachtslieden – de steenhouwers, ingenieurs en andere specialisten die de grotten en openbare voorzieningen onderhielden – door de Styx waren meegenomen voor hun broedprogramma, werden degenen die waren achtergebleven snel gemobiliseerd. Karren vol stenen en werktuigen werden uit de bouwplaatsen van de Kolonie gehaald.

In de wetenschap dat een complete doorbraak ertoe zou leiden dat hun ondergrondse stad door duizenden liters water zou worden overspoeld en hoogstwaarschijnlijk onbewoonbaar zou raken, zwoegden de Kolonisten onvermoeibaar voort om de toegangen tot het Labyrint te versterken door er stevige steunmuren tegenaan te bouwen. Bij de ingangen die sterk genoeg werden geacht om het gewicht van het water te kunnen weerstaan, sloegen de Kolonisten breeuwijzers in de kieren rond de randen van de metalen deuren in een poging lekkage tegen te gaan.

Mevrouw Burrows verstrekte ter plekke zoveel mogelijk informatie, ook al werd dit steeds moeilijker, omdat de gigantische hoeveelheid water het gangenstelsel van het Labyrint volledig vulde, waardoor ze het met haar reukorgaan niet kon aftasten.

Pas na bijna een etmaal onderbraken de Kolonisten hun inspanningen om even te pauzeren. Ze kwamen allemaal vermoeid, doorweekt en bedekt met een laag vuil bij elkaar op het hoofdpad, waarover nog altijd water stroomde, maar het leek in elk geval niet erger te worden.

‘Zo’n enorme hoeveelheid water kan toch alleen maar uit de Theems komen?’ vroeg mevrouw Burrows aan de eerste officier.

‘Ik ben bang dat je gelijk hebt,’ antwoordde hij. ‘Ze hebben het dak boven de Eeuwige Stad opgeblazen. Precies zoals Drake al had voorspeld.’

Mevrouw Burrows schudde haar hoofd. ‘Als ze echt zover zijn gegaan, wat zullen de Styx dan nog meer doen? We moeten erachter zien te komen wat er Bovengronds gebeurt,’ zei ze. ‘Misschien hebben ze onze hulp nodig.’

‘Ik weet het nog niet, hoor…’ zei de eerste officier, die zijn zware schoen in een van de kleine waterstroompjes had gezet en toekeek hoe het een nieuwe route door de vochtige aarde zocht. ‘We hebben hier zelf genoeg problemen. Het laatste wat we willen, is dat de Witnekken weer binnen komen zwermen zodra we een toegang openen.’

Ze liepen zwijgend verder. Will wierp zo nu en dan een blik op Elliott en vroeg zich af wat er met haar aan de hand was, want ze was zichzelf niet. Zoals ze zich tegen Jürgen gedroeg, dat was helemaal niets voor haar en Will wist niet wat daar de reden voor was.

Toen ze dicht bij de toren waren, drong de omvang van het hoog in de heldere lucht stekende bouwsel pas echt goed tot hen door. De buitenkant was volkomen glad en grijs, met slechts hier en daar een vlek waar nog wat aarde hing. De uitstekende schijfvormige constructie helemaal bovenaan bleek door de kracht van de zon lastig te zien, maar zodra ze nog wat dichterbij kwamen, bood deze hun in elk geval wat schaduw.

Daar troffen ze ook Woody aan, die als een wachtpost bij de voet van de toren stond, waar de grond bezaaid was met stapels verbrijzelde steen en grote rotsblokken. Dat kwam overduidelijk doordat de toren dwars door de grond naar boven was gestoten en bodemlagen diep onder de korst mee naar boven had getrokken.

Ze liepen naar Woody toe, die Elliott aandachtig volgde met zijn blik. Blijkbaar had hij er nu geen moeite meer mee om haar recht aan te kijken. Sinds de onverklaarbare gebeurtenissen bij de piramide had het mannetje met zijn zonnebril en gekke hoedje een ware transformatie ondergaan: van een excentriek ogend maar ongevaarlijk lid van het team was hij veranderd in een nogal onheilspellende figuur, zo erg zelfs dat Will en Jürgen allebei een beetje op hun hoede voor hem waren.

Elliott had daar kennelijk geen last van, want ze liep direct naar de bosman toe. Hij deed een stap opzij om haar het symbool met de drie licht uiteenlopende lijnen achter hem te laten zien.

Will kon verder geen enkel onderscheidend kenmerk zien op de rondlopende buitenkant van de toren – alleen maar die drie lijnen die in de gladde muur stonden gekerfd. ‘Dat lijkt heel veel op dat paneel dat jij in de piramide hebt aangeraakt,’ merkte hij op.

Alsof er een stilzwijgende afspraak bestond tussen Woody en Elliott bleven de ogen van de bosman onafgewend op de drie lijnen gericht toen zij haar hand ernaar uitstrekte.

‘Nee, dat gebeurt niet! Mooi niet!’ schreeuwde Will meteen en hij schoot op Elliott af om haar vast te grijpen en bij het symbool weg te trekken. ‘Dat laat ik niet toe!’

Elliott bleef heel rustig. ‘Het is goed, Will. We lopen geen van allen gevaar. Echt niet.’

Hij liet haar los en zijn armen bungelden slap langs zijn lijf. ‘Ben je de laatste keer dat je dit deed al vergeten?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Dat gebeurt heus niet nog een keer.’ Wills frustratie nam alleen maar toe en zijn stem klonk een toon hoger. ‘Welja, en dat weet jij natuurlijk zeker, hè? Op basis waarvan eigenlijk? We hebben te maken met iets wat we niet begrijpen en wie zal zeggen hoe het afloopt als jij je hand daar weer op legt? Straks raak je deze keer wel gewond.’ Hij keek woedend naar Woody. ‘Vraag hem eens wat dit voor toren is en waarom hij hier staat.’

Elliott zei iets in het Styx tegen de bosman, die met een ondoorgrondelijk gezicht antwoord gaf. Ze stelde nog een vraag en hij antwoordde opnieuw in de raspende Styxtaal. ‘Hij weet net zoveel als wij,’ zei Elliott tegen Will.

‘Nou, die indruk krijg ik anders niet,’ sputterde Will tegen.

Elliott slaakte geërgerd een zucht. ‘Moet je horen, ik heb het hem gevraagd. Het enige wat hij zegt is dat dit was voorbestemd. Hij gebruikt een woord dat ik niet ken, maar ik vermoed dat het “lot” of “lotsbestemming” of zoiets betekent. Misschien is het wel Oudstyx.’ Ze bukte zich om haar geweer op de grond naast haar voeten te leggen en kwam toen weer overeind. ‘Voel jij het dan niet, Will?’ zei ze. ‘Het is overal om ons heen.’

Will schudde zijn hoofd. ‘Dat heb je al eerder gezegd. Wat moet ik dan precies voelen?’

‘Er is hier iets en het is veel en veel groter dan wij,’ antwoordde Elliott.

Will en Jürgen keken elkaar even aan. Een haveloze zwerm aasgieren stond in de omgewoelde aarde te pikken, en de drie grootste, zeer onaangenaam ogende exemplaren, die eruitzagen als een opengebarsten kussen, vochten om een smakelijk hapje. Ze maakten schorre, schurende geluiden tijdens het ruziën, maar op een of andere manier paste het wel bij dat moment.

‘Nee, ik heb helemaal niet het gevoel dat er iets is.’ Will tuurde duidelijk vol twijfels naar de top van de toren. ‘Luister eens, ik wil net als jullie weten wat hier aan de hand is, maar we moeten wel voorzichtig zijn. We hebben geen flauw idee waarom deze toren hier staat, dus moeten we het stapje voor stapje aanpakken.’

‘Het spijt me, Will. Ik laat me door niemand vertellen wat ik moet doen,’ verklaarde Elliott vlak. ‘Dit is mijn keus.’

Will zuchtte, want hij wist niet wat hij nog meer kon zeggen om haar te overtuigen. Hij had zijn bezwaren kenbaar gemaakt en afgezien van haar met geweld tegenhouden was er verder niets meer wat hij kon doen. Daarom hield hij dus zijn mond toen Elliott hem nog één keer aankeek en naar het symbool toeliep. Hij zorgde er wel voor dat hij klaarstond om haar op te vangen, voor het geval ze weer achteruit werd gesmeten.

Elliott stak voorzichtig haar hand uit en legde haar vingers in de drie verdiepte lijnen.

Ze deed een stap naar achteren toen er links van het symbool plotseling een ronde opening met een doorsnede van ongeveer drie meter in de toren verscheen. Er was helemaal niets te horen, alleen wat losse stenen die door het gat naar binnen rolden.

Will bleef waar hij was, maar Jürgen glipte meteen langs Elliott en bekeek de ingang aandachtig. ‘De buitenste laag is enkele centimeters dik. Ik kan niet zien waar de deur of het paneel is gebleven. Hoe… waar is het naar binnen geschoven?’

‘Het is hetzelfde als met dat luik in de piramide,’ zei Will.

Elliott ving de klank in zijn stem op en keek hem even aan. Hij voelde zich ontzettend in de steek gelaten door zijn maatje. Ze had niet naar hem geluisterd.

Jürgen had helemaal niets in de gaten. Hij zette zijn onderzoek voort en tikte op verschillende plekken rond het gat, maar zijn knokkels maakten bijna geen geluid. ‘Ik kan niet zeggen wat dit voor materiaal is – zo te zien is het noch steen noch metaal.’

‘Zie je wel – we liepen dus echt geen gevaar. Wat heb ik je gezegd?’ zei Elliott met een voorzichtig glimlachje tegen Will en ze liep naar haar geweer om het van de grond op te rapen. Will ging er niet op in en deed in plaats daarvan net alsof hij door de opening naar binnen staarde. Toen zwaaide hij er met een hand naar. ‘En nu? Gaan we naar binnen? Stel dat het gat weer dichtgaat en wij binnen vast komen te zitten?’

Elliott keek hem met een nietszeggende blik aan. ‘Jezus, wat ben jij de laatste tijd toch een bange schijterd! Waar is de grote ontdekkingsreiziger gebleven? Misschien word je wel gewoon oud!’

‘Ik word helemaal niet oud,’ reageerde Will. Hij stormde zonder na te denken langs Jürgen, die hem een beetje verbaasd nakeek toen hij pardoes de toren in rende.