17

Wanneer ze moest beslissen welke kant ze zouden uit gaan, leek Elliott nooit te twijfelen, ook al kwam het een enkele keer voor dat ze even bleef staan alsof ze naar een stem luisterde die Will niet kon horen. Al snel ging ze weer verder, altijd met Will vlak bij haar, en slopen ze van portiek naar portiek door de straat, terwijl ze het donker voor hen afspeurden naar Ruimers of Armagi.

‘Ik herken dit,’ merkte Will op toen ze bij Euston Road aankwamen en de weg onder dekking van de voertuigen overstaken. Ze vervolgden hun pad op deze angstvallige manier, telkens een klein stukje opschuivend en dan weer stilstaand, tot ze even later een plek bereikten die een stortvloed van herinneringen bij hem opriep.

‘Russell Square,’ zei hij tegen Elliott toen ze het plein op liepen. Opeens zagen ze iets wat hen meteen deed stilstaan. Pal voor hen, midden op de weg, lag het staartstuk van een passagiersvliegtuig. De vliegtuigromp was boven op het verkeer neergestort en eronder lagen heel wat verwrongen, zwartgeblakerde auto’s. Dit was vast en zeker gebeurd toen de ellende pas was begonnen en mensen zo snel ze konden probeerden Londen te verlaten. Het land zelfs, als ze een plekje in een vliegtuig konden bemachtigen. Will staarde naar de verbrande, afbladderende verf op de blauw-witte staartdelen en kwam pas in beweging toen Elliott hem een zetje gaf. Ze staken het plein schuin over via een grasveldje waar mensen ooit tijdens de lunch op een bankje hun boterhammen hadden zitten eten. Het was nu totaal anders; de brandende kerosine van het vliegtuig had elke vierkante centimeter van de grond zwart geblakerd en de bomen waren gereduceerd tot dreigende zwarte spiesen van houtskool.

Aan de andere kant van het plein moesten ze nog een aantal vliegtuigonderdelen omzeilen, maar toen ze eenmaal de weg waren in geslagen die hen daarvandaan verder voerde, voltrok zich een verandering in Elliott. Ze liet alle voorzichtigheid varen en rende voor Will uit zonder hem nog langer af te schermen. Hij klaagde niet, maar accepteerde het gewoon, opgelucht omdat ze niet langer met een slakkengangetje vooruitkwamen.

Toen ze verderop in de straat waren, wist Will plotseling waarom deze wijk hem zo bekend voorkwam – hij had deze route heel vaak gelopen met dr. Burrows en het enorme gebouw dat Will nu zag, was de plek waar zijn vader hem in de weekenden vaak mee naartoe had genomen. Aan de hekken hingen inderdaad zelfs nog verschillende posters die de nieuwste tentoonstellingen aankondigden en bevestigden dat Will gelijk had.

Hij tikte Elliott op haar schouder. ‘Waren we hier al die tijd al naar onderweg?’ vroeg hij haar. Ze knikte. ‘Je beseft toch hoop ik wel dat dit het British Museum is, hè?’ zei hij opgetogen tegen haar en hij wees naar het drie verdiepingen tellende gebouw dat een meter of zeven achter het hekwerk stond.

Ze had gebiologeerd naar het gebouw staan staren, maar richtte haar aandacht nu op het hek en pakte het vast alsof ze overwoog eroverheen te klimmen. ‘Hoe komen we binnen?’ vroeg ze.

‘Laten we naar de voorkant lopen,’ stelde hij voor.

Elliott begon te hollen en het kostte Will aardig wat moeite om haar bij te houden.

‘Wacht even,’ zei hij tegen haar toen ze bij de hoek aankwamen. ‘Waarom zoveel haast? Weet je trouwens wel zeker dat je hier moet zijn?’

‘Heel zeker,’ antwoordde ze onmiddellijk.

Will nam haar mee naar de hoofdpoort. Hoewel deze dicht was, was er aan de zijkant een kleinere ingang voor voetgangers, zodat ze het museumterrein konden op lopen. Hoewel alles in duisternis was gehuld, kon Will met Drakes lens voor zijn oog alles zo duidelijk zien alsof het overdag was.

Toen Will achter Elliott aan het plein op liep, gaf de sterke band met zijn verleden hem nieuwe moed. Dit museum met zijn indrukwekkende voorgevel als van een Griekse tempel kende hij heel goed en het was hem erg dierbaar.

Will werd in gedachten teruggevoerd naar gelukkiger, veiliger tijden. Veel van zijn allervroegste herinneringen betroffen excursies naar musea, met name dit museum, ook al had dr. Burrows altijd een zelfzuchtige reden gehad voor elk bezoek, had hij weinig aandacht voor zijn zoon en bleef hij zelden ergens staan om hem iets te vertellen over de tentoongestelde voorwerpen. Toen Will wat ouder en onafhankelijker werd, had hij zijn vader gewoon laten vertrekken om datgene te doen waarvoor hij was gekomen en zag hij hem pas weer terug bij de uitgang wanneer het tijd was om naar Highfield terug te keren.

Nu de wind over het plein voor het museum joeg en al het afval in een chaotische werveling tot leven wekte, zag het er bijzonder troosteloos uit. Het krioelde er niet langer van de toeristen zoals hij zich dat herinnerde van zonnige zondagochtenden, met op de achtergrond het voortdurende gepiep van Londense taxi’s die afremden om mensen af te zetten of op te halen.

‘Dat zijn net de lampen in de Kolonie,’ zei Elliott abrupt. Ze wees naar de lantaarnpalen die overal op het terrein stonden. Hoewel er geen gloeiende lichtgevende bollen boven op de ijzeren palen zaten, had ze inderdaad gelijk; Will zag de gelijkenis wel. Hij wilde het net beamen toen Elliott opeens bleef staan en haar hoofd iets schuin opzij hield alsof ze weer naar die onhoorbare stem luisterde.

Ze sprintte naar de middelste van de drie deuren van de hoofdingang. Daar aangekomen begon ze er zo hard aan te rukken en rammelen dat het geluid over het hele voorplein weergalmde. Het was een verspilling van tijd, want hij zat stevig op slot. Ze voelde aan de andere glazen deuren en maakte daarbij al net zoveel lawaai.

‘Zeg!’ siste Will. ‘Probeer je soms de aandacht op ons te vestigen of zo?’

Hij kon zien dat ze ontzettend graag naar binnen wilde en haar ogen vlogen langs de ingang heen en weer alsof ze gewoon niet kon geloven dat geen van de deuren open was.

‘Weet je zeker dat dit is waar je moet zijn?’ vroeg hij.

‘We zullen moeten inbreken,’ brabbelde ze wild, terwijl ze tegen de ruit onder in de deur schopte. ‘Of de boel met explosieven opblazen om naar binnen te kunnen.’

‘Hou op. Blijf in godsnaam een beetje rustig, Elliott,’ zei hij met klem en hij trok aan haar arm. ‘Dat gaat niet. Laten we het daar eens proberen.’ Hij wees naar de zijvleugel van het museum aan de overkant van het voorplein.

Ze spurtte naar de plek toe die hij had aangewezen, een gebouw dat iets verder naar achteren stond dan de voorgevel van het hoofdgebouw, maar wel van dezelfde soort kalksteen uit Portland was gemaakt.

Iemand had met een auto de deuren opengeramd en het voertuig achtergelaten zodra hij binnen was. Will en Elliott klommen eroverheen om bij de zwartgeschilderde deur te komen, die krakend op één scharnier openhing.

Een stukje voorbij de ingang waren op de marmeren vloer stukken smoezelig uitziend karton neergelegd en op de grond lagen enkele dekens op een hoop. Afgaand op de lege snoepwikkels en etensverpakkingen hadden hier mensen gebivakkeerd, ook al wees niets erop dat diegenen hier nu nog steeds leefden.

Will deed de deur zorgvuldig achter hen dicht. Hij was nog nooit in dit gedeelte van het museum geweest en leidde aan de bordjes op de deuren al snel af dat het kantoorruimtes waren. Hij haalde Elliott in, die al op weg was naar de voor het publiek toegankelijke zalen. Het maakte niet uit of ze nu wel of niet haar gevoel volgde, of wat het ook was dat haar voortdreef, de weg erheen was gemakkelijk te vinden vanwege de slijtplekken op de vloer en het spoor van snoeppapiertjes en lege frisblikjes.

Ze kwamen langs een paar deuren die aan het verbrijzelde hout rond de sloten te zien wel moesten zijn geforceerd, en liepen verder naar de zalen die waren gewijd aan de Griekse en Romeinse oudheid. Will bekeek onderweg de voorwerpen uit het oude Kreta en Mycene in de vitrinekasten, waarvan hij er veel van vroeger kende.

Ze kwamen aan bij het vierkante binnenplein van het museum, een flinke ruimte die vroeger was blootgesteld aan de elementen, maar nu was overdekt met een modern dak van glazen mozaïekwerk. Midden op het binnenplein stond het ronde gebouw dat de ‘Reading Room’ werd genoemd. Ze liepen ernaartoe en hun voetstappen echoden door de enorme ruimte.

Het viel Will op dat Elliott geen enkele moeite deed om hun omgeving af te speuren. ‘Ik neem aan dat we hier aardig veilig zijn,’ zei Will vooral om zichzelf gerust te stellen en niet zozeer om haar iets duidelijk te maken. ‘Degenen die hier bivakkeerden, lijken te zijn vertrokken. Ik denk dat een museum niet de eerste plek is die bij je opkomt als je aan eten denkt,’ zei hij. Zijn maag dacht daar anders over en rammelde luidruchtig, zodat hij hoopte dat de ramkrakers in de auto niet de hele voorraad snoep en cola hadden geplunderd.

Elliott bleef onverwachts staan en hield haar hoofd scheef, alsof ze weer naar iets luisterde.

‘Waar moeten we nu naartoe?’ fluisterde Will.

Ze hief haar hand op om hem tot stilte te manen en deed haar ogen dicht.

‘Nou, je kunt dus kiezen uit Afrikaans, Midden-Oosters of Eur…’ somde hij op in een poging indruk op haar te maken met zijn kennis van de verschillende afdelingen, maar ze praatte er dwars doorheen.

‘Nee… daarboven,’ zei ze langzaam; ze deed haar ogen knipperend weer open en liep nog een stukje verder door tot het gangpad dat zich uitstrekte tussen de Reading Room en de achtermuur van het plein in zicht kwam.

‘Uitstekende keuze,’ zei Will. ‘Dat is de weg naar de zaal over Mesopotamië en de Egyptische oudheid.’

‘Vertel me nou maar gewoon hoe ik daarboven kom,’ snauwde Elliott.

Will stak twee vingers op en maakte er een lopende beweging mee. ‘Via de trap. Aan de andere kant hiervan. Je klimt naar boven – rondom dit ronde gebouw,’ antwoordde hij sarcastisch en kortaf, en hij deed boos een paar stappen naar voren, zodat hij de trap kon aanwijzen die aan de zijkant van de Reading Room liep. Dat hij kwaad was op Elliott ontging haar volledig, en ze holde naar de trap toe en rende zonder iets te zeggen naar boven.

Will volgde haar kreunend en toen hij eindelijk bij het gangpad boven aankwam, stak hij hem over en liep de eerste museumzaal in. Daar was ze niet, dus liep hij door naar de aangrenzende zaal. Hijgend van het beklimmen van al die traptreden riep hij haar naam en zijn stem klonk erg klein in het netwerk van met elkaar verbonden zalen.

‘Ik ben hier,’ mompelde ze.

Hij zocht om zich heen tot hij haar precies in het midden van de zaal zag staan, waar hij even daarvoor al was geweest, maar ze stond zo stil dat hij haar compleet over het hoofd had gezien. Ze had haar ogen gesloten.

‘O, daar ben je!’ lachte Will. ‘Deze zaal is echt een uitstekende keuze. Ik kwam hier al op heel jonge leeftijd om naar de mummies te kijken, omdat…’ Hij brak zijn zin af en liep naar een rechthoekige vitrine toe. Er stond een kist van ruw hout in die aan de bovenkant open was. Will drukte zijn hoofd tegen de glazen vitrine om naar de mummie te kijken die hij heel goed kende van zijn vele bezoekjes aan het museum door de jaren heen. Het kleine lichaam lag opgerold in foetushouding op een bed van zand op de bodem van de kist. ‘… omdat die zo gaaf zijn,’ vulde hij toen aan, terwijl hij naar de droge huid en het gebarsten vlees van het gezicht van de mummie tuurde, met bruine tanden die zichtbaar waren door de kapotte wang. ‘Het zit hierin,’ zei Elliott rustig.

‘Wat?’ antwoordde Will, die nu snel naar de hoek liep. Ze stond bij een reusachtige stenen sarcofaag waarvan de buitenkant vol stond met hiëroglyfen.

‘Wat bedoel je daar precies mee, dat het hierin zit?’ vroeg Will. ‘Dat kan niet. Daar zit helemaal niets meer in.’

Nadat Elliott haar rugzak had afgedaan en samen met haar geweer op de vloer had gelegd, wreef ze met haar handen over het deksel van de sarcofaag. ‘Nee, het zit hierin,’ herhaalde ze. ‘Dat voel ik.’

‘O, nou wordt ie helemaal mooi,’ zuchtte Will vermoeid. ‘Typisch iets voor jou om zo’n kolossale sarcofaag uit te kiezen.’ Elliotts handen hielden stil op een paneel met twee met elkaar verstrengelde slangen op het midden van het dikke deksel. ‘Hier,’ fluisterde ze toen haar vingers over de slangen bewogen. Ze probeerde wanhopig haar vingers onder het deksel te haken en het op te tillen. Dat was zinloos; Will wist dat ze geen schijn van kans maakte vanwege het enorme gewicht.

‘Oké, wacht even,’ zei hij en hij dumpte zijn rugzak en stengun naast Elliotts spullen op de vloer. ‘We moeten een soort krik zien te vinden. Een stuk metaal bijvoorbeeld.’

Elliott weigerde de sarcofaag te verlaten, dus begon Will om zich heen te zoeken. Uiteindelijk vond hij in de gang wat hij nodig had. Naast een brandblusapparaat hing een bijl in een kastje met een plexiglazen deurtje, dat hij met een welgemikte trap openbrak. Hij keerde terug met de bijl en hoewel hij net een puntje onder de afgesleten steen van het deksel kon wurmen, zou dit hem niet helpen het op te tillen.

‘Dit heeft geen zin,’ prevelde hij, maar toen viel zijn blik op het grote stenen beeld – een gigantisch hoofd van een farao dat uit steen was gehakt en zo’n drie meter hoog was – dat naast de sarcofaag stond. Hij wandelde om het hoofd heen om het vanuit verschillende hoeken te bekijken en berekende toen heel nauwkeurig hoe ver het bij de sarcofaag vandaan stond. Ten slotte liep hij naar de achterkant van het beeld om te zien hoeveel ruimte er tussen het hoofd en de muur zat.

‘Zou het?’ zei hij binnensmonds en hij klapte de lens voor zijn oog weg om het hoofd te bekijken in het maanlicht dat door een raam hoog in de muur naar binnen scheen. Toen knikte hij in zichzelf. ‘Elliott, ik heb jouw hulp hier nodig. Als we dit beeld omver kunnen duwen, zou het volgens mij op die sarcofaag van je moeten vallen, waardoor die hopelijk openbreekt.’

Het duurde even voordat hij haar zover had gekregen dat ze de sarcofaag verliet en met hem meeliep naar de achterkant van het hoofd van de farao. Daar drong zo te zien tot haar door wat hij voorstelde. Hij probeerde Elliott duidelijk te maken waar ze moest gaan staan, maar ze klemde opeens een hand om haar nek.

‘Wat is er?’ vroeg Will.

‘Ik weet het niet – het deed ontzettend veel pijn,’ antwoordde ze. ‘Het is nu weer weg.’

Omdat alles in orde leek, legde Will haar nog een keer uit wat hij van plan was; daarna schoven ze met hun rug tegen de muur en hun voeten tegen de farao gedrukt langs de muur omhoog tot ze een meter of twee boven de grond waren.

‘Drie… twee… één,’ telde hij af en ze duwden uit alle macht. Het hoofd van de farao wankelde licht. ‘Kijk! Het beweegt!’ riep Will enthousiast uit. ‘Elliott, dit zou best eens kunnen werken!’

Hij draaide zijn hoofd opzij om door het raam te kijken en zijn ogen bleven even rusten op de maan. ‘Howard Carter, als je daarboven bent en dit ziet, wil ik even zeggen dat het me spijt,’ mompelde hij. ‘Goed,’ ging hij verder tegen Elliott. ‘We moeten een vast ritme zien op te bouwen tot het beeld omvalt. Ik hoop wel dat het de goede kant uit valt, anders worden wij geplet als… als heel erg geplette dingen.’

Will zei telkens: ‘Duwen… duwen… duwen…’ en het hoofd van de farao wiebelde heen en weer, en na nog een laatste keer ‘DUWEN!’ verloor het zijn evenwicht en helde voorover. Will en Elliott sprongen haastig weg toen het met een enorme bons boven op de sarcofaag donderde.

Ze waren allebei snel naar de voorkant gelopen en zagen dat de sarcofaag als in slow motion eveneens omverkukelde. Het enorme deksel gleed op de vloer, brak de glazen vitrine en kwam toen eindelijk tot stilstand.

‘Wat heb ik in vredesnaam gedaan?’ zei Will toen hij de schade aan het hoofd van de farao, het deksel van de sarcofaag, die doormidden was gebroken, en de mummie in de glazen kast zag.

Elliott bekommerde zich totaal niet om deze zaken. Ze ging op haar hurken bij het gebroken deksel zitten om iets tussen de brokstukken weg te halen. Het deksel was niet helemaal massief geweest – er had een voorwerp in verstopt gezeten.

Ze stond met het voorwerp in haar hand op. Het was een soort staf van ruim een halve meter lang.

‘Lieve God!’ riep Will uit. ‘Die ziet er net zo uit als de toren!’ Inderdaad, met hetzelfde uitstekende element aan de punt kon hij zo doorgaan voor een schaalmodel van de toren in de inwendige wereld. Hij was zo te zien ook van hetzelfde materiaal gemaakt als de toren, en de buitenkant was glad en grijs.

Toen de blote huid van Elliotts hand het voorwerp aanraakte, gloeide een rand om de schacht opeens felblauw op. Het was hetzelfde blauwe licht dat ze ook in de toren en de piramide hadden gezien.

‘Mooi, de batterijen doen het dus nog,’ fluisterde Will, die zijn best moest doen om niet te lachen om het bizarre van de situatie.

‘Dit is waarvoor ik ben gekomen,’ mompelde ze. Ze stond op en hield het voorwerp eerbiedig voor zich omhoog.

‘Wat is het eigenlijk? Een of ander wapen – een wapenstok?’ vroeg Will. Plotseling schoot hem iets te binnen. ‘Hij zal toch hoop ik niet opeens veranderen in een tweede toren, hè?’

‘Het is een scepter en ik moet hem terugbrengen,’ zei Elliott, die haar ogen er niet van kon losrukken.

Bij het horen van het woord ‘scepter’ haalde Will zijn schouders op. ‘Oké, het is dus een scepter, mag ik hem ook even zien?’ Hij deed met uitgestoken hand al een stap naar voren, maar Elliott hield het voorwerp haastig buiten zijn bereik.

‘Nee, niet doen,’ zei ze fel. ‘Je mag hem niet aanraken.’

‘Best, als het zo moet.’ Hij haalde opnieuw zijn schouders op en liep in plaats daarvan naar de kapotte stukken van het deksel van de sarcofaag waarin de scepter verstopt had gezeten. Precies in het midden van de dikke steen van het deksel was een lange ronde holte geboord die nu natuurlijk leeg was. ‘Die scepter van jou heeft daar dus eeuwenlang verstopt gezeten zonder dat iemand ook maar iets vermoedde,’ dacht hij hardop. ‘Al die relikwieën zijn, zeg maar, een eeuw of twee geleden door victoriaanse verzamelaars mee naar Engeland genomen, dus die sarcofaag moet daarvoor al eeuwenlang in Egypte hebben gestaan. Is die scepter van jou daar dan kwijtgeraakt?’

Elliott had haar geweer en rugzak opgeraapt en liep de zaal al uit.

‘Hallo, jij daar met die toverstok! Waar ga je nu weer naartoe?’ schreeuwde Will toen hij de deur achter haar hoorde dichtvallen.

Hij graaide zijn rugzak en stengun mee, rende naar de gang en had haar een paar trappen lager net weer ingehaald toen ze geweerschoten hoorden die zo hard klonken dat de ramen ervan trilden. Ze bleven meteen doodstil staan.

‘Dat is heel dichtbij,’ riep Elliott. ‘Het is een automatisch wapen.’

‘Het leger misschien?’ opperde Will.

Het kwam van buiten het museum en Elliott had gelijk – het was heel dichtbij. Ze renden verder naar beneden over de rondlopende trap tot ze door de hoofdingang naar buiten konden kijken.

Er klonk een nieuwe reeks geweerschoten, gevolgd door een keiharde knal.

‘Een tank!’ brulde Will. ‘Allemachtig!’

Het legervoertuig was de trap aan de voorkant van het gebouw op gedenderd, tegen de deuren aan gereden, daar dwars doorheen gebeukt, en had het metaal en glas gemold.

Daar bleef het nu staan, half in en half buiten het gebouw. Het automatische spervuur klonk weer – het geluid was oorverdovend binnen de muren van het museum en het binnenplein achter de tank lag bezaaid met hulzen.

Het luik ging open en er klom iemand naar buiten.

Elliott was de eerste die de gedaante door de telescoop op haar geweer herkende.

‘Drake!’ riep ze.

‘Elliott?’ schreeuwde hij terug.

Will en Elliott vlogen de rest van de trap af. Drake was inmiddels van de tank geklauterd. ‘We hebben het signaal van jullie radiobaken opgepikt,’ zei hij, terwijl Elliott haar armen om hem heen sloeg en hem heel stevig vasthield. ‘Ik geloofde alleen niet dat jullie het echt waren!’ ging hij verder. Drake schudde zijn hoofd en keek Will aan. ‘Hoe zijn jullie hier teruggekomen?’

‘Dat is een lang verhaal,’ zei Will, maar hij veranderde van onderwerp toen hij het uiterlijk van zijn vriend zag. ‘Drake, wat is er met jou gebeurd?’

Elliott had een stap naar achteren gedaan, zodat ook zij zijn doodsbleke huid zag, en opmerkte dat niet alleen zijn arm in een draagverband zat, maar dat ook zijn hoofd en handen uitgebreid waren verbonden.

‘Het komt door de ontploffing in de porie,’ zei Drake. ‘De straling heeft me te pakken gekregen.’

‘O, nee,’ prevelde Elliott nauwelijks verstaanbaar.

Precies op dat moment begon het machinegeweer weer te ratelen. Toen het ophield, klonk er binnen in de tank luid gebrul. ‘Wie is dat?’ vroeg Elliott.

‘Jiggs,’ zei Drake. ‘Er komen buiten steeds meer Armagi bij, dus moeten we ervandoor.’

Jiggs schreeuwde zo hard dat zijn stem hees klonk. ‘Schiet verdomme eens op daar!’

‘We moeten hier weg!’ zei Drake gehaast en hij klom weer op de tank.

Het machinegeweer spuwde vuur en overstemde Elliott, die zei: ‘Ik moet dit beschermen.’ Ze smeet haar geweer weg, stopte de scepter in haar jas en klemde haar arm eromheen. Als Drake niet met eigen ogen had gezien wat ze zojuist had gedaan, had hij nooit geloofd dat ze haar wapen zomaar had weggegooid. Dit was echter niet het goede moment om om een verklaring te vragen.

‘Ze zitten werkelijk overal! Ik kan ze niet langer op afstand houden!’ krijste Jiggs, die opnieuw het vuur opende op de Armagi.

‘Jezus, opschieten jullie twee!’ riep Drake. Hij wenkte hen nu wild vanaf de geschutskoepel.

Elliott klom naar boven en Drake greep haar hand vast. ‘Nee! Geen ruimte! Doe die rugzak af!’ schreeuwde hij. Ze gooide de rugzak van haar schouders en hij trok haar door het luik. Will zat al boven op de tank en had zijn rugzak eveneens afgedaan om hem aan Drake te geven. ‘Verdomme, gooi weg dat kreng!’ brulde Drake.

Het geweer vuurde nu onophoudelijk.

‘Echt niet!’ hield Will vol. ‘Al mijn spullen zitten erin!’

Drake griste de rugzak met een woedend gezicht uit de handen van de jongen en propte hem in de tank toen Jiggs opeens riep: ‘Bres! Ze zijn binnen.’

Met bulderend geraas knapten de ruiten pal boven de tank en boven de deuren aan weerszijden ervan in talloze scherven uit elkaar.

Hoewel hij een paar seconden verloor om zichzelf te beschermen tegen het rondvliegende glas, had Will het nog steeds kunnen halen als de geschutskoepel niet precies op dat moment was rondgedraaid. Hij deed verbaasd een stap naar achteren, gleed weg en viel op zijn knieën.

‘Drake!’ schreeuwde Will. Hij stak wanhopig een hand uit naar zijn vriend, die vanuit het luik hetzelfde deed.

Er viel nu niet alleen glas om Will heen naar beneden, maar ook zwaardere dingen.

Armagi.

Wills arm werd door een paar klauwen vastgegrepen en voelde een harde ruk, zodat hij bijna werd afgescheurd.

Het laatste wat Drake zag voordat hij het luik dichtsmeet, was dat de jongen door twee Armagi van de achterkant van de tank werd gehesen, terwijl er om hen heen nog meer in het museum landden.

‘Nee, nee, nee, nee,’ jammerde Elliott, die zich in de wegrijdende tank tegen Drake verzette. ‘We mogen hem niet achterlaten! We moeten terug!’

‘Het spijt me. Hij is weg,’ probeerde Drake haar door elkaar schuddend aan haar verstand te brengen. ‘Het zijn er gewoon te veel.’

‘Drake, ik heb je nodig aan de L94,’ zei Jiggs, die nu reed en het machinegeweer niet langer bemande. Toen hij de tank door de poort manoeuvreerde en over de straat stuurde die voor het museum langs liep, klonken er doffe bonzen van Armagi die tegen de romp klapten.

Jiggs vloekte binnensmonds. Niet omdat er ook maar de klein-ste kans bestond dat de Armagi door het Chobhampantser van de tank heen konden dringen, want dat was twee keer zo sterk als staal, maar omdat het hem de grootste moeite kostte om te zien waar hij reed. De enorme hoeveelheid Armagi die in de weg stonden, maakte dat bijna onmogelijk. Hij reed op de gok verder en de Challenger botste tegen allerlei verlaten voertuigen op de weg. ‘Als ik ook maar iets kan zien, ga ik op Southampton Row linksaf,’ kondigde hij hijgend aan. ‘En dan naar het noorden. We moeten bedenken hoe we…’

Elliott hield opeens op met huilen. ‘Nee! Je moet naar rechts!’ zei ze dwingend.

‘Naar rechts? Je weet niet…’ begon Drake, maar toen haalde ze de scepter onder haar jas vandaan. Drake en Jiggs zwegen allebei verbijsterd vanwege het blauwe licht dat de tank nu vulde. ‘Volgens mij moeten we die verrekte Armagi zien af te schudden,’ zei Drake, ‘en dan een rustig plekje zoeken om even bij te praten.’

‘Wat zeg je van de tearoom van Fortnum?’ grapte Jiggs somber.

Nadat hij van de tank was gesleurd, kwam Will plat op zijn rug terecht. Hij maakte een harde smak op de grond en alle lucht werd uit zijn longen geperst. Hij moest blijven liggen en proberen zijn longen weer op gang te krijgen.

Toen hij eindelijk weer wat lucht binnenkreeg en gretig inademde, gaf de krachtige dieselmotor van de tank een flinke dot gas en wervelde een wolk loeiheet uitlaatgas om hem heen.

Het was het vreselijkste geluid op de hele wereld, want hij besefte maar al te goed wat het betekende. Drake en Elliott konden niets meer voor hem doen.

Ze vertrokken.

Zonder hem.

Terwijl de tank wegrolde, spande hij zich tot het uiterste in om te focussen op zijn directe omgeving. Hij had Drakes lens niet gedragen, dus het was niet zo dat zijn ogen moesten wennen aan het maanlicht, maar zijn zintuigen waren nog steeds flink in de war. Om hem heen bewogen gedaanten, heel veel gedaanten.

Zodra het geluid van de motor van de tank in de verte was weggestorven, hoorde hij in de relatieve stilte de voetstappen van de Armagi, die knerpend op het gebroken glas dichterbij kwamen.

Hij bleef nog een paar tellen op zijn rug liggen, maar er gebeurde niets. Toen hij echter zijn hoofd optilde, kreeg hij een klap op zijn mond, zo hard dat hij het gekraak hoorde van een van zijn tanden die afbrak.

Will maakte zichzelf niet wijs dat er nog hoop was. Hij wenste heel even dat de tank achteruit over hem heen was gereden en hem had gedood, want hulp kwam er niet, dat wist hij zeker. Niet nu hij midden tussen deze beesten zat, die zich door niets of niemand lieten tegenhouden – hij kon ze niet eens smeken om zijn leven te sparen, zoals hij dat bij een mens wel had kunnen doen.

Hij gluurde stiekem naar ze. Hij zag de onmenselijke donkere ogen tegen de doorzichtige achtergrond van hun lijf. Hij zag de gekartelde randen van hun vleugels, ze leken wel glazen dolken.

Hij ging sterven.

Will besefte dat dit waarschijnlijk wel het laatste was wat hij zou moeten doen, maar probeerde toch rechtop te gaan zitten.

Een van hen haalde plotseling uit naar zijn borst, zo hard dat hij weer op de marmeren vloer werd geworpen.

Er volgde nog een klap. Een schop tegen zijn hoofd met iets puntigs. Ditmaal ving hij een glimp op van datgene wat er op hem afkwam – het leek net de achterpoot van een reusachtige vogel.

Er zat bloed in zijn ogen. Het enige wat hij hoorde, was het roffelende kloppen van zijn eigen hart.

Ik val flauw, dacht hij bij zichzelf. Dat geeft niet.

Toen volgde er weer iets. Een nieuw geluid.

Hij hoorde het nog net voordat de zwarte deken van bewusteloosheid hem bedekte.

Het was een claxon.

Toen verloor hij het bewustzijn.

‘We raken ze maar niet kwijt,’ zei Jiggs. Op Kingsway stonden niet veel auto’s, dus hoefde hij zich niet in te houden en kon hij de tank bijna de maximaal haalbare snelheid van 50 kilometer per uur laten rijden. Toch bleven de Armagi hen hardnekkig volgen en vlogen ze rond als een zwerm nijdige bijen.

Drake, die op de plek van de commandant zat, staarde met een vermoeide blik door de periscoop aan de achterkant naar de wezens die hen op de hielen zaten. ‘We moeten een manier bedenken om ze af te schudden,’ mompelde hij.

‘Herinner jij je de spookkrabmanoeuvre nog?’ vroeg Jiggs.

‘Min of meer wel, ja… heette die echt zo?’ antwoordde Drake. Jiggs reed de tank Aldwych in. ‘Dat weet ik niet zeker, maar je snapt wel wat ik bedoel. Er moet hier ergens toch een geschikt gebouw te vinden zijn.’

‘Als je nou eens rondjes om dit blok blijft rijden tot we iets zien?’ stelde Drake voor. Jiggs deed wat hij zei en reed een rondje om Bush House en de andere gebouwen op het middenstuk van de Strand, zodat ze binnen een paar minuten vanuit het oosten Aldwych weer opreden. ‘Elliott, we zullen een rookgordijn moeten maken, zoals dat zo mooi heet. Kijk eens of je knoppen kunt vinden voor…’

L8-rookgranaten. Die zouden bij het bedieningspaneel moeten zitten,’ onderbrak Jiggs hem. ‘Zo niet, dan is er nog een andere manier, namelijk door de diesel in de uitlaatleidingen te verhitten.’

‘Hoe weet je dat?’ vroeg Drake.

‘Ik ben ooit eens in zo’n ding wezen joyrijden,’ antwoordde Jiggs.

‘Oké, volgens mij heb ik ze gevonden,’ zei Elliott. Ze wees naar een rij genummerde schakelaars.

‘Zet maar vast op scherp,’ zei Jiggs tegen haar. Ze draaide de hoofdschakelaar op het paneel om en wachtte.

‘Jiggs, ik heb een geschikte kandidaat gevonden,’ kondigde Drake plotseling aan. ‘Zie je dat restaurant daar op de hoek van Kingsway? Als je die bomen kunt omzeilen en het pand op de juiste plek raakt, krijgen we de steunpilaren waarschijnlijk wel omver.’

‘Ziet er veelbelovend uit,’ zei Jiggs instemmend.

‘Wat zijn jullie eigenlijk van plan?’ vroeg Elliott zorgelijk aan Drake.

‘Hij gaat proberen ons te begraven,’ zei Jiggs.

‘Het is een oud trucje. Je zaait eerst verwarring met rook, rijd het juiste gebouw in en als het gaat zoals wij willen, verschuilen we ons onder het puin,’ legde Drake uit. Toen keek hij naar Jiggs. ‘Laten we het na het volgende rondje maar proberen,’ zei hij.

Ze reden nog één keer om de gebouwen om het eilandje midden op Aldwych heen tot het restaurant weer voor hen opdook. Drake gaf Elliott opdracht om de granaten af te vuren. Ze stuiterden tegen de gebouwen aan beide zijden van de weg, ontploften en verspreidden een dikke, grijze wolk over de weg.

‘Zet je schrap, jongens,’ waarschuwde Jiggs hen. Hij liet de Challenger in volle vaart op het hoekgebouw af denderen. ‘Duimen maar, want ik heb nul komma nul zicht.’

Een paar seconden later volgde een enorme klap en de tank kwam abrupt tot stilstand, zodat ze allemaal naar voren tuimelden. Jiggs ramde de gashendel opnieuw naar beneden, zodat de tank nog een klein stukje naar voren kroop en zette toen de motor uit.

Toen was alleen nog maar een knarsend gekraak hoorbaar en het lawaai van stukken puin die buiten op de romp vielen.

Jiggs keek vanaf de bestuurdersstoel achterom en stak zijn duim op.

‘Nu heel stil zijn,’ zei Drake tegen Elliott.

De manoeuvre was geslaagd. De tank was dwars door de voorgevel van het restaurant heen gedrongen en omdat hij een aantal steunpilaren omver had gestoten, was een deel van de verdieping erboven ingestort en boven op de tank neergekomen, zodat hij volledig werd bedekt. Toen de wind de rook had verjaagd, werd de tank bijna helemaal aan het oog onttrokken en hadden de Armagi niets meer om hun aandacht op te richten.

‘Wat denk je?’ fluisterde Jiggs na een tijdje.

‘Is het gelukt?’ vroeg Elliott.

‘Ik kan niets zien door de periscopen, maar ik denk het wel. We weten het pas zeker als we verder rijden. Als de Armagi er nog zijn, zullen ze de Ruimers erbij roepen om ons met hun explosieven te bestoken,’ antwoordde Drake. ‘Ik hoop wel dat dit sardineblik genoeg zuurstof heeft voor ons allemaal.’ Hij nam hoofdschuddend de kleine ruimte in zich op. ‘Ik zou nooit bemanningslid op een tank kunnen worden… ik heb een gruwelijke hekel aan kleine ruimtes.’ Hij keek naar Elliott. ‘Goed dan, hoe zit het nou precies met die megagrote gloeiende staaf in jouw jas?’