24
Vergetelheid
De Dasati hadden de aanval ingezet.
Het geschreeuw alarmeerde Puc en de andere magiërs die zich rondom het paviljoen van de keizer hadden verzameld. De ruzie daarbinnen was al bijna een uur aan de gang, en alle decorum en rangen waren terzijde geschoven.
De jonge heerser was onverzettelijk in zijn wens om tot het allerlaatst te blijven, en uiteindelijk zei Puc: 'Majesteit, niemand hier twijfelt aan uw hart of uw moed. We weten dat u elke keer sterft als een van uw onderdanen wordt gevangen, maar uw volk heeft nu meer dan ooit uw leiding nodig.'
Hij wees naar de zee van gezichten rondom de grote tent, naar binnen glurend door de grote opening en wachtend op een bevel van het Hemelse Licht. Puc zag priesters en hogepriesters van alle ordes, die dicht in de buurt bleven voor het geval de keizer hun opdroeg te vechten tot aan de dood.
Pucs hand beschreef een boog in de lucht en het gebaar omvatte iedereen die buiten stond. 'Uw dappere Tsuranese edelen zijn bijna allemaal dood, en ieder van hen heeft zijn leven niet zomaar gegeven. Er resten u alleen nog maar kinderen die aanspraak maken op de titels van heersers, en een bange bevolking. Uw volk bestaat uit goede mensen, eerlijk en hardwerkend, maar ze hebben leiding nodig. Laat uw magiërs en priesters, en wie er verder nog van de adel over is, nu door de scheuring gaan.'
Hij hoorde de gevechtsgeluiden naderen, nog maar een paar honderd meter verwijderd. 'Straks breekt er paniek uit en kan er niemand meer door de scheuring ... voor ik hem moet slui: ten!'
De keizer keek hem koppig aan. 'Nee, Grootheid. Ik zal vechten.'
Puc voelde zich getergd. Dit was niet het moment voor jeugdige opstandigheid. Maar hij besefte dat hij praatte met een jongeman aan wiens grillen iedereen zijn hele leven al gehoor gaf. 'Sire, kent u het verhaal van keizer Ichindar, de eenennegentigste keizer, over de eerste vredesonderhandelingen tussen het keizerrijk en het Koninkrijk der Eilanden?'
'Nee,' zei de jonge heerser, plotseling onzeker over de richting van deze discussie.
'Mooi,' zei Puc, en hij stak zijn hand op. De ogen van de jonge keizer rolden achterover en hij viel flauw; Zes keizerlijke wachters trokken hun zwaarden, maar Puc riep: 'Wacht! Het Hemelse Licht slaapt alleen maar.'
Eerste Raadgever Chomata grinnikte. 'Ik ken dat verhaal, Grootheid. Kasumi van de Shinzawai sloeg keizer Ichindar bewusteloos zodat hij door de scheuring in veiligheid kon worden gebracht.'
'Mooi zo,' zei Puc. 'Dat kun je hem dan uitleggen als hij bijkomt.' Tegen twee wachters zei hij: 'Til de keizer op en draag hem door de scheuring.'
Generaal Alenburga keek Puc aan en draaide zich om naar de menigte voor de tent. Doordat de tentflappen opzij waren getrokken, had hij een bijna panoramisch uitzicht op de strijd in de verte. Hij keek naar de gezichten van degenen die wachtten op hun volgende bevelen. 'Priesters en magiërs en resterende heersers, als jullie van je natie houden, dan is het tijd. Ga door de scheuring en bekommer je om je mensen. Bouw een nieuw Tsuranuanni op. Ga nu!'
Veel van hen weifelden, maar anderen kwamen meteen in beweging en liepen naar een kleinere scheuring die Puc had voorbereid om de bevelvoerende staf in veiligheid te brengen.
'Vader, en jij dan?' vroeg Magnus.
'Ik blijf nog eventjes,' zei Puc. 'Het is bijna voorbij hier, maar er moeten nog wat dingen gebeuren die alleen ik kan doen.'
'Wat moet ik tegen moeder zeggen?'
'Zeg dat ze onder geen beding hier terug moet keren.' Hij keek naar de gevechten in de verte. 'Zeg haar dat ik van haar hou en dat ik snel thuiskom.'
Magnus schudde zijn hoofd. 'Je weet dat ze juist komt als ik haar zeg dat ze dat niet mag.'
'Overtuig haar. Zeg haar dat ik over een paar minuten door de scheuring ga.'
'Je weet dat ik nooit tegen haar zou kunnen liegen.'
'Het is geen leugen. Ik ga door de poort, maar niet door deze.' Hij wees de duisternis in. 'Ik ga door de eerste poort, naar de Academie.' Hij liet zijn stem dalen. 'Zeg haar dat er straks geen ''hier'' meer is.'
'Goed dan,' zei Magnus, en hij omhelsde Puc. 'Probeer in leven te blijven.'
Magnus vertrok en Puc wendde zich tot wat er over was van de algemene staf. Alenburga, Kaspar, Erik en de jonge officieren keken Puc afwachtend aan.
'Het is voorbij, heren.'
Erik von Zwartheide keek naar de strijd. 'Ja, eindelijk.'
Alenburga wendde zich tot de jongere officieren en zei tegen de Tsuranese soldaten: 'Ga door de scheuring naar de nieuwe wereld. Dat is een bevel.'
Ze brachten hem als één man een saluut en vertrokken. Toen richtte hij zich tot Jommy, Servan, Jim, Tad en Zane. 'Jonge heren, jullie taak hier zit erop. Ik dank jullie voor je moed.' Toen voegde hij er met een blik op Jim Dasher aan toe: 'En af en toe wat roekeloosheid. Ga nu. Ga naar huis.'
Puc wees naar de scheuring naar de Academie. 'Ik heb jullie daar nodig. Ga door die scheuring.'
Jommy keek zijn metgezellen aan, die knikten. 'Wij blijven wel, als u ook blijft.'
'Jommy, je bent best een aardige jongen,' zei Kaspar, 'maar als officier ben je verschrikkelijk. Wegwezen!'
Jommy aarzelde nog even, maar toen draaide hij zich om en liep weg, en de anderen volgden.
Bij de ingang legde Erik zijn hand op Jim Dashers schouder en hield hem staande. 'Doe je grootvader de hartelijke groeten van me, Jim. En zeg hem dat hij trots op je kan zijn.'
Jim keek de oude soldaat aan. 'Dank u wel.'
Kaspar en Alenburga keken Erik aan. Alenburga vroeg: 'Kom je?'
Erik schudde zijn hoofd. 'Nee. Ik denk dat ik maar blijf. Al kan ik maar één Doodsridder een minuutje tegenhouden, dan kunnen er misschien nog tien of twintig mensen door de scheuring ontkomen. Ik leef al een paar jaar in geleende tijd, en het wordt tijd dat ik eens teruggeef wat ik heb geleend.' Hij keek Puc aan. 'Als je die irritante kleine gokker ziet, bedank hem dan maar voor me.'
Puc kon alleen maar knikken, want hij had nog niemand verteld over Nakurs besluit om op Omadrabar te blijven. Alleen Magnus wist ervan. Hij kon nauwelijks praten, maar wist uit te brengen: 'Dat zal ik doen, Erik.'
De oude Ridder-Maarschalk van Krondor trok zijn zwaard uit de schede en liep doelgericht op de geluiden van het gevecht af. 'Daar gaat een groot man,' zei Kaspar toen hij in de menigte verdwenen was.
Puc kon alleen maar knikken, want hij wist niet wat hij moest zeggen. Uiteindelijk dwong hij zichzelf te vragen: 'En jullie twee?'
Alenburga had zijn hand op het gevest van zijn zwaard gelegd en leek klaar om Eriks voorbeeld te volgen. 'Ik kan me moeilijk voorstellen dat ik terug kan,' zei hij zachtjes, en ondanks het lawaai buiten was hij goed te verstaan. Er was paniek uitgebroken onder degenen die probeerden de scheuringspoort te bereiken doordat zij achter zich de gevechtsgeluiden hoorden naderen. 'Al die mensen achterlaten .. .'
Kaspar legde zijn hand op de schouder van de generaal. 'Zij hebben er niks aan als jij samen met hen sterft, Prakesh. Je hebt een thuis.'
'Het zal er te stil zijn, Kaspar.' Hij keek zijn nieuwe vriend aan. 'Na wat we hier hebben gedaan, zal het niet bepaald een uitdaging zijn om te proberen Okanala te veroveren met een bende straatschoffies.'
'Ga dan door die scheuring naar de nieuwe wereld, generaal,' opperde Puc.
'Hè?'
'Het Tsuranese volk is totaal in verwarring. Ze zullen sterke leiders nodig hebben.'
'Ik denk niet dat ze de komende tijd behoefte zullen hebben aan een generaal,' antwoordde hij, maar zijn blik werd levendiger.
'Dan ken je de Tsurani nog niet echt, generaal,' zei Puc. 'Voor zonsopgang op de eerste dag worden er al genoeg complotten en intriges gesmeed om je de eerstvolgende eeuw bij de les te houden. Oorlog is niets vergeleken met de intriges in hun Spel van de Raad. Laat de Eerste Raadgever van de keizer je het verhaal maar eens vertellen over de Oorlog van de Grote Scheuring vanuit het oogpunt van de Tsurani: het was een zet in een spel, meer niet.'
'Ga maar, en leid ze. Ze zullen je nodig hebben,' zei Kaspar. Alenburga aarzelde, draaide zich toen om en sloeg in een stevige omhelzing zijn armen om Kaspar heen. 'Ik zal je missen, Kaspar van Olasko.'
'Ik jou ook, generaal.'
De generaal liep doelgericht de tent door en naar buiten. Puc vroeg: 'Kas par?'
'Ik heb geen behoefte om de martelaar uit te hangen, Puc. Ik ga met je mee.'
Puc en Kaspar liepen de achterkant van de tent uit naar de oude scheuringspoort. Er probeerde nog altijd een kleine stroom mensen door de poort te gaan, maar ze werden daarvan weerhouden door Tsuranese wachters die hen in de richting van de grotere poort naar de nieuwe wereld dirigeerden.
Toen de wachters Pucs zwarte gewaad zagen, stapten ze opzij, en voordat Kaspar en hij door de poort gingen, zei Puc tegen hen: 'Ga nu maar. Jullie taak hier zit erop.'
De soldaten in de wapenrusting van het Huis Acoma salueerden, trokken hun zwaard en renden weg in de richting van de gevechten.
'Verdomd, wat een ongelooflijke lui zijn het toch,' zei Kaspar bewonderend.
'Inderdaad,' zei Puc.
Ze gingen de scheuring door.
Varen keek over de rand van de put en werd zowel afgestoten als aangetrokken door wat hij daar zag. Een deel van hem wilde dat hij zich omdraaide en zo snel mogelijk wegvluchtte, maar een ander deel voelde de neiging om in de put te springen. Hij haalde diep adem en keek om zich heen. Er was hier ooit een stad, dacht hij. En eromheen lagen boerderijen en valleien en heuvels en dorpen. Nu was er alleen maar deze put. Gat. Tunnel. Wat het ook was, het was enorm, zo groot dat de rand ervan bijna een rechte lijn vormde als je er op stond.
Zoveel macht! dacht hij. Hij was er dronken van. Die macht stond voor een meesterschap over de dood dat zoveel groter was dan hij kon dromen, en hij had in de loop van de eeuwen behoorlijk ongelooflijke dromen gehad. Het was overstelpend. Als hij op een of andere manier die Dasati kon onderwerpen, ze hem kon laten dienen, dan kon hij werelden veroveren.
De neiging om te springen werd bijna ondraaglijk. Had ik maar een reden, dacht hij. Toen sprong hij gewoon.
Puc verscheen voor de ingang van de grot, met Kaspar naast zich.
'Waar zijn de bewakers?' vroeg Kaspar.
'Ik heb de twee jonge magiërs naar het eiland laten terugkeren toen ik zoveel mogelijk hulptroepen opriep. Toen wisten we al dat we die dingen niet langer hoefden te bewaken.'
Kaspar haalde zijn schouders op. 'Als jij het zegt.'
Ze gingen de eerste tunnel binnen en liepen naar de galerij. Onder hen wachtten de tienduizend bepantserde gestalten geduldig. 'Wat zijn het nu eigenlijk echt, Puc?' vroeg Kaspar. Hij was degene die als eerste de talnoy hier in Novindus had gevonden, en die had meegezeuld naar het Conclaaf.
'Het zijn slapende goden, Kaspar. Het zijn de verloren Dasatigoden.'
'Hoe zijn ze hier gekomen?'
'Dat zullen we misschien wel nooit weten, maar ik denk dat een hogere macht hier met hen heeft samengespannen.' Het leek Puc het verstandigst niet te reppen over de rol die Banath had gespeeld. 'Dit was een toevluchtsoord.' Hij keek naar een kist die bij de deur was achtergelaten. 'Lange tijd dacht ik dat de Duistere die wezens op een of andere manier gevangen had, maar nu ben ik daar niet meer zo zeker van. Ik denk dat de goden van drie werelden misschien wel hebben samengespannen om dit heelal te redden van hetzelfde ding dat nu Kelewan verwoest.'
Kaspar kon alleen maar in stille bewondering naar hem kijken. Puc liep naar de kist die in het midden van de galerij stond en maakte hem open. Er lagen een ring en een kristal in. 'Nakur heeft dit kristal gemaakt als middel om die wezens te besturen.' Hij pakte de ring.
'Niet doen!' riep Kaspar. 'Als je die te lang draagt, maakt hij je waanzinnig!'
Puc deed de ring om. 'Geen zorgen. Ik hoef hem niet lang te dragen.' Glimlachend voegde hij eraan toe: 'Misschien kun je beter even je handen over je oren slaan en je ogen dichtdoen tegen het stof.'
'Wat voor stof?'
Puc hief zijn handen boven zijn hoofd en een draaiende spiraal van licht, wit met felle strepen zilver, schoot naar het dak van de grot. De spiraal begon sneller te draaien en zich in het gesteente te boren. Al snel verscheen er een gat in het plafond en kwam er licht van boven. Puc vergrootte de afstand tussen zijn handen en het licht ging nog sneller draaien. Kaspar zag dat het de top van de heuvel waaronder de talnoy al eeuwen' rustten wegboorde.
Er vloog stof in het rond, en Kaspar kneep zijn ogen samen, maar hij kon zijn blik niet van het tafereel afwenden. Bijna vijf minuten lang gebruikte Puc zijn magie op die manier, en toen hij klaar was, zat er een gat boven hun hoofd dat groot genoeg was om tientallen van die wezens tegelijk door te laten.
'En nu?' vroeg Kaspar, hoestend van het stof.
'Loop even mee naar buiten,' zei Puc.
Kaspar volgde Puc de grot uit en een stukje de heuvel op zodat ze door het gat naar binnen konden kijken. In het zonlicht van boven glansde de wapenrustingen van de talnoy alsof ze net gepoetst waren.
'Dat is nog eens indrukwekkend,' zei Kaspar van Olasko. 'Inderdaad.'
Puc stak zijn hand uit en deed zijn ogen dicht. Bijna vijf minuten lang gebeurde er niets, maar Kaspar wist allang dat je geduldig moest zijn als het op magische zaken aankwam. Plotseling ontstond er een glinsterend zilveren ovaal in de lucht.
Puc wees naar de talnoy en gebood: 'Ga naar huis.'
Als één man wendden de talnoy zich tot de magiër, en de eerste kwam omhoog en zweefde naar boven. Toen het wezen bij de rand van de grotopening was, versnelde het en vloog door het ovaal van de zojuist gevormde scheuring. Toen volgde een tweede, en de volgende, en naarmate er meer opstegen gingen ze steeds sneller, tot de talnoy zo snel de grot uit vlogen dat ze bijna als in een flits langstrokken.
'Zelfs met die snelheid zal het wel even duren voordat alle tienduizend erdoor zijn,' zei Pue.
'Waar gaan ze naartoe?'
'Naar Kelewan, de Zwarte Berg in en dan omlaag naar het tweede bestaansniveau. De oude goden van de Dasati keren terug om hun wereld op te eisen.'
'Ongelooflijk.'
'Wat ga jij nu doen, Kaspar?' vroeg Puc. Je hebt het verdiend om zelf te kiezen. Wat voor misdaden je ook hebt begaan, je hebt het meer dan goedgemaakt in de ogen van het Conclaaf. Als je wilt blijven, zou je welkom bij ons zijn. Je bent een vindingrijk man met vele talenten.'
Kaspar haalde zijn schouders op. 'Ik denk het niet, Puc, maar bedankt voor het aanbod. Ik denk dat ik Claudius Haviks' voorbeeld ga volgen. Net als Claudius zal ik proberen te helpen als je me nodig hebt, maar voorlopig denk ik dat ik op zoek moet naar een nieuw leven voor mezelf.'
Puc glimlachte. 'Er is een jonge koning in Muboya die een nieuwe generaal nodig heeft.'
Kaspar grijnsde. 'Weet je, daar had ik zelf ook al aan gedacht. Alenburga heeft me tijdens het schaken genoeg over die jongen verteld, en ik heb een vrij goed idee van wat daar gebeuren moet.'
'Veroveringen en veldslagen?'
'Nee, die fase is voorbij, tot een van Muboya's buren domme dingen gaat doen althans. Wat ze nu nodig hebben, is vrede en een competent bestuur.'
'Nou, wat ze ook nodig hebben, ze hebben geluk als jij bij ze aantreedt.'
'Dank je, Puc.'
'Waarvoor?'
Kaspars ogen glansden van emotie. 'Dat je me mijn ziel terug hebt laten pakken. In jouw plaats had ik mij opgehangen zodra ik die citadel in Olasko had betreden. Je zoon en Claudius Haviks waren betere mensen dan ik ooit kan hopen te worden, maar ik zal proberen je edelmoedigheid te belonen.'
'Dat heb je al gedaan, Kaspar.' Puc keek naar de talnoy die nog altijd door de scheuring vlogen, en vroeg: 'Wil je dat ik je naar Muboya breng?'
Kaspar schudde zijn hoofd. 'De dag is nog lang hier, en er is een dorpje vlakbij waar ik een paard kan kopen. Na wat wij hebben doorstaan, kan ik wel een paar uur rust gebruiken. De wandeling zal me goeddoen.'
'Ik snap het,' zei Puc. Ze drukten elkaar de hand. 'Vaarwel, Kaspar van Olasko.'
'Vaarwel, magiër.' Kaspar draaide zich om en liep het pad af. Onder aan de heuvel draaide hij zich nog een keer om en zag hij dat de laatste talnoy weg waren, en Puc ook. Toen hij een laatste blik naar boven wierp, zag hij de scheuring in de lucht zich sluiten.
Kaspar van Olasko dankte de goden dat hij nog leefde, liep doelgericht het pad af en begon aan de volgende reis van zijn leven.
Puc verscheen in zijn werkkamer, waar Miranda, Magnus en Caleb op hem wachtten. Miranda sloeg haar armen om haar man heen en omhelsde hem stevig. 'Is het voorbij?' vroeg ze.
'Niet helemaal.'
Ze stapte achteruit en keek hem onderzoekend aan. 'Je gaat terug!' Het was eerder een beschuldiging dan een vraag. Voor hij antwoord kon geven, zei ze: 'Ik ga met je mee.'
'Nee!' Dit kwam er strenger uit dan zijn bedoeling was genoeg om een uitgeputte en aangeslagen vrouw knallende ruzie te laten krijgen met haar man. 'Nee,' zei hij nog eens, zachter deze keer. 'Ik heb je hier nodig. Zonder jou kan ik niet meer terug.'
Langzaam veranderde haar stemming. 'Hoezo?'
'Omdat ik iets ga doen wat ik nog maar één keer eerder heb gedaan.'
'Wat dan?'
'Een scheuring sluiten terwijl ik erin zit.'
Miranda staarde hem aan. 'Er moet een andere manier zijn.'
'Ik wou dat het zo was, maar we zijn uren, misschien zelfs maar minuten verwijderd van wat het ook is dat door die tunnel uit het Dasatirijk omhoog komt. We moeten koste wat het kost voorkomen dat het de scheuringen onder controle krijgt. Ik moet terug om ze te sluiten, maar de laatste kan niet vanaf deze kant worden gesloten. Dat weet je. Hij kan alleen vanuit Kelewan worden gesloten.'
'Of van binnenuit,' zei Magnus. Hij was bij lange na niet de meester in de scheuringsmagie die zijn vader was, maar hij had er meer onderzoek naar gedaan dan zijn moeder. 'Wat moeten wij doen?'
'Er liggen twee staven in mijn kamer. Wil je die voor me halen?'
Magnus haastte zich weg en Puc wendde zich tot zijn vrouw; 'Ik red me wel als jullie hier blijven en jullie taak uitvoeren.'
Er welden tranen op in Miranda's ogen en ze kon geen woord uitbrengen. Ze hield zich alleen maar met beide handen stevig vast aan de mantel van haar man, alsof ze hem niet los durfde te laten. Uiteindelijk knikte ze.
Caleb kwam binnen. 'Kan ik erop vertrouwen dat je veilig terugkeert?' vroeg hij.
Puc lachte. Hij sloeg zijn arm om zijn jongste zoon heen en trok hem naar zich toe. 'Jij was altijd zo'n lief kind, Caleb, en hoewel je een sterke kerel bent waar iedere vader trots op zou zijn, is het fijn te zien dat dat jochie nog steeds ergens daarbinnen zit.'
'Je bent mijn vader. Ik hou van je,' fluisterde Caleb zachtjes.
'En ik van jou.'
Magnus kwam terug en Puc zei: 'We hebben niet veel tijd. We gaan naar buiten.'
Ze gingen het gebouw uit en bleven een eindje verderop op het pad staan, in een kleine tuin aan de zijkant van het huis. Puc pakte een van de staven en gaf die aan zijn vrouw.
'Ik heb deze laten maken van een oude eik aan de andere kant van het eiland, die door de bliksem getroffen was. Ze zijn allebei hetzelfde, en eentje moet hier blijven, hier in de aarde, als anker.'
Miranda plantte de staf in de grond. Puc keek Magnus en zijn broer aan. 'Kunnen jullie je moeder helpen, jongens?'
Magnus en Caleb grepen de staf vast en knikten.
'Wat er ook gebeurt, laat het komende uur die staf niet los. Hou hem verankerd in de grond. Het is mijn enige weg terug.'
'Waar heb je dit geleerd?' vroeg Miranda.
'Van je vader.'
Ze rolde met haar ogen, maar zei niets.
'Ik kom terug,' beloofde hij. Toen verdween hij.
Miranda, Caleb en Magnus bleven staan en hielden de staf stevig vast.
Puc verscheen aan de scheuringszijde in de Academie en zag zes magiërs ongerust kijken naar de menigte vluchtelingen die erdoor naar buiten stroomde. Een van hen, een lange magiër die Malcolm van Tyr-Sog heette, schreeuwde: 'Puc! We kunnen dit niet volhouden! We kunnen ze niet snel genoeg van het eiland af krijgen, en er breken al voedselrellen uit in Shamata!'
'Breng de rest dan naar Landreth!' Puc wees naar de scheuring die naar Kelewan leidde. 'Als ik daardoor ben, moeten jullie hem achter me sluiten. Is dat begrepen?'
'Ja, maar deze dan?'
De mensen die door de scheuring kwamen, waren bijna in paniek: ze duwden en schreeuwden en struikelden bijna over elkaar. 'Ik sluit hem vanaf de andere kant.' Puc haalde diep adem. 'Ik ga alle scheuringen sluiten!'
Hij haastte zich naar de uitgaande scheuring en stapte met de staf over zijn schouder door de poort naar Kelewan.
Daar betrad hij een tafereel van waanzin en chaos.
De gevechten waren nu nog geen honderd meter verwijderd van de scheuring naar de nieuwe wereld. Zoveel mensen probeerden zich erdoor te persen dat de zwakkeren onder de voet werden gelopen door de sterken. Puc zweefde de lucht in voor een beter overzicht.
De Dasati waren overal. De Zwarte Berg was niet groter geworden sinds hij was vertrokken, maar hij wist dat het alleen maar een kwestie van tijd was. Hij gebruikte zijn magische zicht om te kijken welke van de scheuringen het meeste gevaar liep, en zag dat die waar hij het dichtst bij stond waarschijnlijk als eerste zou worden veroverd.
Puc weifelde. Elk moment dat hij wachtte, konden er nog een paar Tsurani door de scheuring naar de nieuwe wereld ontkomen. Het zou een zwaar leven worden voor die vluchtelingen, maar ze zouden tenminste nog leven. Zodra hij de scheuring sloot, veroordeelde hij iedereen hier tot de dood, de meesten zelfs tot het vreselijke lot dat hij had gezien in de put in het hart van Omadrabar.
Hij zag een Doodsridder van de Dasati aankomen aan de voet van een lange helling die naar de scheuring leidde, en stuurde een schicht van verblindend wit licht op de gepantserde gestalte af, waardoor die in brand vloog.
Dat bleek een vergissing, want twee Doodspriesters die in de buurt waren, stuurden meteen hun doodsmagie op hem af. Hij kon nog net op tijd zijn beschermende barrière oprichten, maar nu kon hij de Dasati niet meer aanvallen zonder zichzelf bloot te geven. Hij overwoog even zichzelf onzichtbaar te maken, maar hij wist dat de taak die voor hem lag waarschijnlijk al zijn kracht zou vergen.
Hij deed zijn ogen dicht, evenzeer om zichzelf de aanblik te besparen van de mensen beneden zodra ze beseften dat alle hoop verloren was als om zijn wil te richten, en tastte naar de scheuring. Niemand op Midkemia of Kelewan begreep scheuringen zo goed als Puc. Deze scheuring had hij zelf gemaakt, en hij had ervoor gezorgd dat hij gemakkelijk te sluiten was voor iemand die wist hoe dat moest. Hij sloot met zijn geest de , poort.
Het ene moment was er een grijs vlak waarover zilveren lichtrimpels gleden, een baken van hoop en een deur naar de veiligheid, en het volgende moment was het weg. Het wanhopige gejammer dat opsteeg, verscheurde Pucs hart en hij onderdrukte de neiging om woest naar de Dasati uit te halen. Ze werden op even kwalijke wijze door de Duistere misbruikt als alle anderen, en hij wist dat elke Doodsridder en Doodspriester op Kelewan gedoemd was om samen met de overgebleven Tsurani te sterven. Maar toch maakte dat zijn woede niet minder.
Hij ging naar de volgende scheuring en sloot die ook.
Toen de menigte de scheuringen een voor een zag knipperen en verdwijnen, brak er hysterie en paniek uit. Moeders grepen hun kinderen stevig vast, alsof ze die hoopten te kunnen verbergen voor de monsters die met dodelijke doelgerichtheid op hen afkwamen. Mannen renden weg, lieten vrouwen achter of doken op de Doodsridders af, sloegen ze met hun blote vuisten of vielen hen aan met gereedschappen. De ouden, zwakken en heel jongen stierven snel.
Puc slikte moeizaam en sloot nog een scheuring. Hij ging verder naar de volgende. Hij had veel te doen, en nog maar weinig tijd.
Nakur kwam in beweging. Hij was eindelijk gewend geraakt aan hoe zijn lichaam aanvoelde. Het was een bijzonder interessante situatie en hij wenste dat hij er meer van kon genieten, maar hij wist dat hij zo meteen iets heel belangrijks te doen had.
Hij stond op en liep naar de rand van de put. De opperdrocht rees nu uitdagend brullend op in de zee van oranje en . groene vlammen. Nakur vroeg zich af of de goden op Kelewan het konden horen. Niet dat het wat uitmaakte, want die goden waren oud en moe en niet in staat hun rijk te beschermen. Hij vroeg zich af of ze met de Tsurani mee zouden gaan naar hun nieuwe wereld, of dat daar misschien nieuwe goden, zouden opstaan. Hij vroeg zich af of het eigenlijk wel uitmaakte. Jammer dat hij het nooit zou weten.
Hij bestudeerde de veranderende gestalte in de put, want nu gebeurden er twee dingen tegelijk: de opperdrocht liet veel van de energie los die hij tot vandaag had opgespaard, liet hem omhoog vliegen om een machtige tunnel tussen de werelden te maken, en terwijl dat gebeurde, begon de amorfe gestalte langzaam in te krimpen tot een meer menselijk aspect, al was het er dan een van heroïsche afmetingen. Een enorm hoofd rees op uit het kloddervormige lichaam, gevolgd door een gespierde nek en toen door gigantische schouders. Het lichaam dat opstond, was een parodie op de menselijke gestalte, maar het bewees ook eer aan die gestalte, want het was een meesterlijke sculptuur. Armen met perfecte proporties volgden, en een vuist ging hoog de lucht in, uitdagend schuddend terwijl de opperdrocht zich klaarmaakte om naar het volgende bestaansniveau op te stijgen. Nakur vond dit op een afstandelijke manier vermakelijk en vroeg zich af of dat afstandelijke kwam doordat hij niet meer leefde.
Hij vroeg zich af of hij verontwaardiging zou hebben gevoeld als hij nog had geleefd, maar hij dacht eigenlijk van niet. Dit was een unieke ervaring. De God van de Leugenaars had hem net voldoende magische energie gelaten om te blijven bewegen, waar te nemen en logisch te denken. Nakur vermoedde dat wat aanvoelde als emoties waarschijnlijk echo's waren van zijn leven, niet oprecht en gemeend, maar iets wat zijn in leven gehouden geest zag als noodzakelijk onder de huidige omstandigheden. Die gevoelens waren heel ver weg, gedempt tot het punt van afstandelijkheid. De hele ervaring wakkerde echter wel zijn nieuwsgierigheid aan, en hij was blij dat hij nog het vermogen had om nieuwsgierig te zijn.
Hij voelde dat er van boven iets naderde, tussen de vallende lichamen door, iets belangrijks. Hij wierp snel een blik in de put. De opperdrocht bevredigde nu niet langer zijn basale verlangens, maar gebruikte de energie van de stervenden als krachtbron om zijn tunnel te bouwen in plaats van zich alleen , maar vol te proppen. Nakur vond het boeiend om te zien dat naarmate de opperdrocht oprees en zijn lichaam slanker en hongeriger werd, hij slimmer scheen te worden. Dat zou interessant zijn om te onderzoeken, als hij de tijd had.
Het ding dat naderde viel langs hem, en voordat de opperdrocht het opmerkte, reikte Nakur ernaar met een van zijn weinige resterende trucjes en trok het naar zich toe. Het was een man in een zwarte mantel, en hoewel hij dit gezicht nooit eerder had gezien, wist Nakur precies wie het was.
Leso Varen keek Nakur de Isalani met openlijke verbazing aan. De kleine man had hem gewoon met zijn geest gegrepen en hem naar die stomme troon gesleurd, en Varen had er helemaal niets tegen kunnen doen.
Varen was onder de beste omstandigheden al zelden rationeel, en op het ogenblik waren de omstandigheden nauwelijks de beste. In feite waren ze slechter dan hij ooit had meegemaakt. Bovendien was hij heel boos, hoewel hij op dit moment nog niet precies wist waarom. 'Ik weet niet wie jij bent, mannetje, maar dat had je beter niet kunnen doen!'
Varen haalde uit met zijn sterkste doodsmagie, maar het mannetje stond daar alleen maar naar hem te grijnzen en zei: 'Moeilijk om iemand te vermoorden die al dood is, hè?'
Varens geest sloeg op hol. Al dood? Hij was de meester van de doodsbezwering, maar hij had nog nooit van zijn leven zoiets gezien. Hij had in de loop der jaren tientallen lichamen geanimeerd en was af en toe wel een uitschieter tegengekomen, maar zelfs de slimste ondode was meestal niet heel erg intelligent, en ze waren altijd waanzinnig. Hij probeerde de controle te grijpen over Nakur, zoals hij bij elk ander ondood wezen zou doen, maar het mannetje bleef alleen maar naar hem grijnzen.
'Dit is heel amusant, maar jouw tijd is voorbij. Ik heb iets van je nodig,' zei Nakur.
Leso Varen staarde hem aan. 'Wat...?' begon hij, maar Nakur stak zijn hand uit, en die leek dwars door Varens borst te gaan. Varens ogen werden groot alsof hij een ongelooflijke pijn voelde, en hij keek omlaag toen Nakur zijn hand weer terugtrok.
Nakur vouwde zijn vuist open en daar, op zijn handpalm, lag een kristalletje, zwart en puntig aan de uiteinden, dat eruitzag als een in facetten geslepen edelsteen. Diep in het kristal brandde een vaag licht, pulserend met een purperen gloed. 'We zijn maar omhulsels, jij en ik,' zei Nakur. 'De enige reden dat we hier zijn, is om iets met ons mee te dragen dat hier anders niet zou kunnen bestaan. Ik draag een heel klein stukje van Banath in me mee. En dit' - hij hield het kristalletje op zodat Varen het kon zien - 'is een heel klein stukje van de Naamloze. Je meester heeft je hierheen gestuurd om de Duistere te vernietigen. Hij mag dan wel gevangen zijn, en waanzinnig, en talloze mijlen verwijderd van zijn eigen wereld, maar hij had nog wel in de gaten dat iemand zijn wereld van hem wilde afpakken, en daar werd hij zo kwaad om dat hij jou heeft gemaakt. Jij bent zijn wapen, Leso.'
Varens ogen werden glazig en Nakur duwde hem weg. 'We hebben jou nu niet meer nodig, want nu heb ik de Godendoder!'
De voormalige meester van de doodsbezwering viel op de grond, eindelijk echt dood. Nakur keek een lang moment naar wat hij in zijn hand hield, en toen richtte hij zijn blik op de opperdrocht. 'Nog maar een paar minuutjes,' beloofde Nakur. 'Dan zijn we klaar.'
Puc rees hoog de lucht in. Hij zette een bijna overstelpend gevoel van droefenis van zich af: ieder moment stierven er beneden duizenden mensen. Hij keek naar de Zwarte Berg en de moed zonk hem nog verder in de schoenen. De koepel bedekte nu vele honderden mijlen van het keizerrijk. Hij vermoedde dat met dit tempo de hele wereld over een maand bedekt zou zijn, misschien wel sneller.
Hij negeerde de afgrijselijke geluiden beneden zich en steeg verder omhoog tot hij de lucht koud en ijl voelde worden. Hij , maakte een omhulsel van lucht om zich heen, wetend dat het niet lang zou meegaan, en bleef stijgen tot hij de kromming van de globe onder zich zag.
Puc rouwde, want hoewel deze wereld op veel manieren vreemd voor hem bleef, was Kelewan jarenlang zijn thuis geweest. De Tsurani waren een uniek en trots volk, met het beste en het slechtste van de mensheid in zich. Ze konden wreed, moorddadig en hatelijk zijn, maar ze konden ook edelmoedig en eerzaam zijn en zouden hun leven geven voor datgene waar ze in geloofden. En ze hadden een groot vermogen om lief te hebben.
Hij peinsde hierover toen er iets verschoof in de Zwarte Berg. Puc gebruikte zijn magische zicht, dat was verfijnd door zijn tijd op de Dasatiwereld, om diep in het hart van de koepel te turen. Hij zag daar een zo ongelooflijke verschrikking dat zijn woede hem bijna te veel werd.
Honderden Doodsridders reden op hun enorme varnins over het omsloten platteland, hun netten met dode en stervende Tsurani achter zich aan slepend. De reusachtige put die de tunnel vormde tussen het tweede bestaansniveau en de Dasatiwereld Omadrabar bleef op een vaste afstand vanaf de omtrek van de koepel, dus de Doodsridders hoefden nog steeds maar dezelfde afstand te overbruggen als voordat de koepel uitdijde. De put was nu gigantisch: honderden mijlen in doorsnee. En Puc voelde dat er daarbinnen iets bewoog.
Nakur keek merkwaardig afstandelijk toe. Het schoot hem te binnen dat hij nu hij dood was weinig belangstelling had voor andere dingen dan die hier gebeurden. Hij vroeg zich af of hij misschien spijt zou moeten voelen, omdat hij zich herinnerde dat hij altijd heel nieuwsgierig was toen hij nog leefde, maar besefte toen dat hij geen tijd had om na te denken.
De opperdrocht zoog met zijn krachten alles wat in de buurt leefde leeg. Loyale Doodspriesters en Tempeldoodsridders vielen levenloos omlaag, hun lichamen afdalend door de tunnel vanaf Kelewan en allang dood voor ze hem bereikten. De opperdrocht stond heel stil, zijn gestalte vloeibaar en vaag, maar toen veranderde hij plotseling in een ding uit een nachtmerrie.
Hij was majestueus, en nu zag hij eruit zoals Nakur zich voorstelde dat een opperdrocht eruit hoorde te zien. Zijn lichaam was reusachtig, met gemak dertig voet lang en gevormd zoals dat van een man, al hadden zijn benen een duidelijk dierlijke vorm, als de poten van een geit of een paard, met een achterwaarts kniegewricht in plaats van menselijke heupen en knieën. Zijn hoofd had geen gelaatstrekken, op de suggestie van oren na wanneer hij een bepaalde kant uit keek. Rond zijn hoofd zweefde een kleine cirkel van zilveren licht met gouden vlammen, als een demonische kroon. Zijn ogen waren twee gloeiende kolen.
Toen ontsproten er vleugels van schaduw aan zijn rug, en Nakur besefte dat die mystieke aanhangsels bedoeld waren om hem door de tunnel naar Kelewan te dragen. Terwijl de opperdrocht zich klaarmaakte om de lucht in te springen, stapte Nakur uit zijn schuilplaats achter de troon vandaan en over de dode gestalte van Leso Varen heen.
De opperdrocht sprong de tunnel in, waardoor de put stil en leeg achterbleef. Toen klonk er een luide dreun, alsof twee enorme dingen op elkaar botsten in de tunnel. Nakur begreep wat het was en zette zich schrap.
Vanboven kwamen tienduizend zwartbepantserde figuren omlaag, landend op de koude stenen vloer waar even daarvoor een kolkende zee van Dasati-levensenergie was geweest. Tienduizend Dasatigoden waren naar huis teruggekeerd, en terwijl ieder van hen de grond raakte, ontvlamde hun pantser in een gloedvol licht - zilver, groen, goud, alle voorstelbare kleuren -doordat de macht van de opgesloten goden werd bevrijd. Ooit zou Nakur er vol ontzag naar hebben gekeken, maar nu voelde hij aan dat zijn rol ten einde liep.
Wetend dat het de laatste daad in zijn bestaan was, hield Nakur de zwarte edelsteen op zijn vlakke linkerhand en schoot hem met zijn rechter weg, zoals een kind een kiezeltje van zijn hand zou schieten. Het vloog weg en volgde de vlucht van de opperdrocht door de tunnel. Terwijl de Godendoder de tunnel in schoot, scheen hij de energie van de tunnel naar zich toe te trekken, waardoor hij die verzegelde achter de opperdrocht. Het monster zou nooit meer via die weg terug kunnen naar Omadrabar. De opperdrocht was eindelijk weg uit het tweede bestaansniveau. Waar het op neerkwam, was dat de Duistere voor de Dasati zo goed als dood was.
Nakur ging zitten en merkte dat zijn geest begon weg te sijpelen. Zijn laatste gedachte was dat hij een bijzonder interessant leven had gehad.
Er kwam iets aan! Puc staarde neer in de Zwarte Berg en concentreerde zich uit alle macht. Toen besefte hij dat het de opperdrocht was. Hij gebruikte die tunnel tussen de bestaansniveaus om Omadrabar te verlaten en naar Kelewan te komen! Het tijdsverloop dat Puc had verwacht, klopte helemaal niet. Hij had geen maanden of weken of zelfs maar dagen de tijd om zich hierop voor te bereiden. Het monster zou hier over enkele ogenblikken al zijn ...
Puc tastte rond met al zijn zintuigen, zoekend naar een zwakke plek in de Zwarte Berg. Hij kon niets vinden. Als hij dagen of weken de tijd had gehad om het ding te bestuderen, geholpen door Miranda's kennis die ze had opgedaan tijdens haar ontsnapping uit de allereerste koepel, dan had hij misschien iets kunnen vinden om dat monsterlijke ding uit te schakelen. Maar hij wist diep in zijn hart wel dat hij de koepel jaren kon bestuderen en dan nog niet zou vinden wat hij zocht. Hij had maar één keus, een keus die hij niet had willen aanvaarden sinds deze hele toestand begon. Hij zette zich schrap en begon de energie om zich heen te manipuleren.
Puc strekte zijn geest uit en vond heel ver weg in de ruimte wat hij zocht. Hij riep de allersterkste bezwering op die hij ooit had geweven, een bezwering die hij eerder had bedacht maar nooit had verwacht te zullen gebruiken. Om Kelewan draaide een maan, in een perfecte baan gehouden door het evenwicht van de krachten die zowel door de zon als de planeet werden uitgeoefend. Puc gaf dat evenwicht een zetje.
Miljoenen mijlen ver weg in de ruimte verscheen een enorme scheuring voor de maan, en de tweeling daarvan verscheen net binnen de top van de koepel van de Zwarte Berg. Puc daalde af tot vlak bij de scheuring die naar huis leidde, wetend dat hij snel zou moeten zijn.
Hij kon deze laatste scheuring niet open laten, want dan zou Midkemia verdoemd zijn tot hetzelfde lot dat Kelewan zo meteen zou treffen.
Miljoenen mijlen verderop raakte de maan de scheuringspoort. Slechts een deel van de maan werd erdoorheen geperst, maar de snelheid was groot genoeg om er binnen enkele tellen een ongelooflijke hoeveelheid gesteente, gelijk aan de hoogste berg op Kelewan, doorheen te stuwen. Puc stapte de scheuring in net toen de gigantische scherf van de maan in de Zwarte Berg verscheen en met onvoorstelbare snelheid door de put omlaag werd geslingerd. De opperdrocht had maar een tel om te beseffen dat er iets vreselijk mis was. Een enorme toename van de luchtdruk rondom de Duistere greep het gigantische wezen vast alsof hij werd fijngeknepen door een reuzenvuist. Toen viel er heel even een muur van licht over hem heen.
De scherf en de zwarte edelsteen die Nakur had vrijgelaten, troffen allebei tegelijk doel. De opperdrocht was geen sterfelijk wezen, maar in dat ogenblik werd hij vermorzeld.
Het universum begon te scheuren.
Niemand op de planeet voelde er iets van. Het ene moment was de wereld een tafereel van verschrikkingen, strijd en sterfte, en het volgende moment was alles weg. Waar even daarvoor nog een wereld en een maan hadden bestaan, volgde alleen een wolk heet gas een baan rond een verre, geelgroene zon.
Puc bevond zich in een grijs niets, ontdaan van elk gevoel, licht, donkerte, koude of warmte. Hij had dit een keer eerder ervaren, en toen had hij met zijn geest rondgetast op zoek naar zijn oude leermeester Kulgan.
Deze keer had hij een beter richtpunt voor zijn geest: zijn vrouwen kinderen. Hij greep de staf, het evenbeeld van de staf thuis, stevig vast. Hij liet zijn magische zintuigen door het oude hout gaan en voelde Miranda, Caleb en Magnus daarbuiten, de drie mensen van wie hij meer hield dan van wie ook op die wereld. Hij voelde ze... ergens... daar! Hij voelde de echo van de staf in zijn hand en de aanraking van zijn geliefden daarop, en hij reikte naar ze. Toen, met een verscheurende pijn, stond hij bij ze, rillend alsof hij was blootgesteld aan de allerdiepste kou.
'Het is voorbij,' bracht hij nog uit, voor hij flauwviel in de armen van zijn zoon.