19
Tegenaanval
Puc gaf een teken.
Hij had zijn vermogens aangewend om zijn zicht nog een keer naar boven te sturen: de weg was vrij en er waren geen duidelijke valstrikken te zien. 'Het is tijd,' zei hij tegen Valko. Het was nu of nooit.
Martuch, Magnus, Hirea en Puc hadden de gevaarlijke tocht gemaakt van hun schuilplaats in het Bos van Delmat - Ama naar Valko's plaats van actie, een enorme zaal waarin met gemak de circa duizend Doodsridders van de Witte pasten die er zich hadden verzameld. Zelfs nu, terwijl ze hun aanval op de tekarana voorbereidden, kwamen er nog tientallen laatkomers de zaal in.
Hun bevelen waren eenvoudig, maar voor de Dasati die de Witte dienden, waren ze moeilijk te aanvaarden geweest. Er was hun verteld dat als het bevel kwam, ze moesten onderduiken, niet mochten aanvallen maar zich moesten verstoppen. Ze moesten zich als kinderen of vrouwen verschansen en wachten tot ze nadere bevelen kregen.
Vertrouwde Minderen die de Witte dienden hadden de kritieke taak gekregen om het nieuws te verspreiden. En ondanks alle jaren van voorbereiding was het bijna te laat geweest. Zes belangrijke boodschappers waren meegesleurd in de grootscheepse drijfactie om offers naar de Zwarte Tempel te brengen en waren opgegeven. Nog eens minimaal honderd Doodsridders waren gesneuveld in gevechten tegen de paleiswachters van de tekarana. Elke Doodsridder die na de oproep tot aanmonsteren nog in de stad werd aangetroffen, werd beschouwd als een lid van de Witte; alle anderen waren al vele mijlen verderop en wachtten op het bevel om Kelewan binnen te vallen. De enige strijders in de stad die geen mannen van de tekarana of Doodsridders van de tempel waren, waren vijanden.
Valko trok zijn zwaard en droeg zijn mannen op om voorzichtig en geruisloos te zijn. Puc stond te kijken van de discipline die de Doodsridders van de Witte aan de dag legden, want voorzichtigheid en geruisloosheid waren bepaald geen standaard kenmerken van de gemiddelde Dasatistrijder.
Er werd een hendel overgehaald, en een massief stenen muur schoof opzij en onthulde een gapende donkere tunnel die naar boven leidde. Valko liep naar binnen, en Puc verwonderde zich opnieuw over het goede zicht van de Dasati en het feit dat ze geen fakkels nodig hadden zolang er maar een heel klein spoort je licht of warmte was.
Ze liepen de duisternis in.
Kaspar gaf een teken aan Servan, die zijn paard de sporen gaf en wegreed alsof hij door duizend demonen op de hielen werd gezeten. Hij had zijn zwaard getrokken, klaar om te vechten als het moest, maar zijn missie was het brengen van een boodschap naar een zwaar belegerde Anasaticommandant die het meest te lijden had onder de aanval van de Dasati. Toen hij heer Jeurin naderde, riep hij: 'Nu, heer Jeurin, nu!'
De Tsuranese edele was amper zeventien toen zijn vader overleed. Ondanks het verlies van zijn vader en de Eerste Raadgever van de familie, de Troepencommandant en alle hoge leiders die de Hoge Raad bijstonden, had hij opmerkelijk veel intelligentie en vastberadenheid getoond. Hij was klaar geweest om zichzelf te verdedigen, maar dwong zich te wachten met vechten tot hij toestemming kreeg. Nu was hem verteld dat hij zijn soldaten in gevaar moest brengen en een achterhoedegevecht moest leveren, maar hij weigerde zijn soldaten nog langer te laten sterven in pogingen om hem te beschermen. Hij bracht Servan een saluut en schreeuwde: 'Ordelijk terugtrekken! Terugtrekken!'
Servan zag hem naar voren dringen langs terugtrekkende Anasatistrijders, die hun best deden om de opmars van de Doodsridders te vertragen. De jonge heerser stond in vuur en vlam en gaf eindelijk de woede vrij baan die hij voelde sinds zijn vader was vermoord. Hij sprong langs een van zijn vallende mannen en maaide met zijn zwaard, waarbij hij een Doodsridder die met een maliënhandschoen naar hem reikte de kniepees doorsneed. De Dasati miste de jonge Tsuranese strijder op een haar na. 'Terug!' schreeuwde Jeurin. 'Langzaam terugtrekken!'
Een volgende Dasati sprong naar voren, maar de twee Anasatistrijders naast Jeurin onderschepten hem. Individueel konden de Tsurani niet op tegen de Doodsridders, maar deze soldaten hadden jarenlang samen getraind, en ze beschermden het leven van hun jonge heerser. Een van hen kreeg een klap op zijn schild te verduren waardoor hij op zijn knieën belandde, maar de ander maakte gebruik van een kleine kans en dreef zijn zwaard in het okselgewricht van de bepantsering van de Doodsridder. Oranje bloed spoot in een fontein naar buiten toen hij het wapen losrukte, en de drie gingen nog een stap achteruit.
De Doodsridder wilde zijn zwaardarm heffen, maar dat lukte niet. Het wapen viel uit vingers die niet meer wilden grijpen, en hij belandde op zijn knieën. Een van de Tsuranese strijders wilde naar voren stappen voor de genadeklap, maar Jeurin greep hem bij zijn kraag. 'Nee!' schreeuwde hij. 'Terug! Langzaam achteruit!' Toen, evenzeer tegen zichzelf als tegen de anderen, zei hij met grote ogen van verbazing: 'Het lukt. Het plan van die buitenwerelder lukt!'
Aan alle kanten rukten de Tsurani op, behalve in het midden, waar Jeurin zich terugtrok. Dit dwong de Dasati om naar voren te komen in een grote cirkel, waardoor de Doodsridders die in het midden vastzaten niet bij de Tsurani konden komen. Plotseling moest de overgrote meerderheid van de Dasati hulpeloos toekijken terwijl de omringende Tsurani elke Doodsridder langs de buitenranden neersabelden. Als ze nu oprukten, zouden ze alleen hun eigen manschappen maar naar de wachtende rij Tsurani duwen.
De oudste Doodsridder in het midden keek hulpeloos om zich heen, niet zeker wat hij moest doen; een ervaring die geen enkele Dasati ooit eerder had gehad.
Alenburga bekeek dit allemaal vol bewondering. 'Die jongeman is alle eer waardig die de keizer hem wil bewijzen,' zei hij tegen Kaspar en Erik.
'Dat zijn ze allemaal,' vond Erik.
De Dasati werden nu samengeperst tot een nog meer opeengepakte groep, en Alenburga wachtte tot hij een opening zag tussen degenen die door de Tsurani werden omsingeld en degenen die nog het pad vanaf de Zwarte Berg afkwamen. Zodra hij een opening zag, zei hij: 'Laat Miranda weten dat het tijd is!'
Een Tsuranese soldaat pakte een heel lange paal met een felgroene banier eraan en begon daarmee te zwaaien.
Op een heuvel verderop zag Miranda het signaal en riep: 'Nu!'
Met een coördinatie als van hofdansers rees een dozijn Grootheden van het keizerrijk Tsuranuanni op alsof ze werden gedragen door een reusachtige, onzichtbare hand. Met hun magie tilden ze elk nog twee andere magiërs op, zodat de zesendertig machtigste magiërs op deze wereld hoog in de lucht zweefden en een onbelemmerd uitzicht hadden op de kloof tussen het rivierpad en de vlakten voorbij de voetheuvels. Zoals Miranda had verwacht, waren de rangen van de Dasati versplinterd en hielden degenen in het midden hun pas in om te kijken naar de strijd die minder dan een halve mijl voor hen werd gevoerd. Intussen probeerden hun commandanten te bepalen wat ze moesten doen. Ze had niet veel verstand van militaire tactieken, maar ze had voldoende veldslagen gezien om te beseffen dat de Dasati nog minder dan de Tsurani in staat waren tot het coördineren van grote aantallen strijders. Ze wist niet precies wat Kaspars plan was, maar ze begreep er genoeg van om te weten dat het werkte.
'Naar voren!' riep ze, en gaf hun een teken om in beweging te komen.
In formatie zweefden zij en zesendertig andere magiërs met ontzagwekkende krachten naar een positie hoog boven de Dasati, en van daaraf lieten ze de dood op de indringers neerdalen.
Jommy wendde zich tot Tad en Zane toen Servan terug kwam rennen van de strijd. 'Kijk daar!' riep hij. In de verte, boven en voorbij het slagveld, was een spectaculair tafereel van licht en energie te zien: zuilen van vuur en rook rezen op en verblindden de toeschouwers bijna.
Tad grijnsde naar zijn kameraden. 'Je kunt Miranda maar beter niet boos maken.'
'Kom mee,' zei Zane, wijzend naar de commandopositie. 'We moeten terug.'
De vier jongelui, voor het eerst in maanden weer bij elkaar, genoten van hun nieuwe rol als leiders terwijl ze hun vaardigheden nog op de proef stelden. Jommy had, als oudste met de meeste ervaring, veruit het meeste zelfvertrouwen, maar op dit moment droegen de onervaren jongelui een enorme verantwoordelijkheid.
De Tsuranese hiërarchie lag aan diggelen, want alle heersers, op een handjevol na, waren gesneuveld tijdens de aanval van de Dasati op de Hoge Raad. Degenen die nog leefden, bevonden zich op sleutelposities in het keizerrijk, maar bij deze veldslag was er geen doorgewinterde veteranenleider aanwezig. Erger nog, de meeste huizen van het keizerrijk waren hun Eerste Raadgevers, troepencommandanten, groepsleiders en andere leden van het gevolg van de overleden heren kwijt, terwijl die bijzonder waardevol zouden zijn geweest in deze strijd.
Nu wachtten tienduizenden Tsuranese soldaten op bevelen van buitenlanders, doorgegeven door andere buitenlanders aan onervaren leiders, geholpen door soldaten die de Midkemiaanse rang van korporaal of lagere sergeant hadden. De paar aanvalsleiders en groepsleiders die nog leefden, waren op kritieke posities geplaatst en probeerden wanhopig de manschappen waar ze het bevel over voerden te coördineren.
'Tot nu toe schijnt het te werken,' zei Zane, wijzend naar de plek waar de Dasati bijeen werden gedreven.
De vier reden terug naar de commandopositie, net op tijd om generaal Alenburga te horen roepen: 'Boogschutters! Richt op je doelwit!'
Het bevel werd doorgegeven, en de Lashikiboogschutters de beste in het keizerrijk - schoten hun pijlen hoog de lucht in, zodat ze recht omlaag midden tussen de opeengepakte Dasati vielen. Die konden zich onmogelijk verdedigen tegen zo'n aanval.
Jommy hield zijn paard in, sprong uit het zadel en gooide de leidsels naar een hulpje. Hij rende naar de plek waar de generale staf was verzameld, bracht de officieren een saluut en zei: 'Bevelen zijn doorgegeven, generaal. Ze wachten op uw teken.'
'Nog niet,' zei de sluwe oude soldaat uit Novindus.
Kaspar keek Erik en Alenburga aan en zag op hun gezichten dezelfde moorddadige voldoening die hij ook voelde. Ze hadden een grote troep Dasati in de val laten lopen en vernietigd, zonder zelf grote verliezen te lijden.
Steeds meer pijlen regenden neer op de formatie van Dasati, en Erik zei: 'Ongelooflijk dat ze geen schilden hebben.'
'Ik kan niet eens raden hoe die wezens denken,' antwoordde Alenburga. 'Al hun zwaarden lijken maar anderhalve hand lang. Misschien zijn ze zo aan de traditie gebonden dat variatie niet wordt aangemoedigd, of zelfs maar toegestaan.'
'Als het visioen dat ik had echt is - en tot nu toe heb ik niets gezien wat op het tegendeel wijst - dan zijn het vreemde, verwrongen wezens die al eeuwen niet meer aan vernieuwing doen,' merkte Kaspar op.
'Of misschien denken ze gewoon dat ze onverslaanbaar zijn?' opperde Erik.
In de verte zagen ze de vliegende magiërs meedogenloos inhakken op de bijeengedreven troep Dasati, die vastzat langs de rivier op de vlakte.
Kaspars lach klonk bitter. 'Na nog een uur van die magie van boven raken ze dat ijdele idee wel kwijt.'
'Misschien,' zei Alenburga, 'maar wat ik wil weten, is waar hun Doodspriesters zijn en waarom ze niet reageren op de aanval van de magiërs.'
Miranda begon moe te worden, maar de kans om naar de vijand uit te halen gaf haar kracht. Al sinds de oorlog tegen het leger van de Smaragden Koningin had ze niet meer zoveel gerichte woede gevoeld. Daarbeneden waren degenen die haar man en haar oudste zoon in gevaar hadden gebracht, haar hadden gevangen en onderworpen aan folteringen en vernederingen; ze vond het prima om het instrument te zijn dat hen nu strafte.
Maar ze merkte dat ze steeds meer moeite had om zich te concentreren, omdat haar vermoeidheid haar beroofde van de zo noodzakelijke energie. Ze keek eerst de ene kant op en toen de andere, en zag dat enkele andere magiërs ook tekenen van uitputting begonnen te vertonen.
Miranda verzamelde zoveel energie als ze kon en smeet een enorme bol van scharlakenrode kracht omlaag. Deze bol had twee doelen. Ten eerste richtte hij ernstig letsel aan onder de grote aantallen Dasati wier opmars werd afgesneden door de onbeweeglijke troepen voor hen en wier weg terug naar de Zwarte Berg werd versperd door degenen die achter hen oprukten. En ten tweede was het een teken voor Alenburga om de cavalerie op weg te sturen.
De enorme rode flits werd ook gezien door de heer van de Tolkadeska, een zestienjarige knaap die nog nooit van zijn leven aan een echt gevecht had meegedaan, laat staan een veldslag. Hij hoopte dat zijn stem niet zou breken toen hij zijn zwaard hief en schreeuwde: 'Voorwaarts!'
Duizend ruiters, verstopt in de droge geul ten westen en net achter de plek waar de Dasati waren doorgebroken, kwamen op ordelijke wijze naar voren. De jongen die hen aanvoerde had dan misschien geen ervaring, maar de vier ruiters die hem volgden, hadden dat wel. Zij waren allemaal doorgewinterde vechters. Er waren paarden naar Kelewan gekomen tijdens de Oorlog van de Grote Scheuring - paarden uit het koninkrijk die als oorlogsbuit waren gehouden. Kasumi van de Shinzawai was de eerste edele geweest die de waarde van een cavalerie inzag, en het Huis Shinzawai was het eerste op Kelewan geweest dat paarden ging fokken.
Net als Kasumi werden vele andere Tsuranese edelen al snel dol op paarden, en in de tientallen jaren sindsdien waren er via de handel meer paarden door de scheuring vanaf Midkemia gekomen. Nu waren de Tsurani de trotse bezitters van een lichte cavalerie, die kon wedijveren met die op Midkemia en zelfs de legendarische Ashuntaruiters van het keizerrijk Groot Kesh.
De ruiters stonden evenzeer te popelen om de belediging die hun natie was aangedaan te wreken als de voetsoldaten. Ze wilden zich graag in de strijd mengen en de indringers verjagen. Toen de eerste duizend ruiters in beweging waren gekomen, reden twee andere compagnieën naar voren, klaar om de anderen te helpen als het bevel kwam.
De jonge heer Harumi van de Tolkadeska bad tot Chochocan, de Goede God, en bad dat hij zijn voorouders niet zou beschamen door in deze missie te falen. Hij hief zijn zwaard en riep: 'Aanvallen!', en geen van de anderen merkte dat zijn stem brak.
Hoeven geselden de aarde als duizenden hamers op een aambeeld, en de grond beefde. Doodsridders van de Dasati aan de rechterflank voelden de trillingen al voor ze het geluid hoorden, vanwege de chaos die vanboven op hen neer regende terwijl de magiërs in de lucht alle vernietigingsbezweringen naar hen bleven smijten die ze konden oproepen.
De Tsuranese cavalerie reed op de linkerflank van de Dasati in, waardoor een langzame aftocht veranderde in een kolkende massa van verwarring. Te voet kon elke Dasati tientallen Tsurani aan, maar toen ze werden geconfronteerd met cavalerie, verbeterden de kansen van hun aanvallers aanzienlijk. Doodsridders werden omver gekegeld en vertrapt door hun eigen troepen die zich terugtrokken over het pad. De woestheid van de aanval dreef tientallen Doodsridders van het pad en de steile helling af, waar veel van hen in de rivier belandden en onder water werden getrokken door het gewicht van hun bepantsering.
Heer Harumi van de Tolkadeska haalde uit met zijn zwaard, dat met gemak werd gepareerd door een ervaren Doodsridder, die vervolgens snel zijn been greep en hem uit het zadel trok. De jonge heerser kwam met een dreun op de grond terecht en had niet eens meer de tijd om zijn wapen te heffen voordat de Doodsridder de punt van zijn zwaard door de traditionele Tsuranese heren bepantsering van gelaagd leer dreef, daarmee een einde makend aan een stamboom van Tolkadeskaheersers die meer dan duizend jaar terugging. Degenen rondom hem zagen dat de jongen zijn afkomst niet beschaamde en dat toen hij stierf zijn stem niet brak.
'Mooi,' zei Alenburga. 'Ze trekken zich terug.' Hij wendde zich tot Zane. 'Ga naar het front en herinner onze gretige Tsuranese kapiteins eraan dat ze de laatste vallei aan het begin van de rivier niet in moeten gaan ... als ze zover komen.' Terwijl Zane hem een saluut bracht en zich omdraaide om naar zijn paard te rennen, voegde de oude generaal eraan toe: 'En probeer in leven te blijven.'
'Jawel commandant!' Zane bracht een ferm saluut en verliet de provisorische commandopost.
'Dat ging goed,' zei Erik.
'Ja,' zei Kaspar. 'Maar het was nog maar één slag.'
'En als die Dasati geen volslagen idioten zijn,' voegde Alenburga eraan toe, 'dan zullen ze zich niet nog eens op een hoop laten drijven. Ik weet niet hoe ze denken, maar als ik hun bevelvoerder was, zou ik proberen mijn eigen cavalerie aan het gevecht te laten deelnemen.' Hij zuchtte. 'Het is een lange dag geweest.' Terwijl de zon in het westen zakte, vroeg hij: 'Weten we of ze ook 's nachts vechten?'
'Daar hebben we geen inlichtingen over,' antwoordde Kaspar.
'Je jonge Jommy heeft gelijk. We mogen geen vooropgezette meningen hebben over hoe die wezens denken of wat ze gaan doen.' Alenburga wendde zich tot de officieren die achter de drie hoogste leiders van het leger van het keizerrijk stonden te wachten. 'Laat de gewonden zo snel mogelijk van het slagveld halen, en begin dan direct met het inrichten van defensieve posities. We gaan er gewoon van uit dat er na zonsondergang een volgende aanval komt.'
Er kwam na zonsondergang een volgende aanval.
In de enorme tunnel stak Puc zijn hand op, en ze bleven staan om te luisteren. Hij had zichzelf de taak gesteld om als verkenner voor de voorhoede uit te lopen, omdat hij op Magnus na het machtigste wezen van dit leger was. Magnus was naast Valko gestationeerd en had de opdracht om Valko tegen elke prijs te beschermen.
Ze hadden een constant achtergrondgeluid gehoord sinds ze de tunnel in waren gegaan, en het was steeds luider geworden terwijl ze langs tunnels kwamen die volgens Martuch in een rastervorm van het paleiscomplex naar de Zwarte Tempel leidden. Het geluid was moeilijk te benoemen, maar Puc kreeg er kippenvel van.
Puc gebaarde dat de troepen achter hem moesten doorlopen, en meer dan duizend Doodsridders van de Witte kwamen met beheerste haast naar voren. Niemand wist zeker hoe lang de paleiswachters druk zouden zijn met het afslachten van de gigantische populatie van de stad, maar deze aanval moest worden uitgevoerd voordat een belangrijk deel van hen van hun doodsmissie terugkeerde.
Puc zag beweging verderop en voelde zijn hartslag versnellen toen hij, eindelijk, een directe confrontatie voorzag met de Doodspriesters die de tekarana beschermden. Tijdens de voorbereidingen voor deze aanval had Puc Valko en de anderen gevraagd om zoveel mogelijk informatie te geven over wat ze onderweg konden tegenkomen. Die informatie bleek gebrekkig. Er was weinig bekend over het terrein voorbij dit oude, verlaten complex onder de kelder bij de dichtstbijzijnde ingang naar het privécomplex van de tekarana in het Grote Paleis. De tekarana, zo vertelden ze Puc, had de beschikking over duizend toegewijde talnoydienaren. Puc had niet de behoefte om de anderen te laten delen in zijn kennis over de echte talnoy die nog altijd verborgen waren op Midkemia, of hun te vertellen dat dit alleen maar mannen in pantsers waren die eruitzagen als de oude goden van de Dasati.
De tekarana woonde in een gemeenschap die bijna geheel was geïsoleerd van de rest van de wezens op deze planeet. Hij had zijn eigen staf, gescheiden van de grote paleisstaf van Bewerkstelligers, Voorzieners, Sprekers en andere lagere Minderen, en een harem van vrouwen uit de betere huizen in het keizerrijk. Officieel had hij nooit een zoon erkend. Bovendien was onduidelijk wanneer en hoe deze tekarana de leiding van zijn voorganger had overgenomen. Er waren meer dan genoeg geruchten, maar niemand wist de waarheid. Men vermoedde dat een van de planetaire karana zou worden geselecteerd om de ultieme leider te vervangen als de tijd daar was, maar niemand buiten de vertrouwde kringen van heersers op deze wereld wist precies hoe dat systeem werkte.
Puc bereikte een doodlopend punt, een muur van die zwartgrijze steen die het belangrijkste bouwmateriaal was in het keizerrijk. Hij wenkte Valko. 'Is er een weg naar binnen, of moet ik hier doorheen?'
Valko leek voor het eerst sinds hij Puc had leren kennen onder de indruk te zijn. 'Kun jij hier doorheen?'
'Het zal wel lawaai maken.'
Valko glimlachte warempel, de eerste keer dat Puc hem dat ooit had zien doen. 'Dat hoeft niet, er is een ingang.'
Martuch en Hirea stapten naar voren, en gedrieën legden ze hun handen op de muur, tastend naar iets wat Puc niet kon zien, welk aspect van zijn met magie versterkte zicht hij ook toepaste.
Na een paar minuten tastte Hirea naar iets laag op de muur en zette een mechaniek in werking. Er klonk een diep maar verrassend zacht gerommel, en de massieve muur rolde in een nis rechts ervan, waardoor er een gang werd onthuld die naar boven leidde.
'Deze kant op,' zei Valko, en Puc en Magnus liepen de gang naar het paleis in.
Nakur hield Bek tegen. De jongeman was gekleed in de vreemd verontrustende wapenrusting van de talnoy, een uitdossing die Nakur nog heel goed kende uit de tijd dat hij tienduizend van die dingen had onderzocht in een enorme grot op Midkemia, een ervaring die grensde aan het mystieke. Maar aan de talnoy van de tekarana was helemaal niets mystieks te bekennen, want dat waren simpelweg fanatici, volledig loyaal aan de tekarana, en gehuld in oeroude wapenrustingen. Het zwart-met-rode pantser van de paleiswachters was veel minder versierd dan het met goud afgezette wangedrocht dat Bek nu droeg, maar beide wapenrustingen waren een stuk opzichtiger dan de echte talnoypantsers die Nakur in de grot had gezien. Het leek wel alsof de dienaren van de Duistere de behoefte voelden om er indrukwekkender uit te zien dan degenen die ze hadden vervangen.
Nakur had de oproep aan de talnoywachters om naar het paleis te komen al gehoord voordat Bek kon reageren, en had zijn jonge metgezel gewoon in een alkoof bij een opslagruimte geduwd toen honderden talnoywachters gehaast door de gangen holden, gehoor gevend aan de oproep.
Bek had Nakurs bevel niet in twijfel getrokken, maar Nakur kon merken dat hij rusteloos werd nu ze al uren in dit kleine kamertje zaten.
'Nog even. Ze zijn hier zo,' zei Nakur zachtjes.
'Wie komen er dan, Nakur?' vroeg de grote jongeman.
'Puc en de anderen.'
'Wat gaan we doen, Nakur? Ik wil iets doen.'
'Nog eventjes en je kunt iets doen, mijn vriend,' fluisterde Nakur. 'Iets wat je heel leuk vindt.'
Miranda voelde dat de vermoeidheid haar parten speelde, maar ze dwong zichzelf nog één schouwbezwering op te roepen om te zien wat er in de Zwarte Berg gebeurde. Toen vlogen haar ogen plotseling wijd open en bracht ze met een ruk haar hoofd naar achter, alsof iemand haar had geslagen.
'Wat is er?' vroeg generaal Alenburga. Hij kneep zijn ogen samen in zijn zonverbrande gezicht terwijl hij haar onderzoekend aankeek.
'Dat deed pijn.'
'Wat deed pijn?' vroeg Kaspar van Olasko.
'Ze hebben in dat ding een soort... barrière tegen schouwen opgericht.'
Er hadden zich nog eens twee dozijn magiërs verzameld sinds het einde van de eerste fase van de veldslag net voor zonsondergang, en de anderen waren blij dat ze er waren toen de Dasati een uur na zonsondergang hun tweede aanval begonnen. De Tsurani hadden deze keer een andere tactiek toegepast, ervan overtuigd dat de Dasati niet weer de fout zouden maken om een vaste positie aan te vallen waar ze door de Tsurani konden worden omsingeld.
Alenburga had een compagnie Tsuranese technici, die aan het eind van de slag waren gearriveerd, opgedragen zoveel mogelijk barrières op te richten op het punt waar het pad langs de rivier op de vlakte uitkwam. De Dasati konden er nog wel door, maar niet in groten getale, behalve als ze eerst stopten om de barrières uit de weg te ruimen of probeerden de rivier af te zwemmen.
De manschappen waren bezig een dozijn zware katapulten en blijden van de wagens te halen en op te stellen, net toen de Dasati weer het pad af kwamen. Toen hun voorhoede aan het eind van het pad was, vuurden Tsuranese boogschutters vanuit de heuvels erboven op hen. Elke vijfde pijl was een brandende, en degenen die de katapulten bedienden, kegelden grote tonnen brandbare olie in de pas. De vaten bevatten elk honderd liter olie, en ze waren zo gemaakt dat ze braken bij inslag en de olie alle kanten op spatte. Het kostte een paar minuten voor de brand echt opvlamde, maar toen dat eenmaal gebeurde, was het al snel een vuurzee die vele Doodsridders de rivier in dwong, waar ze in het snelstromende water werden meegesleurd door het gewicht van hun eigen bepantsering of naar de andere wereld werden geholpen door Tsuranese speerdragers, die met hun lange speren de Dasati onder water hielden als ze probeerden de rivieroever te bereiken.
Na een uur besloten de Dasati tot een snelle aftocht terug over het pad.
Nu probeerden ze de volgende zet van de Dasati te voorzien, en daarom had Miranda geprobeerd te schouwen. 'Ik ben hier nooit zo goed in geweest,' gaf ze toe.
De vier jonge kapiteins wachtten vlakbij, en allemaal leken ze vermoeid. Zane stond bijna staand te slapen en Tad moest hem een paar keer porren om hem bij de les te houden. Generaal Alenburga merkte het en zei: 'Geef maar door dat we rusten. Zet wachtposten langs de rand van de heuvels, een mijl in allebei de richtingen, en dan wachten we af. Zoek een zo comfortabel mogelijke plek en probeer wat te slapen.'
De vier jonge officieren haastten zich weg om de bevelen over te brengen en pauze te nemen.
'Ik heb geen idee hoe je doet wat je doet, maar je ziet eruit alsof je wel een maand zou kunnen slapen,' zei Alenburga tegen Miranda. 'Ga maar. Er staat een tent van mij ongeveer een mijl naar achteren. Er is eten en een slaapvlonder.' Hij gaf een soldaat opdracht haar te begeleiden en voegde eraan toe: 'Dank aan jou en de magiërs. Ik denk niet dat we hier nog hadden gestaan als we jullie ongelooflijke vaardigheden niet hadden gehad.'
Miranda glimlachte bleekjes naar hem. 'Dank je. Als je me laat halen, kan ik hier binnen een paar minuten zijn.'
Alenburga keek in de richting van de Zwarte Berg. 'Ik denk niet dat we voor zonsopgang nog van onze nieuwe vrienden zullen horen. Ze kunnen dan misschien in het donker zien als katten, maar we hebben ze veel stof tot nadenken gegeven.' Terwijl hij Miranda nakeek die vertrok met haar geleide, zei Alenburga tegen Erik en Kaspar: 'Daar ben ik het meest bezorgd om.'
'Om wat ze denken?'
'Ja,' zei de generaal.
'Er schoot me iets te binnen tijdens die laatste strijd,' zei Erik.
'Zeg op,' zei Alenburga. 'Je lijkt me geen verlegen type.'
Erik glimlachte. 'Ik wilde niet speculeren tot ik zeker wist dat ze nog een derde keer zouden aanvallen.'
'Wat is er?' vroeg Kaspar.
'Waarom deden ze die tweede aanval? Ze hoeven ons alleen maar uit de rivierpas te houden, op een afstandje, en uiteindelijk zal die koepel dit hele gebied omvatten en kunnen ze alle kanten op. Sterker nog, waarom doen ze zoveel moeite om een slachting aan te richten? Waarom blijven ze niet gewoon die koepel uitbreiden?'
Alenburga streek met een hand over zijn gezicht. 'Mijn ogen voelen aan alsof er een hele woestijn in zit.' Hij keek eerst naar Erik, toen naar Kaspar. 'Er zijn een heleboel vragen waar ik geen antwoord op heb.' Hij zweeg even. 'Eén daarvan is: hoe heeft het koninkrijk de Tsurani vroeger verslagen?'
'Ik heb alle verslagen uit die oorlog bestudeerd,' antwoordde Erik, 'en het beste antwoord dat ik kan verzinnen, is omdat de Tsurani het niet serieus namen.'
'Een oorlog van twaalf jaar, en ze namen die niet serieus?'
'Kennelijk was het alleen maar een nevenplan in een of ander groot politiek spel dat ze hier speelden.'
'Ik durf er niet aan te denken wat er zou zijn gebeurd als ze het wel serieus hadden genomen,' zei Kaspar.
'Dan zouden we nu allemaal Tsuranees spreken, denk ik,' merkte Alenburga op. Hij haalde diep adem. 'Maar geen van de afstammelingen van de Tsurani zal nog overblijven om Dasati te spreken als we niet standhouden.'
'Wat nu?' vroeg Kaspar.
'We wachten.' De generaal keek om zich heen en liep naar een grote rots waar hij tegenaan kon zitten. 'Wat echt kwalijk is, is dat ik geen idee heb wat ik nu weer moet verwachten van die monsters in de koepel. Gelukkig hebben we morgenvroeg drie keer zoveel soldaten om op ze af te sturen.'
'Ergens heb ik het idee,' zei Erik, die ook ging zitten, 'dat we die nodig zullen hebben.'
Kaspar bleef staan en keek naar de koepel alsof hij die in het donker kon zien. Zachtjes vroeg hij: 'Maar zal het genoeg zijn?'
Joachim van Ran was nerveus. Hij was altijd nerveus als het zijn beurt was om de tienduizend roerloze talnoy te bewaken. Hij was ook nerveus omdat de enige andere magiër van Tovenaars eiland die dienst had, niet ouder was dan hij - amper zesentwintig jaar - en nog minder ervaring had als magiër, en bovendien buiten lag te slapen.
Het Conclaaf zorgde al een tijdje voor die... dingen. Hij wist niet veel meer dan wat zijn opdracht behelsde, en dat was dat hij ze moest bewaken samen met andere magiërs die kwamen en gingen van Tovenaars eiland. Verder hoefde hij niets te doen, maar hij moest alleen zorgen dat er iemand op de hoogte werd gebracht als er iets ongebruikelijks gebeurde in deze enorme grot.
Joachim wist niet helemaal zeker wat 'ongebruikelijk' moest betekenen, maar hij was er wel zeker van dat het hem niet zou bevallen als hij het wel wist. Hij kon er niets aan doen dat hij zich zo voelde; die bewegingloze dingen in die enorme grot onder hem brachten hem van zijn stuk: rij na rij monsterlijke speelgoedsoldaatjes, allemaal in identieke wapenrusting, allemaal even roerloos als de rotsen in...
Hij knipperde met zijn ogen. Bewoog er daar nu eentje? Hij voelde zijn hart tekeergaan en kreeg kippenvel. Hij tuurde, maar zag verder niets. Het was vast een speling van het licht, een truc van de geest, concludeerde hij, maar toch bedaarde zijn hartslag niet.
Moest hij Milton roepen, de andere magiër? Joachim haalde diep adem om rustig te blijven, en vreesde dat hij alleen maar uitgelachen zou worden. Hij prutste wat aan de fakkel die in de provisorische houder boven hem was gestoken, en hield zich voor dat het flakkerende licht de illusie had veroorzaakt. Geen wonder dat je geest je hier bedotte. Hij stond ervan te kijken hoe ver het schijnsel van de fakkel doordrong in deze verder pikzwarte ruimte onder de grond.
Hij haalde nog eens diep adem en richtte zijn aandacht weer op het boek op zijn schoot. Na zijn eerste wachtdienst hier had hij besloten om dan ieder geval de tijd te gebruiken om zijn studie bij te houden. Hij was niet de beste student van het Conclaaf en moest de ingewikkeldere toverkunsten nog eens doornemen. Hij had vooral moeite met de bezweringen die in het Keshisch waren geschreven, want ook in talen was hij niet zo goed.
Joachim concentreerde zich op de bladzijde en ging na een tijdje helemaal op in een bijzonder merkwaardige frase. Toen zag hij uit zijn ooghoek weer een beweging en bracht met een ruk zijn hoofd omhoog. In de voorste rij van de vele talnoy...
Hij moest zijn verbeelding intomen. Alles was nog precies zoals daarvoor... of toch niet? Met bonzend hart, niet zeker wat hij moest doen, wachtte Joachim af, turend of hij nog meer beweging zag.
De eerste wachter van de tekarana die Valko's troepenmacht zag, stierf al voor zijn hersens konden verwerken wat hij gezien had. Puc had besloten de subtiliteit te laten varen en gebruikte simpelweg een heel basale bezwering van fysieke controle om de man zo hard mogelijk tegen een stenen muur te smijten. Het had hetzelfde effect als wanneer hij van een hoogte van vijfhonderd voet op harde rotsen zou zijn gevallen. Het geluid ervan zou zeker anderen verderop in de gang waarschuwen dat er iets niet in orde was. De oranje bloedvlek was enkele meters in doorsnee.
'Indrukwekkend,' zei Martuch tegen Magnus. 'Help me onthouden dat ik je vader niet erger.'
'Goed besluit,' zei de jongere magiër, een beetje verbaasd over de droge humor van de Dasati in deze situatie. Al was Martuch, vergeleken met de andere Dasati die ze hadden ontmoet, natuurlijk bijna menselijk in zijn opvattingen. Maar Magnus was ook verbaasd over de uitbarsting van zijn vader, en besefte dat Puc een aanzienlijke spanning moest hebben verborgen sinds ze in dit rijk waren aangekomen. En aangezien hij wist dat Puc zich nooit zorgen maakte om zichzelf, moest hij bezorgd zijn om Magnus, Nakur en zelfs die heel vreemde jongeman, Ralan Bek.
Magnus wist dat er dingen gaande waren die zijn vader hem niet had toevertrouwd, en dat Nakur en Bek een rol speelden waar hij geen zicht op had, maar in de loop van de jaren was hij zijn vader onvoorwaardelijk gaan vertrouwen. Magnus was als kind al een aanzienlijk talent geweest, had altijd de kans gekregen om zijn vaardigheden op zijn eigen tempo onder de knie te krijgen, en werd uitgedaagd maar nooit overbelast. Die training, ondanks het vaak indrukwekkende gebrek aan geduld van zijn moeder, had hem een gracieuze instelling gegeven ten opzichte van een heel moeilijke praktijk. Magnus wist dat zijn vaardigheden op een dag best eens die van zijn ouders zouden kunnen overstijgen, maar dat zou nog tientallen jaren duren, en op dit moment was de heel reële vraag of hij de volgende minuten wel zou overleven.
Puc ging een hoek om naar een uitgestrekte galerij waarin een groep talnoywachters rondhing, kennelijk een reservesectie die snel naar iedere plek kon komen waar ze nodig waren, want vanaf de ruimte strekten zich gangen als spaken naar alle kanten uit. Enkelen hadden hun helmen afgezet, kletsend terwijl ze wachtten, en Puc besefte nogmaals hoeveel voordeel deze gepantserde lieden putten uit de illusie dat zij de talnoy uit de mythe waren, de welhaast onmogelijke moordmachines die iedereen vreesde.
Puc aarzelde niet. Hij hief een hand boven zijn hoofd, en erboven verscheen een enorme uitbarsting van blauwe energie: een reusachtige, bleke bol waarin bliksems dansten. Hij smeet de bol midden tussen de Doodsridders in hun talnoypantsers. Energievonken schoten alle kanten op, dansend van doelwit naar doelwit, elke strijder verdovend die ze raakten. Ze werden er tijdelijk door bevangen en sommigen vielen stuiptrekkend om, terwijl anderen verlamd rechtop bleven staan. Een derde van de soldaten was door Pucs bezwering uitgeschakeld.
Valko en zijn mannen vielen aan.
Volkomen verrast, waren de tweehonderd talnoy niet in staat georganiseerd te reageren. Meer dan de helft van de talnoy werden afgemaakt terwijl ze spastisch bewegend op de grond lagen of terwijl ze probeerden op te staan, en degenen die enige weerstand konden bieden, werden al snel verslagen. Puc maakte de inventaris op en zag dat twee van Valko's Doodsridders gesneuveld waren en tientallen anderen kleine verwondingen hadden, terwijl de talnoy tot de laatste man dood waren.
Puc liet zijn blik van tunnel naar tunnel gaan, zich afvragend welke kant ze op moesten, en bekeek de markeringen boven elke ingang. Zoals gebruikelijk bij de Dasati waren er energietekens in het steen aangebracht om de bestemming van de tunnels aan te duiden, alleen zichtbaar voor Dasati-ogen - hun equivalent van bewegwijzering. Puc bekeek ze snel en toen zag hij het: een energieteken dat veel groter was dan de andere. Dat moest het merkteken van de tekarana zijn.
Alsof Valko Pucs onbeantwoorde vraag had gehoord, wees hij naar datzelfde teken en zei: 'Die kant op.'
Puc keek de lange tunnel in. Het was nog maar één lange sprint naar de vertrekken van de tekarana. Hij zei: 'Magnus kan beter tussen ons in komen lopen, want we hebben nog geen Doodspriesters gezien, en als dat gebeurt, zullen het er wel veel zijn.'
'Je magie is indrukwekkend, mens,' zei Valko. 'Het zou nuttig zijn als je die selectiever zou kunnen gebruiken; misschien zijn sommigen van hen agenten van de Witte. Er zitten een paar hooggeplaatste agenten in het paleis, en die hebben mogelijk een plausibele reden gevonden om niet te worden betrokken bij de moorden in de Zwarte Tempel. Ik denk dat een aantal van hen nog hier in het paleis zijn, en zodra we aanvallen, sluiten ze zich bij ons aan.'
'Dat hopen we dan maar,' fluisterde Puc. 'Maar toch gaan we er voor de veiligheid van uit dat geen van hen agenten zijn, tot we het zeker weten.' Hij gebaarde naar zijn zoon dat die voor Valko uit moest lopen. 'Hou mij in het zicht, maar ga naar achteren om heer Valko te beschermen als het nodig is.'
Magnus zei niets toen zijn vader snel doorliep. Hij wachtte even en sloot achteraan.
Nakur wachtte even en luisterde. Toen hoorde hij iets. 'Kom mee, Bek. We gaan een gevecht voor je zoeken.'
'Fijn, Nakur. Ik ben het zat om stil te zitten,' zei de forse Jongeman.
Ze repten zich half rennend, half dravend naar de geluiden van een gevecht.
'Als we daar komen,' zei Nakur, 'kun je dan iedereen doden die een pantser draagt zoals jij en de rest met rust laten, alsjeblieft?'
'Ja, Nakur.'
'O, en misschien kun je beter je helm afdoen, zodat Puc en de anderen je herkennen.'
'Ja, Nakur,' zei Bek, die meteen zijn helm afzette en aan de kant gooide.
Toen ze het lawaai van het gevecht naderden, vroeg Nakur: 'Weet je nog wat ik heb gezegd?'
'Ja, Nakur. Mag ik nu gaan?'
'Ja, ga maar,' antwoordde de pezige kleine gokker.
Ze gingen de hoek om en zagen aan het eind van de gang een enorm binnenplein onder de blote hemel. Zelfs van hieraf zagen ze al dat daar een vrij indrukwekkend gevecht gaande was. Door de verblindende flitsen energie en de oorverdovende geluiden die door de gang weerkaatsten, vermoedde Nakur dat Puc en Magnus daar waren, en zo had hij het ook het liefst. Hij voelde dat het tijdstip snel naderde waarop al zijn plannen, waar hij jarenlang aan had gewerkt, eindelijk op het punt stonden om te worden voltrokken.
De enige zorg die hij nog had was of Ralan Bek, een volslagen waanzinnige, zijn rol zou spelen. En alles wat Nakur moest laten gebeuren, en het voortbestaan van drie werelden en het leven van iedereen om wie hij de afgelopen eeuw was gaan geven, zou verloren zijn als Leso Varen niet deed wat Nakur van hem verwachtte. Er waren momenten, dacht Nakur, dat het niet noodzakelijk gunstig was om gokker te zijn.