16
Zonne-elfen
Miranda schreeuwde.
Ze kon haar frustratie niet meer beheersen en smeet vloekend de boodschap op de vloer. 'De
koning wil me niet ontvangen.'
'Dat is wel begrijpelijk, moeder,' zei Caleb sussend. 'Vader staat al vele jaren niet meer op goede voet met de kroon van de Eilanden. Eigenlijk staat hij met geen van de edelen op goede voet, behalve dan degenen die met het Conclaaf samenwerken.'
'Ik ben je moeder! Ik wil geen redelijkheid van je, ik wil bijval.'
Caleb bleef even stokstijf staan en begon toen te lachen. 'Ik snap het. Het spijt me.'
'Ik word gek,' zei Miranda terwijl ze begon te ijsberen door de werkkamer van haar man. 'Ik ben bang dat ik je vader nooit meer zal zien, ondanks zijn geruststellingen dat hij terugkomt. Ik ben ongerust over Magnus, en zelfs over Nakur.' Zachtjes voegde ze eraan toe: 'Ik weet echt niet wat ik moet doen, Caleb.'
Caleb had zijn moeder nog nooit zo van streek gezien. Ze klonk zelfs hulpeloos toen ze haar onzekerheid toegaf. Zijn moeder had vele eigenschappen, maar nog nooit van haar leven had hulpeloosheid daarbij gehoord. Er moest een reden zijn voor dit gebrek aan besluitvaardigheid. 'Wat is er?'
Ze ging in de stoel van haar man zitten. 'Ik pieker me suf over wat je vader in deze situatie zou doen. Zou hij gewoon in de privévertrekken van de koning opduiken en hem onder druk zetten?'
'Niet echt,' zei Caleb. Met een droge glimlach voegde hij eraan toe: 'Jij misschien, maar vader niet.'
Ze keek hem even woest aan, maar moest toen ook lachen. 'Ja, je hebt gelijk.'
'Ik denk dat hij op zoek zou gaan naar invloedrijke edelen die ons goedgezind zijn en met hen zou praten.'
'Dat is dan ofwel de oude heer James of heer Erik.'
'James is min of meer een soort neef,' zei Caleb. 'Dat helpt misschien als je hem wilt overhalen om te bemiddelen bij de koning. Erik is echter een oude kameraad van Nakur, en hij heeft met eigen ogen gezien wat vijanden zoals de Dasati kunnen aanrichten. Hij heeft op de Nachtmerriekam gestaan.'
Die ene uitspraak sprak boekdelen. Miranda wist dat degenen die de Slangenoorlog hadden doorstaan zouden begrijpen wat er zou gebeuren als ze zich niet voorbereidden, zich niet standvastig opstelden tegen de komende waanzin. Als de Dasati niet werden tegengehouden in Kelewan, zou niets kunnen voorkomen dat ze daarna Midkemia binnenvielen. Het punt was dat maar weinigen die op de Nachtmerriekam hadden gestaan, of die op enigerlei manier tijdens de Slangenoorlog tegen het leger van de Smaragden Koningin hadden gevochten, nog leefden. En zelfs zij die nog leefden waren nu in de zeventig of tachtig. De weinige edelen die zich niet hadden teruggetrokken op hun landgoederen waren in de minderheid ten opzichte van jongere mannen, voor wie de Slangenoorlog niet meer was dan een campagne waar ze hun vaders of zelfs hun grootvaders over hadden horen spreken. Net als de Oorlog van de Grote Scheuring, of de oorlog van Jan de Troonpretendent, of de vele veldtochten tegen Groot Kesh, was het gewoon geschiedenis, meer niet. Ze zouden zich niet kunnen voorstellen dat zoiets nu weer kon gebeuren.
Miranda overpeinsde zwijgend wat haar zoon had gezegd. Buiten hoorde ze een vogel, en toen ze door het raam keek zag ze dat het een prachtige ochtend op het eiland was en dat de zon de ochtendnevel wegbrandde. 'Je hebt gelijk. We hebben lieden aan onze zijde nodig die begrijpen wat er op het spel staat. Ik zal een boodschap sturen naar heer Erik.' Ze dacht even na. 'Maar ik geef het nog niet op bij heer James. Ik denk alleen dat ik een tussenpersoon nodig heb.'
'Wie dan?'
'Jim Dasher, zijn kleinzoon. Hij heeft kennelijk een beter idee van waar we tegenover staan, aangezien hij die wezens uit de Leegte heeft gevonden. Ik zal naar hem toegaan en hem vragen te bemiddelen bij de hertog van Rillanon.'
'Wanneer ga je naar hem toe?'
'Vanmiddag,' zei Miranda, 'en dat is over ongeveer een uur, omdat de Pieken van de Quor zo ver naar het oosten liggen.'
'Het zal mij benieuwen wat je daar vindt.'
Miranda stond op en liep naar haar zoon toe. Ze legde haar hand op zijn schouder. 'Ik weet dat je hier niet graag de leiding hebt, en ik heb Lettie een tijdje van je geleend zodat je niet eens de assistent hebt die ik je beloofd had. Maar als ze het op een dag van je over moet nemen, moet ik zorgen dat ze op de hoogte is van alle belangrijke zaken waar het Conclaaf mee te maken heeft.'
'Van mij overnemen?'
'Je denkt toch niet dat ik niet in de gaten heb hoe moeilijk je het vindt om leider te zijn, Caleb? Je bent altijd op jezelf geweest, op zoveel manieren. Ik weet niet of het komt doordat je geen magiër bent, of dat je misschien hoe dan ook zo zou zijn geworden. Ik vond het prachtig toen je Marie ontmoette en haar en de jongens mee hiernaartoe nam, want ik was ongerust dat je misschien nooit een partner zou vinden. En ik zou best graag een paar kleinkinderen van jou willen, want Magnus lijkt in ieder geval nog niet van plan daarvoor te zorgen.'
Caleb lachte, geraakt door de bezorgdheid van zijn moeder. 'Ik ben een volwassen man, zoals ze zeggen in Yabon. Ikheb vele andere keuzes gemaakt dan alleen die die jij en vader me presenteerden. Ik zou je zoon niet zijn als ik niet tot dezelfde conclusies was gekomen als jij: we dienen omdat het moet.'
'Dank je,' fluisterde ze.
'En ik zou me maar geen zorgen maken over Magnus,' voegde Caleb eraan toe. 'Hij is verliefd geweest... één keer.'
Ze knikte. Magnus' uitstapje in de romantiek, op heel jonge leeftijd, had zijn hart gebroken en daarna had hij zich verre van intimiteiten gehouden, behalve bij zijn familie. Ze maakte zich zorgen omdat ze nu eenmaal moeder was, maar ze herinnerde zichzelf er vaak aan dat zij ook pas trouwde en een gezin stichtte toen ze al ver over de tweehonderd was. 'Nu moet ik gaan. Ik wil die Quor graag ontmoeten. Ik sta ervan te kijken dat er niets over te vinden is in de bibliotheek van je vader, met alle boeken die hij van je grootvader heeft geërfd en wat hij er sindsdien aan heeft toegevoegd .. .' Ze haalde langzaam, diep adem. 'Het is vreemd.'
'En wat betreft de komende oorlog, hoe zit het met Kesh en de andere koninkrijken?'
'De oosterse koninkrijken doen er weinig toe; we hebben er wel bondgenoten, maar ze hebben beperkte middelen. Kesh voelt zich aan ons verplicht sinds we het keizerrijk hebben gered van Varen. Zij geven wel gehoor aan onze oproep. Maar wat ik het meeste vrees, is wat er gebeurt als ik om de volgende gunst vraag.'
'Vluchtelingen?'
'Ja. Het worden er miljoenen. Mogelijk meer dan de hele bevolking van Kesh en het Koninkrijk samen. Geen enkele heerser zal zoveel vreemdelingen met loyaliteiten aan andere heersers van buiten de grenzen verwelkomen. Nee, we hebben een andere oplossing nodig.'
'Wiñet?'
'De vlakten boven de grote, steile helling zouden perfect zijn, als je vader daar al niet de Saauroverlevenden heen had verhuisd. We hebben het al die jaren beleefd met ze weten te houden door elkaar te negeren. Als we honderdduizend Tsuranese strijders bij ze neerzetten, raken ze misschien gepikeerd.'
'Er zijn een hoop eilanden in het westen.'
'De Avondroodeilanden en de eilandengroepen daar?' zei Miranda. 'Die voldoen best, als je in een hut wilt wonen en alleen maar vis wilt eten, maar als je een ontheemde samenleving wilt wederopbouwen...' Ze zuchtte. 'Wat wij nodig hebben, is een verlaten wereld.'
'Bestaat die?'
'Dat zou je vader wel weten,' zei ze met amper verholen bitterheid.
Caleb zweeg. Zijn ouders hielden heel veel van elkaar, maar net als veel andere getrouwde stellen hadden ze ieder eigenschappen die de ander ergerden. Caleb wist dat zijn vader zich ergerde aan het feit dat Miranda er haar eigen plannen en ideeën op nahield, wat de consensus van het Conclaaf ook was; ze had zelfs eigen agenten die geen deel uitmaakten van de grotere organisatie van zijn vader. En Caleb wist dat zijn moeder Puc benijdde om zijn enorme kennis van de werelden buiten Midkemia en er misschien zelfs jaloers op was. Ondanks al haar macht waren Kelewan en de Galerij de enige twee rijken buiten Midkemia die zij had verkend, en ook dat zou ze nooit hebben gedaan als ze Puc niet had gehad.
'Ik vertrek straks naar de enclave van de Zonne-elfen. Ga wat eten en kom dan terug.'
Caleb knikte en geeuwde. 'Pardon. Ik ben al sinds voor zonsopgang op.'
Ze glimlachte. Ze wist heel goed dat Caleb altijd voor zonsopgang opstond. Ze keek haar zoon na en ging achterover zitten, kijkend naar de verslagen op tafel. Het viel haar zwaar zich te concentreren.
Ze miste haar man meer dan ze zich ooit had voorgesteld voordat dit waanzinnige uitstapje naar het Dasatirijk begon. Ze waren wel vaker gescheiden geweest, maar altijd in de overtuiging dat ze elkaar weer zouden zien. Deze keer was ze daar niet zo zeker van. Haar man had een geheim, iets waar ze zich al van bewust was sinds ze hem tijdens de oorlog tegen de Smaragden Koningin had leren kennen. Er was iets waar hij over weigerde te praten, maar ze kende hem goed, en af en toe zag ze hem op een bepaalde manier naar zijn zoons kijken of, als hij niet besefte dat ze het merkte, naar haar. Het leek wel alsof hij zich hun gezichten wilde inprenten, alsof hij elke keer als hij wegging vreesde dat hij ze nooit meer zou zien.
Miranda zette zich af van de schrijftafel. Ze kon hier niet blijven zitten. Ze wist dat Caleb het wel zou begrijpen als hij terugkeerde en zag dat ze weg was. Ze deed haar ogen dicht, haalde zich voor de geest waar in de nederzetting van de Zonne-elfen ze wilde zijn, en verplaatste zich daarheen.
Tomas draaide zich om toen ze naderde. 'Miranda! Ik dacht al dat je misschien niet meer kwam.'
'Dit wilde ik niet missen,' zei ze met een moedige glimlach. Hoe bezorgd ze ook was over de afwezigheid van haar man, ze zou dat nooit laten blijken. Ten eerste omdat ze het vreselijk vond om zich zwak te tonen, en ten tweede omdat het Conclaaf behoefte had aan het vertrouwen van bondgenoten, en die Zonne-elfen waren nog altijd te wantrouwig ten opzichte van mensen om tot hun bondgenoten te worden gerekend. Dus ze wist dat ze hier moest blijven bijdragen om dat noodzakelijke vertrouwen op te bouwen.
Castdanur knikte begroetend naar haar, schijnbaar met oprechte warmte. Ze had niet zo'n goede indruk gekregen van deze plek tijdens haar eerste bezoek met Tomas, maar ze voelde wel dat er dingen waren veranderd. De oude leider van de Zonne-elfen straalde bijna van blijdschap. 'Vrouwe Miranda .. .' begon hij.
'Gewoon Miranda, alsjeblieft.'
'Miranda,' begon hij opnieuw; 'Mijn volk staat bij je in de schuld. Heer Tomas heeft ons verteld over je aandeel in de vernietiging van het kamp van die wezens uit de Leegte. We worden al jaren regelmatig door ze geteisterd, en ze hebben ons veel gekost.'
Miranda keek Tomas aan, wiens subtiele gezichtsuitdrukking aangaf dat je sommige dingen maar beter niet kon uitspreken, zoals de vraag waarom de Zonne-elfen niet om hulp van de andere elfenvolkeren hadden gevraagd toen de drochten pas waren verschenen. Discussies over onafhankelijkheid, koppigheid en roekeloze keuzes zouden worden uitgesteld tot een rustiger, contemplatiever moment. Nu waren er dringender zorgen. 'Het was me een genoegen,' zei ze. 'Eigenlijk heeft Tomas ons van ze ontdaan, en heb ik alleen maar de resten vernietigd.'
'Het was nodig,' zei Tomas. 'Als je dat niet had gedaan, hadden ze misschien gemakkelijker kunnen terugkeren. Nu denk ik dat we ons alleen nog maar bezig hoeven te houden met de oorspronkelijke zwakke plek in de structuur van onze wereld, waardoor ze er om te beginnen doorgekomen zijn.'
Ze beet op haar tong om niet te zeggen dat degene die het best in staat zou zijn dat lek te dichten in een andere wereld was, op een ander bestaansniveau! Ze knikte dus alleen maar. 'Met Castdanurs toestemming, Tomas, zal ik enkelen van onze meest begaafde magiërs samen met jullie bezweringswevers aan dat probleem laten werken.'
Tomas knikte. Tegen Castdanur zei hij: 'We zijn klaar.'
'Volg mij dan maar,' zei de oude elf. Hij wenkte twee andere elfen mee.
'Ik denk niet dat we een geleide nodig hebben, Castdanur,' protesteerde Tomas.
De oude elf neigde instemmend zijn hoofd en wuifde de twee weg. Toen ze de nederzetting verlieten, keek Miranda om zich heen en zag dat de nieuwelingen druk bezig waren met het opknappen van vervallen gebouwen. 'Het lijkt erop dat de nieuwkomers zich al helemaal thuis voelen.'
'Ze zijn onze broeders en zusters. Ze brengen ons terug wat we verloren hadden, en jullie hebben ons verlost van een plaag die ons verzwakt had. Voor ik vertrek naar mijn reis naar de andere wereld, zal Baranor herboren zijn.'
'Dat is mooi,' zei Miranda. Toen besefte ze dat er iets was veranderd. 'Waar zijn Kaspar en zijn mannen?'
'Na de terugkeer van onze broeders, en vanwege hun goede werk voor ons, vonden we het veilig om ze vrij te laten. Kaspar en degene die jij Jim Dasher noemt, hebben echt bewezen elfenvrienden te zijn.' Tegen Tomas zei hij: 'Ik heb Jim Dasher de talisman teruggegeven die hij in Elvandar had gekregen, en aan Kaspar van Olasko heb ik er zelf een gegeven. Ze zijn hier allebei welkom als ze willen terugkeren.'
Miranda zuchtte. 'Ach, en ik moet Jim Dasher spreken.'
'Bij het avondtij varen ze de zee op.'
'We kunnen ze gaan zoeken als we hier klaar zijn,' zei Tomas.
'Niet nodig,' zei Miranda toen ze een lang pad opgingen dat rond de veste liep en kronkelend hoog de bergen in voerde. 'Ik haal Dasher in Roldem wel in.'
Ze liepen snel het pad op en Miranda besefte na een halfuur dat ze in het gezelschap was van twee uitzonderlijk goede wandelaars, een elf en een wezen met de macht van een Drakenheerser. In feite leek Tomas, ondanks zijn zware pantser, zich in te houden zodat Castdanur en Miranda hem konen bijbenen. Geërgerd over haar vermoeidheid gebruikte Miranda een beetje magie zodat ze lichtvoetig werd, een kleine levitatie bezwering zodat het voelde als een wandelingetje in plaats van een tocht tegen de helling op.
Bijna twee uur lang liepen ze over een smal pad, tot ze bij een grote wei aankwamen. Castdanur bleef staan. 'Hier gaan we het eigenlijke rijk van de Quor binnen.'
'Ik herinner me dit,' zei Tomas. Miranda keek hem schuins aan, en hij vervolgde: 'Soms komen ineens Asschen-Sukars herinneringen bij me boven; dingen die ik niet wist tot ik er door iets anders aan herinnerd word.' Hij bleef een tijdlang zwijgend staan, met zijn vuisten op zijn heupen, kennelijk gevoelens ondergaand en identificerend. 'Ik weet het weer .. .' zei hij tenslotte.
Asschen-Sukar suisde door de lucht, en tegen degenen die onder de betovering hadden verkeerd, zei hij: 'Doe nu wat je wilt, want jullie zijn vrije mensen!'
Degenen die bekendstonden als elfen – edhel of'de mensen' in hun eigen taal - bogen als één man het hoofd uit respect voor hun voormalige heerser. De anderen van de Drakenhorde waren in opstand gekomen tegen de nieuwe goden, en toen de Chaosoorlog door de hemel raasde had deze ene Valheru, de Heerser van het Adelaarsbereik, hun lot in hun eigen handen gelegd.
Andere rassen werden ook bevrijd, en nieuwe rassen arriveerden door scheuringen in de structuur van ruimte en tijd. 'Er komt een grote strijd!' schreeuwde Asschen-Sukar, en dankzij de magie van de Valheru kon iedereen beneden hem verstaan. 'Maak van deze wereld jullie eigendom!'
De mensen kozen verschillende paden. Degenen die het licht van de rede volgden, degenen die het beheer hadden gekregen over de overlevering en de wijsheid - de eldar - leidden hun volgelingen naar een open plek in het bos en begonnen daar een wonderlijk thuis te bouwen, eenwordend met het woud dat op een dag Elvandar zou worden. Degenen die volgden en dienden werden de Elfen van het Licht genoemd, de eledhel, en uit hen kwamen wijze heersers naar voren, de eerste koningen en koninginnen.
Anderen besloten de dorst naar macht van de Drakenhorde na te volgen, degenen die de macht van de Valheru wilden beheersen. Die zoekers naar duisternis stonden bekend als de Zwarte Elfen, de moredhel.
Anderen werden waanzinnig van angst, doodsbang om alleen te worden gelaten zonder hun meesters, als huishonden die los werden gelaten in het wild, ronddwalend in zo felle roedels dat zelfs de wolven ze gingen vrezen. Zij werden de Waanzinnige Elfen genoemd, of de glamredhel.
Weer anderen verspreidden zich, reisden over land en zee, woonden met andere rassen zoals mensen en dwergen en soms met kobolden en trollen samen. Ze vergaten hun eigen aard en werden bijna buitenaards. Zij waren de Elfen van Over Zee, de ocedhel.
En hoog in de Pieken van de Quor confronteerde Asschen-Sukar de wezens die zodanig met het hart van Midkemia waren
verstrengeld dat zelfs de Valheru hen niet lastigvielen. Want tussen die pieken, in een geïsoleerde enclave, woonde een ras dat niet verbonden was aan de structuur van alle leven op deze wereld. Een onschuldig, goedmoedig ras dat leefde op een manier die zelfs de machtigste Valheru of de meest wijze eledhel niet kon bevatten. Hun doel was onbegrijpelijk en hun aard nog verwarrender, maar zelfs de meest gewelddadige onder de Drakenhorde voelde vanbinnen dat ze een diepere betekenis hadden. Het was niet iets wat kon worden verklaard, maar kon alleen intuïtief worden begrepen.
En er waren beschermers, zongebruinde elfen die jaagden en woonden onder de Pieken van de Quor, en hun enige taak was te zorgen dat deze buitengewone plek niet verstoord werd. De Valheru noemden hen 'Beschermelfen', of tirithedhel inhun taal. Zij noemden zichzelf de anoredhel, de Elfen van de Zon.
Tegen hen zei Asschen-Sukar: Jullie zijn nu een vrij volk, maar jullie worden gehouden aan jullie taak, want als de Quor iets overkomt, dan sterft de wereld.' En met die woorden vloog hij weg ...
Tomas knipperde met zijn ogen. 'Ik weet het weer.'
'Wat weet je weer?' vroeg Miranda.
Hij schudde zijn hoofd. 'Vele dingen. We moeten verder.'
Castdanur wees in de richting waarin hij ze wilde leiden, draaide zich om en liep over de wei. Aan de andere kant ging hij een smal pad op. Tomas volgde, en Miranda sloot achteraan; maar toen ze op het pad stapte, aarzelde ze en bleef staan. Alles was veranderd. De lucht zelf was anders. Kleuren waren levendiger, geluiden bezaten een nieuwe harmonie, en heerlijke vleugen exotische geuren werden aangedragen op een bries die als een minnaar over haar wang streek. Miranda merkte dat ze een rilling van genot onderdrukte, want het leek wel alsof alle goede dingen die ze zich maar kon voorstellen tegelijkertijd gebeurden.
Miranda was op vele plekken geweest, niet zoveel als haar man maar nog altijd genoeg om niet snel verbaasd te zijn, maar dit was een plek waar zelfs de meest doorgewinterde reiziger van verwondering op zijn knieën zou zakken. Ze voelde tranen opwellen bij de schoonheid van alles. Ze kon de oorzaak niet benoemen, want voor een onoplettende passant zou niets er opmerkelijk uitzien vergeleken met de berghelling een paar passen lager, maar er was hier iets ongelooflijks. Ze kon leven zien! Ze zag energie die door de structuur van elk levend ding voor haar stroomde. De bomen gloeiden in een zacht licht en alle vogels waren fonkelende, dartelende gestalten erboven. De insecten die door de lucht zoefden waren kleine edelsteentjes van kleur: groen, blauw, goud, overal om hen heen. Een rij mieren die langs de stam van een boom liep om bij een gat in de bast hars te verzamelen, was een rij diamantje omhoog en een rij smaragdjes omlaag.
'Wat gebeurt er?' vroeg ze zachtjes.
'Dit is de Quor,' zei Tomas. 'Kom.'
Ze haalde diep adem, vermande zich en volgde toen de oude elf en de ooit menselijke Drakenheerser verder liepen over het pad. Tomas was als een vlokje zonneschijn, verblindend fel als ze haar blik te lang op hem gericht hield. Hij had een kracht in zich waar Miranda nauwelijks naar kon kijken, en Castdanur was als een warm oud vuur waarvan de kooltjes begonnen te doven maar dat nog altijd warmte gaf aan eenieder die erbij in de buurt kwam.
Toen ze een bosje in een diepe vallei naderden, zei Tomas: 'De Quor verschenen aan het begin van de Chaosoorlog, of eigenlijk heeft Asschen-Sukar geen herinnering dat ze al eerder bestonden. De oorlog duurde lang ... Ik weet niet of hij dagen, weken, decennia of eeuwen duurde. De aard van het bestaan zelf veranderde; en tegen de tijd dat de Valheru zich bewust werden van de Quor, beseften ze meteen dat hier iets was dat zelfs zij niet in twijfel moéhten trekken.'
Miranda bleef aan de rand van het bos staan.
Torenhoge bomen, merkwaardig maar sierlijk, met bladeren die zongen in de wind en zachte kleuren die geen plek hadden op deze wereld, rezen op als dansers die waren gevangen in een moment toen ze de lucht in sprongen. Kristallen flarden dreven tussen de takken en weerkaatsten in een regenboogspectrum het licht. De lucht droeg vleugen van kruiden en bloemen met heerlijke ondertonen van een soort buitenaards aroma.
En overal was muziek, vreemde harmonieën gespeeld op merkwaardige en prachtige instrumenten, hartverscheurend mooi, maar zo zachtjes dat ze op het randje van het gehoor bleven, een suggestie van toon en resonantie verborgen onder het geruis van bladeren, het gesp etter van vallend water, de zachte tred van voeten op de aarde.
'Wat is dit voor een plek?' fluisterde Miranda, alsof ze bang was een soort onvoorstelbare bezwering te verbreken door hardop te praten.
'Het rijk van de Quor,' antwoordde Castdanur.
'Hier bevindt zich een van de werkelijke wonderen van onze wereld,' zei Tomas. Hij wees langs de heuvel omhoog en Miranda zag gestalten langzaam naderen. Ze waren groen van kleur en menselijk van vorm, maar met langwerpige haarloze hoofden. Hun puntige oren leken op halvemanen met richels, en de wezens liepen alsof hun gewrichten loszaten, op lange, smalle voeten. Ze droegen ieder een tuniek tot halverwege de dijen, gemaakt van een bruin materiaal, met om het middel een leren riem. Aan hun voeten droegen ze sandalen van iets wat leek op gevlochten riet. Ze hadden zwarte ogen en kleine neusjes, en hun mond leek doorlopend in een uitdrukking van verbazing te staan. Ieder hadden ze een lange houten paal bij zich: een staf of een gescherpte staak.
Achter hen liepen stralende wezens.
Miranda kon ze niet in woorden vatten. Het waren pilaren van kristal, of licht, of energie, maar op een of andere manier herkende ze meteen dat het intelligente wezens waren. Zij waren de bron van al die wonderen om haar heen, daar was ze van overtuigd, want die vleug muziek leek van hen af te komen en de zachte gloed die hen omgaf, verleende dit gebied zijn opvallende kleuren. Ze vermoedde dat de vreemde, heerlijke aroma's in de lucht ook van hen kwamen.
Castdanur wendde zich tot Tomas. 'Drakenrijder, jij moet hier blijven. Ze kunnen de aanraking van je koude metaal niet aan. Miranda, kom je met me mee?'
Ze volgde, nog altijd volkomen overdonderd.
Toen Castdanur bij het eerste groene wezen aankwam, boog hij begroetend en eerbiedig zijn hoofd. 'Dit zijn de Quor, Miranda.' Tegen de eerste Quor sprak hij in een taal die ze nog nooit had gehoord, bijzonder tonaal, bijna een soort zingen.
De Quor antwoordde in dezelfde taal, maar zijn stem was het trillende geluid van een rietfluit. De Quor boog zijn hoofd lichtjes en het viel Miranda op dat hij heel weinig beweeglijkheid in zijn nek had. Van dichtbij leek de huid van het wezen veel op de huid van een groene plant.
Toen gebaarde Castdanur naar de pilaren van licht. 'En dit zijn degenen die de Quor dienen, de Sven-ga'ri.'
Miranda kon nauwelijks praten. Die wezens van licht straalden zoveel schoonheid uit. 'Castdanur,' zei Miranda, en ze merkte dat ze fluisterde, 'wat zijn de Sven-ga'ri?'
'Dat weet ik niet,' antwoordde Castdanur. 'Ze zijn iets wonderlijks dat hier al sinds voor de geschiedenis bestaat.'
'Ik had nog nooit gehoord van de Quor of de Sven-ga'ri, en ik woon al heel lang op deze wereld,' zei ze zachtjes. 'Ik was er al toen je vader nog een jongen was, en ik heb nog nooit zoiets gezien.'
'Dat hebben maar weinig mensen,' zei Tomas van een afstandje.
Plotseling was ze ergens van overtuigd. 'Ze komen niet van deze wereld.'
'Nee,' zei Tomas. 'Maar nu maken ze er deel van uit.'
'Hoe kan dat?' vroeg Miranda, die haar blik bijna niet kon afwenden van de schoonheid van de kristallen wezens. Ieder van hen was tien of twaalf voet hoog, en hun onderste ledematen zweefden ongeveer een voet boven de grond. Ze liepen aan boven- en onderzijde taps toe, met een grote zwelling in het midden. Ze waren lang niet allemaal gelijk, sommige waren langer, andere ronder. Maar allemaal hadden ze een kraag van kristal of licht die hen helemaal omgaf. Lichtjes cirkelden in ingewikkelde patronen om hun hoofd, bij ieder van hen in andere kleuren. Sommige hadden groene en gouden lichtjes, andere zilver en blauw, rood en wit, of andere combinaties. Het was behoorlijk overstelpend allemaal.
'Dat weet niemand,' zei Tomas. Hij haalde diep adem alsof hij de bedwelming van de omgeving in zich opnam. 'Als er iets goed is in deze wereld, Miranda, dan is het hier. Deze wezens zijn uniek, en ik weet niet hoe ik het weet, maar ik voel in mijn botten dat als er iets ergs met ze gebeurt, dat onherstelbare gevolgen voor deze wereld kan hebben.'
'Kunnen ze me verstaan?'
'De Quor kunnen hen verstaan,' antwoordde Castdanur, 'maar zij kunnen of willen geen menselijke spraak gebruiken. De Quor spreken voor hen en met hen.'
Miranda knikte. Tegen Tomas zei ze: 'Dus daarom drong je zo aan op onze ontmoeting met de priesters en andere magiërs, en was je zo van streek over het verschijnen van de drachten.'
'Ja,' zei Tomas. 'Het is onvoorstelbaar zorgelijk dat de kinderen van de drochten op deze wereld zijn verschenen, maar zo dicht hier in de buurt is het nog alarmerender.'
'Wat zou er gebeuren...' begon Miranda.
'Ze zouden alles hier verteren,' zei Tomas. 'En de wereld zoals wij die kennen zou veranderen... of erger.'
'Erger?'
'Castdanur, vertel het haar.'
'Wij denken, net als de Valheru vroeger, dat deze wezens verbonden zijn met het levende hart van Midkemia, en als hen iets overkomt, dan zou het hart van de wereld gewond raken of zelfs sterven.'
Plotseling werd Miranda overspoeld door gevoelens-die zo diep gingen dat de tranen in haar ogen schoten. 'Wat...?' Castdanur keek haar aan en zei: 'De Sven-ga'ri praten tegen je.'
'Asschen-Sukar en de andere Valheru waren niet geneigd tot zelfbespiegeling,' vertelde Tomas, 'maar dit waren de enige wezens behalve zichzelf die ze respecteerden, om wie ze misschien zelfs gaven; ze hebben in ieder geval nooit geprobeerd ze te onderwerpen of kwaad te doen, wat voor de Valheru uniek was. De Valheru begrepen deze wezens dan misschien niet, maar daarom waren ze nog niet immuun voor de verwondering. Het was misschien wel de enige keer in hun bestaan dat ze verwondering ervoeren.' Tomas zweeg even, dacht ergens over na, en zei toen: 'Ik geloof dat de Sven-ga'ri spreken in gevoelens, Miranda.'
'Ja,' zei ze met grote ogen waarin tranen stonden, en haar stem was verstikt van emotie. 'Nu al zou ik mijn leven voor ze geven.'
'Zo vergaat het iedereen die ze ontmoet,' zei Castdanur.
'We moeten gaan,' waarschuwde Tomas.
Miranda kon zich amper losrukken van de warme gloed in de nabijheid van die ongelooflijke wezens, maar uiteindelijk draaide ze zich om en liep langzaam weg. Toen ze een stukje verderop waren, begonnen de gevoelens van overstelpende liefde langzaam te vervagen. Aangekomen bij de rand van wat ze was gaan beschouwen als het Bos van de Quor, toen ze het woud instapten en de wereld weer normaal werd, haalde ze diep adem en schudde haar hoofd.
'Denk je dat ze zichzelf zo beschermen?' vroeg ze.
'Als dat zo was, waarom zouden ze dan de Quor nodig hebben, of waarom zouden de Quor ons nodig hebben? De Valheru,' voegde Castdanur eraan toe met een blik op Tomas, 'hebben ons niet voor niets als beschermers aangesteld.'
Tomas haalde zijn schouders op. 'Mijn herinneringen van de Drakenheerser zijn incompleet. Maar er zit wel iets in wat je zegt. Ik ben in ieder geval niet bereid het lot van deze wereld in handen van de Sven-ga'ri te leggen of het risico te nemen ervan uit te gaan dat de Dasati of de drochten net als wij zouden reageren op hun wonderlijke liederen.'
'Dat vind ik ook,' zei Miranda. Toen ze Tovenaarseiland had verlaten, was ze bijna buiten zichzelf van wanhoop, maar nu voelde ze zich gesterkt en zwoer ze dat die merkwaardige, prachtige wezens, of enig ander wezen op deze wereld, niets zou overkomen.
Ze daalde af langs het pad terwijl de zon onderging achter de westelijke bergen aan de overkant van de baai, en voelde zich herboren, met een nieuw gevoel van vastberadenheid. Er stonden vreselijke dingen te gebeuren, maar ze zou zich niet in een donker hoekje verstoppen tot die verschrikkingen haar kwamen zoeken nadat ze al het andere waar ze in de wereld van hield hadden verwoest. Ze zou die verschrikkingen tegemoet treden, opstandig en bereid om tot op het laatst alles wat ze had te geven, om alles waarvan ze in deze wereld hield te redden.