14
Rampspoed
Er was hevig tumult in de Raad.
Verschillende groeperingen die loyaal waren aan de keizer hadden zich bij elkaar geschaard om in het geweer te komen tegen wat zij zagen als een onbeschaamde poging van de krijgsheer om een gezag te herwinnen dat al niet meer gold sinds voor de tijd van de Vrouwe van het Keizerrijk. Tetsu van de Minwanabi, krijgsheer van de Naties van Tsuranuanni, bij de gratie van zijn neef de keizer, stond op en hief zijn handen.
'Stilte!' beval hij.
Het ambt van krijgsheer was het hoogste, in afwezigheid van de keizer, maar hij stond tegenover een generatie heren en dames die nooit waren geconfronteerd met iemand in die mantel. Ze waren veel minder geneigd zich iets van zijn bevelen aan te trekken dan hun voorouders zouden zijn geweest. Toch was Tetsu een charismatische leider met de verhevenheid van zijn ambt, en bovendien had hij een dozijn keizerlijke wachters die nu door de enorme zaal liepen en de luidruchtige heersers van het keizerrijk maanden rustig te blijven.
'Luister naar me!' riep Tetsu.
Tetsu van de Minwanabi was vertwijfeld. Hij was anders opgevoed dan elke andere erfgenaam van de mantel van macht in het keizerrijk. Het Huis Minwanabi was een van de vijf grote huizen van het keizerrijk, en zijn plek onder de heersende elite van de naties stond al voor zijn geboorte vast. Maar de geschiedenis had altijd samengespannen om de Minwanabi in een ondergeschikte rol te plaatsen ten opzichte van hun neven de Acoma, het huis van de keizer. Al zolang hij zich kon herinneren, had Tetsu van de Minwanabi plannen gesmeed om op te stijgen naar de hoogst mogelijke positie in de Hoge Raad. Eventuele moorddadige fantasieën over manieren om op de Gouden Troon te belanden had hij voor zich gehouden, want uiteindelijk was hij bovenal Tsurani. Vandaag was hij echter tot in het diepst van zijn wezen geschokt, want dit was zijn eerste dag als voorzitter van de Hoge Raad, en vandaag had hij de wijkplaats van de keizer op de oude Acomalandgoederen verlaten, waar het Hemelse Licht hem tijdens een langdurig ontbijt dingen had verteld die geen enkele man bij zijn volle verstand kon aanhoren zonder geschokt te zijn. Hij had een mandaat ontvangen van de keizer. De verschillende fantasieën of ambities die zijn nachten hadden vervuld, zette hij in het daglicht van zich af, want hij was bovenal Tsurani.
'Luister naar me!' brulde hij, en eindelijk werd het stil in de zaal. Hij keek de heersers om beurten aan, veel van hen vrienden of politieke vijanden, en zei: 'Vandaag heb ik met het Hemelse Licht gesproken. Een Grootheid heeft me van zijn zijde rechtstreeks naar deze plek gebracht. Mijn eerste plicht is zijn wens over te brengen dat het iedereen hier voorspoedig gaat.' Hij zweeg even voor het effect. 'Mijn tweede plicht is jullie allen te herinneren aan de onvoorstelbare aanval op zijn persoon in dit paleis, nog geen week geleden.'
Nu werd het doodstil in de zaal, want geen enkele man en vrouw onder de heersende elite van het keizerrijk kon zich een vreselijker gebeurtenis voorstellen dan een aanslag op de persoon van de keizer. In hun traditie was de keizer een baken van hoop voor de Tsurani, door de goden zelf op Kelewan geplaatst om hun genoegen over de naties te uiten. Hij was een zegen.
'Luister naar de woorden van het Hemelse Licht!' riep Tetsu. 'De legers zijn opgeroepen! Het Rode Zegel van de Oorlog op de deur van de Tempel van Jastur is verbroken! Het daglicht schijnt nu op de symbolen van de oorlog! Het keizerrijk van Tsuranuanni trekt ten strijde tegen een ras dat de Dasati heet!' Azulos van de Kechendawa schreeuwde: 'Waar zijn die Dasagi? Ik heb nog nooit van die lui gehoord!'
'Dasati,' corrigeerde de krijgsheer. 'En wat hun verblijfplaats aangaat... luister naar de woorden van de Grootheid Alenca, die spreekt voor de Assemblee en voor het Hemelse Licht.'
De oude magiër had dicht bij de troon van de krijgsheer gestaan, wachtend op zijn beurt. Hij liep langzaam naar het midden van de zaal en keek om zich heen, en het leek alsof hij ieder gezicht in de ruimte herkende.
'Ik zal vertellen over de Dasati,' begon de oude magiër. Bijna een uur lang ontvouwde hij elk detail dat tot dusver was ontdekt over de potentiële indringers, voortbordurend op de waarschuwing die Miranda eerder aan de keizer en de Hoge Raad had overgebracht. De heersers die er de eerste keer bij waren geweest, waren rustig en keken bijzonder verontrust, en de heren die het verhaal nu voor het eerst hoorden leken verward of ongelovig. Aanvankelijk werden er vele gefluisterde vragen gesteld, maar aan het eind van Alenca's voordracht zwegen de leiders van het keizerrijk en waren ze overtuigd. Voor het eerst in de geschiedenis van het keizerrijk stonden ze voor een verschrikkelijk gevaar, een vijand die machtiger, meedogenlozer en even vastberaden was als de Tsurani, maar met een veel groter leger.
De krijgsheer stond op. 'Ik dank Grootheid Alenca voor zijn heldere opsomming van de feiten. Nu spreek ik voor het keizerrijk!'
Na die formele uitspraak richtten alle leden van de Hoge Raad hun onverdeelde aandacht op de Krijgsheer, want die woorden gaven aan dat wat er nu kwam op generlei wijze werd gezegd voor persoonlijke glorie of de eer of winst van een huis, maar uitsluitend voor de bestwil van de naties.
'We zijn allemaal gebonden door onze eed aan het keizerrijk en aan het Hemelse Licht, en ik heb de grote last opgelegd
gekregen om deze oorlog te organiseren. Ik zal vandaag edicten uitvaardigen. Vijfentwintig huizen, waarvan de heersers aan het eind van deze bijeenkomst zullen worden benaderd, zullen het commando krijgen over een regionaal..'
Een geluid van vergruizing ging gepaard met een krachtige luchtstroom, waardoor Alenca door de zaal werd gesmeten alsof hij was gestompt door een reuzenhand. De oude magiër kwam hard op de vloer terecht en schoof een tiental meters door, zijn lichaam slap als een doek.
Een paars ovaal van energie hing boven de vloer van de grote zaal, en daaruit kwam een stroom van krijgers in het zwart, met gouden biezen langs de punten en randen van hun bepantsering, die onverstaanbare woorden schreeuwden toen ze recht op de eerste Tsuranese edele af renden die ze zagen.
Ceremoniële zwaarden en zijden mantels werden moeiteloos opzij gemept terwijl de adel van Tsuranuanni met angstaanjagende efficiëntie werd afgeslacht. De keizerlijke wachters in de grote zaal sneuvelden in de verdediging van de heersers van het keizerrijk, want hoewel ze tot de meest toegewijde strijders in het keizerrijk behoorden, werd de paleiswacht al snel overrompeld en overweldigd. Binnen een halve minuut was een kwart van iedereen in de zaal dood of stervende.
Terwijl Dasatistrijders het paleis in stroomden, kwam er een gestalte uit de schaduwen van een verre gang te voorschijn, een gang die soms door ambtenaren werd gebruikt om documenten van de grote zaal naar een bestuursvleugel van het paleis te brengen. Hij liep naar de plek waar Alenca bewusteloos lag, misschien wel stervend aan interne verwondingen. Hij keek omlaag en toen zette hij, met een uitdrukking van geveinsde spijt op zijn gelaat, zijn voet op de keel van de oude man en verpletterde diens luchtpijp onder de hak van zijn sandaal. Hij zorgde er persoonlijk voor dat de eerste van vele Grootheden van het keizerrijk vandaag stierf.
De scherpe neerwaartse beweging bracht hem uit balans, en hij kon ternauwernood voorkomen dat hij viel. Het lichaam van Wyntakata, nu gastheer van Leso Varen, had last van een verlamming die de magiër bijzonder irritant vond. Maar tot hij een veilige plek kon vinden waar hij zijn duistere, moorddadige magie kon oproepen en de middelen kon creëren om een ander lichaam binnen te dringen, zat hij aan dit aftandse lijf vast. Hij glimlachte bij het geschreeuw en het bloedvergieten. Hij glimlachte toen hij moedige Tsuraniheersers als kinderen zag sterven toen de Dasati-wachters van de tekarana iedere mens vermoordden die ze zagen. Hij wuifde lichtjes met zijn hand en paste een veins bezwering toe, zodat de Dasati hem niet zouden aanzien voor een doelwit. Hij betwijfelde of, ondanks zijn regeling met de Doodspriesters met wie hij contact had opgenomen op Omadrabar, iemand die strijders had gezegd: 'Trouwens, die wat afgeleefde, lamme kerel in de zwarte mantel moet je niet vermoorden.'
Aangezien de dood zijn voorkeur genoot als middel om macht te vergaren en het hart van zijn zwarte kunsten was, was Varen natuurlijk bekend met bloed en pijn, maar hij vond deze grootschalige slachtpartij een stuk minder vermakelijk dan wanneer mensen het Tsuranipaleis zouden zijn binnengevallen. Er was alarm geslagen en nog meer keizerlijke wachters, de beste strijders in het keizerrijk, kwamen aanrennen om te sterven als jonge katjes die een leeuw aanvielen. Het was eigenlijk niet eerlijk, dacht Varen. Indit rijk waren de Dasati gewoon te sterk. Maar, zo merkte hij met belangstelling op, enkelen van de eersten die waren aangekomen, vertoonden al tekenen van die vreemde roes die hij had gezien bij het kleine wezentje dat hun eerste verkenner in dit rijk was geweest. Dat schitterende wezentje was in brand gevlogen toen hij te lang in het zonlicht van deze wereld stond. Hij vroeg zich af of hij dat aspect van de bestaansniveaus ooit zou begrijpen, van de verschillende gradaties aan leven en warmte en licht, het hart van de energiemagie die zoveel van deze Grootheden zo graag bestudeerden. Dat soort magie had hem nooit bijzonder geboeid, behalve dan het levensaspect, en dan alleen nog maar wanneer hij die inpikte om de stervende energieën te vangen. Hij stond er even bij stil hoe nuttig fanatici konden zijn. De Tsurani zouden tot de laatste man of vrouw sterven om de keizer te verdedigen die, zo nam hij aan, ergens ver van hier was. En de Dasati, persoonlijke wachters van de tekarana, waren gedoemd te sterven voor de Duistere God en hun meester, want degenen die deze slachting overleefden, zouden ten onder gaan aan de overmaat van energie in deze wereld. Hij vroeg zich af of ze gewoon zouden omvallen en sterven, of dat ze misschien in brand zouden vliegen zoals dat kleine wezentje. Jammer dat hij niet kon blijven om te observeren.
Varen keek rond in de zaal, nu weinig meer dan een abattoir met bloed op elke steen. Hij merkte met enig vermaak op dat een deel van dat bloed oranje was, dus ondanks hun aanzienlijke voordeel in kracht en macht, leek het erop dat de Dasati ook wat schade opliepen tijdens hun verwoesting van het leiderschap van het keizerrijk Tsuranuanni.
Keizerlijke soldaten kwamen nog altijd de zaal binnen gerend, en de slachtpartij begon Varen te vervelen, dus draaide hij zich om en wandelde door de gang terug naar de be stuursvleugel van het paleis. Toen hij de eerste deur passeerde naar een reeks werkkamers van ambtenaren die werkten voor de keizerlijke Eerste Raadgever, keek hij naar binnen om zijn eigen werk te bewonderen. Een dozijn ambtenaren van het hof lagen in verwrongen poses, verschillende nog met klauwende handen verstijfd voor hun gezicht door de pijn die hen slechts minuten eerder had gedood. Dát, dacht hij, was de dood als kunst!
Hij floot een deuntje terwijl hij door de gang wandelde, langs nog eens zes werkkamers vol lijken. Grijnzend concludeerde hij dat het vermoorden van de leiders van alle grote huizen amusant was en de Tsurani zeker een hoop problemen zou bezorgen, maar het zou de jonge keizer nog meer moeite kosten zijn keizerrijk te besturen zonder een bureaucratie!
Martuch haastte zich de ladder naar de schuilplaats af. 'Er is verslag uitgebracht aan het paleis van de tekarana, en we weten nu waar die Aanmonstering van gisteren voor was.'
Puc, Magnus en Hirea zaten op veldbedden en keken de oude strijder aan.
'Op verzoek van de Duistere heeft de tekarana twee legioenen van elk vijfduizend krijgers, het Derde en het Vijfde, door wat ze poorten noemen naar jullie bestaansniveau gestuurd,' zei Martuch.
'Waar?' vroeg Puc geschrokken.
'De Tsuraniwereld. Ik ken de details niet, maar het gerucht gaat dat elke strijder was opgedragen zijn doodserfgoed voor te bereiden.'
'Doodserfgoed?' vroeg Magnus.
'Elke strijder in dienst van de tekarana of een van de karana heeft een kist waarin hij voorwerpen legt die hij wil doorgeven aan zijn huis of genootschap,' vertelde Hirea. 'Dat kunnen persoonlijke voorwerpen zijn, boodschappen aan vaders of mentoren, of iets anders wat de strijder als erfenis wil nalaten.'
'Het betekent,' voegde Martuch eraan toe, 'dat elke strijder naar zijn dood is gestuurd. Dit was bedoeld als moordaanslag en als zelfmoordmissie. De krijgers is meegedeeld dat ze zouden sterven voor Zijne Duisterheid.'
Hirea schudde ongelovig zijn hoofd. 'Twee legioenen,' zei hij zachtjes. Tegen Martuch zei hij: 'Astamon van de Hingalara's oudste zoon diende bij het Vijfde.'
'Ik mocht Astamon graag, ook al was het Huis Hingalara van de Salmodi.' Hij keek Puc en Magnus aan. 'De Salmodi en de Sadharin eindigen bijna altijd aan tegenovergestelde zijden van elk dispuut. Maar in elk genootschap zijn een aantal goede mannen.'
'Wat betekent dit?' vroeg Puc. 'Waarom die zelfmoordmissie?'
'Het betekent dat een heleboel Tsurani nu dood zijn, en het kan de Duistere niet schelen hoeveel van ons er omkomen om dat doel te bereiken.' Martuch zuchtte. 'Ik ben vaak genoeg in de werelden langs de Galerij geweest om te weten dat zoveel van wat ik nu afwijs heel normaal is onder mijn mensen, maar zelfs de taaiste onder ons zou er moeite mee hebben te aanvaarden dat we tienduizend krijgers kwijt zijn alleen om een vijand een slag toe te brengen. We zijn veroveraars,' voegde hij eraan toe, 'geen chattak die je willekeurig afslacht!'
'Ik begrijp het niet,' zei Magnus.
'Vee,' verklaarde Puc.
'Het is een zaak van persoonlijke trots voor elke Dasatistrijder dat we alles houden wat we veroveren,' vertelde Hirea. 'Er zijn zes werelden onderworpen sinds de opkomst van de Duistere, en in alle gevallen hebben we nooit ook maar iets uit handen gegeven van wat we hadden ingenomen. Voor een Dasati is sterven aanvaardbaar, want dat doen we uiteindelijk allemaal, maar we sterven opdat ons volk zich kan uitbreiden. We sterven niet om het sterven alleen. Dat is geen Dasati-gebruik.'
Martuch zag dat hun uitleg niet helemaal duidelijk was voor Puc en Magnus, want hij had tussen de wezens van het eerste bestaansniveau geleefd en wist meer over hun gebruiken. 'We zijn geen filosofisch volk zoals de Ipiliac. Zij begrijpen dingen die wij ons niet kunnen voorstellen. Zij stellen zich dingen voor die ons te boven gaan. We zijn een gewelddadig ras en overwinning is voor ons de hoogste manifestatie van succesvol geweld, want geweld zonder doel is -'
'Komedie,' zei Puc zachtjes. 'De pijn van anderen.'
'En dat is beledigend,' zei Martuch. 'Het bespot datgene waarvoor tienduizend Dasatistrijders, de besten onder ons, zijn geboren: om te overwinnen!'
'Met minachting lachen om de pijn van anderen, dat is één ding. Maar dit soort verspilling .. .'
'Het hangt ervan af wat ze moesten doen, waarvoor ze werden gebruikt,' zei Magnus.
'Hoe bedoel je?' vroeg Martuch.
Magnus keek de oude strijder peinzend aan. 'Als de tekarana alleen maar Kelewan wilde omverwerpen, kon hij miljoenen van jullie naar het slagveld roepen.'
Martuch en Hirea knikten instemmend.
'De Tsurani zijn moedige strijders, en ze zullen tot de laatste man sterven om hun vaderland te verdedigen, maar zo'n aanval zouden ze niet kunnen weerstaan.'
'Dus moet er een goede reden zijn om tienduizend van zijn persoonlijke wachters op te offeren in plaats van een grootscheepse invasie in Kelewan te beginnen,' zei Puc. 'Ik weet het niet zeker, maar ik vermoed dat er voor de Dasati-strijders evenveel aanpassing nodig is om in mijn bestaansniveau te leven als het ons kostte om hier te overleven.'
'Absoluut,' bevestigde Martuch. 'Ik kan zonder veel ongemak naar Delecordia reizen. De Ipiliac lijken evenveel op mij als Hirea, maar zij leven in een wereld die halverwege tussen dit rijk en dat van jullie ligt. Het moet ze eeuwen hebben gekost om te wennen aan de energie in die wereld.' Hij zweeg een ogenblik. 'Zonder voorbereiding is het voor ieder van ons moeilijk om daar meer dan een week of twee te verblijven. Sommigen passen zich misschien aan, maar anderen worden ziek en sterven. Alleen ligt Delecordia niet op het eerste bestaansniveau. Het is voor een Dasati onmogelijk om meer dan een paar uur of hooguit een dag in jullie wereld te overleven zonder ongeveer dezelfde voorbereiding als die jullie hebben doorstaan.'
Puc herinnerde zich hoe zwaar de conditionering was die hij, Nakur, Bek en Magnus hadden doorgemaakt. 'Hoe kunnen ze in vredesnaam denken dat ze een leger van niet-magiërs kunnen voorbereiden op een invasie?' vroeg hij zachtjes.
'Dat doen ze niet,' zei Martuch. 'Wij Dasati passen ons niet aan om te kunnen leven in de nieuwe wereld; we passen die wereld aan óns aan.'
'Hoe dan?' vroeg Magnus.
'Met magie,' antwoordde Hirea, alsof het voor de hand lag.
'Maar,' zei Puc, 'magie op zo'n grote schaal...' Hij maakte zijn zin niet af. 'De Duistere heeft niet zoveel levens nodig om alleen maar scheuringen te openen naar het eerste bestaansniveau, of om daar legers doorheen te sturen; hij heeft miljoenen levens nodig zodat hij genoeg kracht heeft om werelden te herscheppen!' Puc zweeg.
Magnus keek naar zijn vader en zag dat de enormiteit van wat hen te wachten stond hem bijna te veel werd. 'Vader?'
'Die aanval vandaag, die was niet om te overwinnen, maar om verwarring te zaaien.'
'Hoe bedoel je dat, mens?' vroeg Martuch.
'Jullie tekarana heeft een bondgenoot, een waanzinnige doodsbezweerder die Leso Varen heet. Hij steelt lichamen en bevindt zich ergens in het keizerrijk Tsuranuanni. Mijn vrouw en enkele anderen proberen hem op te sporen, maar hij kan zich in ieder willekeurig lichaam bevinden. Ze zoeken naar sporen van zijn doodsmagie, maar tot hij zich blootgeeft .. .'
'Hoe weet je dat ze samenwerken?' vroeg Hirea.
'Omdat ze dezelfde doelstelling hebben: grootschalige vernietiging op Kelewan.'
'Waarom zou een mens zoiets willen?'
'Hij is gek,' zei Magnus.
'Maar niet dom,' wierp Puc tegen. 'Als Varen er voordeel in ziet om de poort naar Kelewan voor jullie volk open te zetten, doet hij dat. En geen enkele Dasati zou ooit begrijpen wat hij ze moet hebben verteld.' Martuch en Hirea luisterden allebei aandachtig. 'Hij weet genoeg van de Tsurani om te beseffen dat als agenten van de Duistere proberen houvast te krijgen en te beginnen met het veranderen van die wereld, de keizer een miljoen strijders naar die plek kan sturen, allemaal bereid te sneuvelen voor het keizerrijk. Dan zou de gezamenlijke macht van de Assemblee van Magiërs en alle magie die de tempels ter beschikking staat worden losgelaten op de indringers. Het zou tot grote verliezen leiden bij de Tsurani, maar ze zouden een houvast in hun wereld vernietigen zodra ze die detecteerden.' Puc zweeg even. 'De Duistere heeft tijd nodig om een zo grote troepenmacht naar Kelewan te kunnen brengen dat de hele macht van Tsuranuanni, een miljoen strijders, duizenden magiërs en priesters samen, hem niet meer kan tegenhouden.'
'Dat wordt een chaos,' zei Magnus.
'Ja,' bevestigde Puc. 'Hij moet het keizerrijk in de chaos storten, zodat ze niet kunnen reageren op zijn invasie.'
'Hoe dan?' vroeg Martuch.
'Door de keizer te vermoorden,' zei Magnus.
'Of de Assemblee weg te vagen,' zei Puc. 'Varen kan niets aan de tempels doen, want die zijn te zeer verspreid en dat zou te lang duren. Dus moet hij de keizer of de Assemblee aanvallen.'
'Of de Hoge Raad,' opperde Magnus.
'Ja, dat zou...' Puc stond op en keek Martuch en Hirea aan. 'Ik moet Nakur spreken, vanavond nog.'
'Onmogelijk,' zei de oude strijder. 'We hebben al officieel afscheid genomen als mentor en trainer. Er is geen reden waarom iemand, laat staan twee Minderen, kunnen vragen om een onderhoud met de Mindere van een rekruut van de keizerlijke wacht.'
'Is er een manier om op de hoogte te blijven van wat ze doen, voor het geval zich een gelegenheid voordoet?' vroeg Puc.
'Dat is mogelijk,' zei Martuch. 'Leden van de Witte verzamelen zich op belangrijke locaties door het hele keizerrijk, maar vooral rond het paleis van de karana, de tekarana en de tempel van de Duistere. We hebben niemand verteld wat je hebt onthuld over de Tuinier en de Bloedheksen. Laat iedereen voorlopig maar geloven dat we begeleid worden door een enkele, wijze intelligentie.' Hij klonk vermoeid toen hij eraan toevoegde: 'We moeten doen wat nodig is. Er zijn geen andere opties, en we kunnen ons eigen tijdstip niet bepalen. Als we snel moeten toeslaan, dan zal het binnenkort gebeuren.'
'Klaar of niet,' zei Magnus.
'Als ik Nakur kan bereiken, kan ik er misschien aan bijdragen dat we wat beter voorbereid zijn,' benadrukte Puc.
'Ik zal zien wat ik kan doen,' zei Martuch, die opstond. Hij liep naar de ladder naar boven. 'Rusten jullie maar uit. Ik vrees dat we binnenkort geen tijd meer hebben om te rusten, of voor eeuwig zullen rusten.'
Hirea wachtte tot zijn vriend vertrokken was. 'Wat je ons verteld hebt over de Tuinier drukt zwaar op hem. De Tuinier was degene van wie we dachten dat hij ons zou bevrijden van de waanzin van de Duistere.'
Puc overwoog zijn woorden heel zorgvuldig. Uiteindelijk zei hij: 'Het is nog altijd mogelijk dat je gelijk hebt.' Toen Hirea Puc nieuwsgierig aankeek, voegde hij eraan toe: 'Voor de intelligentie die Macros was overleed - dat kleine beetje van hem dat in het Dasati-lichaam was gestopt - gaf hij me de indruk dat Nakur de sleutel tot dit alles is. "Zoek Nakur," zei hij, en ik denk dat dat de sleutel is. Nakur en Bek.'
'Bek,' zei Hirea, bijna alsof het een vraag was. 'Ik heb vele strijders opgeleid, mens, van wie sommigen de grootste in mijn leven waren, maar die Bek is geen natuurlijk wezen. Voor zover ik op de hoogte ben van je ras, zou geen mens in staat moeten zijn tot wat hij doet, en nu kan geen enkele andere Dasati hem evenaren.' Hij keek Puc aan. 'Wat is hij eigenlijk echt?'
'Ik denk dat hij een wapen is,' zei Puc. 'Maar alleen Nakur weet dat zeker.'
Hirea deed zijn zwaardriem af en legde die op een leeg veldbed. Hij ging zelf op een andere brits liggen. 'Dan moeten we wachten.'
'Maar niet te lang,' zei Puc. Hij wendde zich tot Magnus. 'Wat Martuch ook ontdekt, vanavond moeten we Nakur gaan zoeken.'
Miranda was radeloos van de verslagen die door de scheuring vanaf Kelewan binnenkwamen. Er was een gigantische aanval bezig in de Heilige Stad. Ondanks de vervreemding tussen haar man en het leiderschap van Sterrewerf waren veel mensen van de Academie nog altijd vrienden of agenten.
Uit alle verslagen bleek dat er een golf van duizenden Dasati door een scheuring de zaal van de Hoge Raad was binnengestormd. Geen enkele Tsurani in die zaal of binnen een halve mijl omtrek had het overleefd. De keizerlijke wachters, behalve degenen die bij de keizer op het oude Acomalandgoed waren, hadden hun leven gegeven om de Tsuranese adel te beschermen. Alenca en nog eens zes andere Tsuranese Grootheden waren binnen enkele minuten na aanvang van de inval gesneuveld. Anderen waren op het alarm afgekomen, en de meesten van hen waren ook gedood. Magie leek geen effect te hebben op de Dasati, hoewel een ondernemende magiër de slachting had overleefd door een enorm stenen standbeeld op twee Doodsridders te laten vallen. Terugdenkend aan haar eigen ontmoeting met de lagere drochten bij de Pieken van de Quor, vroeg Miranda zich af waarom ze er niet aan had gedacht om met haar krachten een rotsblok op die wezens te laten vallen. Misschien had dat ook gewerkt.
Miranda leunde aangeslagen achterover in de stoel waarin Puc meestal zat.
Caleb kwam een paar minuten later binnen. 'Meer nieuws van Kelewan.'
'Wat dan?'
Hij gaf haar de boodschap aan. 'De laatste Dasati is nog geen twee uur geleden doodgegaan. Sommigen waren kennelijk verzwakt door blootstelling aan de Tsuranese zon of door iets in de lucht waar ze ziek van werden. Wat de oorzaak ook was, de laatste Doodsridder is op een marktplein overmeesterd door een dozijn kooplieden, die hem aan mootjes hebben gehakt met gereedschap en keukenspullen.'
'Fijn te weten dat ze kunnen sterven,' zei Miranda bitter.
'Wat weten we nog meer?'
'Er zijn minstens vijftigduizend doden en gewonden.' 'Goden!' riep ze uit. 'Zoveel?'
'Men denkt dat tienduizend Dasati de stad op drie plekken binnenkwamen, waarvan twee in het keizerlijke paleis. Eén aanval kwam recht in het hart van de vergaderzaal van de Hoge Raad terwijl die zitting had, één in de bestuursvleugel waar alle paleisambtenaren werkten, en de derde in het rijke koopliedenkwartier in de Heilige Stad.'
Miranda had het verslag al gelezen waaruit bleek dat de Hoge Raad in vergadering was toen de aanval begon. Ze had nog niets gehoord over de totale schade, maar gezien het aantal doden en gewonden dat Caleb had genoemd, was ze ervan overtuigd dat die ontstellend groot was. 'Varen,' zei ze.
'Hoe weet je dat?'
'De Dasati hadden anders niet kunnen weten hoe ze zo gericht zoveel schade konden aanrichten. Varen moet het ze hebben verteld. In één aanval hebben ze het keizerrijk Tsuranuanni onthoofd.'
'De keizer is er nog,' zei Caleb.
'Maar wie staan er nog onder zijn bevel?' Miranda stond op en begon te ijsberen, zoals ze meestal deed als ze onder druk stond. 'Oudste zonen? Dochters? Echtgenotes? Het leiderschap van elk huis in het keizerrijk is ontregeld, en dus ook elke politieke partij en elke clan. Op dit moment ligt het machtsevenwicht in het keizerrijk helemaal op zijn gat, en voor elk huis dat een oudste zoon klaar heeft staan om zijn vaders plek in te nemen, zijn er twintig die verscheurd zijn van verdriet en geen effectieve leider hebben. Dit is een veel grotere ramp dan wanneer de keizer was vermoord.'
'Maar hij leeft tenminste nog,' zei Caleb.
'Ja, en dat geeft de Tsurani één voordeel.'
'Wat dan?' vroeg Caleb.
Miranda draaide zich om en zei: 'Blinde gehoorzaamheid.'
Calebs gezicht betrok van twijfel. 'Hoe kan dat een voordeel zijn als er geen effectief leiderschap is?'
'De Tsurani hebben generaals nodig. Wij kunnen ze die geven. Ze moeten alleen opgedragen krijgen dat ze buitenlanders moeten gehoorzamen.'
'En als de keizer ze beveelt de generaals van Midkemia te gehoorzamen, doen ze dat,' vulde Caleb aan.
'Hoe vordert het met die bespreking waar Tomas om vroeg?' vroeg Miranda.
'Iedereen die bereid is te komen, zal hier tegen zonsondergang zijn.'
'Mooi. Ik weet niet precies wat Tomas wil zeggen, maar ik heb er een vrij aardig idee van. Ik heb hem pas een paar keer ontmoet, maar door wat je vader over hem heeft verteld, weet ik dat hij niet snel in paniek raakt, al is hij wel bezorgd.'
'Heeft vader je weleens verteld over de drochten?' vroeg Caleb. Hij ging in een stoel in de hoek zitten.
Miranda zuchtte. 'Er zijn veel dingen waar je vader niet over praat, vooral uit zijn verleden. Ik geloof dat hij er een hoop verschillende redenen voor heeft.'
'Zoals?'
Caleb was niet iemand die zomaar doorvroeg, dus wist zijn moeder dat hij werkelijk belangstelling had. Ze besefte eens te meer hoe anders hij was dan Magnus en zijn ouders. Als enig lid van de familie zonder magische vaardigheden was hij altijd op een of andere manier buitengesloten van hun gezamenlijke ervaringen, hoezeer ze ook probeerden hem te betrekken bij hun leven en hoeveel ze ook van hem hielden.
'Ik heb niet veel tijd meer voordat Tomas' bespreking begint,' antwoordde Miranda, 'maar ik kan wel een beetje speculeren.' Ze deed haar ogen dicht alsof ze zich iets voor de geest haalde. 'Ik praat ook niet veel over mijn jeugd, en ik ben ouder dan je vader.'
Hij grijnsde. 'Je zegt altijd dat we je daar niet aan moeten herinneren.'
Ze lachte terug, want hoewel ze werkelijk niet ijdel was, speelde ze die rol om haar man en kinderen te plagen. Het was een van haar tekortkomingen, maar het was maar een kleintje. 'Wat jij je herinnert is echt. Het maakt niet uit hoe accuraat je herinnering aan iets is, voor jou is het echt. Wat jij ziet als de realiteit, is de realiteit.'
'Dat snap ik niet,' zei Caleb.
'Daar twijfel ik niet aan, want van ons allemaal leef jij het meest in de echte wereld. Jij hebt niets te maken met de abstracte concepten van de magie. Jij omringt je met dingen die je kunt aanraken, zien, ruiken. Jij bent in het bos om te jagen, spoorzoeken .. .' Ze onderbrak zichzelf. 'Laten we zeggen dat je de sporen van een beer ziet. Kunstig gemaakt, maar door een laarzenmaker, want de sporen zijn die van laarzen in de vorm van een berenpoot, waardoor het lijkt of er een beer is langsgekomen.'
Caleb schudde zijn hoofd. 'De diepte zou verkeerd zijn, want een beer weegt -'
Miranda stak haar hand op. 'Dat doet er niet toe. Laten we zeggen dat ik magie gebruik om perfecte berensporen te maken, en dat jij die ziet. Wat denk je dan?'
'Perfect?' vroeg hij, niet zeker of dat wel mogelijk was. Schouderophalend zei hij: 'Best, ik zie die perfecte berensporen. Dan denk ik dat je een beer bent.'
'Precies. Je volgt de sporen en verwacht een beer, dus je denkt ''beer, beer, beer". En als je vervolgens ontdekt dat het geen beer was, wat gebeurt er dan?'
'Weet ik niet. Komt nu de clou van de mop?'
Ze rolde bijna met haar ogen, maar weerstond de verleiding. 'Tot het moment dat je ontdekt dat ik die sporen heb gemaakt, zou je, als je broer opdook en vroeg wat je aan het doen was, zeggen dat je een beer volgde. Maar vanaf het moment dat je ontdekt dat ik die sporen heb gemaakt, denk je ''Moeder heeft die sporen gemaakt.'" Ze keek hem in de ogen. 'Begrijp je dat?'
'Ik weet het niet helemaal zeker.'
'Je perceptie is veranderd. Vanaf dat moment zul je, telkens als je aan die sporen denkt of het verhaal aan iemand anders vertelt, denken: ''Moeder heeft die sporen gemaakt." Je zegt misschien zelfs tegen iemand: "Ik dacht dat het een beer was," maar in je gedachten was er geen beer.'
'Er was geen beer,' zei Caleb, die nu nog verwarder leek.
Miranda lachte. 'Als ik je niet zelf had gebaard, zou ik me afvragen wie je ouders waren.'
'Ik ben niet dom, moeder.'
'Weet ik,' zei ze, en ze lachte nog harder. 'Maar jij leeft alleen in de echte wereld van dingen die je kunt aanraken, voelen en ruiken.' Haar glimlach verdween. 1e vader leeft in een wereld van de geest, meer dan ieder ander die ik ken, waaronder mijzelf of je grootvader. Op een dag zal je broer hem misschien overtreffen, maar Magnus heeft een leven aan ervaringen in te halen voor hij je vader voorbij kan streven. Je vader is in die zin echter net als anderen, doordat zijn levenservaringen voor hem echt zijn, en zijn perceptie over die ervaringen kan zijn veranderd, maar niet zijn gevóélens erover.'
Plotseling begreep Caleb het. 'Dus ik kan me herinneren hoe het voelde toen ik dacht dat ik een beer volgde, ook al denk ik nu niet meer dat het een beer was!'
'Ja! Je vader heeft heel veel pijn en leed doorstaan in zijn jeugd en hij heeft sindsdien ook heel veel meegemaakt, maar de beproevingen waar hij nu voor staat, ondergaat hij als een man met een leven aan ervaring en moeizaam geleerde lessen. Maar de gevoelens uit zijn jeugd, hoe afgevlakt ze inmiddels ook zijn, zijn nog altijd de gevoelens uit zijn jeugd, en hij herinnert ze zich zoals hij ze voelde toen hij ze beleefde. Heeft hij je weleens verteld over prinses Carlina?'
'Niet dat ik weet.'
'Ze was de dochter van heer Borric, en door adoptie Pucs "nicht" of iets dergelijks, maar toen hij als jongen in de keuken van kasteel Schreiborg werkte, dacht hij dat hij verliefd op haar was. Door een speling van het lot kreeg hij de gelegenheid om haar het hof te maken, maar die werd hem weer afgenomen toen hij gevangen werd genomen door de Tsurani. Uiteindelijk trouwde ze met een vriend van hem en was ze tot aan haar dood de hertogin van Salador. Maar ergens binnen in je vader leeft een kleine herinnering, een vaag herinnerde echo van de liefde van een jongen voor een onbereikbare prinses.' Ze zweeg even. 'Hij mist zijn vrouw,' voegde ze er rustig aan toe.
Caleb dacht even na en zei: 'Katala.'
'Ik weet dat je vader van me houdt en dat we in veel opzichten perfect bij elkaar passen, maar ondanks dat je vader zo machtig is, moest hij toch hulpeloos toekijken terwijl de vrouw van wie hij hield overleed aan een slopende ziekte .. .' Ze zuchtte. 'Meer dan eens heb ik geprobeerd me voor te stellen hoe dat voor hem moet zijn geweest, maar ik kan het niet. En hij mist zijn kinderen.'
Caleb knikte. Wiliam en Gamina waren allebei gesneuveld tijdens de slag om Krondor, aan het eind van de Slangenoorlog, jaren voordat Caleb was geboren. 'Ik vergeet vaak dat ik een broer en een zus had die al overleden waren voordat ik geboren werd.'
'Maar je vader hield ontzettend veel van ze. En hij heeft zichzelf nooit vergeven dat hij vervreemd was van Wiliam ten tijde van diens dood. Het is een van de redenen dat hij nooit heeft geprobeerd je voor te schrijven wat je met je leven moest doen.'
Caleb haalde zijn schouders op. 'Ik dacht dat vader me liet zwerven, jagen, vissen en spoorzoeken omdat ik niets terechtbracht van magie.'
Miranda glimlachte meegaand. 'Als Magnus had willen zwerven, jagen, vissen en spoorzoeken, zou je vader hem ook zijn gang hebben laten gaan. Dat was de les die hij van Wiliam had geleerd.'
'Dus vader praat niet veel over vroeger.'
'Nee, vooral omdat hij er geen behoefte aan heeft pijnlijke herinneringen op te rakelen; hij heeft nu al genoeg zorgen.'
'Dus je wilt zeggen dat vader je nooit over de drochten heeft verteld.'
'Alleen maar een beetje, en ik vermoed dat hij ongeveer hetzelfde zou zeggen wat Tomas al heeft gezegd en nog zal zeggen.' Ze stond op. 'We moeten gaan. Het was echt niet mijn bedoeling zoveel over je vader te praten, maar de vraag die je me stelde deed me denken aan iets wat al heel lang moeilijk voor me is, het deel van mijn man waar ik niet aan kan komen: zijn herinneringen aan en gevoelens voor zijn eerste gezin.'
Ze zwegen allebei, en uiteindelijk zei Caleb: 'Ik maak me ook zorgen om hem, moeder.'
Er welden tranen in Miranda's ogen op en ze knipperde ze weg. 'Je zou denken dat ik na alles wat we hebben doorgemaakt wel gewend zou zijn aan...' Ze maakte haar zin niet af. 'We moeten met onze gasten gaan praten.'
Caleb volgde zijn moeder door de lange gangen van de villa tot ze bij een open plek ten westen van het op één na grootste gebouw op het eiland aankwamen. Er waren in een halve cirkel banken neergezet. Miranda had veertig van de machtigste magiërs van buiten het Conclaaf bijeengeroepen, een gelijk aantal geestelijken van verschillende ordes - van wie de meesten afspraken hadden met het Conclaaf, of die er min of meer goedgezind tegenover stonden - en vier van de oudste leden van de eilandgemeenschap. Veel van de verzamelde mensen begroetten Miranda en Caleb, en anderen waren zelf in gesprek. Ze negeerde de zelfvoldane vertegenwoordiger van de groepering aan de Academie die bekend stond als de Handen van Korsh. Het waren Keshische traditionalisten die maar een klein beetje minder bekrompen en reactionair waren dan de andere groepering, de Staf van Watoomb, en ze waren te veel bezig met hun eigen belangrijkheid om van politiek nut te zijn. Het goede was dat ze zich zo effectief hadden afgesloten van sociale conflicten en de nationale politiek dat noch het koninkrijk, noch het keizerrijk hen als een dreiging zag. Als een van beide monarchieën een idee had gehad van hoeveel magische vermogens er werkelijk op het eiland van Sterrewerf waren, dan wist ze zeker dat ze heel anders zouden reageren. Ze was ook ingenomen met het feit dat Sterrewerf de aandacht afleidde van Tovenaarseiland. De rest van de wereld wist niet beter dan dat er alleen een waanzinnige magiër woonde, 'de Zwarte Tovenaar'. Inde loop van de jaren was die vermomming gedragen door haar vader, haar man, Nakur en vele studenten die goed genoeg waren om piraten en onschuldiger vaartuigen die uit koers waren geraakt af te schrikken. Een beetje blauw; fonkelend licht in een torenvenster van het oude kasteel, wat angstaanjagende geluiden, indien nodig een enge illusie op het strand beneden, en iedereen ging met een grote boog om die plek heen.
Nu leek Tovenaarseiland op een tuinfeest bij het koninklijk paleis in Roldem, behalve dat er niet veel mooie dames en geen charmante jonge hovelingen waren.
'Dank jullie allemaal dat jullie gekomen zijn,' begon Miranda, en alle conversatie stokte. 'Tomas van Elvandar sluit zich straks bij ons aan. Maar voordat hij aankomt, wil ik graag iets zeggen.
Ieder van jullie is bij de anderen bekend, is het niet van gezicht, dan wel van reputatie. Stuk voor stuk zijn jullie hier omdat jullie bekendstaan als meesters in jullie vak en als invloedrijke leden van jullie specifieke orde of genootschap. Ik kan jullie alleen maar smeken te geloven dat wat heer Tomas jullie gaat vertellen, hoe ongelooflijk het ook klinkt, de waarheid is.' Ze hoorde de draak al naderen voordat ze zich omdraaide en hem zag. Degenen die in de halve kring voor haar zaten, keken stomverbaasd op.
Caleb kwam naast zijn moeder staan en fluisterde: 'Goud is beter.'
Bij de draak die Tomas nu bereed, viel het rode dier van eerder in het niet. Dit majestueuze dier had een kop zo groot als een vrachtkar, zijn vleugels hadden het hele hoofdgebouw op het eiland kunnen overspannen en dan nog hadden de vleugelpunten de grond geraakt. De reusachtige draak kwam zachtjes neer als een blad dat uit een boom waaide en Tomas sprong van zijn schouders, een grotere sprong dan van een dak naar beneden. Hij bedankte de draak, die zich afzette en in een steile spiraal de avondlucht in vloog.
Tomas sprak de verzamelde mensen zonder omhaal toe. 'Het feit dat jullie allemaal hier zijn, betekent dat Miranda en Puc vertrouwen in jullie hebben, en dat vertrouwen is oók nodig. Ik breng jullie een bijzonder ernstige waarschuwing.
Mijn naam is Tomas, gemaal van de stralende koningin Aglaranna van Elvandar. Door haar ben ik, met toestemming van haar onderdanen, aangesteld als krijgsleider van Elvandar. Ik draag de mantel van Asschen-Sukar, Heerser van het Adelaars bereik, en ik bezit ook zijn buitenaardse herinneringen, hoewel ik even sterfelijk ben als ieder ander hier. Er is me een langer leven gegund dan andere mensen, maar ik weet dat ook ik uiteindelijk zal sterven.
Ik heb tot voorbij de sterren gereisd en tot in het Paleis van de Dood zelf, en heb gesproken met goden en demonen. Ik vertel jullie dit zodat jullie een beetje weten wie ik ben en wat ik heb gezien, want nu moet ik het gaan hebben over de drochten. Sommigen onder jullie kennen die naam misschien uit oude overleveringen, anderen hebben er wellicht nog nooit van gehoord, maar uiteindelijk maakt dat niet uit, want jullie weten niets van ze. Ik ben de enige sterveling op deze wereld die bekend is met de drochten, op één na, en hij is ver van hier. Dus zet eventuele vooronderstellingen opzij en luister naar me.'
'Hij bedoelt dat we de beer moeten vergeten, hè?' fluisterde Caleb.
Zijn moeder knikte.
Tomas begon zijn verhaal.
Toen hij klaar was, staarden de verzamelde magiërs en priesters hem ontdaan aan. Zonder iets aan te dikken of theatraal te doen had Tomas hun het verhaal verteld over de eerste en enige ontmoeting van de Valheru met de drochten, in een rijk dat door de Drakenheersers 'het Grensgebied' werd genoemd. Het was een plek tussen de rijken en de Leegte en, net als de Galerij der Werelden, de Eeuwige Stad en de Tuin, een plek die zich niet rationeel liet beschrijven.
'Er is een plek, de Pieken van de Quor, in dat deel van Groot Kesh dat het dichtst bij het eilandkoninkrijk Roldem ligt,' vertelde Tomas. 'Daar ontdekten we een lek in de barrières van de realiteit, een plek waar deze wereld en het Grensgebied samen bestonden. Op een of andere manier zijn kinderen van de drochten - wezens die naar maatstaven van de Leegte bijna goedaardig zijn - het Grensgebied binnengekomen en van daaraf naar deze wereld doorgelopen. Ze waren aan het spelen, maar hun spel was dodelijk. Miranda en ik hebben ze van deze wereld gevaagd en ik hoop dat het gevaar daarmee geweken is, maar ik heb jullie gevraagd vandaag hier te komen om jullie te waarschuwen dat het risico mogelijk nog altijd bestaat. Want als de drochten ooit een weg naar ons bestaansniveau vinden, dan zullen we bijna geen tijd hebben om te reageren.'
'Hoe kunnen we hoe dan ook op een rationele manier ingaan op een dreiging zoals u die omschrijft?' vroeg de hogepriester van de Orde van Dala in Krondor. De oude geestelijke droeg vandaag zijn eenvoudige witte mantel in plaats van het rijkelijk geborduurde gewaad van zijn ambt.
'Daarom heb ik Miranda gevraagd deze bijeenkomst op dit moment te organiseren,' zei Tomas. 'Misschien ontstaat de noodzaak wel nooit, maar het is veel beter om voorbereid te zijn op iets wat nooit komt dan onvoorbereid te zijn als de nood aan de man is.'
'Wat kunt u ons over die wezens vertellen?' vroeg een magiër uit Sterrewerf die Komis heette. In tegenstelling tot de meeste anderen, die de donkere mantel droegen die oorspronkelijk door Puc werd gedragen toen hij de Academie oprichtte, had Komis gekozen voor een rijkelijk versierde, donkerpaarse mantel met wit koord om de kraag, manchetten en zoom. Zijn jonge gezicht weersprak zijn positie aan de Academie, waar hij een hoge leermeester was in iets wat schaduwmagie werd genoemd, de studie van energieën die aan andere bestaansniveaus zijn gekoppeld. Zijn studies hadden te maken met de kern van de meeste vragen die Tomas opriep.
'Weinig, behalve dat ze met hun aanraking binnen enkele tellen levens energie opzuigen en vlees doen vergaan. Hoe sterker ze zijn, hoe intelligenter. Degenen die wij gisteren hebben vernietigd, waren amper meer dan onnadenkende jongeren, niet in staat te praten - tenminste niet op een manier die wij kunnen verstaan - maar gretig naar de jacht en de smaak van het vlees in ons rijk.
De sterkeren onder hen kunnen zich verstaanbaar maken. Ik heb met een van hen gesproken en weet waar er eentje gevangen zit.'
'Die moeten we onderzoeken!' riep de hogepriester van de Orde van Ishap in Rillanon. De Ishapiërs waren de oudste bestaande orde, de enige openbare orde die een van de Hogere Goden diende. Hoewel elke tempel autonoom was, hadden de Ishapiërs veel invloed: meer dan één strijd tussen tempels was voorkomen doordat beide partijen de dienaren van Ishap om raad hadden gevraagd.
Tomas schudde zijn hoofd. 'Het is een zware reis, en de bestemming is bijna ontoegankelijk.' Na even peinzen voegde hij eraan toe: 'Ik zal eens nadenken over zo'n expeditie, want door vaardigheden te combineren .. .' Hij keek Miranda aan, die een nietszeggend gebaar maakte. Ze wist waar hij het over had. Puc en Tomas hadden een drochtmeester opgesloten in de diepste krochten van een zwarte citadel in het hart van de Eeuwige Stad, een plek die alleen maar grensde aan de realiteit.
'Als we zijn aard kennen, kunnen we een kluisterbezwering ontwikkelen!' riep een van de magiërs.
'En uitbanning!' voegde een priester eraan toe. 'Als hij niet van deze wereld komt, kan hij met de juiste uitdrijvingsrituelen worden weggezonden.'
Dat gaf aanleiding tot een geanimeerde discussie onder de aanwezigen. Tomas wenkte Miranda mee opzij en toen ze buiten gehoorsafstand waren van de anderen, zei hij: 'Dit is een goed begin.'
'Ik hoop het,' antwoordde ze. 'Je hebt het meesterlijk aangepakt door de dreiging op precies het juiste moment wat af te vlakken, zodat die juist nog gevaarlijker leek.' Haar gezicht betrok. 'Hoewel ik eigenlijk niet zou weten hoeveel gevaarlijker de situatie zou kunnen zijn.'
'De drochten kunnen niet echt worden gedood. De drochtmeester die Puc en ik in de Eeuwige Stad hebben opgesloten is bijna zeker nog in leven, als iemand hem niet bevrijd heeft.' Tomas keek naar de anderen die in discussie waren. 'Ik zal vanavond vele vragen moeten beantwoorden. Kan ik hier logeren?'
'Natuurlijk. Dat hoef je toch niet te vragen? Je bent familie.'
'Meer dan ooit wou ik dat Puc hier was. Zijn kennis van wat ons te wachten staat is misschien groter dan die van mij.'
'Ik weet één ding,' zei ze. 'Je kunt hem niet ferventer terugwensen dan ik al doe.'
'Dat spreekt voor zich.'
'Ik kan me niet aan het gevoel onttrekken dat alles op een of andere manier met elkaar te maken heeft. De aankomst van die wezens bij de Quor, en de Dasati. Kan het zijn dat Varen voor hij vluchtte in staat is geweest om die wezens van de Leegte naar deze wereld te halen?'
'Alles is mogelijk. Varen is hoe dan ook waanzinnig. Maar hij is een dienaar van de Naamloze, en hoewel de Naamloze het vaak voldoende vindt om zijn dienaren te besmetten en ze op pad te sturen om chaos te zaaien, zou hij nooit zo dom zijn om te denken dat de drochten hem in dit rijk zouden dienen. De goden zijn boven alles vijanden van de drochten, want de goden vertegenwoordigen de essentie van onze realiteit en de drochten staan even ver van onze realiteit af als wat dan ook in het heelal.'
'Als je die drocht gaat bestuderen die je opgesloten hebt,' zei Miranda, 'dan wil ik graag met je mee. Ik moet weten of ze op een of andere manier te doden zijn, of in ieder geval uit de weg te ruimen.'
Tomas ging akkoord. 'En nu,' zei hij, 'moest ik maar eens gaan praten met een paar machtige en invloedrijke mensen.'
'Wanneer ga je naar de Quor?' vroeg ze.
'Binnenkort; binnen een paar dagen. Hoezo?'
'Omdat ik graag met je mee wil.'
'We zullen zien,' antwoordde hij terwijl hij zich omdraaide. 'Sommige dingen kun je soms maar beter niet weten.'
Ze kon alleen maar instemmend knikken. Dat wist ze maar al te goed.