18


Invasie

 

 

De vrouw gilde.  

'Help me!' riep ze, terwijl ze haar baby aan haar borst drukte. Ze was besmeurd met bloed en bespat met een oranje vloeistof die de verkenners niet herkenden.

Hun paarden krabden nerveus met hun hoeven op de grond toen de vrouw naderde. Een van de verkenners steeg af, hield de bange vrouw staande en bekeek haar kind. Met een kort hoofdschudden gaf hij zijn kameraad te kennen dat de zuigeling niet sliep maar dood was.  

Met een even kort gebaar gaf de nog op zijn paard zittende soldaat aan dat hij verder zou gaan en dat zijn kameraad de vrouw naar het zuiden moest brengen, waar het leger zich verzamelde. Er waren daar genezingspriesters die voor haar zouden doen wat ze konden. Anderen zouden een gebed zeggen voor het kind.  

De afgestegen ruiter probeerde de vrouw te kalmeren, en de ander stuurde zijn rijdier de noordelijke weg op. Twee dagen eerder hadden ze verslag ontvangen dat een dorpje in de voetheuvels van de bergen was aangevallen. Er was met een snelle ruiter bericht gestuurd naar het zuiden, en vervolgens via magische middelen naar de Heilige Stad. Binnen een paar uur was het bevel tot verzamelen gegeven, en strijders van ieder huis en elke clan in het noorden hadden aan de oproep gehoor gegeven. Het verzamelpunt was een voorpost dicht bij de gemelde invasie, een klein fort waarin de cavalerie van het Huis Ambucar was ondergebracht. De kleine cavalerie afdeling, enkelen van de beste ruiters in het keizerrijk, hadden de taak om in de uitlopers van de bergen in het noorden te patrouilleren.  

Door de eeuwen heen was het de voornaamste taak van de voorpost geweest om te voorkomen dat de rondtrekkende thuns vanuit het noorden zouden binnenkomen, dus waren ze in een goede positie om te reageren op de inval van de Dasati. De ruiter stuurde zijn paard de hoge heuvel op en keek naar het noorden. Deze weg en het dorp in de vallei beneden waren deel van zijn normale patrouillegebied en hij kende ze even goed als het gezicht van zijn zoon. De meeste gebouwen waren nog intact, hoewel er twee in brand stonden aan de overkant van het dorpsplein met de gezamenlijke waterput. De verkenner vermoedde dat de brand het resultaat was van omver geschopte kookvuren, anders zouden de andere gebouwen in het dorp ook in brand hebben gestaan.  

De vrouw die ze onderweg hadden ontmoet, was het enige bewijs dat er mensen in het dorp hadden gewoond. Minimaal honderdtwintig mannen, vrouwen en kinderen, allemaal in dienst van het Huis Ambucar, waren weg. De verkenner was een ervaren spoorzoeker en kwam er al snel achter wat er gebeurd was.

Het dorp was aangevallen door een plunderende groep mannen te paard ... als het paarden waren, overpeinsde hij, want de sporen in het zand waren hem onbekend; noch paard, noch nidra noch thun maakte dergelijke sporen. Hij speurde nog een tijdje rondom het dorp en zag toen sleepsporen. Even was hij in de war, maar toen besefte hij dat de dorpelingen in grote netten waren gebonden en weggesleept.

Hij was een te oude, ervaren verkenner om aan zijn ogen te twijfelen, maar dit was helemaal niet logisch. Als jonge soldaat had hij een tijdje gediend in een garnizoen aan de overkant van de Zee van Bloed en gevochten tegen slavenhandelaren van de verloren stammen van Tsubar, de boosaardige dwergen die mensen gebruikten als slavenarbeiders. Maar waardevolle slaven sleepte je niet achter je aan, met het risico dat ze gewond raakten of stierven; je bond ze aan elkaar vast met ketens of joeg ze in wachtende wagens.

Het dorp waar het eerst alarm was geslagen, lag maar een halfuur snel rijden verderop langs de weg. Als hij opschoot, kon hij de aanvallers misschien nog inhalen nu ze werden belemmerd door hun last. Ze konden maar één kant op reizen, want rechts stroomde de rivier de Gagajin omlaag via een reeks stroomversnellingen en kloven, hier en daar tot meer dan honderd voet onder de weg, en aan de andere kant liep een reeks steile heuvels naar boven, waardoor daar amper meer dan drie ruiters of een zware wagen door konden.  

Korte tijd later zag hij aan het stof op de weg dat hij de aanvallers inhaalde, en geen moment te vroeg, zo te zien aan de bloedspatten op het pad. Als de dorpelingen in een net zaten, zoals hij vermoedde, zouden er veel al dood zijn, verpletterd onder het gewicht van hun mededorpelingen of door het doorlopende gebots terwijl ze over de grond stuiterden.  

Hij zag een stofwolk aan de andere kant van een heuveltje, een positie van waaraf hij het volgende dorp zou moeten kunnen zien. Hij spoorde zijn inmiddels vermoeide paard aan en hield in toen hij op de top van het heuveltje kwam.  

Over de weg galoppeerden mannen - als ze dat waren - op wezens die hij nog nooit had gezien, op deze wereld of op Midkemia. Ze sleepten grote netten achter zich aan waarin telkens een dozijn of meer mensen zaten. Zwakke kreten vertelden de verkenner dat een paar arme drommels tussen de massa's doden nog leefden. Maar wat vooral zijn aandacht trok, was hun bestemming.  

Een geheel gladde, halve bol stond op de plek waar het dorpje Tastiano had moeten liggen. Hij was bijna driehonderd voet hoog, en leek vanaf het zichtpunt van de ruiter een halve bal die begraven lag in de aarde. Dat zou betekenen dat de totale doorsnede zeshonderd voet was. Meer dan een kwart mijl! Hij besefte dat het een soort Dasatimagie moest zijn toen hij de eerste ruiter door de muur zag verdwijnen alsof hij door een rookgordijn reed.

Twee Dasati-ruiters draaiden zich om, en de verkenner besefte dat hij was gezien. Hun buitenaards uitziende rijdieren werden snel aangespoord, en de verkenner draaide zijn paard bij. Hij zette zijn hielen in de flanken van het dier en spoorde het aan. Zijn paard was moe, maar het was gefokt voor uithoudingsvermogen en snelheid, en hij hoopte maar dat het sneller was dan die monsters die achter hem aan kwamen. Hij moest een waarschuwing overbrengen, want op het laatste moment, net voor hij zich afwendde van de donkere bol, had hij die ineens groter zien worden.  

 

De magiër riep een bezwering op. Twee Doodspriesters van de Dasati richtten een beschermende barrière op, maar een van hen was al geraakt door een gloeiende vuurbol. Tomataka, de Tsuranese Grootheid die de vuurbal had gegooid, werd naar achteren gelanceerd door de dreun van de daaropvolgende explosie. De Doodspriester die naast degene stond die geraakt was, werd bijna dertig meter opzij gesmeten en kwam hard genoeg tegen de rotswand aan om zijn botten te breken.

De strijd was al de hele morgen gaande, en duizenden Tsuranese strijders stroomden een pas in die naar de kleine vallei leidde. Ze bevonden zich ten zuiden van het dorpje Tastiano in de noordelijke bergketen die het keizerrijk begrensde, de Hoge Muur, of waar dat dorp althans had gestaan voordat het was verzwolgen door die zwarte koepel. De Gagajin ontsprong op twee plaatsen in de bergen hoog boven dit dal, en de tak die de Grote Gagajin werd genoemd, stroomde door het hart van de vallei.  

De Dasati hadden hun invalpunt goed gekozen, want er was maar één toegang: een smalle pas een paar honderd voet boven de rivier. De Gagajin stroomde te snel en de pas was te smal om soldaten met boten stroomopwaarts te brengen. Ten zuiden van het dal konden de invallers rechtstreeks naar de provincie Hokani, om oude landgoederen van de Minwanabi te bedreigen die nu van de keizerlijke familie waren. Van daaraf ging het heuvelafwaarts naar de stad ]amar, dan door naar de Stad op de Vlakte aan de Zeeslagbaai, waar de grote scheuringen die de oorspronkelijke invasie in Midkemia mogelijk hadden gemaakt zich nog altijd bevonden. Of ze konden naar het zuidwesten gaan en de stad Silmani aanvallen, het meest noordelijke bewoonde gebied langs de Gagajin, en dan omlaag door wat er over was van de Heilige Stad Kentosani, door naar Sulan-Qu en verder naar de oude Acomalandgoederen, waar de keizer verborgen zat.  

Tomataka was een van de twaalf magiërs die zich vrijwillig hadden gemeld om mee te gaan met de strijdmacht die was gevormd als antwoord op de verslagen van de invasie die de dag ervoor bij de Assemblee waren binnengekomen. Het keizerrijk was in oproer, hoewel er iets van orde was hersteld doordat de keizer eenvoudigweg edicten had uitgevaardigd en doordat ieder huis in het noorden van Hokani daaraan gehoorzaamde. Tienduizenden soldaten waren onderweg, hoewel velen van hen nog enkele dagen hier vandaan waren, maar de eerste paar honderd waren vanochtend bij zonsopgang samen met de Grootheden door de valleipas gekomen.  

De Grootheid stond op, zijn oren nog suizend van de klap. Hij zag tientallen Dasatistrijders te voorschijn komen uit de bol die ze de Zwarte Berg waren gaan noemen; het ding was zo groot als een kleine berg en zo zwart als roet bij middernacht. Er kwam geen licht vanaf en er waren geen herkenbare ramen of deuren, maar de Dasati-strijders en priesters schenen er met gemak in en uit te gaan.

Honderden Tsuranese strijders haastten zich het pad boven de rivier op en vergooiden in feite hun leven om de opmars van de Dasati een halt toe te roepen. Het hoofd van de Grootheid bonsde en hij kon zich niet voldoende concentreren om een bezwering op te roepen waar ze iets aan hadden, dus trok hij zich langzaam terug van het oprukkende front om op adem te komen. Maar toen hij weer naar de Zwarte Berg keek, zag hij ongerust dat die nog groter was dan toen hij net was aangekomen: er hadden een door de bliksem getroffen boom en een vreemde rots formatie aan de buitenrand van de zwarte koepel gestaan, en die waren nu niet meer te zien. Hij maakte snel een berekening en schatte dat de koepel aan die kant binnen een uur nog eens meer dan tien meter moest zijn gegroeid.

Nog wat wankel draaide hij zich om en waggelde over het pad omlaag, weg van de oprukkende Tsuranese voetsoldaten. Hij wist dat ergens verder omlaag langs het pad de Tsuranese cavalerie wachtte. Paarden waren nog altijd een zeldzaamheid op Kelewan, maar elk groot huis had er nu wel een aantal, en die zouden ze niet verspelen door te proberen ze te dwingen over een smal voetpad te gaan. Ze zouden de dieren bewaren voor een tegenoffensief, voor het geval de Dasati onder aan het pad en op de grote vlakten daar aankwamen.

De magiër wist dat het de Dasati zou lukken. Hij had hun Doodsridders zien vechten en zijn landgenoten zien sterven, en hij twijfelde er niet aan. Het Tsuranese keizerrijk, en deze hele wereld, konden niet voortbestaan dankzij de Tsuranese moed en toewijding alleen.

 

De pas aangestelde oppercommandant Prakesh Alenburga keek rond in de zaal. Vroeger was dit het hof geweest van heer Sezu van de Acoma en zijn dochter, de legendarische vrouwe Mara, later bekend als de Vrouwe van het Keizerrijk. Alenburga begreep misschien niet de geschiedkundige ernst die die namen vertegenwoordigden, maar hij had wel snel begrepen hoe belangrijk de Tsuranese geschiedenis was. Alles wat hij had gezien sinds hij naar deze wereld was gekomen, sprak over heel lang geleden en getuigde van een diepe, rijke traditie. Dit was een groots volk, en hij voelde zich sterk tot ze aangetrokken, misschien wel omdat zijn eigen natie nog jong was en niet kon bogen op de geschiedkundige luister die hier overal tentoon werd gespreid.  

Alenburga maakte een buiging voor de keizer, al deed zijn hoofd nog pijn van de bezwering die de door Miranda opgeroepen priester had gebruikt om hen allemaal binnen een uur de Tsuranese taal te leren. Dat was gisteravond geweest, maar toen dat uur voorbij was en hij de taal begreep en zich verstaanbaar kon maken, was dat de pijn wel waard. 'Ik zal mijn leven geven voor de grote verantwoordelijkheid die u in mijn handen hebt gelegd, Majesteit,' zei hij ernstig.

Keizer Sezu, vernoemd naar de laatste man die dit huis had geregeerd, neigde zijn hoofd. 'U hebt onze dank, commandant.' Hij keek rond in de zaal. Naast Alenburga stonden Kaspar van Olasko en Erik von Zwartheide, en achter hen wachtte hun provisorische staf. Jommy, Servan, Tad en Zane stonden rechts van de staf van Alenburga's hoofdkwartier, die bestond uit twintig officieren uit Kesh, de koninkrijken van Roldem en de Eilanden, en de oosterse koninkrijken. Twee jongens zouden bij Erik dienen als adjudant te velde, en de anderen zouden in diezelfde hoedanigheid dienen onder Kaspar. De keizer knikte in de richting van zijn team en voegde eraan toe: 'Net als we u allen danken die naar onze wereld zijn gekomen om voor ons te vechten.'  

De keizer keek nu naar de verzamelde Tsuranese edelen, die opeengepakt aan de andere kant van de audiëntiezaal stonden; de ruimte had goed dienstgedaan voor een heerser van een enkel huis, maar voor alle mensen die zich hier op bevel van de keizer verzameld hadden, was het behoorlijk krap. 'Jullie, de levende heersers van de grote huizen in het keizerrijk, bedanken we ook, omdat jullie begrijpen hoe ernstig onze situatie is. Bij deze buitenwerelders hebben we de zorg voor ons keizerrijk neergelegd. Het is ons edict dat jullie hun tijdens deze oorlog zullen gehoorzamen zoals jullie ons gehoorzamen. Ga nu en verzamel uw soldaten, want we zijn in groot gevaar. Voor het keizerrijk!'  

'Voor het keizerrijk!' antwoordden de Tsuranese heersers. Wat ze er ook van vonden dat ze bevelen moesten aannemen van de nieuwe oppercommandant, ze zouden die gevoelens voor zich houden en doen wat hun werd opgedragen.

'Zorg voor jullie troepen, heren, en wees bereid om op stel en sprong te marcheren. Jullie mogen gaan,' zei de generaal.

Enkele leiders zogen geschokt hun adem tussen hun tanden door naar binnen, en stuk voor stuk keken ze naar de keizer.

Alenburga draaide zich om en zag het Hemelse Licht rechtop staan, uiterlijk kalm, behalve dan dat zijn knokkels wit waren doordat hij de rand van de troon zo stevig vastgreep. De generaal besefte hoe ernstig hij het protocol had geschonden en boog zijn hoofd. 'Als het Hemelse Licht het toestaat?'  

De keizer bleef even bewegingloos staan, maar toen knikte hij instemmend. 'We verzamelen ons hier weer over een uur, en dan verzoek ik eenieder de nieuwste inlichtingen over de invallers bij zich te hebben om te bespreken. Alle strijders in het keizerrijk moeten zo spoedig mogelijk klaar zijn voor vertrek, en dus moeten alle proviand en logistieke ondersteuning met de grootste haast worden klaargemaakt. We moeten snel en besluitvaardig optreden.'  

Dat bevel was iets wat de Tsuranese edelen konden begrijpen. Ze maakten als één man een buiging, draaiden zich om en verlieten de zaal. Alenburga wendde zich tot de andere Midkemianen. 'We hebben een paar minuten nodig om te bespreken hoe we dit gaan aanpakken. Kaspar, Erik en generaal Shavaugn van mijn staf vormen, in die volgorde, de bevelshiërarchie. Als mij iets mocht overkomen, dan neemt Kaspar de leiding over de legers.' Hij slaakte een hoorbare zucht van verlichting.  

Hij wendde zich tot de jonge heerser van het keizerrijk en zei op oprecht verontschuldigende toon: 'Majesteit, vergeef me alstublieft een eventuele toekomstige schending van het decorum, want we zijn buitenlanders en we hebben veel te bespreken. Als u me toestaat?'

'Dat begrijpen we,' antwoordde de keizer. 'We zullen die bespreking bijwonen, observeren en zwijgen.'

Kaspar knikte lichtjes, om aan te geven dat de generaal kon doorgaan. Samen hadden ze snel de titel van oppercommandant verzonnen, met twee doelen: ten eerste om zo onmiskenbaar mogelijk Alenburga's positie en rang duidelijk te maken, en ten tweede om het vermoeden te voorkomen dat het ambt van krijgsheer was gegeven aan een niet-Tsurani, een daad die traditionelere edelen tot rebellie kon aanzetten, zelfs ondanks dat er een invasie ophanden was.  

Nieuws over de aanval op de Heilige Stad en de vernietiging van de Hoge Raad was nog maar net bekend geraakt bij de bevolking, en nieuws over de invasie zou nog dagen op zich laten wachten. Alenburga keek rond in de zaal. 'We hebben een slagvolgorde nodig, en voordat we die kunnen bepalen, moet ik inzicht hebben in onze middelen en de inzet daarvan.' Hij keek zijn onderbevelhebbers aan. 'Wat weten we?'

Kaspar wees op de kaart. 'De indringers zijn daar, in een valleitje zo'n vijfentwintig mijl stroomopwaarts vanaf de heuvels. Ongeveer tienduizend Tsuranese strijders marcheren in twee rijen, hier en hier.' Hij wees naar de rivier en de vlakten ten oosten ervan. 'Als de Dasati uitbreken en in groten getale uitzwermen, kunnen ze bijna in elke richting toeslaan. Hun beste koers, denk ik, zou zijn om over deze weg langs de rivier naar het zuiden te marcheren. Zodra ze ten zuiden van de kloven en stroomversnellingen zijn, kunnen ze de rivier gebruiken. Als ze boten bij zich hebben of maken, geeft ze dat de mogelijkheid zich snel te verplaatsen en aanzienlijke hoeveelheden proviand mee te nemen.'  

'Ik denk het niet,' zei Erik.

'Waarom niet?' vroeg Alenburga.

'Dan zouden ze nog een ingangspunt moeten vestigen, ergens stroomafwaarts, en dan zouden ze het risico lopen op een stevig pak slaag. Misschien zijn ze afzonderlijk betere soldaten, maar hier zijn wij in de meerderheid, en onze versterkingen naderen snel. Als ze langs de rivier trekken, kunnen ze vanaf de flanken worden aangevallen en staan ze met de rivier achter zich. Ik denk dat hun beste optie is om de rivierweg te volgen en dan naar het westen te gaan.' Hij tikte met zijn vinger op een groot vlak gebied ten westen van de rivierweg. 'Dan naar het zuiden, recht op Silmani af. Er is daar niets anders dan boerderijen en weidegrond.'  

Alenburga kneep zijn ogen samen alsof hij zich het terrein van de kaart voor de geest haalde. 'Ik zou het hier proberen,' zei hij, wijzend naar een plek ten noordoosten van de stad Silmani. 'Als ik die kaart goed lees, zijn er een stuk of zes oversteekplaatsen binnen een mijl naar beide kanten, en een groot bos in het zuiden waardoor ze hout hebben voor aanvalsmachines. Op die manier hoeven ze zich niet druk te maken over aan welke kant van de rivier ze zijn als wij een tegenaanval inzetten.'  

Jommy begon onrustig te worden, en toen hij nog een tijdje genegeerd was, schraapte hij zijn keel. Zonder achterom te kijken zei Alenburga: 'Wil je iets toevoegen, kapitein?' De vier jongemannen hadden die rang gekregen zodat de Tsurani zouden aanvaarden dat ze uit naam van de generaals bevelen overbrachten.  

'Met alle respect, generaal, maar vergeet u ... vergeten we niet iets?'  

'Wat zou dat moeten zijn?'

'Die Dasati, nou, die zijn toch niet menselijk?'

'Wat wil je daarmee zeggen?' vroeg de generaal ongeduldig.

'Nou, onze Tsuranese vrienden hier zijn, ondanks al hun verschillen, toch menselijk net als wij, en we kunnen ervan uitgaan dat ze grotendeels zo denken als wij, maar die Dasati, commandant, die zijn anders. Stel dat het ze niet kan schelen om verliezen te lijden bij het innemen van een positie of geen behoefte hebben aan hout voor aanvalsmachines, of het niet erg vinden om de rivier over te zwemmen?'

Alenburga bleef een tijdje bewegingloos staan. 'Die jongen heeft gelijk. We staan niet tegenover een menselijk leger.' Hij keek de keizer aan. 'Majesteit, kunnen uw magiërs ons misschien dicht genoeg bij het front krijgen zodat we ze kunnen observeren?'  

'Ik zal het meteen gaan vragen, generaal,' antwoordde de keizer.

Alenburga keek de anderen om beurten aan. 'Nou, dan zit er niets anders op dan te wachten. En misschien kunnen we tijdens het wachten iets drinken. Mijn hoofd bonst nog steeds als een aambeeld.'

Erik grijnsde. 'Ik weet wat je bedoelt.'

Dienaren brachten stoelen en verschenen snel met verfrissingen. En terwijl ze wachtten op de opgeroepen magiër, begon het in allerijl aangestelde militaire leiderschap van het Tsuranese keizerrijk - allemaal buitenlanders - elkaar te leren kennen.  

 

Kaspar wees. 'Kijk daar!'

Het was de ochtend nadat ze het bevel hadden genomen over de Tsuranese troepen, en generaal Alenburga en zijn staf stonden boven op een heuvel die uitkeek op een breder stuk van het pad boven de rivier de Gagajin. Alenburga keek waar zijn onderbevelhebber wees en zag dat er een nieuwe stroom Doodsridders bij de groep aankwam.

Miranda, links van Kaspar, zei: 'Ze moeten nog een poort in de koepel hebben geopend.'

De Zwarte Berg besloeg nu een groot deel van de noordkant van de vallei en rees hoger op dan de omringende heuvels. Hij nam nog duidelijk in grootte toe, zoals Miranda al had voorspeld op de avond voordat ze vanaf Midkemia aankwam. Zij en twintig Tsuranese Grootheden hadden elk soort magische aanval op het bouwwerk geprobeerd, maar het had kennelijk geen effect. Wat Miranda was tegengekomen toen ze ontsnapte uit de eerste koepel, bleek niet van voordeel voor het aanvallen van de grotere koepel. De Doodspriesters hadden - zo scheen het - geleerd om menselijke magie tegen te gaan.  

Na een paar minuten zei Alenburga: 'Verdomme.'

'Wat is er?' vroeg Erik.

'Hoe schat jij de verhoudingen van gesneuvelden in, Von Zwartheide?' vroeg de oppercommandant.

'Twintig op één,' antwoordde Erik. 'Eerder dertig op één,' zei Kaspar.

'De Tsurani zijn met voorsprong de meest vreesloze strijders die ik ooit heb gezien,' zei de oude generaal uit Muboya. 'Het is me een eer dat ik het bevel over ze heb gekregen.' Hij zweeg even en neigde respectvol zijn hoofd naar heer Jeurin van de Anasati, die amper meer was dan een jongen, maar niettemin heerser over een van de belangrijkste huizen in het keizerrijk. Hem in de staf opnemen was een politieke beslissing geweest, maar Kaspar was gaan inzien dat de jongen snel leerde en had hem aangesteld als derde adjudant, samen met Tad en Zane. De jongeman dankte de generaal voor zijn prijzende woorden.  

'Maar ik wil hun levens niet vergooien zonder dat het nut heeft,' zei Alenburga. Hij wendde zich tot Kaspar. 'Neem stelling in ten zuiden van de heuvels, waar de rivier uitkomt op de vlakten. Ik wil dat jullie zo ver weg staan dat de Dasati op jullie af moeten stormen, maar wel zo dichtbij dat jullie ze de pas kunnen afsnijden als ze proberen jullie te benaderen vanuit het zuidwesten of zuidoosten. Die Dasati zijn dan misschien niet menselijk, maar ik weet hoe strijders in wapenrusting eruitzien. Ik heb nog geen cavalerie of aanvalsmachines gezien, dus ik verwacht een aanval van de infanterie.' Miranda en de Grootheden hadden gespeculeerd dat de Doodspriesters een soort bezwering hadden gebruikt om de Doodsridders lang genoeg in leven te houden zodat ze chaos konden zaaien onder de Tsurani, maar dat ze diezelfde magie niet wilden of konden gebruiken op de rijdieren van de Doodsridders of de machines van de Dasatiwereld. Miranda had geprobeerd uit te leggen waarom de Dasati in de koepel moesten blijven om te overleven of magie nodig hadden om zich aan te passen aan Kelewans atmosfeer en energieniveau. Maar de generaal wuifde de details weg zodra hij het basis concept begreep: eenmaal buiten de koepel werden de Dasati overstelpt door de energie op dit bestaansniveau en gingen ze na een paar uur dood.  

Kaspar knikte. 'Tenzij ze op vliegende tapijten aankomen, zijn we klaar voor ze.'

'Dan komt nu het lastigste. Je moet een strijdplan verzinnen om ze te vertragen. Ik wil dat het ze drie dagen kost om een stuk terrein over te steken waar ze normaal één dag voor nodig zouden hebben. Kun je dat regelen?'

Kaspar knikte. 'Ik heb al een idee.'

'Mooi. Laat een van de magiërs je naar het zuiden brengen en begin het terrein te verkennen.'

Toen Kaspar weg was om zijn bevelen op te volgen, bleef Alenburga een tijdje zwijgend staan, kijkend naar het conflict beneden. Hij schatte elke confrontatie in en keek met ongelovige bewondering naar de heldenmoed van de Tsuranese strijders. Hij sprak op zachte toon, zodat alleen Erik en Miranda hem konden verstaan. 'Als ik tienduizend van die dappere mannen had gehad, zou ik heel Novindus hebben veroverd. Wat een ongelooflijke moed.'  

'Ze sterven tot de laatste man om deze wereld te redden,' zei Erik.

Alenburga liet zijn stem nog wat meer dalen. 'Dat is onmogelijk.'  

Erik keek zijn nieuwe bevelvoerder aan, een man van wie hij al snel had gezien dat hij vriendschap en gehoorzaamheid verdiende. Kaspar had misschien wel de beste strateeg voor hen gevonden die Erik ooit had ontmoet. Om niet te worden gehoord door de anderen in de buurt, fluisterde Erik: 'Hoezo?'  

Alenburga keek Miranda aan. 'Terwijl de Zwarte Berg uitdijt, maken de Dasati nieuwe poorten, toch?'  

Ze knikte enkel.

Alle kleur trok uit Eriks gezicht weg. 'De snelheid van hun aanvallen zal alleen maar toenemen...' fluisterde hij.

'En hoewel ik toen ik klein was nooit zo ijverig aan mijn rekensommen werkte als eigenlijk had gemoeten, verdubbelt die koepel elke keer in grootte, nietwaar?' vroeg de generaal.

Weer knikte Miranda. 'Het is exponentieel.'

'Dus als er aan het eind van de dag vier poorten zijn, zijn het er over een paar dagen acht, dan zestien over een week, en vierenzestig over een maand?'

'In plaats van tientallen Dasati die elke minuut deze wereld betreden, worden het er duizenden,' zei Miranda.

Alenburga knikte, alsof zijn ergste angst bevestigd werd. 'We moet hergroeperen. Er sterven daarbeneden nodeloos mannen.' Hij zag een felle lichtflits bij de rand van de koepel. 'En niet alleen soldaten. Haal die magiërs daar weg, Miranda.'

Miranda, niet gewend aan het militaire protocol, sprong niet onmiddellijk op om te gehoorzamen. 'Waarom? Zij doen de Dasati het meeste kwaad.'

Geduldig legde de generaal het uit. 'Dat is waar, maar als ze moe zijn van het doden van Doodsridders, worden ze gemakkelijke prooien voor de Doodspriesters. Ik vermoed dat de Dasati veel meer Doodspriesters achter de hand hebben dan wij magiërs hebben. Bovendien weet ik een betere toepassing voor onze magiërs dan met enorme vuurbollen te smijten.'  

'Wat dan?' drong Miranda aan, toen de generaal zich omdraaide en de heuvel af liep.  

Hij draaide zich weer om. 'Ik hoef me maar zelden te rechtvaardigen,' zei hij, 'maar jij bent geen soldaat, en je moet goed weten wat ik voorstel zodat je het aan die Tsuranese Grootheden kunt uitleggen. Het grootste voordeel dat we bezitten, is het terrein. Ik ken het misschien niet, maar heer Jeurin en de andere Tsuranese veldcommandanten wel, en dat voordeel moeten we gebruiken. Het tweede voordeel dat jij ons gaat opleveren, is iets waar elke veldcommandant zijn ziel voor zou verkopen: snelle communicatie. Als de Tsuranimagiërs het niet beneden hun waardigheid vinden, kunnen ze heel snel bevelen en inlichtingen vervoeren tussen het slagveld en mijn hoofdkwartier, en daar zullen we onnoemelijk van profiteren. Gevechtsplannen en tactieken overleven maar zelden het eerste uur van een slag, en de generaal die zich het snelst kan aanpassen, die zijn troepen het snelst naar de beste positie kan manoeuvreren, zal de slag winnen, zelfs als zijn troepen in de minderheid zijn.'  

'Dus je denkt dat we de Dasati kunnen verslaan?' vroeg Miranda.

'Nee. Dat is onmogelijk. Wij raken dertig soldaten kwijt voor elke strijder van hun kant, en hoewel we het voordeel hebben van de macht van de magiërs, zijn ook die sterfelijk en worden ze moe. Uiteindelijk zullen er zoveel uitvallen dat die schijnbaar eindeloze stroom Doodspriesters iedereen verslaat die nog over is. Nee, we kunnen ze alleen maar vertragen, en hoe meer tijd we winnen, hoe meer tijd jij hebt.'

'Waarvoor?' vroeg ze.

'Om zoveel mogelijk mensen door de scheuring van deze wereld af te krijgen. Dit kunnen we niet winnen. Zonder een of andere directe interventie van de goden kunnen we deze wereld niet behouden. We moeten evacueren.'

Miranda zweeg een tijdje. 'Ik begrijp het. Ik zal snel naar de Assemblee gaan en een manier voorbereiden om zoveel mogelijk mensen te evacueren.'  

'Ik weet niet waar je ze wilt laten,' zei de oude generaal uit Muboya, 'maar iedereen die niet door de scheuring kan vertrekken, zal hier sterven.'  

Toen Miranda verdween, zag Alenburga Erik von Zwartheide vragend naar hem kijken. 'Wat is er?'

'Jij bent van plan te blijven, hè?' vroeg Erik.

'En jij?'

'Ik ben een stuk ouder dan jij, mijn nieuwe vriend. Als iemand tot het laatst moet blijven, dan ben ik het.'  

Alenburga glimlachte. 'En voor mij, mijn beste, is het onmogelijk om terug te gaan en aan tafel te gaan zitten bij mijn heerser, te luisteren naar politiek gezwets en sociale roddels, wetend dat ik deze strijd te snel heb opgegeven. Ik wil heus niet dood, maar als ik het overleef, ben ik de laatste die door de scheuring gaat, en als ik sterf, laat dat dan zijn omdat ik zoveel mogelijk levens heb gered.'  

Erik knikte, glimlachte en legde zijn hand op de schouder van de generaal. 'Ik wou dat we elkaar eerder hadden ontmoet.'

'Ik ook. Ik ben het zat dat Kaspar me steeds verslaat bij het schaken, en ik hoor dat jij er niet zo goed in bent.'

Erik lachte, ondanks de slachting beneden. Maar de vreugde was van korte duur toen hij zijn gedachten weer richtte op de bloedige zaken die voor hen lagen.

 

Martuch, Hirea, Valko en Magnus keken naar Puc, die zijn ogen dichtdeed. Hij zei: 'Ik heb dit nog maar een paar keer eerder gedaan op mijn eigen wereld, en nog nooit hier, dus ik weet niet of het wel gaat lukken.'

Puc probeerde zijn mystieke zicht te gebruiken om boven de verborgen ruimte in het Bos van Delmat-Ama te kijken, waar het plotselinge lawaai vandaan kwam. Het klonk alsof er duizenden mensen door de boomgaard boven hen renden, met veel meer lawaai dan ze zelfs tijdens het hoogtepunt van de Grote Selectie hadden gehoord.

Pucs zicht steeg door de duisternis van de compacte aarde onder het bos omhoog, en plotseling kon hij zien. Hij had nooit ijverig geoefend met deze bezwering en was er niet bijzonder goed in, maar even later twijfelde hij niet meer aan wat daarboven gebeurde.  

Hij deed zijn ogen open. 'Ze vermoorden iedereen.'

'Wie?' vroeg Martuch.

'Iedereen,' herhaalde Puc. 'Het legioen van de tekarana jaagt iedereen naar de Zwarte Tempel. Het lijkt wel alsof ze op een drijfjacht zijn, om ongedierte uit een akker te jagen of wild naar de jagers toe te drijven.'

Martuch en Hirea keken elkaar aan, en toen zei Hirea: 'Nog nooit in de geschiedenis van ons volk is zoiets gebeurd .. .' Hij schudde zijn hoofd. 'We moeten iets doen.'

Puc ging achterover zitten, moe van de inspanningen. 'We moeten nog even wachten, denk ik.'

'Waarom?' vroeg Martuch. Hij stond op, kennelijk van plan om tegen de ladder op te klimmen en zelf te gaan kijken wat er aan de hand was.

'Als jij zo'n grootscheepse operatie op touw zette,' zei Puc, en zijn stem verried zijn ongeduld omdat hij het moest uitleggen, 'en je wist dat enkele Minderen die je zocht er heel goed in waren zich te verstoppen, wat zou je dan doen?'  

Hirea keek Martuch aan, en zelfs voor Puc en Magnus was zijn gezichtsuitdrukking duidelijk. 'Dan laat je Doodsridders achter die na een tijdje volgen en iedereen grijpen die boven water komt, stommeling.'

Martuch keek alsof hij zijn zwaard wilde trekken en zijn oude kameraad wilde aanvallen, maar na een zwijgende, innerlijke worsteling liet hij zijn hand van zijn wapengevest glijden en ging met een gefrustreerde blik zitten. 'Dit is obsceen,' zei hij zachtjes.

Hirea was het ermee eens. 'Daarom doen we wat nodig is.'

'Wat stel je voor?' vroeg Martuch aan Puc.

'We wachten. Straks horen we de tweede golf krijgers die de achterblijvers voor zich uit drijft, dat weet ik zeker.'

'En dan?'

'Dan gaan we op zoek naar Valko en de anderen, en kijken we of er een kans is om Nakur en Bek te vinden. Maar we zullen inderdaad snel moeten handelen, want de Duistere heeft zijn krachten in stelling gebracht. Hij gebruikt tienduizenden levens om zijn invasie van Kelewan uit te breiden, en ik ben ervan overtuigd dat hij elk leven op deze wereld zal gebruiken als het moet.'

'Elk leven?' vroeg Hirea, want hoewel hij veel begreep van wat Puc hem had verteld over de drochten en het wezen dat bekend stond als de Duistere God van de Dasati, kon hij de enormiteit van het concept nog niet helemaal bevatten.

'Waarom niet?' zei Magnus. 'Hij heeft nog elf andere werelden. Er zijn nog vele miljoenen meer Dasati op Kosridi als ze hier opraken. En als Kosridi leeg is, begint hij gewoon aan de volgende wereld.'  

'Hoe heeft het zover met ons kunnen komen?' vroeg de oude oefenmeester.

'Generaties van leugens en manipulatie,' antwoordde Magnus.  

Puc knikte instemmend. 'Ik zal je vertellen wat ik weet over de Chaos oorlog.' Hij begon de twee oude strijders te vertellen over de visioenen die hij had gehad over de Toren van Beproeving in Kelewan en andere verhalen, samengeweven in een lange vertelling over de val van de Twee Blinde Goden van het Begin en de opkomst van de Valheru op Midkemia, de verbanning van de Drakenheersers en de Slag om Sethanon na de Oorlog van de Grote Scheuring. Hij vertelde zonder iets aan te dikken, en toen hij klaar was, bleven de beide Doodsridders zwijgend zitten.  

Uiteindelijk vroeg Martuch: 'Denk je dat die oorlog zich naar hier heeft uitgebreid?'

'Ik denk dat die oorlog bestond in elk aspect van de realiteit,' zei Puc. 'Ik denk dat van de Chaosoorlog tot de strijd waar we vandaag voor staan, het gevecht hetzelfde is gebleven: het evenwicht van het heelal is verstoord en wij zitten midden in het conflict om te trachten het te herstellen.

Ik heb het nooit echt logisch gevonden dat dit alleen maar een interne strijd was tussen de machten die wij goed en kwaad noemen; want het kwaad bestaat binnen een paradigma dat een evenwicht met het goede vereist, anders is alles kwaadaardig en heeft de term geen betekenis meer.

Nergens op mijn bestaansniveau is het kwaad zo sterk vertegenwoordigd als in het Dasatirijk, maar toch zijn jullie hier, en samen met andere agenten van de Witte willen jullie het evenwicht herstellen. Omdat het kwaad niet kan bestaan zonder het goede om ermee te contrasteren en mee in evenwicht te zijn.'  

'Dat begrijp ik niet,' gaf Hirea toe, 'maar ik accepteer je verklaring.'

'Het is niet eenvoudig,' zei Magnus. 'Ergens voordat de geschiedenis begon is er een breuk gemaakt tussen wat ons collectieve, echte heelal is, inclusief alle bestaansniveaus, en de Leegte. En uit de Leegte kwam dat ding dat jullie de Duistere noemen. Hij heeft de balans in het universum zodanig verstoord, de normale wisselwerking tussen de tegengestelde krachten zo ernstig in de war gebracht, dat hij de god van het kwaad van de Dasati heeft kunnen vervangen en meer macht kreeg nadat hij zijn plek had veroverd en alle oorspronkelijke Dasatigoden had verdreven.'  

Wetend dat Puc het over de talnoy op Midkemia had gehad, voegde Magnus eraan toe: 'We zullen misschien nooit weten wie de Dasatigoden een veilig toevluchtsoord op mijn wereld heeft gegeven, maar daar zijn ze nu nog, en misschien als ze zouden terugkeren... misschien zou dan het evenwicht in dit rijk sneller worden hersteld.' Hij ademde langzaam uit. 'Maar voordat dat kan gebeuren, denk ik dat de Duistere moet worden vernietigd.'  

Door een geluid van boven zwegen ze allemaal. Ze hoorden stampende voeten op de grond boven hen, op de hielen gevolgd door andere. 'Straks. Nog eventjes en we kunnen gaan,' zei Puc.  

'Ik hoop dat Valko en zijn ridders veilig zijn,' verzuchtte Magnus.

'Ze zijn veilig, anders zijn we allemaal verloren,' zei Hirea.

'Waar zijn ze?' vroeg Puc.

'We hebben een plek, voorbereid voor zo'n dag als deze, die nog nooit eerder is gebruikt. Hij is heel dicht bij een oude ingang naar het paleis, die ons naar het hart van de privévertrekken van de tekarana zal leiden. We zijn van plan die kamers van beneden af binnen te stormen, de tekarana te doden voor zijn talnoywachters ons door hebben, en dan de troon op te eisen.'  

'De troon opeisen?' vroeg Puc. 'Hoe kan dat?'

Martuch en Hirea wisselden een blik uit, en Martuch gaf antwoord. 'Het is gemakkelijk te vergeten dat je ondanks je uiterlijk en je beheersing van onze taal geen fundamentele kennis bezit over onze cultuur, mens.' Hij wees naar zijn vriend. 'Als ik mijn vriend dood in de strijd, levert dat mijn huis en genootschap eer op, en ik kan van zijn lijk meenemen wat ik wil als overwinningsprijs. Maar als ik mijn vader dood, word ik heerser van mijn huis, zoals Valko toen hij Aruke doodde. En als ik mijn leenheer dood, hem overweldig en zijn hoofd afhak, dan mag ik alles houden wat van hem was.'  

Hirea voltooide de uitleg. 'Als Valko de tekarana doodt, wórdt hij de tekarana. Waarom denk je dat de tekarana altijd een leger van fanatiek trouwe talnoy om zich heen heeft?'

'Maar dat betekent...' begon Magnus.

'Iemand moet de Duistere God doden,' voltooide Puc. 'Anders is Valko's regeerperiode als tekarana bijzonder kort.'  

 

'Wat stel je voor?' vroeg Alenburga. 

'De Tsurani zijn de dapperste soldaten die ik ooit heb gezien,' zei Kaspar, 'maar ze hebben geen gevoel voor de organisatie boven het niveau van hun compagnie. Het zou moeilijk kunnen worden om dit te coördineren.' Hij keek naar de jonge Jeurin van de Anasati. 'Mijn vriend, ik heb een heel moeilijke taak voor u.'  

'Zeg maar wat ik moet doen, heer.'

De hele Tsuranese hiërarchie bevond zich nu in een provisorisch paviljoen op een heuveltje bij de rivier, minder dan een halve mijl van waar de rivier uitkwam op de vlakten. Ze konden het stof zien van de gevechten een eindje verder stroomopwaarts en al snel zouden ze ook de geluiden van de strijd kunnen horen. De Tsurani werden langzaam achteruit gedreven, en Kaspar zocht naar een plan om de opmars van de Dasati tegen te houden, zoals Alenburga had gevraagd. Miranda en zes magiërs waren zojuist gearriveerd, nadat de evacuatie begonnen was, en stonden te wachten op bevelen van de generaal.  

De generaal keek naar Kaspar, die in gesprek was met de jonge Tsuranese heer. 'U moet de voorhoede nemen, daar.' Kaspar wees naar een plek halverwege hun huidige locatie en de eerste glooiende heuvels aan weerszijden van de rivier. 'En ik wil twee detachementen met zoveel mogelijk soldaten op beide oevers hebben. Heer Jeurin, u moet zich terugtrekken, heel langzaam, en de Dasati meelokken. Dan omsingelen we ze en vallen aan.'

De jonge edele bracht hem een saluut en haastte zich de tent uit, onderweg bevelen roepend tegen zijn assistenten.

'En degenen achter de voorhoede?' vroeg Kaspar.

Alenburga wendde zich tot Miranda. 'Kunnen jullie ze een uurtje bezighouden?'

Ze zuchtte. 'We kunnen het proberen.' 'Hoe gaat de evacuatie?' vroeg Alenburga.

'Slecht,' antwoordde ze. 'Er wordt nu een tweede scheuring gemaakt, naar Novindus, maar het zal enige tijd kosten, misschien nog wel een dag. De scheuring die nu openstaat, bevindt zich in een kleine ruimte in de Assemblee, en we kunnen er maar enkele tientallen vluchtelingen tegelijk doorheen sturen. En zelfs dan bevinden ze zich op een eiland in de Dromenzee in betwiste gebieden tussen Kesh en het Koninkrijk. Het enige goede nieuws is dat duizenden Tsurani onderweg zijn naar de scheuringen, dus als die opengaan, kunnen ze er meteen door.'

'Duizenden,' zei Erik von Zwartheide zachtjes, en hij liet onuitgesproken wat iedereen besefte: miljoenen Tsurani zouden sterven als er geen wonder gebeurde.  

 

Drie uur na noen werd het bevel tot terugtrekken gegeven, en begon wat over was van de Tsuranese troepen die nog vochten in de kloven van het rivierravijn terug te komen. De Dasati rukten op, maar ze stopten toen ze het leger zagen dat op de vlakten nog geen halve mijl verderop stond.

Dertigduizend Tsuranese soldaten stonden in stramme gelederen, in drie secties van tienduizend elk. Wolken stof aan de achterzijde gaven aan dat er nog duizenden soldaten aan kwamen marcheren, en de commandant van de Doodsridders van de tekarana besefte dat ze eindelijk tegenover een formidabele vijand stonden. Tot nu toe was de slachting immens geweest en hadden de Doodsridders links en rechts Tsuranese soldaten gedood, maar de aanpassing aan het klimaat van Kelewan en de energie van dit bestaansniveau begonnen hun tol te eisen. Voor elke Doodsridder die werd gedood door Tsuranese wapens, werden er twee ziek en moesten terugkeren naar de Zwarte Berg, waar Doodspriesters voor hen zouden zorgen of degenen zouden doden die te zwak waren om nog te herstellen.  

Maar er kwamen elk uur meer Doodsridders door de poorten, en de Berg dijde uit. Kaspar vermoedde dat er daarbinnen nu een volledig hoofdkwartier was, en zijn mening werd gedeeld door de rest van de staf.  

Door wat Miranda had verteld over haar gevangenschap bij de Doodsridders, wist hij dat dit waarschijnlijk niet zomaar de plek van een invasie was, maar het punt waarop ze zouden beginnen de wereld te transformeren, om deze hele planeet bewoonbaar te maken voor de Dasati. En elke Midkemiaan die hier aanwezig was, wist dat het letterlijk maar een stapje was van Kelewan naar hun eigen thuiswereld.

'Niet lang meer,' zei Erik. Ze waren zo ver achter de linies dat ze alleen Doodsridders zouden zien als hun plan volledig faalde, maar Erik trok uit gewoonte zijn zwaard. Hij had door de jaren heen in te veel slagen gevochten om niet de behoefte te voelen het in zijn hand te hebben.

Miranda en de Tsuranese Grootheden waren naar een plek op een hoge heuvel ten westen van de invallers gegaan, en vanaf dat uitkijkpunt kon Miranda het meeste zien van wat er gebeurde. Ze wachtten op een afgesproken signaal om de achterhoede van de rij Dasati aan te vallen en zoveel mogelijk schade aan de Doodsridders en Doodspriesters te berokkenen. Tegenover hen, in een valleitje uit het zicht, wachtte de Tsuranese cavalerie, zesduizend ruiters die klaarstonden om als het bevel kwam de achterhoede aan te vallen.  

'Ze komen eraan!' riep Alenburga.

De Dasati kwamen weer in beweging, maar in plaats van woest naar voren te stormen zoals de vorige keer trokken ze nu in geordend tempo ten aanval.

'Mooi,' zei Erik. 'Ze gaan op onze zet in.'

'Laten we hopen dat niemand van hen schaakt,' zei Alenburga.  

Kaspar grijnsde. 'Laten we hopen dat onze jonge Tsuranese heer kan voorkomen dat zijn troepen zich gedragen als Tsurani, en dat ze hun rol spelen.'  

Langzaam kwamen de Dasati op de wachtende Tsurani af.

'Schutters!' riep de oppercommandant, wensend dat hij hier ook een batterij katapulten en blijden had staan.

Er werd met een vlag gezwaaid, en een compagnie Lashikische boogschutters reageerde met een salvo pijlen dat hoog de lucht in vloog. Het leek wel alsof de Dasati niet bekend waren met bogen als oorlogswapen. De pijlen regenden neer en honderden Doodsridders wankelden, doorboord door pijlen. De-  

genen erachter duwden gewoon de gewonden opzij of liepen over de rug van de gesneuvelden heen.

'Wacht,' zei Kaspar toen Alenburga op het punt stond nog een bevel te geven.

De oppercommandant keek hem aan. 'Hoe lang?'

'Nog een minuut.' Kaspar zweeg en zei toen: 'Nu!'

Alenburga gebaarde naar Jommy, die op een paard onder aan de heuvel stond te wachten. Jommy knikte eenmaal, gaf het dier de sporen en galoppeerde naar de achterhoede van wachtende Tsurani. Hij had één taak, en hij wist precies wat die inhield, maar dat maakte zijn bezorgdheid nog niet minder. Waar hij naartoe ging, zou het zo meteen heel gevaarlijk worden.  

Nog een salvo pijlen regende op de Dasati neer toen Jommy zijn paard naast heer Jeurin inhield. 'Bevel van de oppercommandant, heer! Dit is het moment!'  

De jonge heerser van de Anasati schreeuwde: 'Ordelijk oprukken! Oprukken!'  

De Tsurani hadden uitgebreide instructies gekregen over hun rol in deze strijd. Ze wisten dat degenen in het midden van de rij hoogstwaarschijnlijk vandaag zouden sterven, maar stuk voor stuk stapten ze stevig door en marcheerden recht op een vijand af die sterker en moeilijker te doden was dan iedere andere waar ze ooit eerder tegenover hadden gestaan; en bovendien een vijand die vastberaden was om alles wat op deze wereld leefde te doden.  

Vanaf zijn uitkijkpunt op de heuvel achter de linies wendde Kaspar zich tot zijn metgezellen. 'Nu begint het,' zei hij zachtjes.