31
Het eerste waarvan ik me bewust werd, was honger. Het was alsof mijn maag in elkaar was geklapt. Het gebrek aan eten deed pijn. Ik stond even stil bij dat gevoel en merkte dat het een vreemde sensatie was, alsof pijn iets was voor andere mensen, niet voor mij.
Toen voelde ik mezelf schommelen. Ik bewoog vooruit, maar het was donker, en ik wist niet waar ik was of hoe ik werd vervoerd. Mijn benen gebruikte ik in elk geval niet. Mijn benen, eigenlijk mijn hele lijf, voelden aan alsof ze waren weggeteerd. Alsof ik ze niet zou kunnen gebruiken, zelfs al zou dat noodzakelijk zijn.
‘Hallo?’ lukte het me uit te brengen. Mijn keel stond in brand. Het was het pijnlijke, wrange gevoel dat je krijgt wanneer je zout water hebt gedronken. Het kostte me al mijn energie om mijn hoofd te heffen.
Nu kon ik zien hoe ik vooruit bewoog. Drie meisjes droegen me, twee met hun handen onder mijn romp, en een ondersteunde mijn benen.
‘Waar brengen jullie me naartoe?’ Mijn stem klonk zwak en bibberig.
Terwijl ik die vraag stelde, drong tot me door dat ik nog veel belangrijker zaken niet wist. Ik kon me niet herinneren hoe ik heette. Ellen? Katlyn? Geen van beide klonk juist in de oren. Ik wist niet waar mijn ouders en broers waren, waar ze zouden moeten zijn. Ik kon me zelfs geen namen of gezichten herinneren. Wel voelde ik dat ik iets of iemand was verloren.
Angst kreeg me in zijn greep, en mijn ademhaling versnelde. Instinctief wilde ik maken dat ik wegkwam, maar ik kon nauwelijks mijn hoofd omhooghouden.
‘Doe me alsjeblieft geen pijn.’
Geen reactie.
We naderden een huis, en ik vroeg me af of dat mijn eindbestemming was. Uit de ramen scheen licht, en hoewel het me een warm gevoel gaf, vertrouwde ik dat gevoel niet. Ik kreunde toen ze met me naar de veranda liepen, al bewogen ze zich langzaam en soepel om te voorkomen dat ik op de trap te veel door elkaar werd geschud. Nadat het meisje aan mijn rechterkant, een Aziatische schone met haar zo zwart als de kleren die ze droeg, drie keer had geknikt, lieten ze me allemaal tegelijk zakken.
Ik lag op de veranda en duwde mezelf op mijn ellebogen omhoog, buiten adem van inspanning.
‘Waar zijn we? Wat willen jullie van me?’ fluisterde ik schor.
Het meisje aan mijn voeten, nog een exotisch uitziende schoonheid, keek treurig naar de anderen en toen naar mij, alsof ik was gezakt voor een toets.
‘Ik ben zo in de war,’ jammerde ik. ‘Wat is er aan de hand? Vertel het me alsjeblieft.’
Het laatste meisje, beeldschoon met haar wilde haar, wees naar het huis.
‘Is dit mijn thuis?’
Ze trok een gezicht, ze wist hoe ze moest reageren. Het Aziatische meisje raakte mijn arm aan om mijn aandacht te krijgen en knikte.
Ze raakte mijn wang aan alsof ze iets kwijtraakte. Haar hand voelde vochtig aan. Het meisje aan mijn voeten duwde haar handen plat tegen elkaar, alsof ze bad, en maakte een buiging. Het laatste meisje woelde met een hand door mijn haar en glimlachte.
Zwijgend stonden ze op en renden de hoek van het huis om.
‘Wacht!’ riep ik zo luid als ik kon. ‘Wie zijn jullie? Wie ben ik?’
Doodsbang begon ik te huilen. Wat moest ik nu?
Blijkbaar had iemand het geluid dat ik maakte gehoord, want de deur ging wijd open. Het heldere licht verblindde me.
‘Kahlen?’ zei een man. ‘Julie! Julie, kom! Kahlen is hier.’
‘Help me,’ zei ik smekend. ‘Alsjeblieft.’
‘O, godzijdank,’ riep een vrouw die naar de deur kwam. ‘We dachten dat je dood was.’
‘Nou, dat scheelt anders niet veel,’ mompelde de man zachtjes.
‘Sst. Alsjeblieft, Ben. Help me haar naar binnen te brengen.’
Hij tilde me van de vloer en liep met me zijn huis in. Voorzichtig liet hij me in een pluchen stoel zakken.
‘Lieverd, waar heb je in vredesnaam gezeten? Akinli was doodongerust. Wij allemaal.’
De vrouw – Julie – trok een quilt van de rugleuning van de bank en drapeerde die over me heen. Daarna legde ze haar vingers tegen mijn pols en keek naar de klok.
‘Wie?’ fluisterde ik schor, en ik greep de deken vast. Heel even was het stil. Een mengeling van geschoktheid en droefheid trok over hun gezicht. ‘Sorry. Mag ik een glas water?’
Ben liep snel de keuken in, terwijl Julie op haar hurken naast me kwam zitten en me beter instopte.
‘Kahlen, weet je nog wie ik ben?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘De meisjes zeiden dat dit mijn thuis was, maar ik ken jullie niet.’
‘Welke meisjes?’
‘Dat zeiden ze niet. Ze zijn weggerend.’
‘Kijk eens,’ zei Ben, die met een glas water de hoek om kwam.
Ik duwde mezelf omhoog en sloeg de inhoud achterover, zo snakte ik naar water. ‘Dat helpt.’ Ik raakte mijn hoofd aan in een poging helder na te denken.
‘Ze herinnert zich niets meer.’
Ben snoof. ‘Nou, deze keer kun je in elk geval wel praten,’ zei hij opgewekt.
Met half dichtgeknepen ogen keek ik hem aan. ‘Wat?’
Julie drukte haar vingers tegen haar lippen. ‘Ik weet niet hoe ik het aan je moet uitleggen.’
‘Misschien kun je het Akinli beter laten doen,’ opperde Ben.
‘Ik betwijfel of hij daar de kracht voor heeft.’
‘Pff,’ zei Ben spottend. ‘Voor haar vindt hij die wel.’
Julie trok een gezicht alsof ze wist dat dat inderdaad het geval was. ‘Kun je lopen?’
‘Ik denk het niet.’
‘Dat geeft niet.’ Ben kwam naar me toe en schoof voorzichtig zijn armen onder mijn bovenlijf. ‘Ik ben hier aardig goed in geworden.’
Julie liep voor ons uit de trap op, die zo smal was dat ik mijn hoofd tegen Bens schouder moest leggen. Ze leidde ons naar het einde van een gang, waar ze zachtjes op een deur klopte. Het licht was gedempt, en ik hoorde iets op de achtergrond zoemen.
‘Hoi. Hoe voel je je?’ vroeg ze liefdevol.
‘Serieus?’ vroeg iemand plagend. De stem klonk net zo uitgeput als ik me voelde. ‘Ik zou een marathon kunnen lopen.’
Er roerde zich iets in mijn borst. Het was alsof ik mijn adem onder water had ingehouden en mijn longen zich nu pas realiseerden dat ik aan het oppervlak was gekomen.
Ze lachte. ‘Je hebt bezoek. Denk je dat je het aankunt?’
Toen de persoon in het bed inademde, klonk er een reutelend geluid. ‘Ja, hoor.’
Julie knikte naar Ben, en hij droeg me de kamer in. Julie zette een stoel voor me klaar.
‘Dank je wel.’ Ik probeerde niet te kreunen toen ik de stoel raakte. Ben verloor zijn evenwicht en was niet zo voorzichtig als hij had willen zijn.
Eindelijk maakte ik oogcontact met de jongen in het bed. Hij lag op zijn zij, met een slangetje in zijn neus en eentje in een ader. Zijn wangen waren ingevallen, en hij zag doodsbleek. Zijn haar zou blond geweest kunnen zijn, maar werd nu grijs, waardoor het moeilijk te zeggen was. Het enige deel van zijn lijf waar nog leven in zat waren zijn ogen, waar tranen in sprongen zodra hij me zag.
‘Kahlen?’
Ik bleef roerloos zitten. Deze drie mensen noemden me allemaal bij dezelfde naam, die een beetje klonk als Katlyn en Ellen. Het gaf me het idee dat ze me misschien wel kenden.
‘Waar heb je gezeten? Waar was je? Ik dacht dat je dood was.’ Zijn borstkas maakte overuren in een poging zijn mond bij te houden, waar woorden uit stroomden.
‘Kun je haar een pen geven? Alsjeblieft?’ Met veel moeite tilde hij een arm op. Die was vel over been. ‘Ik moet het weten.’
‘Een pen?’ vroeg ik.
Weer lichtten zijn ogen op.
‘Kun je praten?’
Ik staarde de jongen aan, die dolblij was omdat ik een van de meest primaire dingen kon waartoe een mens in staat was. ‘Het lijkt erop, ja.’ Ik glimlachte.
Hij liet zich op zijn rug rollen en begon te schuddebuiken van het lachen. Te oordelen naar Julies tranen had hij dat al heel lang niet meer gedaan.
‘Ik heb gedroomd van dat geluid.’ Hij staarde me aan en leek er dik tevreden mee om alleen al in dezelfde kamer te zijn als ik. ‘Ik ben zo blij dat je ongedeerd bent.’
Ik keek naar hem en de andere twee mensen van wie ik zojuist de naam te weten was gekomen. ‘Dus... Dus dit is mijn thuis?’
Akinli keek me perplex aan en wendde zich toen tot Ben en Julie.
‘Ze zei dat een paar meisjes haar hier hadden achtergelaten en hadden gezegd dat dit haar thuis was. Dat is het enige wat ze weet. Ze herkent jou niet eens.’ Julie veegde haar tranen weg in een poging zichzelf te kalmeren.
Zo snel als hij kon richtte hij zijn blik weer op mij. ‘Je herinnert je mij toch nog wel, Kahlen?’
Ik staarde naar zijn gezicht, op zoek naar iets bekends. Ik herkende de hoek van zijn kin, de lengte van zijn vingers niet. Zijn schuin aflopende schouders en de vorm van zijn lippen kwamen me niet bekend voor.
‘Je heet Akinli, toch?’ vroeg ik. Die arme jongen. Ik had zielsveel medelijden met hem. Hij had duidelijk iets doorgemaakt, en bij mijn woorden zag ik het laatste beetje strijdlust dat hij had verdwijnen.
‘Ja.’
‘Ik kan me niet herinneren dat ik je ooit eerder heb gezien. Sorry.’
Hij perste zijn lippen op elkaar, alsof hij de neiging in huilen uit te barsten onderdrukte.
‘Maar,’ zei ik, ‘ik ken je stem. Die ken ik alsof het mijn eigen stem is.’
Akinli, die vreemde jongen wiens leven zich op dat moment aan die woorden leek vast te klampen, duwde zichzelf omhoog.
Julies adem stokte in haar keel toen ze zijn armen onder zijn gewicht zag trillen, hoe mager hij ook was. Hij kneep zijn ogen stijf dicht om zich te concentreren. Door wilskracht dwong hij zichzelf omhoog.
Ik hoorde Ben in zichzelf fluisteren: ‘Kom op, kom op, kom op.’
Toen Akinli, ademend alsof hij zojuist echt een marathon had gelopen, bijna rechtop zat, stak hij een arm naar me uit.
Onbevreesd kroop ik ertegenaan.
We leunden tegen elkaar, geen van beiden sterk genoeg om in ons eentje overeind te blijven.
‘Ik dacht dat ik je nooit meer rechtop zou zien zitten,’ zei Julie huilend.
We keken haar allebei aan en glimlachten om de tranen van blijdschap op haar wangen.
‘Al met al voel ik me best goed,’ zei Akinli.
‘Oké, laten we het niet overdrijven.’ Ben liep naar het bed en hielp hem weer te gaan liggen.
Ik voelde me een beetje beter. Al gonsde mijn hoofd nog steeds van verwarring, ik was hier welkom, en Akinli’s stem voedde me beter dan eten dat zou kunnen.
Ik snufte toen een paar tranen uit mijn ogen rolden en hief mijn handen om ze weg te vegen. Op dat moment vond ik de enige aanwijzingen die ik had gekregen van degenen die me hier hadden achtergelaten.
Op één pols had iemand jij bent kahlen geschreven. Op de andere stond hij is akinli.
Ik keerde mijn handen om en zocht mijn armen af in de hoop meer te vinden.
‘Kijk.’ Ik stak mijn armen uit.
‘Mooi handschrift,’ merkte Ben op.
Julie gaf hem een klap, zij het op een speelse manier die speels leek. ‘Serieus?’
‘Is dat het enige?’ vroeg Akinli.
‘Blijkbaar. Ik weet dus alleen wie ik ben en wie jij bent.’ Ik keek hem in de ogen, zo stralend blauw, en voelde dat dat het enige was wat er echt toe deed.