14
Ik had niet bewust overwogen waar ik naartoe zou gaan, maar op de een of andere manier had mijn haastige vertrek, weg van mijn zusters, weg van mijn schuldgevoel, me hiernaartoe gebracht. Naar Port Clyde, aan de kust van Maine. De plek waar ik zo graag had willen zijn, en waarvan ik nooit had gedacht dat ik er nog eens zou terechtkomen.
Akinli stapte uit de schaduwen van de vuurtoren en keek me met een geschokte blik in zijn vermoeide ogen aan. Ik had hem een halfjaar geleden voor het laatst gezien, en hij was erg veranderd. Zijn warrige haar hing nu tot een paar centimeter boven zijn schouders, en er lag een zweem van baardstoppels over zijn kin. Hij had zijn kaki broek verruild voor een rafelige jeans, en in zijn ogen zag ik een droefheid die bijna net zo groot was als die van mij.
‘Alles goed met jou?’
Moet ik jou hetzelfde vragen? Ik schudde mijn hoofd. Ik had me nog nooit zo belabberd gevoeld als nu.
Perplex knielde hij voor me neer, alsof hij mijn aanwezigheid hier voor zichzelf probeerde te verklaren. Hij streek met zijn handen over mijn armen om te checken of ik gewond was. Al voelde ik me ellendig, door zijn bezorgdheid voelde ik me een heel klein beetje beter. ‘Je bent doorweekt. Ben je op zee overboord gevallen of zo? Vertel me alsjeblieft niet dat je in een baljurk bent gaan zwemmen.’
Weer schudde ik mijn hoofd.
‘Volgens mij bloed je nergens. Denk je dat je iets hebt gebroken?’
Nee.
‘Hoe kan het nou dat je hier bent? Ik ben zo in de war, ik...’ Hij bleef me aanstaren. ‘Ik weet niet eens wat ik nu moet vragen. Ik... Moet je niet ergens zijn?’
Nee.
Hij prikte met zijn vingers in het gras, friemelde eraan en nam een beslissing. ‘Oké, kom dan met mij mee.’ Hij stond op en stak me zijn hand toe.
Ik staarde naar zijn nagels, die nodig geknipt moesten worden. Er zat nog vuil onder. Ik zou niet bij deze jongen in de buurt moeten komen. Ik had net zoiets afschuwelijks gedaan dat ik, als ik mijn stem kon gebruiken, dagenlang luidkeels zou huilen. Ik zonderde me af van mijn zusters en was vervreemd geraakt van de Oceaan. En ik was heel erg dodelijk.
Maar wat kon ik anders doen? Hem afpoeieren en zeggen dat het prima met me ging, terwijl ik duidelijk iets had doorgemaakt? In het water springen, ook al kon ik het nu niet verdragen dicht bij haar te zijn?
Ik kon wel een nachtje blijven. Als ik eenmaal warm en droog was, zou ik een plan maken. Daarom liet ik mijn koude hand in die van hem glijden en me meenemen naar zijn thuis.
Onder het lopen nam ik Akinli nauwkeurig op. Met een hand tegen mijn rug leidde hij me naar huis. Zijn handpalm voelde eeltig aan, een teken dat er niet langer boeken door zijn handen gingen, maar iets veel ruwers. Waarom was hij nog hier? Hij zou nu weer colleges moeten volgen.
‘Het is een mooie avond. Je had geen betere kunnen kiezen om verdwaald te raken. Zie die maan nou eens. Een perfecte avond om de weg kwijt te raken, vind je ook niet?’
Ik moest wel glimlachen, of ik wilde of niet. Het was alsof we de draad zo weer oppakten, alsof ik hem niet harteloos had verlaten, zonder een woord was vertrokken.
‘Ik heb veel aan je gedacht,’ zei hij zonder me aan te kijken. ‘Toen je was verdwenen, maakte ik me echt zorgen.’ Hij slikte. ‘Ik probeerde je te vinden, maar had alleen je voornaam. Op de hogeschool stond niemand met de naam Kahlen ingeschreven als student, en ik kon je op internet ook niet vinden. Het was alsof je nooit had bestaan. En toch ben je hier.’
Paniek greep me naar de keel, en mijn borstkas leek in een bankschroef te zitten. Hoe kon ik het uitleggen zonder met mijn leugens een gat te graven waar ik onvermijdelijk zelf in zou vallen? Ik haalde diep adem in een poging mijn emoties onder controle te houden. Zou ik gewoon de benen nemen? Als ik weer verdween, kon ik ervoor zorgen dat hij me nooit zou vinden.
Hij bekeek me van top tot teen. Wat wist hij? Wat ging er door zijn hoofd? De waarheid was zo onwaarschijnlijk dat hij vast en zeker nooit zou vermoeden wat ik was. Toch voelde ik dat hij merkte dat er iets niet helemaal klopte aan mij. Als ik had gelogen over het feit dat ik student was, nooit iets zei en ervoor zorgde dat ik nergens sporen achterliet... Dan was ik niet zomaar een meisje dat de jitterbug kon dansen.
Uiteindelijk zei hij zacht en een beetje weemoedig: ‘Ik bleef hopen dat je zou terugkomen naar de bibliotheek.’
Ik sloeg mijn ogen neer en legde mijn handen in een smekend gebaar tegen elkaar, een poging om hem te laten zien dat het me speet, dat ik hem niet had willen kwetsen.
‘Het is al goed,’ zei hij iets opgewekter. ‘Ik was niet boos. Ik maakte me zorgen. Het is fijn om te weten dat je ongedeerd bent. Nou ja, dat hoop ik dan. Kom.’
Hij draaide ons om naar een blauw geverfd huis met twee verdiepingen en zwarte luiken voor de ramen. Het zag ernaar uit dat voor zijn enige buren de werkdag eropzat; het licht van hun tv flakkerde tegen de gordijnen. Aan de andere kant van zijn huis glooide het land, net als de weg. Ik hoorde het geluid van golven die dichtbij op de branding braken.
‘Ik was verdrietig dat je er niet meer was, maar neem je niet kwalijk dat je bent verdwenen. Niet lang daarna ben ikzelf ook weggegaan.’
Ik keek naar hem en was in de war. Wat kon er gebeurd zijn? We liepen het trapje op en de veranda over. Hij haalde zijn hand over zijn gezicht, alsof hij zijn verdriet wilde wegvegen.
‘Julie,’ riep hij, terwijl hij de deur opende, ‘wil je even koffiezetten? We hebben gezelschap. Julie is de vrouw van mijn neef,’ zei hij tegen me. ‘Op de universiteit deed ze vrijwilligerswerk als ehbo’er, dus je bent in goede handen.’
Julie kwam via de keuken het huis binnen. Ik wist niet wie ze verwachtte te zien toen ze vanuit de woonkamer de keuken in liep, maar ze bleef als aan de grond genageld staan zodra ze mij zag.
‘Eh... hoi.’ Ze keek Akinli aan. ‘Wie is dit?’
‘Kahlen. Ik ken haar van de hogeschool en trof haar bij de vuurtoren aan, waar ze was aangespoeld. Ze, eh, kan niet praten.’
Julie wees naar mijn jurk. ‘Heb je haar zo gevonden?’
‘Ja.’
Meteen nam haar training als ehbo’er de overhand. Ze begon mijn armen te bevoelen en keek naar mijn pupillen. ‘Ze heeft het ijskoud. Misschien verkeert ze in shock. Ik ga snel wat dekens voor haar halen. Ben! Kom hier!’ riep ze, terwijl ze de trap op rende.
Akinli bracht me naar een versleten stoel in de woonkamer. Hij trok een kast open en gooide een quilt over me heen. Vervolgens liep hij terug naar de keuken, rommelde wat in een la en kwam terug met pen en papier.
‘Hier. Kun je me vertellen wat er is gebeurd?’
Ik staarde naar het papier terwijl ik me afvroeg of er misschien op magische wijze een antwoord zou verschijnen. Uiteindelijk schreef ik: Ik weet het niet.
‘Weet je het niet, of weet je niet hoe je het moet zeggen?’
Ik stak mijn hand uit en wiebelde ermee, om aan te geven dat het fiftyfifty was.
‘Oké. Moet ik iemand bellen? Familie, vrienden?’
Ik schudde mijn hoofd.
‘Niemand?’
Ik keek omlaag naar mijn handen. Nu had ik me wel in een heel netelige positie gemanoeuvreerd. Hoe kon ik uitleggen dat niemand naar me op zoek was, omdat mijn enige familie een stel nogal mythologische meiden was, die wisten dat ik mezelf niet meer in de nesten kon werken dan ik al had gedaan.
Net op dat ogenblik kwam Julie terug met Ben. Ik herkende hem onmiddellijk van de foto’s in Akinli’s studentenkamer: de jongen die ik bij vergissing had aangezien voor zijn broer. Hij had dezelfde kin en dezelfde ogen, waarmee hij me nu van top tot teen bekeek, met een verwarde uitdrukking op zijn gezicht die al net zo komisch was als die van zijn vrouw.
‘Man, wat maak je me nu?’ zei hij tegen Akinli.
‘Ik heb niets gedaan! Ik heb haar alleen gevonden. Ik probeer uit te vogelen hoe ik haar thuis kan krijgen, maar ze lijkt zich niet veel te herinneren. En ze kan niet praten, dus het is een beetje ingewikkeld.’
Julie legde een hand op Bens schouder. ‘Misschien kunnen we beter de politie bellen. Er is vast en zeker iemand naar haar op zoek.’
Ik schudde wild mijn hoofd en tikte op het papier om hun aandacht te trekken. nee, schreef ik. Geen politie. Het gaat wel weer.
Smekend keek ik Julie aan, want ik begreep dat zij hier in huis de moederrol had. Gelukkig zag ik haar vol medeleven terugkijken. ‘Wat kunnen we doen om je te helpen?’ vroeg ze. ‘Als we de politie niet kunnen bellen, kunnen we je dan ergens naartoe brengen? Naar een ziekenhuis?’
Het komt wel goed met me, schreef ik. Ik ben nu gewoon een beetje vastgelopen.
Ik sloeg mijn handen voor me ineen en dacht na terwijl Julie las wat ik had opgeschreven. Al wist ik wat ik wilde, ik wist niet hoe ik erom moest vragen. Akinli kwam weer binnen en deelde koppen koffie uit. Over Julies schouder heen las hij mijn antwoord.
‘Kan ze niet hier bij ons blijven?’ vroeg Akinli.
Julie keek verschrikt naar hem op, en Ben fronste zijn wenkbrauwen.
‘Ik weet niet of dat wel zo’n goed idee is,’ fluisterde hij, alsof mijn stomheid me ook doof maakte. ‘Ik voel me niet op mijn gemak met een vreemde in huis.’
‘Maar ze is geen vreemde,’ zei Akinli. ‘Dat heb ik Julie al verteld. We kennen elkaar van de hogeschool. Kijk, ik heb zelfs...’ Hij haalde zijn telefoon tevoorschijn en drukte onhandig op toetsen. ‘Kijk, dat is ze.’
Ik was bijna vergeten dat ik hem die ene foto had gestuurd, liggend op bed en met mijn gezicht half in mijn dekbed gedrukt.
Ben trok een gezicht en beaamde dat ik inderdaad het meisje op de foto was. Hoewel hij duidelijk nog sceptisch was, leek Julie gerustgesteld.
‘Weet je zeker dat je wel kunt blijven? Moet je niet ergens naartoe?’
Het voelde ontstellend ongemakkelijk om mezelf uit te nodigen voor een overnachting in hun huis. Op dat moment zag ik alleen geen andere opties. Ik kon niet zomaar de duisternis in lopen alsof er niets was gebeurd, en ik kon me niet door hen laten overdragen aan de politie of ambulancepersoneel.
Bovendien was het heel onwaarschijnlijk dat ik ooit nog weer de kans zou krijgen een nacht met Akinli onder één dak door te brengen.
Ik schudde mijn hoofd. Ik zou graag blijven, als jullie het niet erg vinden. Eén nachtje.
Ze fronste haar voorhoofd, duidelijk nog steeds verontrust, maar knikte. ‘Als dat het enige is wat we voor je kunnen doen.’
Al voelde ik me nog steeds fragiel en kwetsbaar, gekweld door wat ik had gedaan, toch keek ik Akinli aan en glimlachte.
Na wat discussie over waar ik kon slapen, besloot Julie dat ik in de logeerkamer zou overnachten. Ze ging in de weer met het opmaken van de bedbank en bracht me een pyjama. Ik was blij dat ik iets kon aantrekken wat niet van de Oceaan was gemaakt, ook al leek de pyjama een beetje te groot.
‘In deze kast liggen nog meer dekens, mocht je die nodig hebben. Hoewel het lente is, kan het zo ver naar het noorden nog best koud worden. Ik weet niet of je uit Florida komt, dus, eh, nou ja...’
Stamelend probeerde Julie de ongemakkelijke stilte met woorden te vullen.
‘In de badkamer hierbeneden heb ik ook een beker en een nieuwe tandenborstel voor je klaargelegd. Als je nog iets te binnen schiet wat je nodig hebt, laat het dan aan een van ons weten.’
Ik knikte, dankbaar dat ze zo aardig tegen me deed. Hoewel tijd het ware geschenk was dat ze me gaf, vond ik haar geweldig omdat ze ook aan een tiental andere dingen dacht die mijn verblijf hier comfortabel zouden maken. Ze knikte en zette toen haar handen in haar zij.
‘Dit is wel een beetje raar, hè?’ vroeg ze met een handgebaar naar ons en de kamer.
Ik trok een gezicht en knikte beamend.
‘Nou ja, raar of niet, je mag hier blijven zolang als nodig is. Vrienden van Akinli zijn vrienden van ons. Daar heb ik er de laatste tijd niet veel meer van gezien,’ bekende ze treurig. ‘Je bent dus een welkome afwisseling.’
Julie glimlachte. Ik had het gevoel dat zij en ik aan dezelfde kant stonden, in elk geval voorlopig, en daardoor mocht ik haar nog meer.
‘Ik zal je met rust laten, zodat je je kunt klaarmaken om naar bed te gaan. Welterusten.’
Toen ze de deur sloot, keek ik uit het brede raam dat uitzicht bood op de Oceaan. Ze riep naar me. Waar ben je? Alles goed met je?
Ik sloeg mijn ogen ten hemel. Het was immers niet alsof ik dood kon gaan. Dat wist ze. Ik negeerde haar en trok Julies pyjama aan, waarvan ik de broekspijpen moest oprollen.
Ik liep de logeerkamer uit en zag Akinli in zijn pyjama op de bank zitten. Wat was ik blij dat hij op me zat te wachten.
‘Hé,’ zei hij, en hij stond op. ‘We hebben eten, als je trek hebt.’
In gebarentaal zei ik nee; ik vergat even dat hij geen gebarentaal kon lezen. Maar hij herinnerde zich het gebaar van onze ene date en ging door.
‘Oké. Heb je zin om tv te kijken? Als je moe bent, mag je ook gewoon naar bed gaan, hoor. Ik wilde hier nog even blijven zitten.’
In het lamplicht vielen me de kringen onder Akinli’s ogen op. Hoewel hij er veel ouder en ervarener uitzag dan een halfjaar daarvoor, was de warme blik van acceptatie in zijn ogen niet veranderd.
Ik kon niet blijven, hield ik mezelf voor. In de ochtend zou ik moeten vertrekken, moeten teruggaan naar mijn zusters. Dit moest mijn laatste dag met hem zijn. Ik wilde niet naar bed; ik wilde elk normaal ogenblik dat ik had met hem doorbrengen. Misschien kon ik voor deze ene avond doen alsof.
Ik knikte, en we gingen samen op de bank zitten. Ik krulde me op om mezelf te bedekken, want in Julies kleren voelde ik me heel onzeker. Akinli begreep mijn houding verkeerd en dacht dat ik het koud had. Hij pakte een deken van de rugleuning van de bank en drapeerde die slordig over me heen. Hij had nauwelijks door dat hij het deed, trok de deken gewoon omlaag en pakte toen de afstandsbediening om het geluid harder te zetten.
Het kanaal was duidelijk op sport gericht, en in de wedstrijd die er nu op was speelden enorme mannen in strakke kleding de hoofdrol.
Akinli zag mijn perplexe blik en schoot in de lach.
‘Het is een wedstrijd om wie de sterkste man is. Ik moet er altijd ontzettend om lachen.’
We zagen mannen die in merkwaardige wedrennen koelkasten droegen, enorme rotsblokken optilden en gigantische autobanden omdraaiden. Met open mond keek ik toe, terwijl de wedrennen steeds bizarder werden. Tegen de tijd dat de eerste man naar voren liep om een achttienwieler vanuit stilstand in beweging te trekken, wees ik met wapperende vingers naar het scherm. Ik kon niet geloven dat een mens zo sterk kon zijn!
‘Ja, ik weet het!’ riep hij. ‘Krankzinnig, hè?’
Ik knikte met een grote grijns op mijn gezicht. Tv-kijken had nog nooit zo normaal gevoeld.
Na een paar wedrennen zette hij het geluid zachter. Hij leek zenuwachtig. Terwijl zijn blik tussen de tv en mij heen en weer schoot, begon hij vragen te stellen.
‘Is alles goed met je geweest? Sinds oktober?’
Hij reikte me de pen en het papier aan, maar dit was een van die dingen die niet in woorden waren uit te drukken.
Ik wiebelde met mijn hoofd in een poging ‘een beetje wel, een beetje niet’ te zeggen.
‘Ik werd zenuwachtig toen je ineens in het niets was opgegaan.’ Hij bracht zijn vingers bij elkaar en opende ze snel, alsof ik een pufje rook was.
Wat kon ik daarop zeggen? Akinli schoof onrustig heen en weer en draaide zich uiteindelijk zo om dat hij me recht kon aankijken.
‘Goed, ik besef dat je hier vanavond min of meer vastzit, dus misschien is het niet eerlijk om het te vragen, maar ik moet het gewoon weten. Heb ik iets verkeerd gedaan?’
Resoluut schudde ik mijn hoofd.
‘Weet je het zeker? Want ik dacht dat we een geweldige avond hadden, en ineens was je verdwenen. Ik heb die date keer op keer in mijn hoofd afgespeeld in een poging uit te vogelen wat ik had gedaan.’
Ik slaakte een zucht en pakte de blocnote. Nadenkend over wat ik zou zeggen liet ik de pen een hele tijd boven het papier hangen.
Het kwam beslist niet door jou.
Hij kneep zijn ogen halfdicht. ‘Heeft iemand anders je die avond lastiggevallen? Ik weet dat ze een maf stel waren, maar...’
Ik schudde mijn hoofd en wees met de pen naar mijn borst.
‘Wat dan? Moest je gewoon weg?’
Ik knikte een beetje beschaamd.
Door zijn wimpers tuurde hij me aan. ‘Het was dus jouw keus? Jouw eigen keus? Niemand heeft je ertoe gedwongen?’
Ik slikte. De regels van de Oceaan waren de katalysator geweest, en ik had de keus gemaakt met haar zo bezitterige aard in mijn achterhoofd, maar het was mijn idee geweest. Ja toch?
Nadat hij er even over had nagedacht, tuitte hij zijn lippen, alsof hij bezig was de informatie op te slaan.
‘Weet je, er is nog iets,’ zei hij ernstig. ‘Je hebt me voor je vertrek niet verteld wat je lievelingskleur is.’
Ik grijnsde en schudde mijn hoofd naar deze jongen met zijn belachelijke vraag. Dat zijn er heel veel, al hou ik het meest van de kleuren van de herfst.
‘De kleuren van de herfst,’ herhaalde hij langzaam. ‘Ja, dat alles eruitziet alsof het in brand staat.’
Maar de natuur gaat dan dood! De dood heeft er nooit mooier uitgezien.
Hij grinnikte. ‘Prima punt. Zelf hou ik van een goede kleur blauw. Misschien omdat ik aan het water ben opgegroeid. Wat nog meer? Eh, lievelingseten?’
Ik trok een gezicht. Taart, natuurlijk.
‘Ach, niet te geloven dat ik daar zelf niet op kwam. Trouwens, een paar maanden geleden zag ik in een winkel hoe duur amandelextract is. We hadden ze moeten laten betalen voor die taartpunten. Jeetje!’
Nee, hoor. Ik vond het fijn om te delen.
‘Nou, misschien hadden we dat niet zo enthousiast moeten doen. Tot op de dag van mijn vertrek werd ik lastiggevallen om meer gebak. Echt waar. Het is dus maar dat je het weet: toen je wegging, heb je het hart van de hele eerste verdieping van Jabbison Hall gebroken. Ze waren er kapot van dat ze het nu zonder taart moesten stellen.’ Ik was blij met Akinli’s plagerijtjes. Ik was bang dat hij boos of verbitterd zou zijn. De wetenschap dat hij vooral bezorgd was geweest, maakte het makkelijker om weer bij hem te zijn. Veel te makkelijk.
‘Dit is een goede. Volgens mij zegt het veel over iemand. Lievelingsgeur?’
Daar dacht ik even over na.
‘Ik ga wel eerst, als je wilt. Ik hou van de geur van vers gemaaid gras.’ Ik stak mijn duimen op, want dat was een goede. ‘Ik heb gehoord dat gras met die geur eigenlijk wil laten weten dat het in nood is, wat me een beetje verdrietig maakt, maar het is en blijft een lekkere geur.’
Ik pakte mijn blocnote. Wat zegt dat dan over jou? Dat je graag buiten bent? Hunkert naar vrijheid? Bereid bent gazons te maaien?
Hij schoot in de lach. ‘Alle drie. En jij?’
Ik sloeg het blad om naar de volgende pagina. Pas toen ik begon te schrijven, besefte ik dat de herinnering in mijn hoofd was blijven zitten. Na al die tijd was het als een bijzonder geschenk.
Bloemen. Ongeacht welke. Mijn moeder had graag verse bloemen in huis.
‘Dus niet eens een bepaalde bloem, maar alle?’
Ik knikte.
Akinli’s glimlach verdween toen hij mijn antwoord nog eens las. ‘Wacht eens even. “Had”? Nu niet meer?’
Ik sloot mijn ogen, want ik realiseerde me dat ik niet goed had nagedacht. Het was niet mijn bedoeling geweest hem dat te laten weten.
‘Is je moeder overleden?’
Kijkend naar mijn handen, zodat ik niet de neiging zou krijgen te liegen, knikte ik.
‘En je vader?’
Weer knikte ik.
‘Hoe?’ fluisterde hij, alsof hij het bijna niet durfde te vragen.
Even voelde ik me als verdoofd. Ik herinnerde me het tapijt en mijn moeder die zich aan boord van het wild schommelende schip in de spiegel bekeek.
Ze zijn verdronken. Ik had de woorden al eerder uitgesproken, maar ik had ze nooit opgeschreven. Het maakte het nog moeilijker.
Ik zag het liever als een ongeluk, hoewel beelden van moord door de Oceaan en zelfmoord in mijn hoofd om voorrang streden.
Hij maakte een schor geluid, dat bijna klonk als een lach. ‘Dat is krankzinnig.’
Er viel een lange stilte, waarin hij naar alles in de kamer staarde behalve naar mij.
‘Een paar weken na je vertrek belde mijn moeder me. Zoals je weet was dat geen verrassing, want ze belde me elke dag. Maar die keer kon ik aan de manier waarop ze hallo zei horen dat er iets mis was.’ Hij slikte even en speelde met een los draadje van de bankbekleding. ‘Ze had kanker. Het was heel ernstig. Ik wilde onmiddellijk naar huis. Zij wilden dat ik het academisch jaar afmaakte, dus sloten we een compromis: ik zou in de kerstvakantie naar huis komen.
‘Mijn vader stond erop dat ik terug zou gaan naar de hogeschool. Ik wist niet of ik dat wel kon, wat er ook met mijn moeder zou gebeuren. Ik wilde hem niet alleen laten, weet je wel?’ Hij keek me aan, en ik knikte. Ik wist het. Ik begreep wat het betekende om te blijven.
‘Ik had bij hen moeten zijn,’ zei hij. Meer kreeg hij niet over zijn lippen, voordat hij weer wegkeek. Hij probeerde achteloos de tranen in zijn ogen weg te vegen. ‘Mijn moeder had een afspraak bij de arts, en mijn vader zou haar brengen. Ik zou ook meegaan, maar mijn moeder... Ik zal het nooit vergeten. Ze zei tegen me dat ik thuis moest blijven. Telkens als ik tegen haar in wilde gaan, zei ze dat ik moest blijven. Soms vraag ik me af of ze het wist.’
Met een gekwelde blik in zijn ogen staarde hij in het niets.
‘Het regende,’ ging hij door. ‘Als het hier hard en lang regent, overstromen de wegen soms. De politie wist niet of mijn vader een hert op de weg zag of een slecht stuk wegdek trof. Hoe dan ook, hij raakte de macht over het stuur kwijt en knalde recht tegen een boom.’
Ik sloeg mijn hand voor mijn mond. Tranen sprongen in mijn ogen.
‘Ik had me er al een beetje op voorbereid dat ik mijn moeder zou verliezen, maar allebei tegelijk... Daar was ik niet klaar voor.’
Ik kroop over de bank naar hem toe en ging vlak naast hem zitten.
Ik had ook bij mijn ouders moeten zijn, krabbelde ik op mijn blocnote.
Met half dichtgeknepen ogen keek hij me aan. ‘Ben jij ook bijna verdronken?’
Ik knikte.
Hij slaakte een zucht. ‘En zo te zien was dat vanavond bijna weer gebeurd.’ Hij veegde een traan uit mijn ooghoek. ‘Kennelijk is water niet je vriend.’
Ik probeerde mijn gezicht in de plooi te houden, want ik wilde hem niet laten merken dat water zoveel meer en zoveel minder was dan dat.
We kwamen nu op gevaarlijk terrein, een plek waar ik mijn geheimen niet meer kon bewaren. En Akinli zag er uitgeput uit. Als ik hem nog langer ophield, zou ik me schuldig voelen. Om hem een uitweg te bieden, wees ik naar de klok, mezelf en mijn kamer.
‘Ja, dat is misschien wel een goed idee,’ zei hij, al leek hij eigenlijk liever bij me te willen blijven, net als ik bij hem.
Ik liep door de woonkamer naar de logeerkamer. Toen ik bij de deur was aangekomen, hoorde ik Akinli opstaan.
‘Red je je wel in je eentje? Ik zou bij je kunnen komen zitten, als je wilt. Ik weet dat het een rare avond is geweest.’
Hij veegde zijn te lange haar uit zijn gezicht. Ik keek in zijn prachtige blauwe ogen. Zes maanden eerder was het moeilijk genoeg geweest mezelf uit het hoofd te praten dat ik hem leuk vond. Nu ik hem in zijn normale omgeving zag, zo thuis, zo menselijk... Ik kon het bijna niet bevatten dat ik morgen zou weggaan.
Maar dat moest uiteraard. En uiteindelijk zou ik moeten terugkeren naar de Oceaan. Ik was haar nog negentien jaar verschuldigd. Wat zou hij over negentien jaar zijn? Echtgenoot? Vader? En ik? Een tienermeisje dat de afgelopen eeuw moordend en van hot naar her trekkend had doorgebracht en nu blut, naamloos en nutteloos was.
Ik maakte het gebaar voor ‘nee’ met mijn vingers. Het was een opluchting dat we één woord konden wisselen dat niet vertaald hoefde te worden.
‘Oké. Nou, als je me nodig hebt, dan ben ik er voor je.’
Ik knikte.
‘En hé,’ voegde hij er snel aan toe, terwijl hij zijn handen in de zakken van zijn pyjamabroek stak. ‘Het is fijn om je weer te zien, ook al is het onder vreemde omstandigheden.’
Ik glimlachte, draaide me om en liep mijn kamer in.
Zonder Akinli’s grapjes en gelach als afleiding hoorde ik de Oceaan weer roepen dat ik moest terugkomen. Hoewel ik niet meer dan een meter of zestig van het water vandaan was, kon ze me niet vinden. Daarvoor was de afstand te groot.
Waar ben je? Je zusters maken zich zorgen. Kom terug, Kahlen. Kom terug.
Ik lag op mijn bed en hoorde haar maar doorgaan. Door haar verontruste toon wekte ze de indruk dat ze handenwringend liep te ijsberen, als een moeder die haar kind in een mensenmassa is kwijtgeraakt.
Tja, misschien kon ze nu begrijpen hoe de vrienden en familieleden van de mensen die ze in de loop der jaren had verzwolgen zich voelden. Ze moest niet zo overdreven doen. Waar kon ik heen? Het was niet alsof ik zonder haar hulp kon sterven.
Kom terug. Waar zit je? Waarom geef je geen antwoord?
Eindeloos bleef ze smeken. Ik zou terugkomen. Uiteraard. Wat kon ik anders?
Ik hoorde de logeerkamerdeur kraken en deed alsof ik sliep, in de hoop dat het me nog een paar uur langer zou lukken eruit te zien als een normaal mens.
Een warme hand raakte mijn voorhoofd aan. Ik deed vastberaden alsof ik sliep, ook al voelde ik me door Akinli’s aanraking meer dan klaarwakker.
‘Waar ben je in vredesnaam vandaan gekomen, mooi, stil meisje?’ fluisterde hij. Na een lang ogenblik hoorde ik hem stilletjes de kamer uit sluipen en de deur zachtjes achter zich dichtdoen.
Ik perste mijn lippen op elkaar, want ik kon wel huilen. Al had hij me al eens eerder in het voorbijgaan aangeraakt, die streling over mijn wang was zo onvoorstelbaar teder geweest dat het bijna niet te verdragen was.
In mijn eerste leven was ik niemand tegengekomen bij wie ik graag wilde zijn, en ik had niet de zekerheid dat dat zou gebeuren wanneer mijn vonnis er eenmaal op zat. Waarom moest iemand me dan hier en nu, in deze bevroren, nutteloze tijd, dat gevoel geven?
Ik kon hem niet bij me houden. En ik wist niet eens hoe diep zijn gevoelens voor mij gingen, al voelde ik wel dat hij net zo nieuwsgierig was naar mij als ik naar hem. Dit zou uitlopen op een ramp.
Ik kon niet voor altijd blijven.
Maar misschien wel een dag.