13

 

 

 

 

 

Nieuwjaarsdag kwam en ging, net als alle Nieuwjaarsdagen daarvoor. Er zonken geen schepen. Februari brak aan; niemand werd door een tsunami de Oceaan in gesleurd. Maart ging voorbij zonder overstromingen. Toen het april werd en steeds duidelijker werd dat we zouden moeten zingen, verspreidde het bekende gevoel van afgrijzen zich door mijn lijf. De Oceaan kon zich tussen twee scheepswrakken in hooguit een jaar beheersen, al nam haar honger met elke volle maan toe. En het was nu bijna een jaar geleden dat we een schip tot zinken hadden gebracht.

Ik kocht een gloednieuw plakboek en zette mezelf schrap. Ik hoorde de honger van de Oceaan in elke golf die brak, elke keer dat het water bruiste op het strand. Het voelde als pijn in mijn eigen lijf, wat logisch was, aangezien ze in me zat. Maar hoe graag ik de pijn in mijn binnenste ook wilde verzachten, het maakte het komende zingen niet aantrekkelijker.

‘Waar zou jij naartoe willen, Elizabeth? Je hebt al een poosje geen plek meer uitgekozen,’ zei Miaka. Ik had mijn woord gestand gedaan: deze keer maakten we een planning voordat we een nieuw thuis gingen zoeken.

‘Ik zou graag teruggaan naar Miami, maar ik neem aan dat dat geen optie is.’ Ze wierp me een blik toe.

Het was lente, dus hij zou weer colleges volgen. Ik kon mijn haar onder een muts verbergen en een spijkerbroek kopen. Als ik ver genoeg uit zijn buurt bleef, zou hij het nooit merken. Alleen: hoe kon ik nou uit zijn buurt blijven?

‘Ik denk niet dat dat een goed idee zou zijn.’ Ik tekende cirkels op de blocnote die we gebruikten om te brainstormen. Het lukte me zelfs niet de naam van de stad op te schrijven.

‘Wat is er dan in Miami?’ vroeg Padma.

‘Stranden,’ antwoordde ik snel. ‘En jij? Als je uit alle plekken ter wereld zou kunnen kiezen, waar zou je dan naartoe willen?’

‘New York! Ik wil de dame zien.’ Padma stak haar arm omhoog.

‘Het Vrijheidsbeeld?’ vroeg ik.

‘Ja! Dat heb ik altijd al willen zien.’ Ze sperde haar ogen wijd open en liet haar hoofd in haar nek vallen, alsof ze er nu al naar keek. ‘Als kind zei ik een keer tegen mijn vader dat ik naar New York wilde om het groene standbeeld te zien. Hij gaf me een klap in mijn gezicht en zei dat de binnenkant van het huis van mijn echtgenoot het enige was wat ik ooit te zien zou krijgen, het enige waar ik geschikt voor was.’ Een paar tellen hield ze zich goed; toen stortte ze in en begonnen de tranen stromen.

Ik had het gevoel dat, wanneer Padma zich haar mishandeling herinnerde, niet alleen dat ene specifieke incident haar hoofd vulde, maar tientallen incidenten zich opstapelden tot ze bijna brak onder het gewicht ervan. Het was verontrustend, en dat was nog voorzichtig uitgedrukt.

‘Ik dacht dat ik het zou vergeten. Dat hadden jullie gezegd. Waarom zit het dan nog in mijn hoofd?’ vroeg Padma.

‘Het gaat wel weg,’ beloofde Miaka, en ze gaf haar nieuwe zuster een knuffel. ‘Maar als je het vasthoudt, kan het wel eens langer blijven zitten dan je wilt. Je moet het loslaten.’

Ik gebaarde naar Elizabeth. ‘Daarom herinnerde ze zich meer dan wie van ons ook. En Aisling had ook dingen die ze had vastgehouden.’

‘Echt?’ vroeg Miaka.

‘Ja, al hield ze het meeste voor zich. Grote delen van haar vorige leven waren in haar hoofd blijven zitten.’ Ik legde mijn hand op die van Padma. ‘We begrijpen dat het feit dat je door je vader bent mishandeld je leven voor een groot deel heeft bepaald. Daarom blijft het zo plakken. Als je jezelf inprent dat je er geen belang meer aan hecht, zal het beslist helpen.’

‘Denken jullie soms dat ik er belang aan wíl hechten?’ schreeuwde Padma. Ze rukte zich los en gooide daarbij haar stoel om. Een ogenblik staarde ze ons strak aan, totdat ze zich afwendde. ‘Hier ben ik dan, mooi en onsterfelijk... en dan is het enige waaraan ik kan denken dat hij me heeft vermoord en ermee wegkomt. Hij zal nooit boeten voor wat hij heeft gedaan. Het is gewoon niet eerlijk.’

‘Dat is het zeker niet,’ zei Elizabeth fel. Ze pakte Padma’s hand. ‘Het enige wat je nu kunt doen, is blij zijn met je nieuwe vrijheid. Hij kan je nooit meer iets aandoen. Hij heeft geen macht meer over je.’

New York was een bar slecht idee. Ja, er was veel water, maar het was niet bepaald makkelijk om er ongezien te komen. Zelfs in de veilige omgeving van een appartement zouden de muren misschien niet dik genoeg zijn om onze stemmen binnen te houden, om de mensen om ons heen te beschermen. En toch, als het iets van Padma’s pijn kon verlichten...

‘Padma,’ begon ik, ‘je kunt in minstens één opzicht bewijzen dat je vader het mis had. Wil je een poosje in New York gaan wonen?’

Ze draaide zich weer naar ons toe. ‘Meen je dat echt?’

Elizabeth glimlachte. ‘Uiteraard. Nieuwe zusters mogen de nieuwe plaats kiezen. Dat is min of meer de regel,’ loog ze.

Compleet geschokt sloeg Padma haar handen voor haar mond. ‘Jullie houden me toch niet voor de gek, hè?’

‘Helemaal niet.’ Miaka klapte haar laptop open. ‘Ik zal eens kijken of ik een leuk appartement voor ons kan vinden, dicht bij het water.’

‘Je mag gerust buiten Manhattan kijken, hoor,’ zei Elizabeth. ‘Dan kunnen we nog makkelijk naar de stad gaan, wanneer we maar willen.’

‘Een beetje privacy zou prettig zijn. Wat we niet willen, is dat we onbeleefd moeten zijn tegenover onze buren om te voorkomen dat ze ons lastigvallen,’ zei ik. ‘En we moeten er echt voor zorgen dat niemand ons kan horen.’

‘Kunnen we een appartement zoeken van waaruit ik elke avond het Vrijheidsbeeld kan zien?’

‘Dames!’ zei Miaka, die haar armen voor zich uitstak en ons een zelfverzekerde grijns toewierp. ‘Een beetje vertrouwen, graag. Ik zal een geweldig thuis voor ons vinden.’

Padma slaakte een gilletje en tolde om haar as. Het leed uit haar verleden was ze voor even vergeten. Binnen de komende twee dagen zouden we ergens gaan zingen, afhankelijk van waar de Oceaan een schip vond. Ik hoopte dat de belofte op een nieuw avontuur haar verdriet over haar eerste lied en het leven dat ze naar ik hoopte snel achter zich zou laten, zou compenseren.

 

Kijk niet naar de gezichten, raadde ik Padma aan, toen we naar de plek zwommen die de Oceaan had uitgekozen. Sommige mensen zullen het uitschreeuwen, en al is dat moeilijk te negeren, probeer je alleen op het lied te concentreren.

Padma schudde haar hoofd. Ik ken het lied niet eens.

Het komt vanzelf, legde Miaka uit. Ze zal je laten weten wanneer je moet beginnen, en dan hoef je alleen maar te gehoorzamen.

Dat kan ik wel, zei ze. Gewoon zingen?

Ik knikte. Gewoon zingen.

Het water was zacht en warm, toen we vaart minderden. We liepen over het water, met Elizabeth voorop. Alleen al uit de plek die ze had gekozen, bleek hoe wanhopig ze was. Er was geen storm om een schip in te lokken, geen rotsen waartegen we er een te pletter konden laten slaan. Er was alleen een prachtige tropische schaduwval van wolken op het wateroppervlak en de lange lijn van de horizon in alle richtingen om ons heen – op de eenzame omtrek van een schip in de verte na, dat ons binnenkort zou tegenkomen.

Elizabeth wendde zich tot Padma. ‘Alles goed?’

‘Ik ben bang. Ik wil geen mensen doden.’

Miaka kwam naar haar toe. ‘Dat wil niemand van ons. Volgens mij wil de Oceaan zelf dat niet eens. Maar zo gaat het nu eenmaal. Een klein deel van de levens op aarde wordt opgeofferd om alle andere levens in stand te houden. Het is lastig om het van de andere kant te bekijken, omdat die verder van je af staat. Wanneer we in New York de eerste keer over straat lopen, weet je wat je dan eens moet doen?’

Padma grijnsde. Uit haar hele houding bleek dat ze nog steeds niet kon geloven dat we echt zouden gaan.

Miaka glimlachte terug. ‘Dan moet je eens stilstaan bij het feit dat alle mensen die je die dag passeert in leven zijn dankzij het offer dat jij nu gaat brengen. Jij en zij,’ zei ze met een hoofdgebaar naar het schip.

Padma knikte. ‘Ik begrijp het. Ik ben er klaar voor.’

We namen onze plaatsen in. Ik lag op het water, zoals Aisling graag had gedaan. Miaka knielde achter me en spreidde haar jurk uit.

‘Blijf bij mij,’ zei Elizabeth, die Padma’s hand vastpakte. ‘Je mag best een beetje bang zijn. Knijp maar in mijn hand, dan zal ik je steunen.’

‘Oké.’

Ik glimlachte naar Elizabeth, die veel te druk was met kijken naar Padma om het te merken. Ik was er zeker van dat ze haar wilde kant niet kwijt was, dat die op Pawleys Island in winterslaap was gegaan en in New York brullend tot leven zou komen. Het was wel duidelijk dat Padma veel goeds in haar wakker maakte.

Hoe voel je je vandaag? fluisterde de Oceaan tegen me.

Zenuwachtig, zoals gewoonlijk, bekende ik. Ik probeer te denken aan wat hierna komt in plaats van aan wat nu gebeurt.

Blijf het proberen.

Dat doe ik ook.

Toch vroeg ik me nu al af welke stemmen of gezichten me in mijn dromen zouden achtervolgen, vermengd met die van de andere geesten die me niet met rust leken te laten.

Zing.

Ik hoefde niet achterom te kijken naar Padma. Ze was veilig onder Elizabeths vleugels. Zoals gewoonlijk vulde het lied ons en stroomde het uit onze mond de lege lucht in, warm en vloeibaar, alsof we thee in een klaarstaande kop schonken. Ik zag het schip van koers veranderen, zoekend naar het geluid. Even later wist ik zeker dat degene die aan het roer stond de ongelofelijke luchtspiegeling had gezien. ‘Vier meisjes,’ zou hij met stokkende adem uitbrengen. ‘Vier zingende meisjes op het water!’

Vanuit het niets spatte een enorme luchtbel vlak onder het wateroppervlak uiteen, waardoor de oppervlaktespanning werd verbroken en het schip zwaar slagzij maakte. Een enorm gebulder van kreten steeg op. Ik stopte mijn oren dicht en bleef zingen in een poging het proces te versnellen.

Pas toen het merkwaardig naar rechts overhellende schip zo dichtbij was dat we het bijna konden aanraken, veranderde het zingen in een heel nieuw soort nachtmerrie.

Dit was geen vissersboot of ferry. Op het dek stond een glijbaan bij een zwembad waarvan de inhoud langzaam over de rand stroomde. Een rotswand, een filmdoek... Het was een enorm cruiseschip. Ik concentreerde me op het water voor me en zag ontelbare gezichten.

Iedereen was heel elegant gekleed. Een jonge vrouw in een blauwe satijnen jurk verdween langzaam onder de golven, met een uitdrukking van intense concentratie op haar gezicht terwijl ze naar ons lied luisterde. Naast haar maakte een man in smoking een diepe duik om nooit meer boven te komen. Overal om ons heen sprongen mensen in het water. Hun fraaie jurken en pantalons staken grotesk af tegen een achtergrond van zo veel dood en verderf.

Toch had ik pas door dat het om een bruiloft ging toen ik de bruid in het oog kreeg.

Een lange sluier zweefde om haar heen, en haar kanten jurk was doorweekt en zwaar van het water. Haar blik was strak op mij gericht, wezenloos vredig onder invloed van ons lied. Ik wist zeker dat ze had gedacht dat dit de gelukkigste dag van haar leven zou zijn, niet de laatste. Het was onmogelijk te bepalen wie van de mannen in smoking om haar heen haar bruidegom was. Misschien was hij al verzwolgen door het water.

Plotseling voelde ik me misselijk. Deze bruid had haar geliefde gevonden, net als ik. Maar voor geen van ons zat er een happy end in. Van de wijs gebracht hield ik op met zingen.

Ook al zongen mijn zusters door, door mijn zwijgen kwam de bruid weer bij haar positieven. Ze begon te spartelen in het water. ‘Michael!’ riep ze, terwijl ze wild om zich heen keek. ‘Michael!’ Met een smekende blik keek ze mij weer aan. Al wilde ik wegkijken, ik had het gevoel dat ik haar iets verschuldigd was, omdat ik haar zag sterven. Tranen biggelden over mijn wangen.

‘Alsjeblieft,’ zei ze, en ze keek me recht in de ogen. Haar stem klonk zacht, maar reikte ver over het water. Ik hoorde hem boven de stemmen van mijn nog steeds zingende zusters uit.

Zonder erbij na te denken begon ik over het water naar haar toe te lopen, al had ik geen idee wat ik zou doen wanneer ik eenmaal bij haar was.

Voordat ik ver had kunnen komen, rende Elizabeth me achterna en liet me plat op het water klappen. Ze greep me bij mijn haren beet, draaide mijn gezicht naar zich toe en keek me vernietigend aan terwijl ze door bleef zingen.

Ik probeerde me los te rukken. ‘Laat me los!’

Zing. De stem van de Oceaan klonk streng en dringend.

Elizabeth trok me omhoog tot staan.

Ze stopte met zingen en zei: ‘Zing!’ Achter haar gingen Miaka en Padma door. ‘Snap je niet dat je het alleen maar erger maakt? Zing. Tot het eind!’

Ik keek naar de slachtoffers van onze betreurenswaardige schoonheid. Nu zowel mijn stem als die van Elizabeth ontbrak, kwamen een paar bruiloftsgasten bij hun positieven.

‘Alsjeblieft, Kahlen. Je brengt ons allemaal in gevaar.’

In plaats van te zingen, smeekte ik de Oceaan: ‘Red haar! We hebben best plaats voor nog een sirene!’

Geen echtgenotes. Geen moeders. Zou jij haar tot dit leven willen veroordelen? Ik kon het verdriet in haar stem horen.

Ik stopte. Nee. Een eeuw lang moorden was veel wreder dan een paar ogenblikken angst.

Ik liet mijn hoofd op Elizabeths schouder rusten en begon weer aan het lied. Elizabeths stem verweefde zich met die van mij. Ik kon het niet verdragen de mensen te zien lijden, dus richtte ik mijn aandacht op Miaka en Padma. Er stonden talloze emoties op hun gezicht te lezen: medeleven, teleurstelling, woede, wantrouwen.

We zongen tot de laatste kreet was verstomd, tot het schip op de bodem van de Oceaan rustte. De stilte daarna was messcherp, veel pijnlijker dan de kreten die zojuist mijn oren hadden geteisterd.

Miaka was bozer dan ik haar ooit had gezien. Ze greep me bij mijn schouders beet en schudde me door elkaar. ‘Ze had je kunnen doden! Dat heeft ze voor minder gedaan! Hoe kon je jezelf dat nou aandoen? En ons?’

Dit had ik niet verwacht. Ik had gedacht dat ze het zouden snappen. Zij waren immers de enigen die het konden begrijpen.

Ik sloot mijn ogen. ‘Ik ben de dood zo zat.’

‘Dat zijn we allemaal,’ zei Elizabeth. Ik was geschokt door de scherpe toon waarop ze het zei. Tranen rolden over haar wangen – wat anders nooit gebeurde – en ik schaamde me diep, want ik wist dat ze huilde vanwege mij. Padma was ook emotioneel. Waarschijnlijk had ze daar haar eigen redenen voor. Mijn schuldgevoel werd nog groter dan het al was, omdat ik haar eerste schipbreuk verwarrender dan nodig had gemaakt. Door aan mijn arm te trekken, bracht Elizabeth me weer bij mijn positieven. ‘Je tijd in haar dienst zit er bijna op, dus doe je werk.’

Ik wachtte op een reactie van de Oceaan. Ik dacht dat ze zou zeggen dat ik inderdaad een fout had gemaakt, maar dat niemand het had overleefd en dus niemand het kon navertellen. Ons zingen was een succes geweest. Dat deed ze alleen niet.

Ik was nog nooit zo alleen geweest.

Ik nam een aanloop, dook het water in en zwom richting de kust.

Het spijt me.

Het geeft niet. Zonder jezelf nu niet af. Dat helpt niet.

Ik maakte vaart en zwom zo snel als ik zonder haar hulp kon. Ik kan het niet verdragen bij de anderen te zijn. Ik wil niet eens bij mezelf zijn. Ik heb zo lang geprobeerd mezelf uit het hoofd te praten dat ik wel eens kwaadaardig zou kunnen zijn, maar het is gewoon zo. Voor mij is het een waarheid als een koe. Ik had pijn. Ik had heel veel opgegeven – ik had Akinli opgegeven – en nu ik de bruid had zien verdrinken, werd ik met mijn neus op de feiten gedrukt.

Ik kon niet verliefd zijn. Telkens als ik zong, vermoordde ik de liefde.

Nee, je bent niet kwaadaardig. Je hebt het zachtste hart dat ik ooit heb vastgehouden. Als er iemand kwaadaardig is, ben ik het wel, omdat ik je deze last laat dragen.

Ik knipperde mijn tranen weg en klemde kokend van woede mijn kaken op elkaar. Weet u? U hebt gelijk. U bent inderdaad kwaadaardig. U hebt me alles afgenomen. Ik heb geen familie, geen leven. Ik heb zelfs geen hoop meer. U hebt al het goede in me gedood, en daar haat ik u om.

De gewoonlijk zo troostende warmte van haar omhelzing voelde nu killer aan, alsof ze terugdeinsde.

Het spijt me. Dat alles spijt me. Echt.

Rot op uit mijn hoofd!

Zo hard als ik kon zwom ik naar de kust, waar ik de gloed van een vuurtoren zag die ik als mijn gids gebruikte om aan land te komen. In het verse donker van de avond kroop ik op handen en knieën een rotsige kust op. Ik trok mezelf de Oceaan uit en het gras op, waar ik ging liggen met mijn knieën tegen mijn borst getrokken. Ik kreeg de wanhopige, smekende uitdrukking op het gezicht van de bruid niet uit mijn hoofd. Hoe vaak zou ik dit nog moeten doen?

Het was zo’n lang leven geweest. Ik wist niet hoeveel meer ik nog kon verdragen, voor het eind van hoeveel levens ik nog verantwoordelijk kon zijn. Ik kon de gezichten van de mensen die ik had vermoord niet vergeten en dacht niet dat ik nog eens twintig jaar vol dood en verderf aankon. Hoe ik ook mijn best had gedaan me neer te leggen bij wie ik was, ik had nog nooit, nog niet één ogenblik, echt in vrede geleefd met mezelf.

Wat moest ik nu doen? Misschien moest ik de Oceaan gewoon vragen mijn leven te beëindigen. Mijn hart was dood aan het gaan. Misschien moest mijn lichaam dat ook maar doen.

Ik schudde mijn hoofd, beschaamd om de gedachte. Wat zou nog een dode voor voordeel opleveren?

Er moest meer zijn dan dit.

‘Kahlen?’

Ik dacht dat ik me bepaalde dingen wel zou herinneren, wanneer ik ze nog een keer zou meemaken. Als ik bijvoorbeeld mijn moeder nog eens zou kunnen omhelzen, hoopte ik dat ik ondanks alles wat daarna was gebeurd haar omhelzing uit honderden andere zou herkennen. En nu klonk er een stem, zo vertrouwd alsof ik er alle dagen mee had geleefd, die door niets behalve het einde van mijn vonnis uit mijn geheugen gewist zou kunnen worden.

Ik draaide me om naar de stem en vroeg me af of ik op dat moment het sprookje was, of hij.