5

 

 

 

 

 

In een poging de huilende baby te sussen hield ik haar dicht tegen me aan.

‘Stil maar,’ zei ik. Ik hoopte dat mijn stem haar op de een of andere manier zou troosten in plaats van haar meer pijn te bezorgen.

‘Het is goed,’ fluisterde ik, terwijl ze spartelde in mijn armen. Er kwamen steeds meer tranen, steeds sneller, totdat het water uit haar gutste. Toen veranderden haar kreten in gegorgel en golfde er ook water uit haar mond.

Huiverend van afschuw zag ik haar van binnenuit verdrinken.

Ik schrok wakker. Omdat ik was vergeten dat ik onderwater was, had ik zelf ook het gevoel dat ik verdronk. Onwillekeurig gilde ik het uit.

Je bent hier veilig, Kahlen. Niets aan de hand!

Doodsbang greep ik met mijn ene hand naar mijn keel, en de andere drukte ik tegen mijn borst, totdat ik begreep wie er tegen me praatte en ik besefte dat wat ze zei waar was.

Sorry. Ik had een nachtmerrie.

Dat weet ik.

Ik slaakte een zucht. Uiteraard wist ze dat.

Ga naar je zusters toe. Hoe graag ik je ook bij me heb, je moet aan land gaan. Je hebt zonlicht nodig.

Ik knikte. U hebt gelijk. Ik kom snel weer langs.

Ik zwom naar het wateroppervlak en probeerde te verhullen hoe graag ik mezelf nu wilde bevrijden uit haar waterige greep. Het was moeilijk dat gevoel te rijmen met het wanhopige gevoel van nog maar een paar uur eerder, toen ik mezelf in haar wilde verschuilen.

Ik klom op de drijvende steiger, net op tijd om de zon door de wolken te zien breken. Ik bleef even staan en probeerde mijn gevoelens te ontrafelen. Angst, hoop, bezorgdheid, medeleven... Er ging zoveel om in mijn hart dat ik me verlamd voelde. Aisling wilde dat ik uit mijn routine brak. Elizabeth en Miaka wilden dat ik mijn comfortzone verliet. Ik voelde dat geen van beide kon gebeuren, totdat ik uit de puinhoop die ik vanbinnen was kon stappen.

Ik liep het trapje op en het huis weer in. Elizabeth was weer thuis. Ze had haar zwarte jurkje nog aan en had haar schoenen bij de deur uitgeschopt. Ze zat te lachen met Miaka en dronk een beker koffie die ze onderweg had gekocht. Het was wel duidelijk dat ze nog opgewonden was over de afgelopen avond.

Toen ik binnenkwam, draaiden ze zich allebei naar me toe. Elizabeths gezicht betrok onmiddellijk.

‘Vertel me nou niet dat je met die jurk aan het water in bent gegaan!’

Ik keek omlaag naar de druppels die plasjes vormden op de vloer. ‘Eh, ja, dat heb ik inderdaad gedaan.’

‘Hij mag alleen chemisch worden gereinigd!’

‘Sorry. Ik koop wel een nieuwe voor je.’

‘Wat is er mis?’ vroeg Miaka, die door alles heen keek en zag hoe ellendig ik me voelde.

‘Ik heb weer nare dromen,’ bekende ik, terwijl ik de jurk uittrok. Ik moest iets zachters, iets warmers aandoen. ‘Het gaat wel. Ik denk dat ik lekker met een boekje in een hoekje ga zitten.’

‘Mocht je willen praten, dan zijn we er voor je,’ bood Miaka aan.

‘Dank je wel. Het komt goed.’

Ik liep naar mijn kamer, want ik wilde Elizabeth niet over haar laatste verovering horen praten. Hoewel ik geen zin had om weer het water in te gaan, wilde ik wel graag de geur van zeezout van mijn huid wassen. Voor zover dat tenminste mogelijk was.

‘Waarom neemt ze eigenlijk de moeite om te slapen?’ hoorde ik Elizabeth op gedempte toon vragen. ‘Je zou toch denken dat ze haar pogingen zo langzamerhand wel zou hebben gestaakt. We hebben geen slaap nodig.’

Ik bleef staan om te horen wat Miaka zou zeggen. ‘Ze heeft vast genoeg geweldige dromen om de nare te compenseren.’

Ik deed de deur dicht, hing Elizabeths jurk buiten mijn raam en liet alles mistig worden in het stuivende water dat uit de douchekop kwam.

 

Zoekend bladerde ik door mijn plakboeken. Uiteindelijk vond ik op een pagina over een schip dat zo’n twaalf jaar eerder was gezonken het gezicht van het kindje uit mijn droom. Al had de Oceaan me verzekerd dat ik me er niets van zou herinneren, waarom bleven de gezichten me dan zo bij? Elizabeth zou zeggen dat het kwam doordat ik erop stond alles te documenteren; ik wist dat dat niet de reden was. Niet de enige, in elk geval.

Ik had mezelf als regel gesteld dat ik bij het zinken van een schip niet naar de gezichten van de mensen mocht kijken, al mislukte dat vaker dan ik prettig vond om toe te geven. Het was moeilijk mensen te negeren die ons smeekten of we hen wilden redden. Soms zag ik iemand over wie ik vervolgens niets kon vinden. Geen overlijdensbericht, blog of wat dan ook. Die gezichten kende ik net zo goed als de gezichten in mijn plakboeken.

Soms vroeg ik me af of ik vanbinnen beschadigd was, wat me net zo veel zorgen baarde als ons zingen. Als ik me de tienduizenden mensen bleef herinneren die ik had gedood, hoe kon ik dan na mijn tijd als sirene overleven?

Ik keek naar de foto van de baby, een meisje dat Norah had geheten, en huilde om het leven dat ze nooit had kunnen leiden.

Ook al wist ik dat ik pas over een halfjaar weer zou moeten zingen, ik zag er tegenop alsof het morgen al zou gebeuren. Ik had het gevoel dat elke keer dat het gebeurde een stukje van mijn ziel werd gebikt. Tachtig lange jaren achter de rug. Nog twintig te gaan. En elke dag voelde alsof er geen einde aan kwam.

 

Maandagochtend verliet ik zo snel mogelijk het huis. Ik pakte een van Miaka’s vele schetsblokken en stopte het samen met wat potloden in mijn tas. Sinds Miaka met haar eerste doek was thuisgekomen, had ik wat geliefhebberd met tekenen en schilderen, en hoewel ik nooit een kunstenaar zou worden zoals zij, leek het me een goed idee een poos met mijn handen bezig te zijn.

Via de rustigste wegen die ik kon vinden, ging ik naar de campus. Terwijl mensen op weg waren naar college, liep ik het hoofdplein bij de fontein en de bibliotheek op. Ergens voelde ik me slecht, omdat ik zo streng deed tegen Elizabeth en Miaka. Zij vielen niet op in cafés en clubs. Ik viel niet op in de bibliotheek. Al werkte hun manier om met bepaalde dingen om te gaan misschien niet voor mij, dat betekende nog niet dat het geen goede manier was.

Ik ging onder een boom zitten en haalde het schetsblok uit mijn tas met het idee een paar van de outfits die ik zag te tekenen. Ik vond het geweldig te zien hoe de mode in de loop van de tijd was veranderd, en hoewel mijn voorkeur uitging naar een meer klassieke stijl, was het leuk om te zien dat met een hoofdband, de hoogte van een schoen of de snit van een halslijn iets terugkwam wat ik twintig jaar eerder ook al had gezien.

Toch was me opgevallen dat dit voor aardig wat mensen tot problemen kon leiden. Sommigen bleven in de jaren tachtig van de vorige eeuw steken. Ze deden onvoorstelbare dingen met hun haar of droegen strakke broeken met wijd uitlopende pijpen, zelfs als dat niet echt een goed idee was. Misschien voelde het als een houvast wanneer je in je favoriete tijdperk bleef hangen, als iets wat je kon behouden terwijl alles om je heen veranderde. Ik spreidde mijn cirkelrok uit en bedacht dat dat inderdaad zo was.

Plotseling kwam iemand in de schaduw onder mijn boom naast me zitten.

‘Oké, ik dacht dat je een koksopleiding deed, maar nu denk ik eerder aan de kunstacademie.’

Het was de jongen uit de bibliotheek, Akinli.

‘Zelf heb ik nog geen besluit genomen over mijn hoofdvak. Nu heb je toch niet meteen je oordeel over me klaar, hè?’

Ik glimlachte en schudde mijn hoofd. Ik vond het leuk dat hij tegen me begon te praten alsof we al midden in een gesprek zaten.

‘Mooi. Ik heb een paar richtingen overwogen. Economie klinkt bijvoorbeeld als een verstandige keus, maar ik ben ongeveer net zo slecht met geld als met koken.’

Glimlachend krabbelde ik iets in de hoek van mijn vel papier. Daarom gaan mensen toch studeren? Om ergens beter in te worden?

‘Hoewel dat een goed argument is, denk ik dat je mijn talenten overschat.’

Hij beantwoordde mijn glimlach met een grijns, en ik herinnerde me dat hij me bij onze eerste ontmoeting het gevoel had gegeven dat ik normaal was. En nu kon het hem weer niet schelen dat ik niets zei. Plotseling besefte ik waarom ik me zo ongemakkelijk voelde bij wat Elizabeth deed. De mensen die zij aantrok, werden aangetrokken door hetzelfde als alle anderen: onze glanzende huid, dromerige ogen en geheimzinnige uitstraling. Maar deze jongen leek meer te zien dan dat. Hij zag me niet alleen als een mysterieuze schoonheid, maar ook als een meisje dat hij wilde leren kennen.

Hij staarde niet naar me. Hij praatte tegen me.

‘Heb je dit weekend die grandioze taart nog gemaakt of niet?’

Ik schudde mijn hoofd. Ik ben voor het eerst naar een club geweest, schreef ik, blij met hoe normaal die bekentenis klonk.

‘En?’

Niet echt iets voor mij.

‘Tja, ik was vrijdag de bob, en ik kan echt niet tegen de stank die in cafés hangt. Het is alsof de verschaalde geur van sigarettenrook aan de muren plakt, ook al mag er niet meer worden gerookt.’ Vol walging trok Akinli zijn neus op. ‘Daar komt nog bij dat ik de jongens in mijn studentenhuis best mag, maar niet genoeg om twee van hen schoon te vegen nadat ze hadden gekotst. Ik denk dat mijn dagen als chauffeur officieel voorbij zijn.’

Ik trok een grimas en schudde mijn hoofd. Dat gevoel alsof je voor babysit speelt, kende ik maar al te goed.

‘Heb je vandaag nog les?’

Nee!

‘Kijk, nou ben ik stikjaloers. Ik dacht dat je zou kunnen uitslapen als je ’s middags college had, en dat leek me fantastisch, aangezien ik een serieuze relatie heb met slaap.’

Ik ook.

‘Maar ik denk dat ik die relatie wel een beetje zou laten versloffen als het betekende dat ik ’s middags meer kon doen. Neem jou nou bijvoorbeeld. Jij kunt lekker in de zon zitten en mensen tekenen die je niet eens kent, hoe griezelig dat ook is. Geweldig, toch?’

Ik grijnsde. Ik vond mezelf vaak een beetje griezelig. Dit was de eerste keer dat het klonk als iets goeds.

Het gaat om de kleren! betoogde ik, en ik wees naar de bladzijden.

‘Oké. Als jij het zegt. Let maar niet op mij. Ik ben gewoon jaloers. Ik kan helemaal niet tekenen. Het enige wat ik redelijk op papier krijg is een kikker. Dat heb ik in de eerste klas geleerd en ben ik nooit meer vergeten. De clou is dat je met een voetbalvorm begint,’ zei hij op zogenaamd deskundige toon. ‘Als je dat niet doet, wordt het een puinhoop.’

Je kunt niet koken en niet tekenen. Wat kun je wel?

‘Uitstekende vraag. Eh... ik kan vissen. Dat is een familiedingetje, net als mijn vreselijke voornaam. Ik kan in volzinnen sms’en. Jazeker, dat is een vaardigheid.’ Hij glimlachte, trots op zijn prestaties. ‘En dankzij mijn moeder, die als tiener wedstrijden danste, kan ik de lindyhop en de jitterbug dansen.’

Ik schoot overeind, en Akinli draaide met zijn ogen.

‘Als jij kunt jitterbuggen, dan zweer ik dat ik... Ik weet het niet. Iets in brand ga steken. Niemand kent die dans.’

Ik perste mijn lippen op elkaar en deed alsof ik mijn schouder afstofte, iets wat ik Elizabeth had zien doen wanneer ze opschepte.

Hij liet zijn rugzak van zijn schouders glijden en stak een hand naar me uit, alsof hij een uitdaging aanging.

Ik pakte zijn hand en ging voor hem staan. Grinnikend schudde hij zijn hoofd.

‘Goed, laten we het rustig aan doen. Vijf, zes, zeven, acht.’

Samen deden we de rock step en de triple step. We volgden het ritme in ons hoofd. Na een minuutje vond hij de moed me rond te zwaaien en naast zich neer te zetten voor de energieke kicks waar ik zo dol op was.

Wijzend en lachend liepen mensen langs, maar ik wist dat ze ons niet uitlachten. Ze waren juist jaloers op ons.

Meer dan eens trapten we op elkaars tenen, en nadat hij per ongeluk zijn hoofd tegen mijn schouder had gestoten, gooide hij zijn handen in de lucht.

‘Ongelofelijk,’ zei hij; het klonk bijna klaaglijk. ‘Ik kan niet wachten om het aan mijn moeder te vertellen. Ze zal vast denken dat ik het uit mijn duim zuig. Ik heb jaren in de keuken gedanst met het idee dat ik bijzonder was, en dan kom ik nu een meester tegen.’

We gingen weer onder de boom zitten. Ik begon mijn spullen bij elkaar te zoeken. Het was een mooi moment, en ik was bijna bang dat ik het zou bederven als ik nog een minuut langer bij hem bleef.

‘Dus je hebt die taart nog niet gebakken?’

Ik schudde mijn hoofd.

‘Goed, jij hebt clubs afzworen en ik chauffeur spelen voor dronkenlappen. Er is niet echt een gepaste gelegenheid in de stad waar we met onze dansvaardigheden kunnen pronken. Waarom bakken we hem dit weekend niet?’

Ik trok een wenkbrauw op.

‘Ik weet dat ik heb gezegd dat ik niet kan koken, maar volgens mij kun jij me er wel voor behoeden dat ik er een puinhoop van maak.’

Wie overschat hier nu vaardigheden?

Hij begon te lachen. ‘Nee, serieus, het wordt vast hartstikke leuk. Als hij mislukt, heb ik nog altijd magnetronmacaroni op mijn kamer. We hebben in elk geval iets te eten.’

Ik haalde aarzelend mijn schouders op, maar ik was wel in verleiding gebracht. Elizabeth ging regelmatig naar de flat van een vreemde, was dan zo intiem met hem als twee mensen konden zijn en overleefde het. Misschien kon ik dan wel in een studentenkeuken een taart bakken zonder iemand te vermoorden.

‘Je lijkt zenuwachtig. Heb je een vriend?’

Dat laatste zei hij alsof het voor hand lag, maar het nu pas tot hem doordrong.

In grote letters schreef ik nee op het papier.

Weer grinnikte hij. ‘Oké.’ Hij pakte de pen uit mijn hand en krabbelde iets op een Post-it. ‘Dit is mijn telefoonnummer. Als je besluit dat je wilt komen, stuur me dan een sms.’

Ik knikte en nam zijn nummer aan. Zijn hele gezicht begon te stralen. Hij checkte zijn telefoon.

‘Goed, nu kom ik waarschijnlijk te laat.’ Hij duwde zichzelf omhoog. ‘Tot later, Kahlen.’ Hij wees naar me. ‘Zie je? Ik heb het onthouden.’

Ik moest een glimlach onderdrukken. Ik wilde niet dat hij wist dat mijn dag door dat kleine gebaar niet meer stuk kon.

Ik zwaaide naar hem terwijl hij wegliep, en werd bijna duizelig toen hij over zijn schouder naar me keek voordat hij een hoek om sloeg en achter een gebouw verdween.

Een vreemd, sprankelend gevoel vulde mijn borst. Ik was nu zo lang negentien dat ik genoeg andere jongens van mijn leeftijd had kunnen observeren. Ik wist dat romances kwamen en gingen en vaak maar kort duurden, dat dat soort dingen niet kon voortduren. Toch was het een magisch gevoel, en weer was ik dankbaar dat ik deze jongen, die ik nauwelijks kende, was tegengekomen.

Ik had het gevoel dat ik Elizabeth nu iets beter begreep. Ze hunkerde naar een fysieke band en creëerde die zo goed als ze kon. Miaka was uren bezig via computer of telefoon berichten uit te wisselen met mensen, op zoek naar een mentale band. Daardoor kregen ze het gevoel dat ze leefden. En ik? Ik had me uit de naad gewerkt voor de Oceaan in de hoop dat ik uiteindelijk in mijn toekomstige leven een romantische band zou krijgen met iemand.

Feit was dat ik er niet zeker van kon zijn dat dat ooit zou gebeuren. Maar terwijl ik onder die boom zat, realiseerde ik me iets. Ik maakte me geen zorgen. Ik was niet verdrietig. Ik dacht niet eens heel ver de toekomst in. Het enige waaraan ik kon denken was de tijd die ik met Akinli had doorgebracht, minuut voor minuut. Misschien moest ik om verder te kunnen gaan met mijn leven niet alles wat ik voelde uitbannen, misschien hoefde ik me alleen maar te concentreren op dat ene gevoel, in vergelijking waarmee alle andere gevoelens nietig leken.

Ik haalde mijn telefoon tevoorschijn en moest erom lachen hoe nutteloos dat ding voor me was. Ik gebruikte hem vooral om onderzoek op te doen en mezelf af te leiden. Onder ‘Contacten’ stonden drie nummers, en dat van Aisling klopte niet eens meer.

Met aarzelende vingers typte ik een nieuw nummer in.

Akinli? Kahlen hier. Als je er nog steeds zin in hebt, zou ik dit weekend graag een taart bakken.

Ik blies mijn adem uit en drukte op de verzendknop. Ik pakte mijn spullen bij elkaar om naar huis te gaan en veegde het gras van de achterkant van mijn rok.

Nog voordat ik de campus af was, begon mijn telefoon te zoemen.

Ik heb bakblikken!