15
Toen de zon opkwam, lag ik nog steeds wakker en dacht aan Akinli’s eeltige vingers op mijn wang. Ik hoorde de anderen opstaan en in de keuken rondscharrelen. Ik ging zitten en staarde uit het raam. De Oceaan bleef roepen, maar ik was er nog niet klaar voor haar onder ogen te komen. Of Akinli te verlaten.
‘Ik ben dus tot de middag met de boot weg, en dan moet ik met Evan praten,’ zei Ben met zijn mond vol.
‘Ik ga morgen wel,’ beloofde Akinli. ‘We hebben onze quota toch steeds gehaald?’
‘Maak je niet druk. Ik weet dat je vandaag andere bezigheden hebt.’
Ik gniffelde in mezelf. Voor één dag was Akinli van mij.
Het lawaai nam af, deuren gingen open en dicht, auto’s kwamen en gingen. Na een tijdje hoorde ik alleen Akinli nog in de keuken rond stommelen.
Om ongeveer acht uur klopte hij bij me aan en stak zijn hoofd om de deur. Ik zat al rechtop, en hij begroette me met een glimlach.
‘Goedemorgen, koningin van het bal.’ Ik keek naar de jurk aan de andere kant van de kamer. Daar moest ik van af zien te komen voordat hij uit elkaar viel.
Hij kwam binnen met twee borden eten en ging bij me op het bed zitten om samen met me te ontbijten. De maaltijd smaakte heel middelmatig, wat me deed vermoeden dat hij hem zelf had klaargemaakt. Gezien zijn verleden als rampzalige kok kon ik die inspanning erg waarderen.
‘Ben en Julie zijn het grootste deel van de dag weg. Wil je wat gaan sightseeën, of moet je ergens naartoe?’
Ik schudde mijn hoofd.
‘Dit is een heel mooie streek, volkomen anders dan Miami. Ik weet nog dat je zei dat je overal en nergens bent opgegroeid, maar was je al eens in Maine geweest?’
Ik dacht na. Nee.
‘Goed, ik heb besloten dat we een superdag gaan hebben. Het is niet toegestaan dat er iets slechts gebeurt. En mocht dat toch gebeuren, dan zoeken we er gewoon de positieve kant van. Ik vind dat we allebei wel een leuke dag hebben verdiend. Jij niet?’
Ik knikte.
‘Mooi. Ik wilde je nog bedanken dat je gisteren hebt geluisterd naar het verhaal over mijn ouders. Ben is als een broer voor me, en Julie, nou ja...’
Ik sperde mijn ogen wijd open en hief mijn handen.
‘Ja, ze is geweldig. Ik ben echt blij dat ze me in huis hebben genomen, maar ja, ik weet niet, soms is het moeilijk om met ze te praten.’
Ik gaf hem een zachte por met mijn elleboog in de hoop dat hij zou weten dat ik het niet erg vond zijn klankbord te zijn.
‘En ook bedankt dat jij me over jouw ouders hebt verteld. Ik weet dat het niet makkelijk is om erover te praten.’
Ik haalde mijn schouders op. Het was te ingewikkeld om uit te leggen dat ik ze aan de ene kant miste en me ze aan de andere kant nauwelijks kon herinneren.
‘Hoewel het misschien raar klinkt, heb ik vlak na onze eerste ontmoeting wat onderzoek gedaan. Ik vond het best fascinerend dat je wel kon horen maar niet kon praten. Ik ben te weten gekomen dat mensen die niet doof zijn doorgaans om een of twee redenen stom zijn. Het kan een fysieke reden hebben, een misvormde tong of iets dergelijks, of een emotionele reden, dat ze iets hebben meegemaakt en daarna niet meer kunnen praten. Ik vroeg me af...’
Ik stak twee vingers in de lucht. Het deed zo’n pijn om te praten. Te zingen. Te lachen. Mijn stem was de dood, en ik haatte hem.
‘Oké. Nou, dan duim ik dat je ooit weer zult kunnen praten. Ik heb het gevoel dat je hele boekwerken zou kunnen vullen met je gedachten. Die zou ik heel graag horen.’
Zijn blik was zacht, en het veilige gevoel dat om hem heen hing, omhulde mij nu ook. Met iets van verwondering in zijn blik keek hij me aan. Ondanks ons gemeenschappelijke verdriet glimlachte ik naar hem.