2

 

 

 

 

 

‘Waarom?’ vroeg ze, haar gezicht gezwollen door de verdrinkingsdood.

Ik hief mijn handen als waarschuwing dat ze niet dichterbij moest komen en probeerde haar zonder woorden kenbaar te maken dat ik dodelijk was. Maar ze was niet bang. Dat was wel duidelijk. Ze was uit op wraak, en die zou ze hoe dan ook nemen.

‘Waarom?’ vroeg ze nogmaals. Het zeewier dat om haar benen gewonden zat en over de vloer achter haar aan sleepte, maakte een dof, zompig geluid.

‘Ik moest wel.’ Het was eruit voor ik er erg in had.

Ze kromp niet ineen toen ze mijn stem hoorde, ze bleef komen. Dit was het dan. Eindelijk zou ik moeten boeten voor wat ik had gedaan.

‘Ik had drie kinderen.’

Ik deinsde achteruit en zocht naar een vluchtweg. ‘Dat wist ik niet! Ik wist daar niets van, dat zweer ik!’

Uiteindelijk bleef ze vlak voor me staan. Ik wachtte tot ze me zou slaan of wurgen, een manier zou vinden om te wreken dat haar leven haar veel te vroeg was ontnomen, maar ze bleef gewoon staan. Ze hield haar hoofd schuin en staarde me aan, met uitpuilende ogen en een blauwe huid.

Toen sloeg ze toe.

Met stokkende adem werd ik wakker, en ik zwaaide met een arm in de lege lucht voor me, totdat ik het begreep.

Een droom. Het was een droom, meer niet. Ik legde een hand op mijn borstkas in de hoop dat ik zo mijn hart kon kalmeren. In plaats van huid raakten mijn vingers de achterkant van mijn plakboek. Ik pakte het op en keek naar de zorgvuldig samengestelde pagina’s met uitgeknipte nieuwsartikelen. Dat kreeg je ervan als je daar voor het slapengaan aan werkte.

Voordat ik in slaap viel, had ik mijn pagina over Kerry Straus afgemaakt. Ze was een van de laatste mensen uit ons meest recente scheepswrak die ik nog moest vinden. Nog twee, en dan had ik informatie over ieder van die verloren zielen. Misschien zou de Arcatia mijn eerste complete schip zijn.

Kijkend naar Kerry’s pagina zag ik haar heldere ogen op de foto op haar herdenkingssite, een slordig geheel dat ongetwijfeld was opgezet door haar man, nu weduwnaar, tussen zijn pogingen in om zijn drie moederloze kinderen iets creatievers dan spaghetti te eten te geven en de eindeloze herhaling van zijn baan. Kerry straalde iets veelbelovends uit. Een sfeer van verwachting hing als een gloed om haar heen.

Dat had ik haar afgenomen. Ik had het gestolen en het aan de Oceaan gevoerd.

‘Jij had tenminste een gezin,’ zei ik tegen haar foto. ‘Jij had iemand die na je overlijden om je huilde.’ Ik wilde dat ik haar kon uitleggen dat een vol leven dat werd afgebroken beter was dan een leeg leven dat zich voortsleepte. Ik deed het boek dicht en legde het in mijn hutkoffer bij de andere, voor elk gezonken schip een. Er was maar een handjevol mensen dat kon begrijpen hoe ik me voelde, en ik was er lang niet altijd zeker van dat ze dat ook echt deden.

Ik slaakte een diepe zucht en liep naar de woonkamer, waar Elizabeths en Miaka’s stemmen luider klonken dan ik prettig vond.

‘Kahlen!’ begroette Elizabeth me. Onopvallend probeerde ik te controleren of alle ramen wel goed dichtzaten. Ze wisten hoe belangrijk het was dat niemand ons kon horen, maar waren nooit zo voorzichtig als ik graag zou willen. ‘Miaka kwam net met een nieuw idee voor haar toekomst.’

Ik richtte mijn aandacht op Miaka. Alles aan haar was klein en donker, behalve haar karakter. Vlak nadat ik haar had ontmoet, had ze me al voor zich gewonnen.

‘Vertel op,’ zei ik, terwijl ik het me in een stoel in de hoek gemakkelijk maakte.

Miaka keek me met een brede grijns aan. ‘Ik zat eraan te denken een galerie te kopen.’

‘Echt?’ Verbaasd trok ik mijn wenkbrauwen op. ‘Eigenaar in plaats van kunstenaar?’

‘Volgens mij zou je nooit kunnen stoppen met schilderen,’ zei Elizabeth peinzend.

Ik knikte. ‘Daarvoor heb je te veel talent.’

Miaka verkocht haar kunst al jaren via internet. Zelfs nu, midden in een gesprek, was ze druk aan het typen op haar telefoon. Er zat vast weer een grote aankoop aan te komen. Het feit dat we een telefoon hadden was bijna belachelijk – alsof we iemand hadden om te bellen – maar ze bleef graag verbonden met de buitenwereld.

‘Het lijkt me gewoon leuk ergens de baas over te zijn, snap je?’

‘Jazeker,’ zei ik. ‘Het klinkt erg aantrekkelijk om eigenaar van een bedrijfje te zijn.’

‘Precies!’ Miaka typte en praatte tegelijkertijd. ‘Verantwoordelijkheid. Iets wat echt van mij is. Dat alles ontbreekt nu, en misschien kan ik dat later compenseren.’

Ik stond op het punt te zeggen dat we meer dan genoeg verantwoordelijkheid hadden toen Elizabeth het woord nam.

‘Ik heb ook een nieuw idee,’ zei ze enthousiast.

‘Vertel!’ Miaka legde haar telefoon neer en klom boven op Elizabeth alsof ze puppy’s waren.

‘Ik heb besloten dat ik echt van zingen hou. Ik denk dat ik het op een andere manier wil gaan toepassen.’

‘Je zou het geweldig doen als leadzangeres in een band.’

Elizabeth rechtte haar rug, waardoor Miaka bijna op de grond viel. ‘Dat is precies wat ik in gedachten had!’

Kijkend naar hen verwonderde ik me over het feit dat drie zo verschillende mensen, geboren op verschillende plekken en tijden en met verschillende gewoonten, elkaar zo goed aanvulden. Zelfs Aisling, wanneer ze ervoor koos haar zelf opgelegde isolement te verbreken en een tijdje bij ons te blijven, paste naadloos in het geheel.

‘En jij, Kahlen?’

‘Wat?’

Miaka duwde zichzelf overeind. ‘Heb jij nog grote dromen?’

Dit spel hadden we in de loop van de jaren honderden keren gespeeld om onszelf op te monteren. Ik had overwogen arts te worden om goed te maken dat ik zo veel levens had genomen. Danseres, zodat ik kon leren mijn lichaam onder alle omstandigheden onder controle te hebben. Schrijfster, zodat ik een manier kon vinden om mezelf een stem te geven, of ik nou iets zei of niet. Astronaut, voor het geval ik extra afstand wilde nemen van de Oceaan. Ik had zo’n beetje alle mogelijkheden uitgeput.

Diep vanbinnen wist ik dat ik maar één ding echt graag wilde, iets wat bijna te pijnlijk was om nu aan te denken.

Ik wierp een blik op het grote geschiedenisboek dat naast mijn lievelingsstoel lag – het boek dat ik gisteravond had willen meenemen naar mijn kamer – om mezelf ervan te verzekeren dat het bruidstijdschrift dat ik erin had verstopt niet zichtbaar was.

Glimlachend haalde ik mijn schouders op. ‘Nee, niets bijzonders.’

 

Ik slikte toen ik de campus op liep. Hoe ik ook verlangde naar een leven dat net zo normaal en plezierig was als dat van anderen, ik zorgde er wel voor dat ik me nooit te veel op mijn gemak ging voelen. Van mensen – en het feit dat ik constant mijn mond moest houden om hen te beschermen – werd ik zenuwachtig. Maar zelfs nu nog hoorde ik Elizabeths stem in mijn hoofd. ‘We hoeven niet de hele tijd binnen te blijven. Ik weiger zo te leven,’ had ze verklaard, zo’n twee weken nadat haar nieuwe leven bij ons was begonnen. En ze had woord gehouden. Ze ging er niet alleen zelf op uit, maar zorgde er ook voor dat wij een zo normaal mogelijk leven leidden. Dat ik naar buiten ging, was deels om haar zoet te houden en deels als verzetje voor mezelf.

Ons huidige huis lag vlak naast een hogeschool, wat perfect was voor mij. Het betekende dat massa’s mensen over gazons wandelden en rond picknicktafels samenkwamen. Ik had er geen behoefte aan om naar concerten, clubs of feestjes te gaan, zoals Elizabeth en Miaka. Voor mij was het genoeg om onder de mensen te zijn, naar ze te kijken. Goed, mijn gevoel voor stijl was misschien een beetje anders dan dat van hen, aangezien ik me aangetrokken voelde tot de snit en de belijning van rokken en jurken uit de jaren dertig van de vorige eeuw. Maar als ik met een boek onder een boom zat, kon ik urenlang doen alsof ik erbij hoorde.

Ik zag mensen voorbijkomen en was blij dat we in zo’n vriendelijke stad woonden dat mensen soms zomaar naar me zwaaiden. Als ik hallo tegen ze had kunnen zeggen – één klein, onschuldig woordje – zou de illusie volmaakt zijn geweest.

‘...als ze dat niet wil. Waarom zegt ze het niet gewoon?’ vroeg een meisje aan de groep vriendinnen om haar heen. Ik stelde me voor dat zij de bijenkoningin was en de anderen zielige werksters.

‘Je hebt helemaal gelijk. Ze had tegen jou moeten zeggen dat ze niet mee wilde in plaats van tegen alle anderen.’

De koningin zwiepte haar haar naar achteren. ‘Nou, ik ben klaar met haar. Ik doe niet mee aan dat soort spelletjes.’

Met tot spleetjes geknepen ogen keek ik haar na. Ik wist zeker dat ze een heel ander spelletje speelde, dat ze beslist zou winnen.

‘Geloof me nou, man, dat zouden we echt kunnen ontwerpen.’ Een jongen met kort haar maakte enthousiaste handgebaren naar zijn vriend.

‘Ik weet het niet.’ Deze jongen, die iets te zwaar was en aan een plekje op zijn hals krabde, had er flink de pas in. Misschien probeerde hij sneller te lopen dan zijn vriend, maar die was zo lichtvoetig, zo gemotiveerd, dat hij een raket waarschijnlijk nog zou kunnen bijhouden.

‘Een piepkleine investering, man. Misschien worden we wel een enorm succes en praten mensen over tien jaar over die twee nerds uit Florida die hun wereld hebben veranderd!’

Ik moest een glimlach onderdrukken.

Toen ’s middags de mensenmassa’s uiteengingen, liep ik naar de bibliotheek. Sinds onze verhuizing naar Miami ging ik daar een of twee keer per week heen. Het onderzoek voor mijn plakboek deed ik niet graag thuis. Ik had die fout al eens gemaakt; Elizabeth had genadeloos de spot met me gedreven, omdat ze het morbide vond.

‘Waarom ga je niet op zoek naar de lijken?’ had ze gezegd. ‘Of vraag de Oceaan wat hun laatste gedachten waren. Wil je die ook weten?’

Ik begreep haar afkeer. Ze beschouwde mijn plakboeken als een ongezonde obsessie met de mensen die we hadden vermoord. Ik wou dat ze snapte dat die mensen me achtervolgden, dat hun kreten me, lang nadat het schip was vergaan, bijbleven. De wetenschap dat Melinda Bernard een enorme verzameling poppen had en Jordan Cammers eerstejaars student Geneeskunde was, verlichtte mijn pijn. Alsof de situatie er voor hen beter op werd wanneer ik meer over hun leven wist dan over hun dood.

Vandaag was het mijn doel meer te weten te komen over Warner Thomas, de op een na laatste persoon op de passagierslijst van de Arcatia. Warner bleek een betrekkelijk makkelijk onderwerp te zijn. Er waren massa’s mensen met die naam, maar zodra ik tussen alle Warner Thomassen op sociale netwerken er eentje vond die een halfjaar geleden van de ene op de andere dag niets meer had gepost, wist ik dat ik de juiste persoon had gevonden. Warren was een bonenstaak die te verlegen leek om in het echt met mensen te praten. Overal stond hij als single vermeld, en ik schaamde me voor de gedachte dat dat me helemaal niet verbaasde.

De laatste post op zijn blog was hartverscheurend.

Sorry dat ik het kort hou, maar ik typ deze update op mijn telefoon. Kijk eens naar die zonsondergang!

Net onder die regel smolt de zon op de rug van de Oceaan tot niets weg.

Zo veel schoonheid op aarde! Er zit vast iets moois aan te komen!

Ik moest bijna lachen. Door zijn gezichtsuitdrukking op al zijn foto’s kreeg ik de indruk dat hij nog nooit iets had uitgeroepen. Wel vroeg ik me af of er voor die noodlottige reis iets was gebeurd. Had hij reden te denken dat zijn leven van richting zou veranderen? Of was het een van die onwaarheden die we vanuit de veiligheid van onze kamer de wereld in stuurden, als niemand kon zien dat het leugens waren?

Ik printte de foto uit waar hij het best op stond, een grapje dat hij had gepost en wat informatie over zijn broers en zussen. Aangezien ik niet graag in het openbaar met mijn plakboeken rondliep, stopte ik de vellen netjes in mijn tas om ze mee te nemen naar huis.

Sorry, Warner. Ik zweer dat je niet voor mij bent gestorven.

Nu ik daarmee klaar was, kon ik mijn gedachten op iets leukers richten. In de loop der jaren had ik geleerd om elk verschrikkelijk stukje in mijn plakboek te compenseren met iets vrolijks. Gisteravond had ik naar jurken gekeken voordat ik de laatste foto’s van Kerry inplakte. Vandaag waren het taarten. Ik vond de afdeling Koken en nam een stapel boeken mee naar een lege plek op de derde verdieping. Daar bestudeerde ik recepten, fondantwerk en taartopbouw. Ik bouwde denkbeeldige bruidstaarten, de ene na de andere, en genoot naar hartenlust van mijn meest constante dagdroom. De eerste was een klassieke vanilletaart met botercrème, lichtblauw glazuur en kleine witte klaprozen. Drie lagen. Heel mooi. De volgende had vijf lagen en was vierkant, met een zwart lint eromheen en een verticale rij eetbare broches voorop. Die was meer geschikt voor een avondbruiloft.

Misschien zou dit wel mijn volgende grote droom zijn. Misschien zou ik banketbakker worden. Dan kon ik ervoor zorgen dat de trouwdag van iemand anders onvergetelijk was, voor het geval ikzelf nooit zo’n dag zou hebben, want die kans was klein.

‘Ga je een feestje houden?’

Ik keek op en zag een wat slordig uitziende jongen met blond haar een karretje vol boeken voortduwen. Hij droeg een kleine naambadge die ik niet kon lezen en droeg het standaard studentenuniform van kaki broek en overhemd, met de mouwen tot aan de ellebogen opgerold. Niemand deed qua kleding nog zijn best.

Ik wilde zuchten, maar hield me in. Dit was een onvermijdelijk onderdeel van ons vonnis. Het was de bedoeling dat we mensen aantrokken, en mannen waren daar bij uitstek gevoelig voor.

Zonder te antwoorden keek ik weer omlaag, in de hoop dat hij de hint zou vatten. Ik was niet op de bovenste verdieping helemaal achterin gaan zitten omdat ik zin had om gezellig te doen.

‘Je ziet er gestrest uit. Ik heb het gevoel dat je wel een feestje zou kunnen gebruiken.’

Ik kon een grijns niet onderdrukken. Hij moest eens weten. Helaas vatte hij die glimlach op als een uitnodiging om door te gaan.

Hij haalde een hand door zijn haar, de moderne tegenhanger van ‘Goedendag, juffrouw’, en wees naar de boeken. ‘Volgens mijn moeder is het geheim van goed gebak maken dat je een warme kom gebruikt. Niet dat ik er iets van weet. Ik kan nauwelijks havermoutpap maken zonder dat ik die laat aanbranden.’

Uit zijn grijns bleek dat hij het meende, en ik was best een beetje gecharmeerd toen hij verlegen een hand in zijn zak stak.

Eigenlijk was het jammer. Ik wist dat hij het niet kwaad bedoelde, en ik wilde hem niet kwetsen, maar nu zou ik mijn toevlucht nemen tot de onbeschoftste actie in mijn arsenaal en gewoon weglopen.

Hij haalde zijn hand uit zijn zak en stak hem mij toe. ‘Ik heet trouwens Akinli,’ zei hij, en hij wachtte op mijn reactie. Ik gaapte hem aan, want ik was het niet gewend dat mensen ondanks mijn zwijgen gewoon doorgingen. ‘Een rare naam, ik weet het.’ Hij had mijn verwarring verkeerd geïnterpreteerd. ‘Het is een familienaam. Zo ongeveer. Het was een achternaam aan mijn moeders kant van de familie.’

Hij hield zijn hand uitgestoken en wachtte af. Doorgaans zou ik erop reageren door de benen te nemen, maar het lukte Elizabeth en Miaka wel om contact te hebben met anderen. Elizabeth versleet zelfs de ene minnaar na de andere zonder een woord te zeggen. En deze jongen had iets wat... anders leek. Misschien was het de manier waarop zijn lippen zich tot een glimlach vormden zonder dat hij erbij stilstond, of zijn warme stem, die zacht als wolken over zijn lippen rolde. Ik wist zeker dat ik mezelf meer zou kwetsen dan hem als ik hem afwees. Dat ik daar spijt van zou krijgen.

Voorzichtig, alsof we allebei breekbaar waren, schudde ik zijn hand. Hopelijk zou hem niet opvallen hoe koel mijn huid was.

‘En hoe heet jij?’ vroeg hij.

Ik slaakte een zucht. Ondanks mijn beste bedoelingen zou dit gesprek nu vast ten einde komen. In gebarentaal vertelde ik hem hoe ik heette. Hij zette grote ogen op.

‘O, wauw. Je kunt alleen liplezen?’

Ik schudde mijn hoofd.

‘Kun je horen?’

Ik knikte.

‘Maar je kunt niet praten... Eh, oké.’ Hij begon op zijn zakken te kloppen, terwijl ik me probeerde te verzetten tegen de angst die langs mijn ruggengraat omlaagkroop. Hoewel we niet veel regels hadden, viel er aan de regels díé we hadden niet te tornen. Zwijg in het bijzijn van anderen totdat het tijd is om te zingen. Wanneer het tijd is om te zingen, doe het dan zonder te aarzelen. Wanneer we niet zongen, mochten we niets doen waardoor we ons geheim zouden verraden. Over straat lopen mocht, en onder een boom zitten ook. Maar dit? Een poging tot een gesprek? Daarmee begaf ik me op heel gevaarlijk terrein.

‘Ziezo,’ verkondigde hij, terwijl hij een pen tevoorschijn haalde. ‘Ik heb geen papier, dus je zult op mijn hand moeten schrijven.

Ik staarde naar zijn hand en dacht na. Welke naam zou ik gebruiken? De naam die op het rijbewijs stond dat Miaka via internet voor me had gekocht? De naam die ik had gebruikt om ons huidige strandhuis te huren? Of de naam die ik gebruikte in de vorige plaats waar we hadden gewoond? Ik had honderd namen om uit te kiezen.

Misschien was het dom, maar ik koos ervoor hem de waarheid te zeggen.

‘Kahlen?’ las hij op zijn hand.

Ik knikte, verbaasd over hoe bevrijdend het voelde dat één mens op aarde mijn echte naam kende.

‘Dat is een mooie naam. Aangenaam kennis met je te maken.’

Ik wierp hem een zuinig glimlachje toe, want ik voelde me nog steeds ongemakkelijk. Hoe deed je dat, over koetjes en kalfjes praten?

‘Echt heel cool dat je traditioneel onderwijs volgt, ook al gebruik je gebarentaal. Ik dacht nog wel dat het moedig van me was om naar een andere staat te verhuizen.’ Hij moest om zichzelf lachen.

Ondanks het feit dat ik me ongemakkelijk voelde, bewonderde ik zijn poging om het gesprek gaande te houden. Het was meer dan de meeste mensen in zijn situatie zouden doen. Hij wees weer naar de boeken. ‘Nou, eh, als je ooit dat feestje geeft en hulp nodig hebt met je taart, beloof ik plechtig dat ik er alles aan zal doen er geen puinhoop van te maken.’

Ik keek hem aan en trok een wenkbrauw op.

‘Dat meen ik!’ Hij lachte alsof ik een grap had verteld. ‘Hoe dan ook, veel succes ermee. Tot ziens.’

Hij zwaaide schaapachtig en duwde zijn karretje het gangpad door. Ik keek hem na. Ik wist dat ik zijn haar zou onthouden, een slordig kapsel dat er zelfs op een windstille dag verwaaid uitzag, en de vriendelijke blik in zijn ogen. En ik zou mezelf erom haten dat ik die kleinigheden in mijn hoofd had opgeslagen als hij ooit op een van die donkere dagen mijn pad kruiste, dagen zoals die waarop Kerry en Warner me waren tegengekomen.

Toch was ik hem dankbaar. Ik kon me niet herinneren wanneer ik me voor het laatst zo menselijk had gevoeld.