7
‘Heb je altijd in Florida gewoond?’
Ik schudde mijn hoofd en brak nog een ei. Het was een van die dingen die ik zonder spraak niet makkelijk kon uitleggen. Ik maakte een cirkelbeweging met mijn hand en trok een geërgerd gezicht.
‘Overal?’
Ik knikte.
‘Zitten je ouders in het leger of zo? Met een van mijn beste vrienden op de middelbare school kon ik maar één jaar doorbrengen, en toen werd zijn vader ergens anders gestationeerd. Al heb ik wel gehoord dat dat erg snel is.’
Ik keek hem aan en luisterde geconcentreerd, zonder echt iets te bevestigen of te ontkennen over mijn ouders. Ik hoopte dat hij er niet over zou doorgaan.
‘Ik ben opgegroeid in een piepklein plaatsje in Maine. Port Clyde. Heb je er ooit van gehoord?’
Ik schudde mijn hoofd, en hij gaf me de suiker door die hij had afgemeten. Met een vinger streek ik de kop eraf in de gootsteen.
‘O, is het zo erg?’ vroeg hij.
Bakken is net scheikunde, krabbelde ik op het bord.
‘Oké. Die les sla ik op. Goed, Port Clyde dus. Heel klein en vooral bekend om zijn kreeft. Er is ook een kunstenaarskolonie, dus er trekken nogal wat creatieve types door het dorp heen. Daarom dacht ik dat je er misschien wel van gehoord zou hebben. Je zat laatst immers te tekenen. Ik wist niet of dat jouw ding was.’
Ik maakte een zozo-gebaar met mijn hand. Zelfs met behulp van het whiteboard was het lastig uit te leggen dat ik eigenlijk alleen van tekenen hield vanwege mijn soort-van-zuster, en dat ik zou willen dat ik half zo goed was als zij in het observeren van de wereld.
‘Mijn ouders wonen er nog, en ze willen dolgraag dat ik naar huis kom. Omdat ik enig kind ben, voelen ze zich een beetje eenzaam zonder mij. Mijn moeder belt me letterlijk elke dag. Ik heb tegen haar gezegd dat ze een puppy moet nemen, maar ze zei dat ik beter was dan een hond, wat volgens mij wel positief is. Praat ik te veel?’
Hij viel stil en keek me in de ogen. Een blos van oprechte bezorgdheid kleurde zijn gezicht.
Ik schudde mijn hoofd. Nee, dacht ik. Waar je het ook over zou hebben, ik zou naar je luisteren. Hoe jij het vertelt, klinken telefoontjes als een avontuur.
‘Oké. Ze maakt zich ook zorgen omdat ik nog steeds geen hoofdvak heb gekozen. Zelf vind ik dat geen groot probleem. Nog niet, in elk geval. Jij wel?’
Ik bracht mijn duim, wijsvinger en middelvinger snel bij elkaar, het teken in de Amerikaanse gebarentaal voor ‘nee’. Meteen besefte ik dat hij dat vast niet zou begrijpen, dus schudde ik ook mijn hoofd.
‘Mooi. Wat studeer jij? Kunst?’
Daar had ik geen antwoord op, dus knikte ik.
‘Je straalt iets artistieks uit,’ zei hij veelbetekenend.
Ik keek omlaag naar mezelf, weer naar Akinli en wierp hem toen een vragende blik toe.
‘Nee, echt. Al weet ik niet precies wat het is, je ziet eruit alsof je een heleboel hebt opgebouwd en weer afgebroken, om het daarna te herstellen. Dat slaat vast nergens op. En toch straal je dat uit.’
Ik begon het beslag te kloppen. Ik was blij dat hij niet wist hoeveel ik in mijn leven had kapotgemaakt – schepen die miljoenen dollars kostten, levens waaraan niemand een prijskaartje kon hangen – maar vond het een fijn idee dat ik misschien ergens diep vanbinnen ook in staat was dingen te herstellen.
Ik gaf de beslagkom aan hem door in de hoop dat hij zou willen meedoen.
‘O, jeetje. Oké.’ Hij pakte de garde vast. ‘Ik kan dit best. Daar gaan we dan...’
Hij begon te kloppen.
Ondertussen voegde ik een paar druppels amandelextract aan het beslag toe. Een ogenblik later keek hij me aan. Vragend hield ik mijn hoofd schuin. Wat is er?
Het kostte hem een tel om het oogcontact te verbreken. ‘O. Sorry. Goed teamwerk hier,’ zei hij. Prompt kromp hij ineen alsof hij iets stoms had gezegd. ‘Over teamwerk gesproken,’ voegde hij er op een luchtiger toon aan toe, ‘ik denk dat je me ergens mee kunt helpen.’
Ik trok een wenkbrauw op.
‘Ik zal het uitleggen. Als je niet praat, ben je bijna je hele leven bezig met luisteren en dingen in je opnemen. Ja, toch?’
Ik knikte. Ik deed niet anders dan luisteren.
‘Ik heb het gevoel dat je daardoor waarschijnlijk heel opmerkzaam bent. Als experiment zou ik graag willen weten wat jij vindt dat ik zou moeten studeren.’
Ik gaapte hem aan.
Je hoofdvak kiezen, bedoel je?
‘Precies. Ik heb een paar vrienden om hun mening gevraagd, maar volgens mij namen die het niet serieus. Eentje zei muziektherapie, terwijl ik zelfs nog nooit een mondharmonica heb aangeraakt.’
Ik grijnsde om zijn ergernis.
‘Kom op. Ik heb wat richting in mijn leven nodig. Doe er eens een gooi naar.’
Ik staarde deze jongen aan die ik – toegegeven – nauwelijks kende. Toch had ik het gevoel dat ik zoveel over hem te weten was gekomen dat, als iemand erom vroeg, ik zijn hele persoonlijkheid zou kunnen schetsen. Hij was heel warm en open en straalde een ongecompliceerde blijdschap uit. Waarom had ik zijn aandacht getrokken, waarom was hij niet alleen geïnteresseerd in mijn uiterlijk maar ook in wat zich binnen in mij afspeelde?
Ik merkte dat hij graag mijn mening wilde horen, dus concentreerde ik me op zijn vraag. Ik kon me een voorstelling maken van hem als verdediger van een mishandeld kind of helper van iemand met een geestesziekte, de enige persoon in de wervelwind van hun leven die hen met beide benen op de grond kon houden. Ik schreef weer iets op het whiteboard.
‘Maatschappelijk werk?’
Ik klapte in mijn handen.
Hij lachte, een geluid dat me als muziek in de oren klonk, in tegenstelling tot mijn eigen gezang. ‘Intrigerend. Goed, Kahlen, ik zal er onderzoek naar doen en je de uitslag laten weten.’ Hij wierp een blik op het taartbeslag, tilde de garde op en stak hem me druipend toe. ‘Ziet dit er wel goed uit?’
Ik raakte de garde aan en likte het beslag van mijn vinger. Met zijn warme blauwe ogen hield hij mijn blik vast, terwijl de zoetigheid zich over mijn tong verspreidde. Het was perfect.
Ik knikte enthousiast, en hij stak een vinger uit om het zelf te proeven. ‘Hé, niet slecht voor mijn eerste taart, toch?’
Ik grijnsde. Helemaal niet slecht.
Ik vette de bakblikken in, opgewonden over het feit dat ze verschilden van afmeting, zodat ons eindresultaat zou lijken op een kleine bruidstaart.
‘Ik wil er niet overdreven over doen of zo, maar ik vind het best cool hoe je alles doet.’
Met half dichtgeknepen ogen keek ik hem aan.
‘Nou, je gebruikt gebarentaal, dus communiceren is lastig voor je. En toch hou je van kunst, kun je goed koken en kun je zelfs de jitterbug dansen. Ik heb het mijn moeder trouwens verteld, en ze wil er een filmpje van zien. Ze gelooft me voor geen meter. Maar goed, ik vind het dus leuk dat je je door zo’n kleine hobbel in je leven niet laat tegenhouden. Daar heb ik bewondering voor.’
Ik glimlachte en had heel even ook bewondering voor mezelf. Al wist hij niet hoe groot mijn problemen waren, hij had gelijk. Zelfs dit ogenblik, met deze geweldige jongen tijdelijk naast me, was een klein wonder. Ik mocht mezelf best een schouderklopje geven.
Ik wilde een bedankje neerschrijven, maar kreeg bijna geen inkt meer uit de merkstift.
‘Ah, ik dacht al dat hij de geest zou geven. Zullen we even snel naar mijn kamer gaan om een andere te halen?’
Rustig blijven, zei ik tegen mezelf.
Ik knikte zo nonchalant mogelijk.
‘Oké dan. Deze kant op,’ zei hij met een breed gebaar, en ik liep achter hem aan de gang door. ‘Volgens mij is mijn kamergenoot een poosje weg, dus die gruwel blijft je bespaard. Ik durf te zweren dat hij lessen “Hoe gedraag ik me als een idioot” heeft gevolgd.’
Ik grijnsde. We kwamen aan bij een deur met een lege plek waar het whiteboard overduidelijk had gehangen. Op een briefje dat zijn huismeester op de deur had geplakt, stonden twee namen: Neil Bashka en Akinli Schaefer.
Schaefer. Ik snakte ernaar het hardop te zeggen. De vorm van het woord was zo plezierig in mijn hoofd dat ik niet kon wachten om het hardop te fluisteren. Maar dat moest wachten totdat ik alleen was... en niet werd afgeleid door de totale puinhoop die zijn kamer was.
Eerlijk gezegd was het een halve puinhoop. Blijkbaar behoorde het gebruik van afval- en recyclebakken niet tot Neils religieuze praktijken. Misschien omdat hij anders dat wankele altaar van Mountain Dew-blikjes bij het raam niet had kunnen bouwen. Akinli’s deel van de kamer zag er veel gezelliger uit. In plaats van een gewatteerde deken uit de winkel had hij een quilt. In plaats van posters hingen er foto’s aan de muur. In plaats van bierblikjes had hij drie flessen Port Clyde Quencher die hij kennelijk voor later bewaarde.
Hoewel Akinli het nog niet over een broer had gehad, stond op een paar van de foto’s een iets oudere jongen met dezelfde ogen en kin als hij. Ik zag een foto van zijn ouders en eentje van hem als kind, met in elke hand een kreeft en zo’n brede glimlach op zijn gezicht dat ik zijn ogen bijna niet kon zien.
‘Ziezo.’ Hij haalde een nieuwe merkstift uit zijn bureaula en verbrak daarmee mijn stille observatie. ‘Sorry dat het hier nogal een rommel is,’ zei hij schaapachtig, toen hij mijn blik door de kamer zag gaan. ‘Neil... Nou ja, hij is me een portret.’
Ik glimlachte om hem te laten weten dat het me niet kon schelen, dat ik blij was dat ik een glimp kon opvangen van alle kleine stukjes van hem in deze kamer.
Terug in de keuken speelden we galgje op het whiteboard, maakten we glazuur en wachtten we totdat de taart gebakken was.
Het was allemaal heel gewoon, heel eenvoudig, en voor elk afzonderlijk ogenblik was ik dankbaar. Toen het ons was gelukt de twee lagen op elkaar te krijgen – al lag de bovenste niet precies midden op de onderste – en het hele baksel met roomkaasglazuur hadden bedekt, ging Akinli in een dramatische pose voor onze creatie staan.
‘Het moment van de waarheid. Betekent dit het einde van mijn lange, zware jaar als slechtste kok van Amerika? Kahlen, de vork, alsjeblieft.’
Ik reikte hem een vork aan en pakte er zelf een, zodat ik de taart ook kon proeven. En al wilde ik niet opscheppen, ik wist zeker dat Aisling onder de indruk zou zijn geweest.
‘Dit. Is. Verrukkelijk!’ riep Akinli uit, die nog twee grote ladingen vol taart in zijn mond propte voordat hij even stopte om adem te halen. ‘Zoiets prachtigs kunnen we niet voor onszelf houden. Kom mee.’
Hij pakte het bord en liep de gang in.
‘Wie wil er taart?’ riep hij.
Halverwege de hal stak een meisje met haar haar in twee Franse vlechten haar hoofd om een open deur. ‘Ik!’
Naast ons opende iemand zijn deur. ‘Waarom sta je zo te schreeuwen, man?’
‘We hebben taart gebakken!’
De uitdrukking op het gezicht van de jongen veranderde van geïrriteerd in blij. ‘Gaaf!’
Binnen een paar minuten was de halve verdieping uit zijn of haar kamer gekomen. Ze gebruikten alles, van bakspanen tot papieren bekers, om maar wat van de taart te kunnen krijgen.
‘Al heb ik het natuurlijk geweldig gedaan,’ zei Akinli tegen iemand, ‘Kahlen heeft het meeste werk verzet.’
Een paar mensen gaven me een schouderklopje en bedankten me voor het bakken en delen van de taart. Eén meisje zei dat ze mijn rok leuk vond. Ik voelde me zo gelukkig dat ik bijna ontplofte. Voelde het zo om een normale meid van negentien te zijn? In een studentenhuis wonen en het leven van andere mensen in dat van jou laten overlopen, al was het maar voor een jaar? Heel geconcentreerd één onderwerp bestuderen terwijl tientallen andere dingen om je heen veranderen, en daar ook van leren? Dat een jongen je zag, je op zo’n manier behandelde dat je zeker wist dat nog nooit iemand dat gevoel had ervaren, terwijl je ook wist dat je je bij een lange rij mensen had aangesloten die dezelfde dans uitvoerden om de persoon te vinden met wie ze hun leven wilden delen?
Het was tijdloos en tijdelijk, oprecht en onbeduidend. En ik mocht het meemaken. Zo wilde ik altijd leven!
Toen vertraagde alles in mijn hoofd. Altijd? Hoe zou ik dat moeten klaarspelen? Als je zag hoeveel moeite het me had gekost één date door te komen, hoe moest dat dan in vredesnaam met tien dates? Of zelfs maar een tweede?
Ik keek naar Akinli. Zijn glimlach maakte dat de mensen om hem heen leken op te lichten. Hij straalde een aangeboren charisma uit. Dit was speciaal geweest, mooi zelfs. Het was alleen niet vol te houden. Uiteindelijk zou er wel iets zijn wantrouwen wekken. Waarom raakte ik nooit gewond? Waarom werd ik nooit lichter of zwaarder? Waarom moest ik soms zomaar weg?
Ik voelde me heel dom. In het beste geval werd hij ouder en ik niet. En wanneer mijn tijd als sirene erop zat, zou ik hem compleet vergeten.
Het was waarschijnlijk minder pijnlijk als hij mij gewoon vergat.
Langzaam trok ik me uit de groep studenten terug, zo ervaren in het stil zijn dat niemand het merkte.