16

 

 

 

 

 

Julie had een spijkerbroek, een T-shirt en een vest voor me neergelegd. Terwijl ik in de badkamer mijn mond spoelde, sloeg ik mijn ogen op naar de spiegel en bekeek mezelf eens goed. Mijn haar had die losse golven die sommige meisjes met kunstgrepen voor elkaar probeerden te krijgen, en mijn ogen stonden helder en vol verwachting. Als sirene werden onze beste punten geaccentueerd, maar vandaag vond ik dat ik knap was van mezelf. Ik voelde me jong en helemaal, heerlijk normaal.

Ik rende de trap af en trof Akinli gekleed in een jeans en een katoenen hemd voor de tv aan, klaar om te gaan. Het viel me op dat hij zich had geschoren en zijn lange haar in een knotje bijeen had gebonden.

‘Goed,’ verkondigde hij, ‘zullen we er even op uitgaan? Ik mag de pick-up gebruiken.’ Hij zwaaide met de sleutels in de lucht.

Ik knikte enthousiast. Het was amper negen uur ’s ochtends, we hadden een hele dag om leuke dingen te doen.

‘We weten nog niet hoe het heeft kunnen gebeuren,’ antwoordde een nieuwslezer op het scherm. ‘Misschien is dit wel de zoveelste mysterieuze schipbreuk in de Bermudadriehoek.’

Ik kreeg mijn blik niet losgerukt van de beelden van de wrakstukken die op het water dreven, de dekstoelen, losse kleren en bloemen.

‘Reddingswerkers hopen nog steeds overlevenden te vinden, maar op dit moment kan niemand ons vertellen wat de oorzaak van de schipbreuk is. Volgens de rapporten veranderde het schip van koers en voer het in een rechte lijn naar deze plek, totdat het plotseling kapseisde. Toch was het helder weer, en er zijn geen noodsignalen opgevangen van de kapitein of bemanningsleden. Waarom het schip is gezonken, is een groot raadsel. We hebben vernomen dat familieleden foto’s van vermiste passagiers op internet hebben gezet. Verreweg het hartverscheurendste verhaal is toch wel dat van Karen en Michael Samuels, die slechts enkele uren daarvoor waren getrouwd. Onze gedachten gaan uit naar hen, hun familie en naaste vrienden, die allemaal bij de schipbreuk om het leven zijn gekomen.’

Ik griste de afstandsbediening uit Akinli’s hand en drukte als een bezetene op de knopjes in een poging het nieuwsbericht af te breken.

‘Hé, hé, hé,’ zei hij, en hij pakte mijn handen vast. Terwijl ik mijn hand om de afstandsbediening geklemd hield, richtte hij hem op de tv en zette het toestel uit. Hij liet mijn handen niet één keer los.

Hijgend haalde ik adem. Gewoonlijk zou ik die informatie nuttig hebben gevonden, iets wat ik in mijn plakboek kon opschrijven. Maar de foto op tv van Karen en Michael die elkaar kusten met hun juichende vrienden achter zich, van wie de levens verloren waren gegaan omdat ze het bruidspaar wilden steunen, was te veel voor me.

‘Gaat het?’

Ik slikte moeizaam.

Hij staarde me aan terwijl ik naar het donkere tv-scherm staarde.

‘Soms vind ik het ook moeilijk om naar het nieuws te kijken. Er gebeuren te veel erge dingen in de wereld.’

Ik knikte.

‘Weet je, dat is niet eens vandaag gebeurd. Het gebeurde gisteren. En vandaag wordt het een superdag, weet je nog?’

Ik liet de spanning uit mijn lijf trekken. De afstandsbediening viel uit mijn handen in die van Akinli. Hij had gelijk. Ik had maar één dag met hem samen, een dag die ik daarna nooit meer zou hebben. Voor de verandering moest ik mijn verdriet nu eens van me af zetten. Al kon ik niet veranderen wat er was gebeurd, ik kon er wel voor kiezen te genieten van deze dag.

Dank je wel, gebaarde ik.

‘Eh, graag gedaan?’ giste hij.

Glimlachend knikte ik, dankbaar dat hij er was.

‘Kom, koningin van het bal. Je kunt niet de beste dag ooit hebben als je niet in de beste pick-up ooit klimt.’

Als de gentleman die hij was, leidde hij me naar de passagierskant en opende het portier voor me. In het zuiden betekende april het begin van het kortebroekenseizoen, maar hier zat de kou van de winter nog in de lucht. Door de ramen op een kier te zetten, woei er onder het rijden een heerlijke bries door de auto.

‘Hallo, mevrouw Jenkens,’ riep Akinli toen we langs een oudere vrouw kwamen die op haar veranda zat. Hij begroette bijna iedereen die we tegenkwamen, waardoor ik de indruk kreeg dat hij op vriendschappelijke voet stond met zijn hele dorp. Mede door die energie fleurde ik op. Met een ongekend gevoel van eerbied nam ik het landschap in me op. In de loop der jaren hadden we zo veel tijd in grote steden doorgebracht dat ik er niet aan gewend was overwoekerde tuinen te zien, of lege stukken land die afliepen naar de kust. Alles was in gedempte kleuren geschilderd, en ik wist niet of dat zo gekozen was of dat de kleuren in de loop der tijd door de zon waren verbleekt.

‘Herken je hier iets van?’ vroeg hij, terwijl we over een lange weg met flauwe bochten reden. ‘Iets wat je helpt herinneren hoe je hier precies bent gekomen?’

We kwamen langs een kerk en huizen met metalen kunstwerken in de tuin. Boten lagen op zandbanken te wachten tot ze door de vloed gered werden. Ik zag verschillende uithangbordjes met kreeft erop, alsof niemand wist waar je die kon vinden.

Ik schudde mijn hoofd. Het was de waarheid. Ik had hier nog nooit iets van gezien.

Hij keek me aan. ‘Dan moet je echt zijn aangespoeld. Dit is de enige weg naar Port Clyde. Gisteren was de zee hier erg ruw.’

Weer schudde ik mijn hoofd. Hij moest eens weten.

Hij neuriede mee met de muziek op de radio. Zo nu en dan barstte hij in gezang uit, en dan keek hij beschaamd. ‘Ik heb nooit goed kunnen zingen. Mijn moeder wel.’

Hij hief een vinger en wees naar de zijkant van de weg. Naast een boom met een nog steeds beschadigd stuk schors stonden twee kleine houten kruizen. Als ik telkens als ik ergens naartoe wilde de plek moest passeren waar mijn ouders waren, zou mijn hart volgens mij in elkaar klappen. Maar hij glimlachte, alsof die plek een herinnering was aan het feit dat ze hadden geleefd, niet aan het feit dat ze waren gestorven.

Hij drukte twee snelle kusjes op zijn ring- en middelvinger en blies, een simpele groet. Nadat we erlangs waren gereden, bleef hij opgewekt, alsof hij zijn ouders met zich meenam.

Bij het einde van de weg aangekomen, sloeg Akinli rechts af. Even leken we weer op een van die plattelandsweggetjes te zitten. Plotseling begonnen tekenen van beschaving op te doemen: een fastfoodrestaurant, een doe-het-zelfzaak, een tankstation met verlichte uithangborden. We reden almaar door, totdat de weg een bocht maakte en ik de Oceaan tegen weer een kade zag rusten. Ik kon haar nog steeds naar me horen roepen, een constant, zacht gesmeek, en ik probeerde haar resoluut te negeren. Ik zou snel genoeg terug moeten. Voorlopig volgde ik Akinli’s voorbeeld: vandaag was het onze dag.

Hij parkeerde de pick-up langs de kant van de weg. Ik draaide me naar hem toe, en hij beantwoordde de vraag in mijn ogen.

‘We zijn in Rockland, de grootste plaats in de buurt van Port Clyde.’

Ik stapte uit voordat Akinli bij mijn portier kon komen, maar hij stond al snel naast me.

‘Hoewel Rockland niet veel voorstelt, is het groter dan Port Clyde. Ik dacht dat het misschien wel leuk was om hier even rond te kijken.’

Ja, gebaarde ik, en ik knikte erbij. Hij deed hetzelfde terug.

‘Nu ken ik al drie tekens. Misschien moet je me maar eens een paar lessen geven.’

Ik knikte. Als we daardoor beter met elkaar konden communiceren, was ik er helemaal voor in.

‘Goed, er is hier een juwelier, een ijssalon... Al gaat die pas over een paar uur open, het ijs is er heerlijk. Daar gaan we zeker naartoe. Eh, de boekwinkel is deze kant op.’

Ik klapte in mijn handen.

‘Goed gekozen. Kom, dan gaan we.’

Het was een doordeweekse dag, en er was weinig volk op straat. Ik had mensen wel eens herinneringen horen ophalen aan de oude charme van de dorpsstraat, en nu begreep ik de aantrekkingskracht daarvan. Er hing hier een sfeer van innige verbondenheid, van voorspelbaarheid. Ik durfde te wedden dat in deze straat festivals, straatmarkten en kerstoptochten werden gehouden.

Dromerig liep ik naar de boekwinkel, en ik kwam pas weer bij mijn positieven toen ik met mijn vingers per ongeluk langs die van Akinli streek.

Hij zei niets maar lachte alleen een beetje. ‘Hier is het.’

Een vriendelijke winkelbediende groette ons bij binnenkomst. Anders dan de enorme, keurige boekwinkels in de stad was deze bijzonder en apart. Er hing van alles en nog wat aan de muren, waardoor het geheel een eigenzinnige, persoonlijke uitstraling had.

Onmiddellijk liet ik mijn vingers over een rij boekruggen glijden, nu al verliefd op elk van de boeken. Voor mij vormden boeken een veilige plek, een wereld gescheiden van die van mij. Wat er die dag of dat jaar ook was gebeurd, er was altijd wel een verhaal waarin iemand zijn duisterste dagen te boven kwam. Ik was niet alleen.

Het duurde niet lang of ik had het hoogtepunt van de winkel gevonden: de afdeling kinderboeken. Er stond een huisje met kussens erin, waarvan het dak aan een kant een boekenplank was. Ertegenaan stond een bureautje met een brievenbus waar kinderen een brief in konden achterlaten en er een voor zichzelf uit konden pakken. Ook lagen er kleine plastic kubussen met woorden op alle kanten waarmee je gedichten kon maken.

‘Mijn koningin!’ zei Akinli op gedempte toon. ‘Uw paleis staat voor u klaar!’ Hij gebaarde plechtstatig naar het huisje.

Ik kroop naar binnen en moest mijn hoofd gebogen houden om erin te passen. Voordat ik dat deed, nam ik een handvol weggelegde boeken in mijn armen, terwijl Akinli de dichtkubussen pakte.

In de krappe ruimte zaten we tegen elkaar aan gedrukt, en mijn hele rechterkant werd opgewarmd door zijn huid. Ik bladerde door verhalen over piraten, boze groenten en aankomende ballerina’s. Akinli liet de blokjes door zijn handen rollen en lachte om de keuzes die hij had.

Hij legde vier kubussen op mijn schoot, die samen ‘het blauw is uitstekend’ vormden. Ik stak mijn duimen in de lucht en maakte het zinnetje ‘ruik deze lucht’.

Hij snoof diep. ‘Wauw, wat een goede lucht.’ Hij draaide de kubussen telkens weer om. ‘Denk je dat kinderen begrijpen wat “melodieus” betekent?’

Ik knikte. In tachtig jaar toekijken vanaf de zijlijn had ik genoeg tijd gehad om vast te stellen dat kinderen veel slimmer waren dan volwassenen dachten.

‘Ik heb er nooit echt bij stilgestaan hoe grappig woorden zijn. We kunnen ze opschrijven of uitspreken, en dan zijn er ook nog eens een heleboel andere talen op de wereld. En braille. En gebarentaal. Eigenlijk is het opmerkelijk.’

Dat was ik met hem eens. Woorden, geluiden, communicatie – daar draaide het in mijn wereld om. En om water.

‘Je bent vloeiend in gebarentaal, hè?’

Ik knikte.

Hij leunde een beetje opzij, zodat hij me kon aankijken. ‘Vertel me eens een verhaal. In gebarentaal. Vertel me het waarste verhaal dat je kent.’

Akinli’s blik was verwachtingsvol en blij. Ik sloeg mijn ogen op naar het plafond en dacht na. Hij zou er toch niets van begrijpen...

Ik heb drie zusters, Miaka, Elizabeth en Padma. De Oceaan is mijn moeder, en op het ogenblik hebben we ruzie. Dat is het enige wat ik nog over mezelf weet. Vroeger was er meer, maar dat ben ik vergeten. Al met al leef ik nu al honderd jaar. Ik sla merkwaardige dingen in mijn hoofd op, zoals hoe de zijkant van een bepaald schip eruitziet, en ben andere straal vergeten, zoals of ik vroeger een beste vriendin had.

Op sommige dagen weet ik niet of ik nog wel iets heb om voor te leven. Ik probeer de levens te herdenken van de mensen die mede door mijn toedoen zijn verdronken, al weet ik niet of ik daar wel goed aan doe. En hoewel ik probeer voor mijn zusters te zorgen, is dat op zich volgens mij niet genoeg. Ik denk niet dat mensen hun hele bestaan omwille van iemand anders kunnen leven.

Of misschien toch wel. Als ze de juiste persoon treffen. Op dit moment overweeg ik voor jou te leven, al zou je dat nooit te weten komen.

Met moeite bleef ik glimlachen. Wat er ook gebeurde, ik was vastbesloten dat het vandaag een goede dag zou zijn.

‘Afgezien van het stukje waarin je naar mij wees, begreep ik er niets van. Maar het was heel mooi. Ik krijg er zin van om ook gebarentaal te leren.’ Hij stak twee vingers op. ‘Nu heb je me al twee keer geïnspireerd.’

Met half toegeknepen ogen probeerde ik me te herinneren wat ik gezegd of gedaan zou kunnen hebben.

‘Weet je nog dat je in Florida zei dat ik eens moest kijken naar Maatschappelijk werk als hoofdvak? Dat heb ik gedaan. Er zit zoveel bij wat me op het lijf geschreven is. Ik hou van kinderen. Ik zou kinderen kunnen helpen.’

Bij alles wat hij zei, gebaarde ik ja.

‘Een scherpe intuïtie.’ Hij wees naar me. ‘Die heb je beslist.’

Daarop begon hij weer met de blokken te spelen, alsof hij naar een bepaald woord zocht. Ik pakte een ander boek, en zo zaten we met zijn tweeën in de gelukkigste stilte die ik ooit had meegemaakt.

Toen het tijd was om te gaan, kochten we het boek dat ik als laatste in handen had gehad. We liepen in de richting van de ijssalon, en onze handen raakten elkaar weer.

Deze keer vertrokken we geen van beiden een spier.