22

 

 

 

 

 

Miaka’s kwasten lagen over de vloer verspreid. Ze was al dagen onafgebroken aan het schilderen.

‘Dat is een mooie,’ merkte ik op. Ik hoopte dat ik met dat zinnetje genoeg had gezegd om de rest van de dag door te komen zonder dat mijn zusters me met grote, bezorgde ogen aankeken wanneer ze dachten dat ik het niet doorhad.

‘Dank je. De laatste paar zijn wat rauwer, hè?’

Ik knikte.

‘Ik vind je agressieve schilderijen mooi,’ zei Elizabeth. ‘Volgens mij zouden de mensen in lachen uitbarsten als ze wisten dat iets zo dreigends uit de vingers van een meisje van zestien kwam.’

‘Of van 84. Het is maar hoe je het bekijkt.’

Ze giechelden, al vond ik er niets komisch aan.

‘Kan ik ook kunst maken?’ vroeg Padma. Het was schattig. Ik zag nog steeds spanning in haar ogen en voelde dat ze haar zorgen nog niet kwijt was, maar ze probeerde ze op alle mogelijke manieren aan te pakken. Ze was sterker dan ik, en daar bewonderde ik haar om.

‘Ik wil ook!’ zei Elizabeth, die een stapel papier pakte.

‘Ja, hoor.’ Miaka rolde haar haar op tot een knot, die ze met een kleurpotlood vast stak. ‘Wees groots en onverschrokken. Maak iets waarvan mensen niet kunnen wegkijken.’

‘Ik denk niet dat ik mezelf kan reproduceren.’ Elizabeth wiebelde met haar wenkbrauwen.

‘Wie wel?’

Ik wierp ze een glimlach toe, een flauw, vaag glimlachje. Ik herinnerde me dat ik in Port Clyde dacht dat ik voor Akinli zou kunnen leven. Zou ik nu kunnen proberen om weer voor mijn zusters te leven? Ze waren tenslotte het enige ter wereld wat ik nog overhad. Het lukte me alleen niet de wilskracht ervoor te verzamelen.

Terwijl ik me concentreerde op het houtpatroon van de vloerplanken legde Miaka zwijgend wat vellen papier en houtskoolstaafjes voor me neer. Ze keek me aan en haalde haar schouders op.

‘Ik lijd ook. Niet zoals jij, dat weet ik. Dit helpt me. Misschien... Misschien...’

Ik legde een hand op die van haar. ‘Dank je wel.’

Ze liep terug naar haar doek, vast van plan deze serie schilderijen af te maken. Hoewel ik me er niet druk om maakte dat ik geen thuis of nieuwe kleren meer had, deden Elizabeth en Miaka dat beslist wel. Ik wist dat ze zich verantwoordelijk voelden voor Padma en nu ook voor mij. Voorlopig zou ik meegaan in alles wat ze wilden. Eigenlijk wilde ik alleen zijn, maar tegelijkertijd hoopte ik dat ze me niet uit hun kringetje zouden schoppen omdat ik zo zwaarmoedig was.

Als ik aan mijn lot zou worden overgelaten, zou ik misschien proberen terug te gaan naar Maine. Ik was nog niet sterk genoeg om in mijn eentje een veilige afstand te bewaren. En ik was bang. Als ik een fout maakte, zou het Akinli kapotmaken. En ergens diep in mijn hart vreesde ik dat de Oceaan hem van me zou afnemen, omwille van de veiligheid of om welke reden dan ook die ze het geloofwaardigst vond.

Ik trok het papier naar me toe en begon te krabbelen. Het stelde niets voor. Vellen vol cirkels en zigzagfiguren. Maar op één vel veranderde de ronding van een lijn in de omtrek van Akinli’s wang en hadden de cirkels precies de vorm van zijn ogen.

Al was ik geen kunstenaar, ik had elke centimeter van Akinli in mijn geheugen opgeslagen, en of ik het nu wilde of niet, hij stroomde uit mijn vingers het papier op. Eigenlijk was het opmerkelijk waar mijn handen toe in staat waren. Ze herinnerden zich hoe het voelde om zijn haar aan te raken, zijn prikkende stoppeltjes aan het einde van de dag, de warme ronding van zijn kin, en reproduceerden dat prachtig in zwart-wit.

Wat miste ik dat gezicht. Ik zou er alles voor geven om het verrast te zien oplichten of het samenzweerderig naar me te zien knipogen. Dat gezicht was heel snel het symbool voor troost in mijn leven geworden.

Ik wilde niet huilen in het bijzijn van de anderen, niet nu hun bezorgdheid toch al voortdurend om me heen hing. Daarom maakte ik een prop van de vellen en gooide ze in de prullenbak.

Met mijn herinneringen probeerde ik hetzelfde te doen. Dat werkte alleen niet. Hoe zou het me ooit lukken dit achter me te laten?

Ik liep de achterdeur uit, de helling af naar de enige plek die ik al maanden vermeed.

Welkom. De Oceaan klonk onzeker, maar wel alsof ze blij was me te zien. Haar water omhelsde me toen ik dieper in haar waadde. Ik ging achterover liggen en liet me op haar drijven.

Dit werkt niet, bekende ik, terwijl ik zonk.

Wat niet?

Dat u me scheidt van iemand van wie ik hou, betekent echt niet dat ik meer van u ga houden. Ik raak er juist verbitterd door. Zo wil ik niet bestaan, alsof ik maar een half persoon ben.

Dat ben je niet, zei ze met klem. Je bent meer dan een persoon. Ik heb je alles gegeven wat ik kan. Je bent sterker dan wie ook. Je bent me dierbaarder dan allen die je zijn voorgegaan. Wat wil je nog meer?

Verliefd worden, gaf ik toe. Trouwen.

En dat kun je beslist doen, zodra je mij niet meer toebehoort.

Dan is Akinli al dood! Of zal het niet lang meer duren! Wat u ook mag denken van mensen, het is niet acceptabel om met een lijk te trouwen.

Waar haal je het idee vandaan dat ik een lage dunk van mensen heb? vroeg ze met irritatie in haar stem. Ik leef om hen te dienen. Alles wat ik ben is van hen. Als je denkt dat er een zware vloek op jou rust, wat moet ik dan wel niet denken?

Ze wachtte op een antwoord dat ik niet had.

Is het dan zoveel gevraagd dat ik het enige dierbare dat ik heb iets langer bij me wil houden?

Ik zei niets. Ik dacht aan mijn leven, zowel mijn weinige jaren als mens van vlees en bloed als de tientallen jaren dat ik iets veel beangstigenders was geweest. Ik was niet bijzonder. Of ik nou bleef leven of niet, er zou niets veranderen. Voor haar was niet blijven leven geen optie.

Ik dacht aan mijn verdriet, teweeggebracht door mijn eigen stommiteit en verlengd door mijn koppigheid. Zij had niet de optie neerslachtig te zijn. Ze moest altijd blijven geven.

Toen ik alles tegen elkaar had afwogen, kwam ik tot de conclusie dat ik niets voorstelde. Alleen misschien voor haar.

Je ziet die extra tijd als sirene als een straf, maar je kunt blijven groeien, blijven leren. Waarom wil je mij verlaten?

Dat zeg ik helemaal niet. Waarom begreep ze het niet?

Wat zeg je dan wel?

Ik knarste met mijn tanden, gefrustreerd en boos. Weet u wel hoe moeilijk het voor me is van u te houden wanneer u iemand bedreigt om wie ik veel geef? U kent mijn zwakke plekken. Hoe kan ik erop vertrouwen dat u hem de volgende keer dat ik tekortschiet niet kapotmaakt?

Je hebt me zo goed gediend, Kahlen. Totdat je hem ontmoette, had je nog nooit een misstap begaan. Hoe meer je over die jongen praat, hoe zekerder ik ervan ben dat zijn dood je ten goede zal komen.

Nee! Ik voelde mijn huid woede en angst uitstralen. Snapt u het dan niet? Daardoor ga ik u juist haten.

Hoe hervinden we dan ons evenwicht? Hoe worden we na zo’n vergissing weer één?

Ik sloot mijn ogen, gekwetst door het woord. Akinli was geen vergissing.

Hou je gedachten onder controle.

Wilt u mijn toewijding? Wilt u dat ik voor eeuwig van u hou?

Ja. Net als ik van jou.

Dreig dan niet met zijn dood, zei ik. Beloof me dat hij blijft leven.

Hoe bedoel je?

Ik dacht aan alles wat ik over haar wist. Als het moet, kunt u bepaalde zielen identificeren, hè?

Uiteraard.

Beloof me dan dat u hem aan land zult brengen als u hem in het water ziet spartelen. Als hij door een touw van zijn boot wordt getrokken, beloof me dat u het touw zelf zult losknopen. Beloof me dat mijn stem nooit zijn dood zal betekenen. Als u dat alles doet, als u hem zult sparen, zal ik zijn naam nooit meer uitspreken. Als u me zijn veiligheid garandeert, zal ik u alles geven wat er nog van me over is.

Daar dacht ze even over na. Zul je aardiger zijn voor je zusters? Ze maken zich zorgen om je.

Dat beloof ik. Miaka, Elizabeth en Padma zullen me alleen nog maar in een opperbeste stemming meemaken.

Ik voelde haar golven als raderen draaien om het verzoek te verwerken en eventuele zwakke plekken op te sporen.

Ik beloof het echt.

Dan beloof ik het ook, zei ze ernstig. Akinli zal niet door mijn toedoen sterven. Bovendien zal ik alles doen wat ik kan om te voorkomen dat hij sterft.

De spanning verdween uit mijn lijf. Eindelijk was die angst weggenomen.

Dank u wel.

Wanneer je klaar bent om van me te houden, ben ik hier. Ga nu naar je zusters toe. Zij hebben je ook nodig.

Ik ging het water uit en liep drijfnat het huis weer in. Zoals gewoonlijk zaten Miaka en Elizabeth naar elkaar toe gebogen met elkaar te smoezen aan de tafel, terwijl Padma toekeek, haar kin steunend op haar handen.

‘Hé,’ zei Miaka opgewekt. ‘We zaten erover te denken een nieuwe stad te zoeken, ergens waar het lekker warm is. Nog suggesties?’

‘We hoeven niet weg, hoor. Ik heb je gezegd dat ik het hier oké vind. Als we in dit tempo doorgaan met verhuizen, zijn er op een gegeven moment geen plekken meer over.’

‘En toch,’ zei Elizabeth. ‘Waar ben je naartoe gegaan, toen je die dag niet bij ons was? Was het leuk?’

Ik had het gevoel dat er een spijker door mijn hart werd geslagen. Nee, het was niet leuk geweest. Het was perfect. ‘Naar Port Clyde, een dorpje in Maine. Daar zouden we veel te veel opvallen.’

‘O.’ Elisabeth tuitte haar lippen en dacht na.

Ik keek naar de steeds groter wordende plas water rond mijn voeten. ‘Ik weet wel wat jullie aan het doen zijn.’

Miaka verstijfde. ‘Hoe bedoel je?’

‘Jullie huppen van de ene plek naar de andere in een poging me beter te maken. Dat waardeer ik, maar het helpt echt niet.’

Elizabeth stond op. ‘We weten gewoon niet wat we anders nog kunnen doen. Je hebt zo lang voor ons gezorgd. Nu willen we hetzelfde doen voor jou.’

Het was nogal wat dat Elizabeth dat zei, gezien haar fixatie op haar eigen comfort en geluk. Ik slaakte een zucht en dacht aan wat ik de Oceaan zojuist had beloofd. Daarom liep ik naar mijn zusters toe en omhelsde ze. ‘Het is gewoon een fase,’ zei ik tegen hen. ‘Aan alle fasen komt een eind.’

Ik dwong mezelf te glimlachen. Ik had een belofte gedaan, en ik was altijd gehoorzaam. Dat was mijn talent in dit leven, en dat talent moest ik nu weer naar boven halen.

‘Deze fase eindigt vandaag. Ik had gewoon tijd nodig om me aan te passen. Het komt goed met me.’

Die leugen kostte me enorm veel energie, maar dat gaf niet. Mijn lijf was immers onverwoestbaar.