17

 

 

 

 

 

Ik nam een grote hap van mijn pepermunt-stracciatella-ijs en sloot genietend mijn ogen, terwijl de zoete romigheid zich over mijn tong verspreidde.

‘Ik zei het je toch, over dit ijs?’ zei Akinli. ‘Het schijnt dat mensen er religies om zijn begonnen.’

Hij vertelde me dat deze streek naast kreeft ook beroemd was om zijn ijs. Ik snapte wel waarom.

‘Dit was een van de dingen die ik op de campus het ergst miste. Dit ijs. En sport kijken met mijn vader. Het zou iets moeten zijn wat ik met iedereen kan doen, maar met hem was het op de een of andere manier altijd leuker. En nog een: mijn moeders geur.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Vreemd hoeveel verschillende dingen samen je het gevoel geven dat je thuis bent. Het is echt raar als dat op een gegeven moment moet veranderen.’

Ik wilde uitschreeuwen dat ik precies wist wat hij bedoelde. Dat de dingen die je het gevoel gaven dat je thuis was soms dingen waren die je niet eens fijn vond. Dat ik een kille, zoute huid beu was. Dat ik in de afgelopen tachtig jaar nieuwe zusters had zien komen en gaan, wat het moeilijk maakte te weten hoe ons gezinnetje in een bepaald jaar zou aanvoelen. Dat je er daarom wel voor waakte te lang op een bepaalde plek te blijven of je er te zeer op je gemak te voelen.

‘Hoe ziet jouw thuis eruit?’ vroeg hij.

Ik doorzocht mijn herinneringen in een poging een plek te vinden waarvan ik het gevoel had dat ik er echt thuishoorde. Hoeveel tijd we ook in bepaalde gebieden hadden doorgebracht, in hoeveel steden we ook hadden gewoond, nergens had ik me veilig genoeg gevoeld om me volledig te ontspannen.

Ik haalde mijn schouders op en porde met mijn lepel in mijn ijs. Hoeveel dingen ik me ook herinnerde, ‘thuis’ was iets wat ik niet kon definiëren.

‘Je hoeft er niet over te praten, hoor. Ooit zul je nieuwe herinneringen vormen, een nieuw thuis krijgen,’ zei hij treurig en toch geruststellend. ‘Wij allebei.’

Ik wilde echt niet vallen voor de oprechtheid in zijn stem, de onbaatzuchtige blik in zijn ogen waarmee hij beloofde dat hij alle verspreide gebroken stukjes van mijn leven weer in elkaar zou plakken. Maar het was te moeilijk om me ertegen te verzetten, dus gaf ik het op.

Ik keek naar de pretentieloze jongen die zo veel rust uitstraalde. Hij had er geen idee van hoe bijzonder hij was. Je voelt je zo veilig, dacht ik.

‘Hoewel er nog meer dan genoeg andere winkels zijn waar we kunnen rondkijken, zouden we ook kunnen teruggaan naar Port Clyde.’ Akinli keek op zijn telefoon hoe laat het was. ‘Als het goed is, heeft Julie vandaag één afspraak, meer niet, en is Ben bijna klaar.’

Ik keek hem vragend aan.

‘Ze is kapster en visagiste. Hier in de buurt heeft ze niet zo veel klanten, maar omdat ze goed is en bereid is te reizen, heeft ze gewoonlijk een volle agenda. Vandaag had ze een bruiloft, en bij officiële gelegenheden zoals de jaarlijkse schoolreünies heeft ze het altijd druk.’ Hij beet op de binnenkant van zijn wang en trok een gezicht. ‘Soms probeert ze dingen uit op Ben en mij.’

Glimlachend probeerde ik me de mannen voor te stellen met oogschaduw en blusher op.

Akinli pakte zijn telefoon en haalde zijn duim over het scherm. ‘Dit was een of ander vochtinbrengend masker.’ Hij liet me een foto zien van Ben en zichzelf met groene smurrie op hun gezicht. Ben had een biertje in zijn hand, Akinli een glas melk. Al grimassend klonken ze met elkaar.

Ik moest een hand over mijn mond leggen om mijn lach binnen te houden.

‘Laat dat een teken zijn van mijn vertrouwen in je. Niemand heeft die foto ooit gezien. Ik bewaar hem alleen voor het geval ik Ben ooit moet chanteren.’

Ik roffelde met mijn vingers op de tafel om duidelijk te maken dat ik moest lachen.

Hij grinnikte bij het geluid, wierp weer een blik op de foto en schudde zijn hoofd. ‘Ze zijn geweldig. Zonder hen zou ik verloren zijn.’

Ik legde mijn hand op die van hem, geraakt door zijn menselijkheid, zijn vermogen om ondanks zijn eigen pijn om mensen te blijven geven, en het glimlachje dat om zijn mondhoeken bleef hangen, zelfs wanneer er niets meer was om over te glimlachen.

Akinli draaide zijn hand om, zodat onze handpalmen elkaar raakten, en verstrengelde zijn vingers met die van mij. Hij zette de elleboog van zijn andere arm op de tafel, liet zijn hoofd op zijn hand rusten en staarde me aan. Ik ging net zo zitten en nam deze ongelofelijke jongen op.

Wat waren zijn ogen blauw. Ik keek erin en voelde me meteen een beetje ademloos.

Akinli wreef met een duim over mijn handrug. ‘Kom, koningin van het bal, dan gaan we naar huis.’

Hij liet mijn hand niet los. Niet bij het weggooien van ons afval, niet toen hij de deur openhield voor een bejaard echtpaar dat binnenkwam voor een toetje na de lunch, en niet op de stoep, waar het zo druk was dat ik achter hem aan moest lopen. Al hoorde ik de Oceaan nog steeds roepen, ik negeerde haar.

De rit terug naar Port Clyde duurde lang voor mijn gevoel. Hij zette de radio niet meer aan en deed geen poging iets te zeggen. Het was alsof we bezig waren elkaar in te schatten. Hoe meer hij naar me keek, hoe groter mijn gevoel werd dat hij vermoedde dat ik iets bovenaards had. Hoe langer ik naar hem keek, hoe meer ik me afvroeg of hij het aankon langer dan deze paar uur aan mij, mijn wereld, blootgesteld te worden.

We reden langs de kunstenaarskolonie, de toeristen die bij het enige b&b parkeerden dat het plaatsje rijk was en de lieve mevrouw Jenkens, die nog steeds met een kan thee op haar veranda zat.

Bij het huis aangekomen, zag ik een auto en een scooter op de oprit staan. Blijkbaar waren de anderen thuis. Akinli stak zijn handen in zijn zakken en sloeg zijn ogen neer toen we de trap op liepen en de veranda overstaken.

We openden de deur en zagen dat Ben zijn armen van achteren om Julie heen had geslagen, terwijl Julie zich lachend vooroverboog.

‘Eén kus!’ zei hij.

‘Je stinkt!’ zei ze tegenstribbelend, en ze sloeg hem zachtjes met een bakspaan.

‘Maar ik hou van je!’

Dat kleine ogenblik was zo mooi dat ik wel kon huilen. Stellen waren als sirenen, ze maakten hun eigen taal en gebaren, hun eigen wereld.

Akinli schraapte zijn keel om ze te waarschuwen dat wij er waren.

‘Wauw, nu je niet drijfnat en gekleed als een prinses bent, zie je er veel minder angstaanjagend uit.’ Ben moest lachen om zijn eigen opmerking. Hij gaf de nu ontwapende Julie een snelle kus op haar wang en rende naar boven. ‘Nu douchen. Ik zie jullie zo.’

Julie keek hem liefdevol na, waarna ze een zucht slaakte en zich omdraaide naar ons. ‘Hebben jullie trek?’

Akinli zette zijn buik uit en wreef erover. ‘Ik zit nog vol ijs. Jij?’

Ik gebaarde oké, een gebaar dat iedereen wel kende.

‘Goed, dan maak ik dit verder klaar voor Ben.’ Ze keek me aan. ‘Mijn kleren staan jou veel beter dan mij.’

‘Hoe was het vandaag?’ vroeg Akinli, die wat sap uit de koelkast pakte.

Julie begon te stralen. ‘Geweldig. Bruiloften zijn heerlijk om te doen. Nou ja, behalve die van eerder dit jaar,’ verbeterde ze zichzelf.

Akinli draaide zich om naar mij. ‘Een paar maanden geleden heeft een bruid een glas champagne naar Julie gegooid.’

Met grote ogen staarde ik Julie aan. ‘Ik weet nog steeds niet precies hoe het kwam,’ zei ze grinnikend. ‘Ik herinner me vaag dat er een wimpertang bij betrokken was. Toen ze met dingen begon te gooien, heb ik mijn spullen gepakt en de benen genomen.’

‘Dat is je vandaag bespaard gebleven?’ zei Akinli tegen Julie, al waren zijn ogen op mij gericht. Ik probeerde niet terug te staren.

‘Jazeker. Vandaag was het geweldig. Het gelukkige stel zal onderhand wel in de echt zijn verbonden,’ merkte ze op met een blik op de klok. ‘En Ben heeft ook een goede ochtend gehad. Hij heeft de boot trouwens bijgetankt. Jij,’ zei ze, en ze wees met een vork naar Akinli, ‘moet stoppen er ’s avonds het water mee op te gaan.’

Hij trok een gezicht. ‘Wat? Kom op, zeg.’

‘Bij elkaar opgeteld kosten die tripjes een hoop brandstof.’

‘Oké, wat nou als ik onderweg fuiken uitzet?’

‘Het is de vraag of je die tripjes nog wel gaat maken.’

‘Ah, alsjeblieft,’ dreinde hij.

Julie schoot in de lach, en ik had het gevoel dat ze de strijd zou opgeven. Waarschijnlijk zou Ben wat moeilijker te overreden zijn.

Midden in dit alledaagse tafereel voelde ik dat de tranen achter mijn ogen brandden. Het was verfrissend om een glimp op te vangen van het leven van een echt gezin. En dit gezin, gebroken en weer gelijmd, was beter dan alles wat ik me kon voorstellen.

Hier weggaan zou me zwaarder vallen dan ik me had voorgesteld. Om vele redenen.

Akinli staarde me weer aan. Hij probeerde overduidelijk mijn geheimen te ontrafelen. Ik weet niet precies wanneer het van een vermoeden in een feit was veranderd, maar hij wist dat er iets niet klopte.

En toch...

Hij sloeg een arm om me heen. ‘Julie, ben je vanavond beschikbaar?’

Nog steeds glimlachend vroeg ze: ‘Waarom vraag je dat?’

‘Kahlen en ik hebben besloten dat we van vandaag een superdag maken, en volgens mij heeft ze een avondje uit nodig. Zou jij haar bij de voorbereidingen kunnen helpen?’

Ze volgde Akinli’s blik, die op mij was gericht. Wat ze ook zag in mijn gezicht, dat van haar weerspiegelde alleen medeleven. ‘Absoluut.’