24
Anderhalf jaar geleden waren we voor het laatst in Florida geweest, en ik was zowaar blij toen we de staatsgrens over gingen. Niet omdat ik wist wat er ging komen – daar zag ik juist erg tegenop – maar omdat dit de plek was waar ik Akinli had ontmoet. Het was alsof ik de cirkel rond maakte, terugkwam bij het begin. Misschien zou er alleen al door hier te zijn iets diep vanbinnen worden hersteld waarvan ik bang was dat het niet te herstellen viel.
‘Dit is het dan,’ zei ik, terwijl ik de auto voor het huurhuis parkeerde. ‘Geen luxe, maar we blijven ook niet lang.’
‘Nee, het is prima,’ zei Elizabeth, die het kleine huis en de klamme lucht in zich opnam, een aangename verandering na de ijzige kou. We zaten een heel stuk van de kust vandaan, want we wilden niet te dicht bij het strand komen. Om ons plan te laten slagen, moesten we ervoor zorgen dat niemand van ons het risico kon lopen een teen in de Oceaan te steken. We hadden nog maar een maand of zo voordat ze weer moest eten. Er waren dit jaar weinig schipbreuken geweest, en tenzij binnenkort een groot schip zonk, zouden we iets eerder dan gewoonlijk moeten zingen. Ze werd steeds hongeriger, en ik wilde haar niet tegen de haren in strijken.
Na onze aankomst bij het huis hadden we nog maar een paar uur tijd. De vlucht vertrok de volgende ochtend. We sleepten onze bagage naar binnen en kwamen bij elkaar in de woonkamer, waar ik hun de laatste instructies gaf.
‘Hier zijn jullie tickets.’ Ik gaf ze de papieren, elk met een valse naam en een nep identiteitsbewijs. ‘Beter kreeg ik niet voor elkaar, Padma.’
Ze staarde naar het gezicht op het paspoort. ‘Dat meisje heeft een spuuglelijke neus!’
‘Mocht iemand ernaar vragen, dan kun je opschrijven dat je een neuscorrectie hebt gehad.’ Uitgeput haalde ik mijn handen door mijn haar. Ik wist niet of ik op dat ogenblik een hekel aan mezelf zou moeten hebben. ‘Goed, het enige wat jullie moeten doen, is je gedeisd houden en niet opvallen. Padma, onthoud goed dat het van essentieel belang is dat je tegen niemand iets zegt. Nooit.’ Ik keek haar recht in de ogen. ‘Dit is nog vrij nieuw voor je, en in het begin is het moeilijk je mond te houden, maar als je dit echt wilt, zul je moeten zwijgen.’
‘Ik snap het.’ Ze stopte haar paspoort in het mapje met haar tickets.
‘Ik heb vervoer geregeld voor na jullie aankomst. Padma, ik reken erop dat jij hun gids bent. Ik heb hotels omcirkeld waar jullie kunnen verblijven, mocht dat nodig zijn.’ Ik overhandigde Miaka de uitgeprinte plattegrond. ‘Ik denk dat jullie het beste ’s nachts kunnen reizen, maar dat is aan jullie.’
‘Wacht eens even. Kom jij niet mee?’ vroeg Padma.
‘Ik kan niet.’ Ik beet op mijn lip en wreef nerveus in mijn handen. ‘Ik maak het mogelijk voor jullie. Zou dat genoeg kunnen zijn?’
Elizabeth legde een hand op mijn knie. ‘Het is meer dan genoeg.’
Ik slaakte een zucht. ‘Luister, ik kan niet genoeg benadrukken hoe belangrijk dit is: wat je ook doet, gebruik water uit een put of een pomp. Het mag niet in verbinding staan met haar. Als dat wel zo is, zijn we de pineut. En begraaf de lichamen. Hou ze bij het water weg. Als ze ons betrapt...’
Miaka pakte mijn hand. ‘We zijn verstandig. We zullen op Padma letten en ervoor zorgen dat haar niets overkomt.’
Ik slikte. Mijn keel was droog, een merkwaardig gevoel. ‘Ik zal hier op jullie wachten. Wees alsjeblieft voorzichtig.’
Ze herschikten de inhoud van hun tassen voor de reis, en ik pakte die van mij stilletjes uit. Ik deed wat ik kon om het mezelf in het vagevuur gemakkelijk te maken.
Het was mijn natuurlijke instinct om naar de bibliotheek te gaan. Hoewel hij niets had gezegd over teruggaan naar de hogeschool, kon ik me na alle tijd die was verstreken voorstellen dat Akinli gekleed in zijn kaki broek weer karretjes met boeken door de gang duwde. Misschien had hij zijn haar kort laten knippen, of misschien droeg hij het nog steeds in een knotje. Ik had me zo lang goed gedragen dat ik, als er een kans was dat ik hem nog één keer kon zien, die moest grijpen, ook al zou ik me verborgen moeten opstellen.
Ik stapte de voordeur uit en wist onmiddellijk dat Akinli er niet was.
Ik had geen idee hoe ik dat wist, maar ik wist zeker dat hij nog in Maine was. Het was een bizar gevoel, alsof iemand ons met een touwtje om onze polsen aan elkaar had gebonden. Als ik me sterk genoeg op dat gevoel concentreerde, kon ik merkwaardig genoeg zijn aanwezigheid voelen. Of, liever gezegd, zijn afwezigheid.
Alleen in het huis, met niets om mijn aandacht op te richten, dacht ik aan Aisling. Ik vroeg me af of mijn oudere zuster op haar nieuwe school nog steeds zo wijs was. Zij was de enige reden waardoor het me mogelijk had geleken de meiden naar de andere kant van de Oceaan te sturen zonder dat ze betrapt zouden worden. Zij had bewezen dat de Oceaan niet alles wist...
Ik pakte mijn weinige spullen, stopte ze in de huurauto en reed in de richting van het noorden.
Als ik het aan iemand zou moeten uitleggen, zou ik bij hoog en bij laag volhouden dat dit niet de reden was waarom ik met de meiden was teruggegaan naar de oostkust of waarom ik ze naar een ander land had gestuurd. Dat was het echt niet. Ik had er geen enkel belang bij Akinli’s leven in de waagschaal te stellen. Ik moest gewoon zijn gezicht zien, geschoren of ongeschoren, verzorgd of onverzorgd, hopelijk met een brede glimlach. Dat was mijn enige doel.
Ik reed non-stop door, zelfs toen het begon te ijzelen. Iets meer dan vijfentwintig uur later was ik op mijn bestemming. Nadat ik de auto langs de kant van de enige weg naar Port Clyde had geparkeerd om de rest van de weg te voet af te leggen, besefte ik dat mijn plan één zwakke plek kende.
Mijn skinny jeans en hemdje zouden me niet tegen het weer beschermen, vooral niet tegen het type weer dat ik het meest vreesde. Aangezien ik al zo ver was gekomen, nam ik mijn toevlucht tot diefstal. Ik stal een paar laarzen die op iemands veranda stonden te drogen en pakte een stuk geteerd zeildoek uit iemands achtertuin om er een jas van te fabriceren. Het was genoeg om door de sneeuw op de grond heen te komen, en met een blik op de dikke wolken hoopte ik dat ze hun neerslag nog een tijdje langer zouden vasthouden.
Ik trok door de besneeuwde bossen rechtstreeks naar het huis van Ben en Julie. Mijn hart begon sneller te kloppen toen ik tussen de berijpte takken door de zwarte luiken zag. De pick-up stond op de oprit, naast de kleine scooter, maar niemand ging het huis in of uit. Door de ramen heen was geen teken van leven te bespeuren. Ik observeerde het huis bijna een uur, totdat een windvlaag een briefje deed ritselen dat aan de deur zat geplakt. Onmiddellijk wilde ik het lezen. Misschien was dat briefje wel het enige wat deze trip me zou opleveren.
Toen tegen het vallen van de avond niemand naar het huis was teruggekeerd, besloot ik dat het donker genoeg was om niet gezien te worden en holde ik de weg over.
Tommy,
Heb een bericht achtergelaten op je telefoon. Voor het geval je dat niet hebt beluisterd: we moesten naar het ziekenhuis. Noodgeval. Zet de kist maar achter in de pick-up. Ik regel het verder wanneer we terug zijn. Weet niet hoe lang we weg zijn; ik bel vanavond zodra we meer weten (hopelijk deze keer meer geluk). Hoe dan ook, nogmaals bedankt. Spreek je snel.
Ben
Ik voelde een steek van angst. Was er iets met Julie? Ik weet nog hoe bezorgd ze om me was geweest toen ik bij hen voor de deur was aangespoeld. Was zij nu degene die ziek was? Ik wou dat ik had kunnen blijven, dan had ik nu haar hand kunnen vasthouden.
Ik liep bij de deur weg. Wat was ik een idioot. Ik zou hier helemaal niet moeten zijn. Ik zette te veel op het spel. Ook al wilde ik dat Akinli gelukkig was, als hij vrolijk was doorgegaan zonder mij, zou ik vast en zeker gek worden. En als hij me hier zag of ik een fout maakte, op welke manier dan ook, stond zijn leven op het spel. Wat zou het na alles wat Ben en Julie al hadden meegemaakt met ze doen als ze hem ook nog kwijtraakten? Ik had impulsief gehandeld, was dom geweest.
Ik liep langs de pick-up, controleerde nog eens of Bens kist achterin stond en ging via de bossen terug naar de auto.
Ik schudde mijn hoofd en prees mezelf gelukkig dat Akinli hier niet was. Onderweg naar Maine had ik tegen mezelf gezegd dat ik het hiermee zou afsluiten, dat het een manier was om een punt te zetten achter mijn gevoelens voor Akinli en alle hoop op een relatie met hem.
Maar nu wist ik dat ik meer miste dan alleen hem. In een paar uur hadden Ben en Julie me het meest waarachtige thuisgevoel gegeven dat ik in lange tijd had gehad. Zo lang als ik in dit leven zou zitten, zou dat gevoel altijd verbonden zijn met de geur van wasmiddel in Julies kleren en het gebrom van hun radiatorkachel, die in de late lente nog aan stond. Al hield ik niet van hen zoals van Akinli, ze hadden toch een speciaal plekje veroverd in mijn hart, omdat ze me aan hem deden denken. Ik wou dat ik vandaag op zijn minst hun gezichten had kunnen zien.
Ik leefde al tientallen jaren en had in meer landen verbleven dan de meeste mensen ooit zouden kunnen bezoeken. Maar de plek waar ik het gelukkigst was geweest, het meest op mijn gemak, was op hun sjofele bank, met Akinli’s arm om mijn schouder.
Dit zou niet het einde zijn geweest van een hoofdstuk. Het zou me alleen hebben gedwongen een bladzijde om te slaan.
Onderweg terug naar Florida vroeg ik me af of ik desondanks toch een fout had gemaakt. Ik voelde me zo teleurgesteld dat het pijn deed. Ademhalen was pijnlijk, merkwaardig pijnlijk, alsof ik iets te lang in de koude kucht had gestaan. Goed, de Oceaan zou het nooit te weten komen, en de meiden ook niet. Maar ik voelde ontegenzeglijk iets trekken in mijn borst – het onzichtbare touwtje – waardoor het met elke kilometer moeilijker werd door te blijven rijden.