De riemen die we hebben

Glokta stond in de lange gang, leunde op zijn wandelstok en wachtte. Aan de andere kant van de deur hoorde hij verhitte stemmen.

‘Ik zei: geen bezoek!’

Hij zuchtte. Hij had wel wat beters te doen dan hier te staan met zijn pijnlijke been, maar hij had zijn woord gegeven en was van plan zich eraan te houden. Een kleine, onopvallende gang in een klein, onopvallend huis tussen vele honderden andere precies dezelfde huizen. De hele wijk was pas gebouwd, met huizen in de nieuwe stijl: half van hout, drie verdiepingen, goed voor een gezin en misschien een paar bedienden. Honderden huizen, allemaal min of meer gelijk. Huizen voor de rijke burgers. De nieuwe rijken. Omhooggevallen burgers, zou Sult ze waarschijnlijk noemen. Bankiers, kooplieden, ambachtslui, winkeleigenaren, klerken. Misschien af en toe de stadsvilla van een succesvolle herenboer, zoals deze hier.

De stemmen waren nu stilgevallen. Glokta hoorde beweging, wat gerinkel van glas, en toen ging de deur op een kier open en tuurde de bediende naar buiten. Een lelijk meisje met grote, waterige ogen. Ze zag er angstig en schuldbewust uit. Maar ach, dat ben ik gewend. Iedereen lijkt angstig en schuldig als de Inquisitie in de buurt is.

‘Ze kan u nu ontvangen,’ mompelde het meisje. Glokta knikte en schuifelde langs haar heen de kamer in.

Hij had vage herinneringen aan een verblijf bij Wests gezin, een week of twee in een zomer in Angland, misschien al meer dan tien jaar geleden, hoewel het er eerder honderd leken. Hij herinnerde zich dat hij met West had geschermd in de tuin bij hun huis, dat hij iedere dag in het oog werd gehouden door een donkerharig meisje met een ernstig gezicht. Hij herinnerde zich de jonge vrouw die hij recent in het park had ontmoet, die hem had gevraagd hoe het met hem ging. Hij had op dat moment veel pijn gehad, had amper recht uit zijn ogen kunnen kijken, en haar gezicht was vaag in zijn herinnering. Daarom wist Glokta niet helemaal wat hij moest verwachten, maar die blauwe plekken had hij in ieder geval niet verwacht. Hij was even een beetje geschokt. Hoewel ik het goed verberg.

Donkerpaars en bruin en geel, onder haar linkeroog, waarvan het onderste ooglid dik was, en rondom haar mondhoek. Ze had een gespleten lip met een korstje erop. Glokta wist veel over blauwe plekken, meer dan de meeste mensen. En ik denk niet dat dit door een ongelukje komt. Ze is in het gezicht geslagen, door iemand die het meende. Hij keek naar die lelijke plekken en dacht aan zijn oude vriend Collem West, die in zijn eetkamer had zitten huilen en smeken om hulp, en telde één plus één op.

Interessant.

Ze zat daar al die tijd, naar hem terugkijkend met haar kin omhoog en de kant van haar gezicht met de blauwe plekken naar hem toe, alsof ze hem uitdaagde er iets van te zeggen. Ze lijkt niet veel op haar broer. Helemaal niet. Ik denk niet dat zij in tranen zou uitbarsten in mijn eetkamer, of waar dan ook.

‘Wat kan ik voor je doen, inquisiteur?’ vroeg ze hem kil. Hij detecteerde dat ze dat inquisiteur een heel klein beetje met een dubbele tong uitsprak. Ze heeft gedronken… maar ze verbergt het goed. Niet genoeg om stompzinnig van te worden. Glokta tuitte zijn lippen. Om een of andere reden had hij het gevoel dat hij op zijn tellen moest passen.

‘Ik ben hier niet uit hoofde van mijn beroep. Je broer heeft me gevraagd om…’

Ze onderbrak hem onbeschoft. ‘O ja? Echt? Dus je bent hier om te zorgen dat ik niet met de verkeerde vent neuk?’ Glokta wachtte even af, liet het bezinken en begon toen zachtjes te grinniken. O, dat is geweldig! Ik geloof dat ik haar heel aardig vind! ‘Valt er wat te lachen?’ snauwde ze.

‘Pardon,’ zei Glokta, die zijn tranende ogen afveegde, ‘maar ik heb twee jaar in de gevangenis van de keizer gezeten. Ik durf wel te zeggen dat als ik van het begin af aan had geweten dat het zo lang zou duren, ik een energiekere poging had gedaan om zelfmoord te plegen. Zevenhonderd dagen, min of meer, in het donker. Zo dicht bij de hel, zo dacht ik, als een levend mens kon komen. Wat ik bedoel is… als je mij wilt choqueren, zul je meer moeten doen dan grove taal bezigen.’

Glokta trakteerde haar op zijn meest weerzinwekkende, tandeloze, gestoorde glimlach. Er waren maar weinig mensen die daar lang tegen konden, maar zij wendde geen tel haar blik af. Het duurde zelfs niet lang voor ze teruglachte. Een scheve grijns, die hij merkwaardig ontwapenend vond. Een andere aanpak, misschien.

‘Het feit is, je broer heeft me gevraagd te zorgen dat het je goed gaat terwijl hij weg is. Wat mij betreft mag je neuken wie je wilt, hoewel ik in het algemeen heb gemerkt dat wat de reputatie van jongedames aangaat, zo min mogelijk neuken het beste is. Het omgekeerde geldt natuurlijk voor jongemannen. Niet echt eerlijk, maar het leven is op zoveel manieren oneerlijk dat dit amper het noemen waard is.’

‘Huh. Daarin heb je gelijk.’

‘Mooi,’ zei Glokta. ‘Dan begrijpen we elkaar. Ik zie dat je blauwe plekken hebt.’

Ze haalde haar schouders op. ‘Ik ben gevallen. Ik ben een kluns.’

‘Ik weet hoe je je voelt. Ik ben zo'n kluns dat ik de helft van mijn tanden eruit heb gevallen en mijn been tot nutteloze pulp heb vermalen. Kijk me nu eens, een kreupele. Ongelooflijk waar een beetje onhandigheid toe kan leiden, als er niets aan wordt gedaan. Wij klunzige types zouden de handen ineen moeten slaan, vind je ook niet?’

Ze keek hem een tijdje peinzend aan en streek over de blauwe plekken op haar kaak. ‘Ja,’ zei ze, ‘dat denk ik ook.’

Goyles practicus, Vitari, zat onderuitgezakt in een stoel tegenover Glokta, vlak bij de enorme donkere deuren naar de werkkamer van de hoofdlector. Ze hing erin, was erin gegoten, lag eroverheen gedrapeerd als een natte doek, met haar lange ledematen uitgestrekt en haar hoofd achterover. Haar geloken blik gleed af en toe traag door de gang en rustte soms een beledigend lange tijd op Glokta. Ze draaide echter niet haar hoofd, ze bewoog geen spier, alsof de inspanning te pijnlijk zou zijn.

En dat is waarschijnlijk ook het geval.

Ze was overduidelijk pasgeleden betrokken geweest bij een zeer gewelddadig gevecht. Boven haar zwarte kraag zat haar hals vol blauwe plekken. Ze had er nog meer rondom haar zwarte masker, een heleboel, en een lange snee in haar voorhoofd. Een van haar slaphangende handen was in verband gepakt, en de knokkels van de andere hand waren geschaafd en zaten vol korsten. Ze heeft meer dan een paar klappen gekregen. Hard gevochten, tegen iemand die het meende.

Het belletje sprong tinkelend heen en weer. ‘Inquisiteur Glokta,’ zei de secretaris terwijl hij zich achter zijn tafel vandaan haastte om de deur open te doen, ‘zijne eminentie kan u nu ontvangen.’

Glokta zuchtte, gromde en hees zich met behulp van zijn stok uit zijn stoel. ‘Succes,’ zei de vrouw toen hij langshinkte.

‘Wat?’

Ze knikte bijna onbespeurbaar in de richting van de werkkamer van de hoofdlector. ‘Hij is in een pestbui vandaag.’

Toen de deur openging, kon hij de stem van Sult in de wachtkamer horen, van een gedempt gemompel ging die over in geschreeuw. De secretaris stapte met een ruk weer achteruit, alsof hij een klap in zijn gezicht had gekregen.

‘Twintig practici!’ krijste de hoofdlector in zijn werkkamer. ‘Twintig! We hadden die teef nu moeten ondervragen in plaats van hier onze wonden zitten te likken! Hoeveel practici?’

‘Twintig, hoofdlec…’

‘Twintig! Verdomme!’ Glokta haalde diep adem en schoof door de deur. ‘En hoeveel dood?’ De hoofdlector ijsbeerde ferm over de tegelvloer van zijn reusachtige ronde werkkamer, en hij zwaaide met zijn armen. Hij was helemaal in het wit gekleed, even smetteloos als altijd. Hoewel ik geloof dat er een haartje rechtop staat, of misschien wel twee. Hij moet werkelijk woest zijn. ‘Hoeveel?’

‘Zeven,’ mompelde superieur Goyle, die onderdanig op zijn stoel zat.

‘Een derde! Een derde! Hoeveel gewond?’

‘Acht.’

‘Het grootste deel van de rest! Tegen hoeveel?’

‘Al met al waren het er zes…’

‘O ja?’ De hoofdlector sloeg met zijn vuisten op tafel en boog zich over de ineenkrimpende superieur heen. ‘Twee, had ik gehoord. Twee!’ krijste hij, en hij ijsbeerde weer verder rond de tafel, ‘en allebei wilden! Twee, heb ik gehoord! Een blanke en een zwarte, en die zwarte was een vrouw! Een vrouw!’ Hij schopte woest tegen de stoel naast die van Goyle. ‘En erger nog, er waren talloze getuigen van die afgang! Zei ik niet dat het discreet moest? Welk deel van het woord discreet begrijp je niet, Goyle?’

‘Maar hoofdlector, de omstandigheden maakten het onmogelijk…’

‘Onmogelijk?’ Sults krijsende stem ging nog een octaaf hoger. ‘Onmogelijk? Hoe durf je te komen met onmógelijk, Goyle? Ik vraag om discretie, en jij begint een verdomde slachtpartij in de halve Agriont, en op de koop toe mislukt die ook nog eens! We staan voor gek! Erger nog, we hebben ons zwak getoond! Mijn vijanden in de Gesloten Raad zullen deze farce meteen in hun voordeel gebruiken. Marovia zaait al onrust, die ouwe windhoos, jammerend over vrijheid en strakkere regels en weet ik wat! Verdomde advocaten! Als zij hun zin kregen, kregen we helemaal niks meer voor elkaar! En jij werkt eraan mee, Goyle! Ik probeer tijd te winnen en mijn verontschuldigingen aan te bieden en alles een positieve draai te geven, maar een drol is een drol, hoe je hem ook draait! Heb je enig idee van de schade die je hebt aangericht? Van de maanden werk die je ongedaan hebt gemaakt?’

‘Maar, hoofdlector, zijn ze nu niet uit de stad vertrokken…’

‘Ze komen terug, stommeling! Hij heeft niet al die moeite gedaan om zomaar te vertrekken, sukkel! Ja, ze zijn weg, idioot, en ze hebben de antwoorden meegenomen! Wie ze zijn, wat ze willen, wie erachter zit! Vertrokken? Vertrokken? Verdomme, Goyle!’

‘Ik voel me ellendig, Eminentie.’

‘Je bént een ellendeling!’

‘Ik kan alleen maar mijn verontschuldigingen aanbieden.’

‘Je hebt geluk dat je dat niet boven een laag vuurtje doet!’ sneerde Sult walgend. ‘Ga uit mijn ogen!’

Goyle wierp een blik van intense haat op Glokta terwijl hij de kamer uit sloop. Dag, superieur Goyle, dag. De woede van de hoofdlector had niet op een waardiger kandidaat kunnen vallen. Glokta kon een heel klein glimlachje niet onderdrukken toen hij hem nakeek.

‘Valt er wat te lachen?’ Sults stem was ijzig terwijl hij zijn witgehandschoende hand met de fonkelende paarse steen om zijn vinger uitstak.

Glokta bukte om de steen te kussen. ‘Natuurlijk niet, Eminentie.’

‘Mooi, want er valt niks te lachen! Sleutels?’ sneerde hij. ‘Verhaaltjes? Schriftrollen? Hoe heb ik toch ooit naar dat gezwets van je kunnen luisteren?’

‘Ik weet het, hoofdlector, mijn verontschuldigingen.’ Glokta liet zich nederig in de stoel zakken die Goyle net had verlaten.

‘O, jij verontschuldigt je ook al? Iedereen verontschuldigt zich maar! Wat heb ik daaraan? Minder verontschuldigingen en meer succes, dat heb ik nodig! En dan te bedenken dat ik zulke hoge verwachtingen van je had! Maar toch, we moeten roeien met de riemen die we hebben.’

En dat betekent? Maar Glokta zweeg.

‘We hebben problemen. Heel ernstige problemen, in het zuiden.’

‘Het zuiden, hoofdlector?’

‘Dagoska. De situatie daar is ernstig. Gurkense troepen stromen naar het schiereiland. Ze zijn al met tien tegen één in de meerderheid tegen ons garnizoen, en al onze manschappen zitten in het noorden. Er zijn nog drie regimenten van de Koninklijke Lijfwacht in Adua, maar nu de boeren rebelleren in de helft van Midderland, kunnen ze daar niet weg. Superieur Davoust hield me in wekelijkse brieven op de hoogte. Hij trad op als mijn ogen, Glokta, begrijp je dat? Hij vermoedde dat er een samenzwering gaande was in de stad. Een samenzwering met de bedoeling om Dagoska aan de Gurken uit te leveren. Drie weken geleden hielden zijn brieven op te komen, en gisteren hoorde ik dat Davoust is verdwenen. Verdwenen! Een superieur van de Inquisitie! Van de aardbodem verdwenen! Ik ben blind, Glokta. Ik tast in het duister op een zeer cruciaal moment! Ik heb daar iemand nodig die ik kan vertrouwen, begrijp je?’

Glokta's hart ging tekeer. ‘Mij?’

‘O, je leert snel,’ sneerde Sult. ‘Jij bent de nieuwe superieur van Dagoska.’

‘Ik?’

‘Hartelijk gefeliciteerd met je promotie, maar vergeef me als we het feestje bewaren tot een rustiger moment! Jij, Glokta, jij!’ De hoofdlector boog zich over hem heen. ‘Ga naar Dagoska en wroet rond. Zoek uit wat er met Davoust is gebeurd. Wied de tuin daar. Graaf alle ontrouw uit. Alles en iedereen. Leg ze het vuur na aan de schenen! Ik moet weten wat daar aan de hand is, ook al moet je de gouverneur roosteren tot de reuzel eraf druipt!’

Glokta slikte. ‘De gouverneur roosteren?’

‘Hoor ik hier een echo?’ grauwde Sult, die zich nog verder vooroverboog. ‘Zoek de verrotting op en snij hem uit! Hak hem af! Brand hem weg! Alles, waar dan ook! Neem zelf de leiding over de verdediging van de stad als het moet. Jij was vroeger soldaat!’ Hij stak zijn hand uit en schoof een vel papier over de tafel. ‘Dit is de promotiebrief van de koning, ondertekend door alle twaalf leden van de Gesloten Raad. Alle twaalf. Ik heb bloed moeten zweten om dit te krijgen. Binnen de stad Dagoska heb je een volmacht.’

Glokta staarde naar het document. Een enkel vel roomkleurig papier, met zwarte letters en een enorm rood zegel onderaan. Ondergetekenden verlenen de trouwe dienaar van zijne majesteit, superieur Sand dan Glokta, volledig gezag en autoriteit… Enkele alinea's in een net handschrift, met twee rijen namen eronder. Spinnenpoten, sierlijke krullen, bijna onleesbare krabbels. Hoff, Sult, Marovia, Varuz, Halleck, Burr, Torlichorm en de rest. Machtige namen. Glokta voelde zich duizelig toen hij het document in zijn trillende handen nam. Het voelde zwaar.

‘Laat het niet naar je hoofd stijgen! Je moet nog altijd voorzichtig zijn. We kunnen ons geen schande meer veroorloven, maar de Gurken moeten tegen elke prijs buitengehouden worden, in ieder geval tot die toestand in Angland is opgelost. Tegen elke prijs, begrepen?’

Ik begrijp het. Een functie in een stad omgeven door vijanden en vol verraders, waar één superieur al op mysterieuze wijze is verdwenen. Het is eerder een mes in mijn rug dan een promotie, maar we moeten roeien met de riemen die we hebben. ‘Ik begrijp het, hoofdlector.’

‘Mooi. Hou me op de hoogte. Ik wil overspoeld worden door brieven van jou.’

‘Natuurlijk.’

‘Je hebt twee practici, toch?’

‘Ja, Eminentie. Vorst en Severard, allebei heel…’

‘Lang niet genoeg! Je zult daar niemand kunnen vertrouwen, zelfs de Inquisitie niet.’ Sult scheen er even over na te denken. ‘Voorál de Inquisitie niet. Ik heb nog zes anderen met bewezen vaardigheden voor je uitgekozen, onder wie practicus Vitari.’

Dat mens gaat me op de vingers kijken? ‘Maar, hoofdlector…’

‘Niks te maren, Glokta!’ siste Sult. ‘Waag het niet met maren te komen, niet vandaag! Je bent nog niet half zo kreupel als je zou kunnen zijn! Nog niet half zo kreupel, begrepen?’

Glokta boog zijn hoofd. ‘Mijn verontschuldigingen.’

‘Je denkt na, hè? Ik zie de radertjes draaien. Je denkt dat je geen mensen van Goyle voor je voeten wilt hebben? Nou, voordat ze voor hem ging werken, werkte ze voor mij. Een Styriaan, uit Sipano. Kil als de sneeuw, die mensen, en zij is de koudste, kan ik je wel vertellen. Dus je hoeft je geen zorgen te maken. Niet over Goyle, in ieder geval.’ Nee, alleen over jou, en dat is veel erger.

‘Het zal me een eer zijn haar bij me te hebben.’ Ik zal verrekte voorzichtig zijn.

‘Voel je zo geëerd als je wilt, maar stel me niet teleur! Als je hier een potje van maakt, zal dat stuk papier niet genoeg zijn om je te redden. Er ligt een schip te wachten in de haven. Vertrek. Nu.’

‘Natuurlijk, Eminentie.’

Sult draaide zich om en beende naar het raam. Glokta stond stilletjes op, schoof zachtjes zijn stoel onder de tafel, schuifelde geruisloos door de kamer. De hoofdlector stond nog steeds met zijn handen op zijn rug bij het raam toen Glokta heel voorzichtig de deuren achter zich dichttrok. Pas toen ze dichtklikten, besefte hij dat hij zijn adem had ingehouden.

‘Hoe ging het?’

Glokta draaide zich abrupt om, en zijn nek klikte pijnlijk. Vreemd toch dat ik dat nooit eens afleer. Practicus Vitari hing nog altijd in haar stoel en keek met vermoeide ogen naar hem op. Ze scheen zich niet bewogen te hebben, al die tijd dat hij binnen was. Hoe ging het? Hij liet zijn tong door zijn mond gaan, over zijn tandvlees, en dacht erover na. Dat valt nog te bezien. ‘Het was interessant,’ zei hij uiteindelijk. ‘Ik ga naar Dagoska.’

‘Dat had ik gehoord.’ De vrouw had inderdaad een accent, nu hij erop lette. Een klein spoortje van de Vrijsteden.

‘Ik heb begrepen dat jij met me meegaat.’

‘Dat heb ik ook begrepen.’ Maar ze kwam niet in beweging.

‘We hebben een beetje haast.’

‘Weet ik.’ Ze stak haar hand uit. ‘Kunt u me helpen opstaan?’

Glokta trok zijn wenkbrauwen op. Lang geleden dat iemand me dat heeft gevraagd. Hij kwam half in de verleiding nee te zeggen, maar uiteindelijk stak hij zijn hand uit, al was het maar om het nieuwtje. Haar vingers sloten zich om die van hem en trokken. Ze had haar ogen samengeknepen en hij hoorde haar sissend ademhalen terwijl ze zich langzaam uit de stoel vouwde. Het deed pijn dat ze zo aan hem trok, in zijn arm, in zijn rug. Maar zij heeft meer pijn. Achter haar masker, daar was hij vrij zeker van, knarste ze op haar tanden. Ze bewoog haar ledematen een voor een, voorzichtig, niet zeker van wat er pijn zou gaan doen en hoeveel. Glokta kon een glimlach niet onderdrukken. Een routine die ik zelf elke ochtend doorsta. Vreemd boeiend om het iemand anders eens te zien doen.

Uiteindelijk stond ze, met haar verbonden hand tegen haar ribben gedrukt. ‘Kun je lopen?’ vroeg Glokta.

‘Het komt wel goed.’

‘Wat is er gebeurd? Honden?’

Ze lachte blaffend. ‘Nee. Een grote Noordman heeft me in elkaar geslagen.’

Glokta snoof. Nou, ze is in ieder geval openhartig. ‘Zullen we?’

Ze keek naar zijn wandelstok. ‘U hebt er zeker niet zo eentje over, hè?’

‘Ik vrees van niet. Ik heb er maar één, en zonder kan ik niet lopen.’

‘Ik weet hoe u zich voelt.’

Niet helemaal. Glokta draaide zich om en begon weg te strompelen bij de werkkamer van de hoofdlector. Niet helemaal. Hij hoorde de vrouw achter zich aan hobbelen. Vreemd boeiend, dat iemand mij nu eens probeert bij te houden. Hij versnelde zijn pas, ook al deed het pijn. Maar zij heeft meer pijn.

Terug naar het zuiden, dus. Hij likte over zijn tandvlees. Niet bepaald een plek van gelukkige herinneringen. Vechten tegen de Gurken, na wat het me de vorige keer heeft gekost. Onkruid wieden in een stad waar niemand te vertrouwen is, vooral degenen die gestuurd worden om me te helpen. Ploeteren in de hitte en het stof, aan een ondankbare taak die bijna zeker zal mislukken. En mislukking zal hoogstwaarschijnlijk mijn dood betekenen.

Hij voelde zijn wang en ooglid trillen. Onder de handen van de Gurken? Onder de handen van samenzweerders tegen de kroon? Onder de handen van zijne eminentie of zijn agenten? Of zal ik gewoon verdwijnen, net als mijn voorganger? Heeft één man ooit zoveel te kiezen gehad uit manieren om te sterven? Zijn mondhoek krulde op. Ik sta te popelen.

Diezelfde vraag kwam bij hem boven, steeds opnieuw, maar hij had er nog steeds geen antwoord op.

Waarom doe ik dit?

Waarom?