Oude vrienden

Er werd luid op de deur geklopt, en Glokta tilde met een ruk zijn hoofd op, waardoor zijn linkerooglid plotseling begon te trillen. Wie klopt er verdomme op dit tijdstip aan? Vorst? Severard? Of iemand anders? Superieur Goyle, misschien, die bij me op bezoek komt met zijn circusgedrochten? Heeft de hoofdlector alweer genoeg van zijn tamme kreupele? Je kan niet direct zeggen dat het feestmaal volgens plan is verlopen, en zijne eminentie is niet bepaald het vergevingsvolle type. Drijvend lijk gevonden bij de haven…

Er werd nog eens geklopt. Luid geklop, vol zelfvertrouwen. Het soort geklop dat eist dat de deur wordt geopend, voordat die wordt ingetrapt. ‘Ik kom al!’ riep hij, en zijn stem sloeg een beetje over terwijl hij zich met bibberige benen uit zijn stoel hees. ‘Ik kom al!’ Hij greep zijn wandelstok en hinkte naar de voordeur, haalde diep adem en prutste met de grendel.

Het was Vorst niet, of Severard. En ook niet Goyle of een van zijn uitzonderlijke practici. Het was iemand die hij helemaal niet had verwacht. Glokta trok zijn wenkbrauw op en leunde tegen de deurpost. ‘Majoor West, wat een verrassing.’

Soms als oude vrienden elkaar tegenkomen, is het meteen weer zoals het al die jaren daarvoor was. De vriendschap wordt hervat, onaangetast, alsof er geen onderbreking is geweest. Soms, maar nu niet. ‘Inquisiteur Glokta,’ mompelde West aarzelend en slecht op zijn gemak, beschaamd. ‘Sorry dat ik je zo laat lastigval.’

‘Geen probleem,’ zei Glokta ijzig formeel.

De majoor kromp bijna ineen. ‘Mag ik binnenkomen?’

‘Natuurlijk.’ Glokta sloot de voordeur achter hen en hinkte achter majoor West aan zijn eetkamer in. De majoor perste zich in een van de stoelen, en Glokta nam een andere. Ze zaten daar even tegenover elkaar, zonder iets te zeggen. Wat wil hij, verdomme, en dan nog wel op dit tijdstip, of wanneer dan ook? Glokta bekeek het gezicht van zijn oude vriend in de weerschijn van het vuur en de ene, flakkerende kaars. Nu hij hem duidelijker kon zien, besefte hij dat West was veranderd. Hij ziet er oud uit. Zijn haren werden dunner bij zijn slapen en grijs rond zijn oren. Zijn gezicht was bleek, afgetrokken, een beetje hol. Hij ziet er ongerust uit. Uitgeput. Dicht op het randje. West keek om zich heen naar de gewone kamer, het gewone vuur, het gewone meubilair en toen behoedzaam naar Glokta, maar daarna snel weer naar de vloer. Nerveus, alsof hem iets dwarszat. Hij lijkt slecht op zijn gemak. En terecht.

Hij scheen niet van plan te zijn de stilte te doorbreken, dus deed Glokta dat maar voor hem. ‘Zo, en hoe lang is het geleden? Behalve die avond in de stad, en die kunnen we niet echt meetellen, hè?’

De herinnering aan die onfortuinlijke ontmoeting hing even als een scheet tussen hen in, maar toen schraapte West zijn keel. ‘Negen jaar.’

‘Negen jaar. Stel je voor. Negen jaar sinds we op de richel stonden, twee oude vrienden, uitkijkend over de rivier, naar de brug en al die Gurken aan de overkant. Het lijkt wel een heel leven geleden. Negen jaar. Ik weet nog dat je me smeekte om niet naar beneden te gaan, maar ik wilde er niets van weten. Wat was ik een stommeling, hè? Ik dacht dat ik onze enige hoop was. Dacht dat ik onkwetsbaar was.’

‘Je hebt ons allemaal gered die dag; het hele leger.’

‘O ja? Wat fijn. Ik denk dat als ik op die brug was gesneuveld, er nu overal standbeelden van me hadden gestaan. Jammer eigenlijk dat ik dat niet deed. Jammer voor iedereen.’

West grimaste en verschoof in zijn stoel, en hij leek steeds minder op zijn gemak. ‘Ik heb later nog naar je gezocht…’ mompelde hij.

Je hebt naar me gezocht? Wat onvoorstelbaar nobel van je. Een echte vriend. Ik had er alleen verdomd weinig aan, weggesleept in helse pijn met mijn benen tot gehakt geslagen. En dat was nog maar het begin. ‘Je bent hier niet om het over vroeger te hebben, West.’

‘Nee… Nee, dat klopt. Het gaat om mijn zus.’

Glokta zweeg even. Dat antwoord had hij beslist niet verwacht. ‘Ardee?’

‘Ardee, ja. Ik ga binnenkort naar Angland en… ik hoopte dat jij misschien een beetje op haar zou kunnen passen terwijl ik weg ben.’ Wests ogen schoten nerveus naar hem toe. ‘Je kon altijd goed met vrouwen omgaan… Sand.’ Glokta grimaste bij het horen van zijn voornaam. Niemand noemde hem nog zo. Niemand behalve mijn moeder. ‘Jij wist altijd precies wat je moest zeggen. Weet je nog, de drie zusjes? Hoe heetten ze ook alweer? Ze aten allemaal uit je hand.’ West glimlachte, maar Glokta kon het niet opbrengen.

Hij wist het nog, maar de herinnering was nu zwak en kleurloos, vervaagd. De herinneringen van een andere man. Een dode man. Mijn leven begon in Gurkhul, in de gevangenis van de keizer. De herinneringen sindsdien zijn veel echter. Languit in bed als een lijk toen ik terugkwam, in het donker, wachtend op vrienden die nooit kwamen. Hij keek naar West en wist dat zijn blik gruwelijk kil was. Denk je dat je me voor je kunt winnen met je eerlijke gezicht en je geklets over vroeger? Als een weggelopen hond die eindelijk trouwhartig weer thuiskomt? Ik weet wel beter. Je stinkt, West. Je stinkt naar verraad. Die herinnering is tenminste wel van mij.

Glokta liet zich langzaam achteroverzakken in zijn stoel. ‘Sand dan Glokta,’ mompelde hij, alsof hij zich een naam herinnerde die hij ooit had gekend. ‘Wat zou er toch van hem zijn geworden, hè, West? Je weet wel, die vriend van je, die knappe jongeman, trots, moedig? Magisch effect op de vrouwtjes? Geliefd en gerespecteerd door iedereen, op weg naar grootse dingen? Waar is hij toch gebleven?’

West keek hem verwonderd en onzeker aan en zei niets.

Glokta boog zich plotseling naar hem toe, met zijn vingers gespreid op tafel en zijn lippen opgetrokken om zijn verwoeste gebit te tonen. ‘Dood! Hij is gesneuveld op die brug! En wat is er over? Een wrak, verdomme, met zijn naam! Een strompelende, schuifelende schim! Een kreupel spook, dat zich aan het leven vastklampt zoals de stank van pis aan een bedelaar blijft hangen. Hij heeft geen vrienden, dat walgelijke restant van een man, en die wil hij ook niet! Ga weg, West! Ga terug naar Varuz, en Luthar, en de rest van die leeghoofdige klootzakken! Hier is niemand die jij kent!’ Glokta's lippen trilden en spuugden van walging. Hij wist niet zeker van wie hij meer walgde: van West, of van zichzelf.

De majoor knipperde met zijn ogen en zijn kaakspieren bewogen zwijgend. Hij stond beverig op. ‘Het spijt me,’ zei hij over zijn schouder.

‘Zeg op!’ schreeuwde Glokta, die hem vlak voor de deur staande hield. ‘De anderen, die bleven bij me zolang ik nuttig was, zolang ik onderweg was naar boven. Dat heb ik altijd geweten. Ik stond er niet zo van te kijken dat ze niks meer met me te maken wilden hebben toen ik terugkwam. Maar jij, West, ik dacht altijd dat jij een betere vriend was, een beter mens. Ik dacht altijd dat jij in ieder geval – alleen jij – nog wel bij me op bezoek zou komen.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Maar ik had het mis.’ Glokta draaide zich om, keek fronsend naar het vuur en wachtte op het geluid van de voordeur die dichtging.

‘Heeft ze je dan niks verteld?’ Glokta keek om. ‘Wie?’

‘Je moeder.’

Hij snoof. ‘Mijn moeder? Wat moest ze me vertellen?’

‘Ik ben wél geweest. Twee keer. Zodra ik hoorde dat je terug was, ben ik gekomen. Je moeder stuurde me weg bij de poort van jullie landgoed. Ze zei dat je te ziek was om bezoek te ontvangen, dat je hoe dan ook niks meer met het leger te maken wilde hebben, en vooral niet met mij. Ik ben een paar maanden later nog een keer geweest. Ik vond dat ik je dat wel schuldig was. Die keer kwam er een bediende om me weg te sturen. Later hoorde ik dat je bij de Inquisitie was gegaan en naar Angland was vertrokken. Ik heb je uit mijn hoofd gezet… tot we elkaar zagen… die avond in de stad…’ West liet zijn stem wegsterven.

Het duurde even voordat zijn woorden tot Glokta doordrongen, en toen het zover was, besefte Glokta dat zijn mond openhing. Zo simpel. Geen samenzwering. Geen web van verraad. Hij kon bijna lachen om de stommiteit ervan. Mijn moeder stuurde hem weg bij de poort, en ik had er nooit vraagtekens bij dat er niemand kwam. Ze heeft West altijd gehaat. Een zeer ongeschikte vriend, ver beneden de stand van haar lieve zoon. Ongetwijfeld heeft ze hem altijd de schuld gegeven voor wat mij is overkomen. Ik had het moeten weten, maar ik had het te druk met zwelgen in mijn pijn en verbittering. Te druk met tragisch zijn. Hij slikte. ‘Je bent dus wel geweest?’

West haalde zijn schouders op. ‘Voor wat het waard is.’

Nou. Wat kunnen we anders, behalve beter ons best doen? Glokta knipperde met zijn ogen en haalde diep adem. ‘Ik eh, het spijt me. Vergeet wat ik heb gezegd, als je dat kunt. Alsjeblieft, ga zitten. Je zei iets over je zus.’

‘Ja. Ja, mijn zus.’ West liep onhandig terug naar zijn stoel, met zijn ogen op de vloer gericht, en zijn gezicht nam weer die ongeruste, schuldbewuste uitdrukking aan. ‘We gaan binnenkort naar Angland, en ik weet niet wanneer ik terugkom… of ik wel terugkom, denk ik… Ze heeft geen vrienden in de stad en, nou… Ik geloof dat je haar een keer hebt ontmoet, bij ons thuis.’

‘Natuurlijk, en heel recent ook nog, zelfs.’

‘O ja?’

‘Ja. Ze was in het park met onze gezamenlijke vriend, kapitein Luthar.’

West werd nog bleker. Er zit hier meer achter dan hij mij vertelt. Maar Glokta had nog geen trek om met zijn klompvoet tegen zijn ene vriendschap te schoppen, niet zo snel nadat die was herboren. Hij hield zijn mond, en even later vertelde de majoor verder.

‘Het leven is… zwaar voor haar geweest. Ik had er iets aan kunnen doen. Ik had er iets aan moeten doen.’ Hij staarde ellendig neer op de tafel en er trok een nare, spastische trek over zijn gezicht. Ik ken die. Een van mijn eigen favorieten. Zelfminachting. ‘Maar ik besloot andere dingen voorrang te geven, deed mijn best om het allemaal te vergeten en te doen alsof alles in orde was. Ze heeft geleden, en dat is mijn schuld.’ Hij hoestte en slikte moeizaam. Zijn lip begon te trillen en hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht. ‘Mijn schuld… Als haar iets zou overkomen…’ Zijn schouders schudden stilletjes, en Glokta trok zijn wenkbrauwen op. Hij was het natuurlijk wel gewend dat mannen huilden in zijn bijzijn. Maar meestal moet ik ze dan minstens eerst de instrumenten laten zien.

‘Kom op, Collem, dit is niks voor jou.’ Hij stak zijn hand langzaam over de tafel, trok hem terug, maar klopte zijn snikkende vriend toen toch onhandig op zijn schouder. ‘Je hebt fouten gemaakt, maar dat doen we toch allemaal? Het ligt achter je, en je kunt er niets meer aan veranderen. Er zit niks anders meer op dan te proberen je best te doen, hè?’ Hè? Ben ik dat, die dat zegt? Inquisiteur Glokta, trooster van de ongelukkigen? Maar West leek getroost. Hij keek op, veegde zijn loopneus af en staarde met vochtige ogen hoopvol naar Glokta op.

‘Je hebt gelijk, je hebt natuurlijk gelijk. Ik moet het goedmaken! Wil je me helpen, Sand? Wil jij een oogje op haar houden als ik weg ben?’

‘Ik zal voor haar doen wat ik kan, Collem, je kunt op me rekenen. Ik was er ooit trots op je mijn vriend te kunnen noemen, en… ik zou dat weer zijn.’ Vreemd, maar Glokta voelde bijna een traan in zijn eigen oog. Ik? Echt? Inquisiteur Glokta, betrouwbare vriend? Inquisiteur Glokta, beschermer van kwetsbare jongedames? Hij lachte bijna hardop bij het idee, maar toch was het zo. Hij had nooit gedacht dat hij een vriend nodig had, maar het voelde fijn.

‘Hollit,’ zei Glokta.

‘Hè?’

‘Die drie zusjes. Ze heetten Hollit.’ Hij grinnikte in zichzelf toen de herinnering wat duidelijker naar boven kwam. ‘Ze hadden iets met schermen. Waren er dol op. Iets aan het zweet, misschien.’

‘Ik geloof dat ik er daarom ook mee ben begonnen.’ West lachte, maar toen vertrok zijn gezicht alsof hij zich iets probeerde te herinneren. ‘Hoe heette onze kwartiermeester toch ook alweer? Hij had iets met de jongste, was gek van jaloezie. Hoe heette die kerel toch, verdomme? Dikke vent.’

Het kostte Glokta niet veel moeite zich die naam voor de geest te halen. ‘Ruis. Salem Ruis.’

‘Ruis, dat was het! Ik was hem helemaal vergeten. Ruis! Die man kon als geen ander een verhaal vertellen. We zaten wel eens de hele nacht naar hem te luisteren, allemaal slap van het lachen! Wat zou er toch van hem zijn geworden?’

Glokta zweeg even. ‘Ik geloof dat hij bij het leger is weggegaan… om koopman te worden of zo.’ Hij wuifde een wegwerpgebaar. ‘Ik heb gehoord dat hij naar het noorden is verhuisd.’