Hoe honden worden getraind

Practicus Vorst stond bij de muur, volkomen roerloos, volkomen stil, amper zichtbaar in de diepe schaduwen, bijna als een deel van het gebouw. De albino had zich al meer dan een uur geen centimeter bewogen, had zijn voeten niet verplaatst, had niet met zijn ogen geknipperd, had voor zover Glokta had kunnen waarnemen niet geademd en had zijn blik op de straat voor hen gericht gehouden.

Glokta zelf vloekte, verplaatste onbehaaglijk zijn gewicht, krabde op zijn hoofd en zoog op zijn tandvlees. Waar blijven ze toch? Nog een paar minuten en ik val in slaap, lazer ik in dat stinkende kanaal en verzuip. Wat passend zou dat zijn. Hij keek naar het olieachtige, stinkende water dat onder hem klotste en rimpelde. Drijvend lijk gevonden bij de haven, opgezwollen door het zeewater en volkomen onherkenbaar…

Vorst raakte in het donker zijn arm aan en wees met een dikke witte vinger langs de straat. Drie mannen kwamen langzaam hun kant op, lopend met de licht gebogen benen van mensen die gewend zijn veel aan boord van een schip te zijn en hun evenwicht te bewaren op een bewegend dek. Dus dat is de helft van ons groepje. Beter laat dan nooit. De drie zeelieden liepen tot halverwege de brug over het kanaal en bleven daar staan wachten, niet meer dan twintig passen verderop. Glokta hoorde de toon van hun gesprek: brutaal, vol zelfvertrouwen, gewone accenten. Hij schuifelde wat verder achteruit in de schaduwen van het gebouw.

Nu klonken er voetstappen van de andere kant; gehaaste voetstappen. Er verschenen nog twee mannen, die snel de straat door liepen. Een ervan, een heel lange, magere vent in een duur uitziende bontjas, keek wantrouwig om zich heen. Dat moet Gofred Hornlach, seniormanufacturier zijn. Onze man. Zijn metgezel droeg een zwaard op zijn heup en torste een grote houten kist mee op zijn schouder. Dienaar, lijfwacht of allebei. Hij is niet van belang. Glokta voelde de haartjes achter in zijn nek overeind komen toen ze de brug naderden. Hornlach wisselde enkele woorden met een van de zeelui, een man met een lange bruine baard.

‘Klaar?’ fluisterde hij naar Vorst. De practicus knikte.

‘Blijf staan!’ riep Glokta uit volle borst, ‘in naam van zijne majesteit!’ Horlachs dienaar draaide zich abrupt om, liet met een knal de kist op de brug vallen en greep naar zijn zwaard. Er klonk een zachte ploink uit de schaduwen aan de andere kant van de weg. De dienaar keek verbaasd, snoof en viel voorover op zijn gezicht. Practicus Vorst beende snel de schaduwen uit de weg op.

Hornlach staarde met grote ogen naar het lijk van zijn lijfwacht en vervolgens naar de enorme albino. Hij wendde zich tot de zeelieden. ‘Help me!’ riep hij. ‘Hou hem tegen!’

Hun leider glimlachte terug. ‘Ik denk het niet.’ Zijn twee metgezellen versperden zonder veel haast de brug. De manufacturier wankelde weg en zette een onvaste stap naar de schaduwen aan deze kant van het kanaal. Severard verscheen in een deuropening voor hem, met zijn boog tegen zijn schouder. Vervang die boog door een bos bloemen en hij zou eruitzien alsof hij onderweg was naar een bruiloft. Je zou nooit denken dat hij net iemand had vermoord.

Omsingeld als hij was kon Hornlach alleen maar stompzinnig om zich heen kijken, met grote ogen van angst en verbazing, toen de twee practici naderden, met Glokta hinkend achter hen aan. ‘Maar ik heb jullie betaald!’ riep Hornlach wanhopig naar de zeelui.

‘Je hebt me betaald voor een overtocht,’ zei hun kapitein. ‘Loyaliteit kost extra.’

Practicus Vorsts grote witte hand kwam met een klap op de schouder van de koopman terecht en dwong hem op zijn knieën. Severard wandelde naar de lijfwacht toe, stak de vuile punt van zijn laars onder het lijk en rolde het om. Het lijk staarde met glazige ogen de nachtlucht in, en er stak een pluim van een schicht uit zijn nek. Het bloed rondom zijn mond zag er in het maanlicht zwart uit.

‘Dood,’ gromde Severard, volkomen overbodig.

‘Dat krijg je, met een schicht door je nek,’ zei Glokta. ‘Ruim hem even op, wil je?’

‘U zegt het maar.’ Severard pakte de lijfwacht bij zijn voeten en sleepte hem naar het hoogste punt van de brug, waar hij hem onder zijn armen greep en met een grom over de brugleuning kieperde. Zo soepel, zo netjes, zo geoefend. Je kunt zien dat hij het vaker heeft gedaan. Er klonk een plons toen het lijk in het slijmerige water viel. Vorst had inmiddels Hornlachs handen stevig achter zijn rug gebonden en hem een zak over zijn hoofd getrokken. De gevangene piepte door de jutezak toen hij overeind werd gehesen. Glokta schuifelde naar de drie zeelui toe en merkte dat zijn been gevoelloos was van het lange staan in het steegje.

‘En daar zijn we dan,’ zei hij terwijl hij een zware beurs uit zijn binnenzak opdiepte. Hij hield die net boven de wachtende hand van de kapitein. ‘Vertel eens, wat is er vannacht gebeurd?’

De oude zeeman glimlachte, waarbij zijn verweerde gezicht plooide als laarzenleer. ‘Mijn lading begon te verrotten, dus moesten we met het eerste uitgaande tij vertrekken. Ik had hem dat verteld. We hebben gewacht en gewacht, de halve nacht bij dat stinkende kanaal gestaan, maar geloof het of niet, die klootzak kwam niet opdagen.’

‘Heel goed. Dat is het verhaal dat ik in Westhaven zou vertellen, mocht iemand ernaar vragen.’

De kapitein keek gekwetst. ‘Zo is het gegaan, inquisiteur. Wat zou ik anders moeten vertellen?’

Glokta liet de beurs vallen en binnenin kletterden munten. ‘Met de complimenten van zijne majesteit.’

De kapitein woog de beurs op zijn hand. ‘Altijd een genoegen om zijne majesteit een dienst te bewijzen!’ Hij en zijn twee metgezellen draaiden zich met een brede, gele glimlach om en liepen weg over de kade.

‘Zo,’ zei Glokta. ‘Laten we maar gaan.’

‘Waar zijn mijn kleren?’ schreeuwde Hornbach, wiebelend in zijn stoel.

‘Ach, ja, dat spijt me. Ik weet dat het heel ongemakkelijk moet zijn, maar onder kleren kun je dingen verbergen. Als je een man zijn kleren laat behouden, laat je hem ook zijn trots behouden, zijn waardigheid, en allerlei andere dingen die je liever niet hebt. Ik ondervraag nooit een gevangene met zijn kleren aan. Ken je Salem Ruis nog?’

‘Wie?’

‘Salem Ruis. Een van je mensen. Een manufacturier. We hebben hem gesnapt bij het ontduiken van de belastingen van de koning. Hij heeft bekend en een paar namen genoemd. Ik wilde met ze praten, maar ze zijn allemaal overleden.’

De ogen van de koopman schoten heen en weer. Hij weegt zijn opties af, probeert te raden wat we misschien weten. ‘Mensen overlijden zo vaak.’

Glokta staarde naar het geschilderde lijk van Juvens achter zijn gevangene; rode verf bloedend over de muur. Mensen overlijden zo vaak. ‘Natuurlijk, maar doorgaans niet met zoveel geweld. Ik heb het idee dat iemand hen dood wilde hebben, dat iemand daar opdracht toe heeft gegeven. Ik heb het idee dat jij dat was.’

‘Je hebt geen bewijs! Geen enkel bewijs! Dit kun je niet maken!’

‘Bewijs betekent niks, Hornlach, maar ik zal je wat vertellen. Ruis heeft het overleefd. Hij zit toevallig een eindje verderop langs de gang, heeft geen vrienden meer over en kletst maar door, noemt alle namen van alle manufacturiers die hij kan bedenken; of die wij kunnen bedenken, wat dat aangaat.’ Samengeknepen ogen, maar geen antwoord. ‘We hebben hem gebruikt om Carpi te pakken.’

‘Carpi?’ vroeg de koopman, die probeerde zijn gezicht in de plooi te houden.

‘Je kent je huurmoordenaar toch nog wel? Een beetje een dikkige Styriaan? Acnelittekens? Vloekt nogal veel? We hebben hem ook. Hij heeft ons het hele verhaal verteld. Dat je hem had ingehuurd, hoeveel je hem hebt betaald, wat je hem had opgedragen. Het hele verhaal.’ Glokta glimlachte. ‘Hij heeft een uitstekend geheugen voor een moordenaar, zeer gedetailleerd.’

Nu werd de angst zichtbaar, slechts een spoortje, maar Hornlach herstelde zich goed. ‘Dit is een belediging aan mijn gilde!’ schreeuwde hij, met zoveel gezag als hij naakt en vastgebonden op een stoel kon opbrengen. ‘Mijn meester, Coster dan Kault, zal dit nooit toestaan, en hij is een goede vriend van superieur Kalyne!’

‘Kalyne kan doodvallen. Het is afgelopen met hem. Bovendien denkt Kault dat je veilig aan boord van dat schip zit, op weg naar Westhaven en ver buiten ons bereik. Ik denk niet dat je de komende weken al gemist zult worden.’ Het gezicht van de koopman hing nu slap. ‘Er kan een heleboel gebeuren in die tijd… een heleboel.’

Hornlachs tong gleed snel over zijn lippen. Hij keek schichtig op naar Vorst en Severard en boog zich een stukje voorover. Ach. Nu begint het onderhandelen. ‘Inquisiteur,’ zei hij op vleiende toon, ‘als ik in het leven één ding heb geleerd, dan is het dat iedereen iets wil. Iedereen heeft zijn prijs, ja? En wij hebben diepe zakken. Zeg het maar. Zeg het maar! Wat wilt u?’

‘Wat ik wil?’ vroeg Glokta, die zich naar voren boog tot een meer samenzweerderige afstand.

‘Ja. Waar gaat dit allemaal over? Wat wilt u?’ Hornlach glimlachte nu; een sluw, schuchter glimlachje. Wat enig, maar hier koop je je niet uit.

‘Ik wil mijn tanden terug.’

De glimlach van de koopman begon te vervagen.

‘Ik wil mijn been terug.’

Hornlach slikte.

‘Ik wil mijn leven terug.’

De gevangene was heel bleek geworden.

‘Nee? Misschien neem ik dan genoegen met jouw hoofd op een staak. Je hebt niks anders wat ik wil, hoe diep je zakken ook zijn.’ Hornlach trilde nu een beetje. Geen bravoure meer? Geen aanbiedingen? Dan kunnen we beginnen. Glokta pakte een vel papier op dat voor hem lag en las de eerste vraag voor. ‘Hoe heet u?’

‘Luister, inquisiteur, ik…’ Vorst sloeg met zijn vuist op tafel, en Hornlach kromp ineen in zijn stoel.

‘Beantwoord zijn vraag, verdomme!’ schreeuwde Severard in zijn gezicht.

‘Gofred Hornlach,’ piepte de koopman.

Glokta knikte. ‘Mooi. En u bent seniorlid van het Manufacturiersgilde?’

‘Ja, ja!’

‘Een van de onderbevelhebbers van magister Kault, in feite?’

‘Dat weet u heel goed!’

‘Hebt u samengespannen met andere manufacturiers om te frauderen tegen zijne majesteit de koning? Hebt u een moordenaar ingehuurd om met opzet tien onderdanen van zijne majesteit te vermoorden? Was u dat opgedragen door magister Coster dan Kault, het hoofd van het Manufacturiersgilde?’

‘Nee!’ schreeuwde Hornlach, en zijn stem sloeg over van paniek. Dat is niet het antwoord dat we nodig hebben. Glokta keek op naar practicus Vorst. De grote witte vuist zonk weg in de pens van de koopman, die een zucht slaakte en opzij zakte.

‘Mijn moeder heeft honden, weet je,’ zei Glokta.

‘Honden,’ siste Severard in het oor van de hijgende koopman terwijl hij hem weer rechtop zette in zijn stoel.

‘Ze is er dol op. Traint ze om allerlei kunstjes te doen.’ Glokta tuitte zijn lippen. ‘Weet je hoe honden worden getraind?’

Hornlach was nog niet op adem gekomen en hing in zijn stoel, met tranende ogen en nog niet in staat te praten. Nog steeds in dat stadium van de vis die net uit het water is getrokken. De mond gaat open en dicht, maar er komt geen geluid uit.

‘Herhaling,’ zei Glokta. ‘Herhalen, herhalen, herhalen. Je moet het beest honderd keer hetzelfde kunstje laten doen, en dan weer helemaal opnieuw. Het draait allemaal om herhaling. En als je wilt dat die hond op commando blaft, moet je niet krenterig zijn met de zweep. Jij gaat voor me blaffen, Hornlach, voor de Open Raad.’

‘Je bent gek!’ riep de manufacturier, starend met grote ogen. ‘Jullie zijn allemaal gek!’

Glokta glimlachte zijn tandvlees bloot. ‘Als je wilt. Als het helpt.’ Hij keek weer op het papier in zijn hand. ‘Hoe heet u?’

De gevangene slikte. ‘Gofred Hornlach.’

‘U bent seniorlid van het Manufacturiersgilde?’

‘Ja.’

‘Een van de onderbevelhebbers van magister Kault, in feite?’

‘Ja!’

‘Hebt u samengespannen met andere manufacturiers om te frauderen tegen zijne majesteit de koning? Hebt u een moordenaar ingehuurd om met opzet tien onderdanen van zijne majesteit te vermoorden? Was u dat opgedragen door magister Coster dan Kault, het hoofd van het Manufacturiersgilde?’

Hornlach keek wanhopig om zich heen. Vorst staarde terug. Severard staarde terug.

‘Nou?’ drong Glokta aan.

De koopman deed zijn ogen dicht. ‘Ja,’ jammerde hij.

‘Wat zegt u?’

‘Ja!’

Glokta glimlachte. ‘Uitstekend. Maar vertel eens. Hoe heet u?’