De Trog

Een kroniek als deze zou eindeloos kunnen zijn, want de verscheidenheid in de Sterrenhoop is, als je het verstandelijk berekent, oneindig groot. Wij hebben nog slechts tijd voor één bezoek. Dat moet een uitdovende wereld zijn, die in de Trog ronddrijft en nu zelden door de mens wordt bezocht.

Veel delen van de melkweg zijn helemaal uit ons overzicht weggelaten. We hebben een van de meest interessante niet genoemd, de Wacht Sector, die zowel aan de Trog als aan Sector Diamant grenst. Hij kijkt ook uit over de rand van onze melkweg naar de andere eiland-universa waar we nog heen moeten.

Wacht is een enorm gebied en het contact ermee is ongeregeld. Dit is vooral zo met de Grens Sterren die de laatste stipjes stof in onze melkweg vormen. Hier ondergaat de tijd een compressie, op zo'n manier dat het bij iedereen die er niet geboren is hallucinaties opwekt.

Men heeft instrumenten uitgestuurd in de gaping tussen de universa en de instrumenten zijn veranderd teruggekomen. Voor sommigen betekent dit dat de andere eiland-universa voor altijd buiten ons bereik blijven. Voor de optimisten betekent het dat ons daar een heel nieuw gebied van zintuiglijke ervaringen wacht, waar we nu nog niet naar kunnen gissen.

Binnen onze eigen Sterrenhoop kunnen we andere soorten verstoring van de orde der dingen vinden. Een planeet kan gevangen worden in zijn eigen grootheid. Dit lot bedreigt Dansson, en het heeft een oudere wereld al getroffen die in dat dun bevolkte deel van de ruimte drijft dat wij als de Trog kennen.

Volgens de legenden was deze wereld eens het kleine zaadje waaruit het interstellaire verkeer voortkwam. In de daarop volgende golven van ruimtereizen sinds de Eerste Periode, is men hem bijna vergeten. We beschouwen hem vandaag de dag - als we hem ons tenminste herinneren - met gemengde gevoelens, een kruising tussen een leeg heiligdom en een afvalhoop.

Eens vonden daar grote proefnemingen plaats: niet alleen de sterrenvaart, maar een proef van latere datum die zelfs veel verder-reikende gevolgen gehad zou kunnen hebben. Het was een poging boven het lichamelijke uit te stijgen; het resultaat was een mislukking, de poging een overwinning.

De planeet is verlaten en op een dood punt gekomen, naamloos nu op alle sterrenkaarten, behalve op de weinige die de sector millennia geleden in kaart brachten. Toch kan men zelfs in die stilstand een weerspiegeling opvangen van de overvloed en de vitaliteit, de bereidheid nieuwe dingen te proberen - om alles aan te durven - die misschien zijn voornaamste gift aan de Sterrenhoop was.

 

De weg liep stoffig naar beneden tussen bomen die net zo symmetrisch waren als paraplu's. De lengte ervan werd op een punt onderbroken door een muzikolom die aan de rand stond. Uit de verte was de kolom slechts een vlek in de lucht. Als er een bewust wezen naderde, stelde hun psyche hem in werking, hij tapte hun levenskracht af, en was dan evengoed te horen als te zien. Hun aanwezigheid deed hem opbloeien in een aangenaam geluid, instrumentaal of zang.

Dit hele gebied werd Ghinomon genoemd, want er leefde nu niemand, zelfs niet de vreemde kluizenaar Onrein. Het was overgeleverd aan het gras en het gewicht van de tijd. In deze dagen brachten slechts een of twee wilde geiten de muzikolom op gang, of ontlokte een langsschietende muis er in het voorbij gaan een akkoord aan.

Toen de oude Dandi Lashadusa kwam aanrijden, op haar baluchitherium begon de kolom te zoemen. Hij was niet meer dan een vage indigokleurige vlek in de lucht, nauwelijks zichtbaar, want hij stelde slechts een vastgelegd patroon voor, opgesloten in het weefsel van dat speciale stukje ruimte. Hij was ook een transsubstantio-ruimtelijke schrijn, het eeuwige deel van een wezen dat zich ontstoffelijkt had in muziek.

De baluchitherium hinnikte, liet haar kop zakken en niesde op de korrelige weg.

'Zachtjes, Lass,' zei Dandi tegen haar merrie, terwijl ze de aangroeiende akkoorden proefde die toenamen in volume toen zij naderbij kwam. Haar lange neus krulde van plezier alsof ze de melodie met de zenuwen van haar reukorgaan kon voelen. 

Gehoorzaam ging de baluchitherium langzamer lopen en draaide opzij naar een bosje varens, hoewel ze de indigo vlek in de gaten hield. Ze had graag dat dingen wel of niet bestonden, deze halfslachtige voorwerpen maakten haar onrustig, hoewel ze haar enorme eetlust niet deden afnemen.

Dandi klom langs haar ladder naar de grond, blij het oude stof onder haar voeten te voelen. Ze streek haar haar glad en rekte zich uit terwijl ze naar de muziek luisterde.

Ze sprak hardop tegen haar mentor die een halve wereld bij haar vandaan was, maar hij luisterde niet. Zijn geest sloot zich af voor haar gedachten en hij mompelde een duistere verklaring die wat hij wilde ophelderen verdoezelde.

'... zinloos te ontkennen dat het bijna onmogelijk is iets, hoe fout ook, te verbeteren dat zoveel traditie achter zich heeft. En de oorsprong van jouw kleine beetje metriek is inderdaad in zo'n oudheid geworteld dat we noodzakelijkerwijs moeten...'

'Shh, Mentor, kom uit je zwarte doos en vergeet je haat voor mijn 'metriek' een ogenblik,' zei Dandi Lashadusa terwijl ze haar gedachten in de zijne drong. 'Luister naar het beetje 'metriek' dat ik hier gevonden heb; kijk waar ik gekomen ben; laat je gekibbel met rust.'

Ze draaide haar ogen rond en bekeek de getaande rotsen vlakbij, de bruine streep van de weg, de zwart-witte grootsheid van de oude stad Oldorajo in de verte; ze deed dit allemaal voor hem, die vermoeiende oude vent. Haar mentor was blind, ging nooit verder uit zijn cel in Aeterbroe dan de zandige tuin, had lichamelijk dat groene kerkcomplex al meer dan een eeuw niet verlaten. Op haar vrouwelijke manier dacht ze dat hij verandering nodig had. Hemel, wat sloeg hij door! Zelfs nu slaagde hij erin haar te negeren en haar te berispen.

'... want besef, vrouw Lashadusa, dat er niemand gevonden kan worden die het kan erkennen als zijn voortbrengsel. Niemand maakte het of bedacht het, stukken ervan kwamen gewoon bij elkaar. Zelfs de oude generaties van mensen konden het niet hun eigendom noemen. Geen van hen weet wie het heeft samengesteld. Hier een element van een Spaanse pavan, daar een invloed van een Franse psalmwijs, hier een tintje van een vroeg-Engels kerstlied, daar een smaakje van een late Duitse koraal, allemaal primitief - ouder dan wij kunnen bevatten. En de fouten van jouw beetje metriek blijven niet beperkt tot vermenging...'

'Blijf dan in je zwarte doos als je niet wilt zien of horen,' zei Dandi. Ze kon zijn geest niet binnenkomen; het was het voorrecht van de mentor in haar geest te huizen, en in de geest van de weinige andere pupillen die hij had, over de aarde verspreid. Slechts de mentors hadden de macht in de geest van een ander te wonen - wat hen nogal vermoeiend maakte bij gelegenheden zoals deze, wanneer ze er niet uit wilden. Al meer dan zeventig eeuwen probeerde Dandi's mentor haar over te halen om te sterven in een klaagzang van zijn keuze (en van zijn hand). Laat haar sterven, ja, laat haar zichzelf duizendmaal transsubstatio-verruimtelijken! Zijn strijd was niet gericht tegen haar besluit, maar tegen haar smaak, die hij afschuwelijk vond. 

Dandi liet de baluchitherium grazen en liep van de muzikolom naar een heuvel. De kolom werd nog steeds gevoed door de psyche van haar rijdier en bleef spelen. De muziek was eenvoudig, met een terugkerende tonicadrieklanke baspartij die pessimisme deed veronderstellen. Hij leverde Dandi, die zeer bekwaam was in de muzikolomnologie, nog andere gegevens. Ze kon op een paar jaar nauwkeurig zeggen wanneer de stichter ervan gestorven was en ook wat voor een wezen, om het algemeen te zeggen, hij was geweest.

Dandi klom de heuvel op en keek om zich heen. In het zuiden, waar de weg naar toe liep waren lage heuvels, paarsig in het schaarse licht. Daar was haar huis. Eindelijk keerde ze terug, na omzwervingen die driehonderd eeuwen omvatten en het grootste deel van de aardbol.

Behalve de onzichtbare schoonheid van de stad Oldorajo in het westen was er slechts een punt dat ze herkende. Dat was de Ingekeerde. Hij scheen ongeveer tien kilometer verder als een regenboog boven de grond te hangen; alleen al het kijken ernaar maakte dat ze voelde dat ze dichterbij moest gaan.

Voor ze de baluchitherium riep luisterde Dandi nog eens naar het geluid van de muzikolom tot ze er zeker van was dat ze het precies in haar hoofd had. Het was alleen jammer dat haar oude dwaze wijze man het niet met haar wilde delen. Ze kon zijn gemelijke opmerkingen nog steeds als slib door haar geest voelen zweven.

'Luister je nu, mentor?'

'Hè? Een interessant punt is dat in 1556 in het Voor-Ingekeerde jouw zelfde kleine wijsje gevonden kan worden, verstopt in het Anglo-Geneefse Psalmboek van Knox, waar het met de derde Psalm verbonden was...'

'Saaie ouwe vis! Word wakker! Hoe kun je kritiek hebben op de manier waarop ik van plan ben te sterven, als je zelf zo'n bombastische manier van leven hebt?'

Deze keer hoorde hij haar woorden. Hij scheen zo dichtbij dat toen hij knorrig in de brug van zijn nijdige oude neus kneep, zij het ook voelde aan de hare.

'Wat ben je nu weer aan het doen Dandi?' vroeg hij.

'Als je geluisterd had zou je het weten. Hier ben ik, op de laatste Ghinomonvlakte voor ik bij Crotheria en mijn huis kom.' Ze liet haar blik weer over het landschap dwalen en hij nam het op, dronk het bijna gulzig in. Vele mentors werden al vroeg in hun leven blind, opgesloten in hun onderwater-monnikenleven; hun meest effectieve zicht kwam door de ogen van hun pupillen. 

Zijn beschouwing van wat ze zag verrijkte de hare. Hij kende de geschiedenis, de mythe achter dit verlaten land. Hij kon het vermoeide oude landschap vullen met beelden, waarmee hij haar blij maakte en verraste. Hij ging terug en weer vooruit terwijl hij haar de beelden liet zien: de Youdicanen, de Lombarden, het Ex-Europa-gezantschap, de Griten, de Risorgimento, de Ingekeerden - en de sleutelwoorden, kostuums, gewoonten, en courtisanes tolden kort door Dandi Lashadusa's geest. O, dacht ze bewonderend, wie zou waarlijk zonder deze priesterlijke, beestachtige, erudiete, onevenwichtige mentors kunnen leven?'

'Onevenwichtig?' vroeg hij toen hij haar vluchtige gedachte opving. 'Ik leef nu duizend jaar, zonder me al die tijd van de wereld af, om hier met mijn broeders gestampte vis te eten, geschiedenis te leren, rapporten te bestuderen, met mijn botten op de stenen te slapen - een nederig wezen, een wezen uit miljoenen, een mentor uit duizenden, en jouw oordeelsnormen zijn zo werelds dat je voor mij geen sterkere benaming kan vinden dan onevenwichtig?! Foei! Lashadusa, val me gedurende vijftig jaar niet meer lastig!'

De woorden piepten in haar hoofd alsof ze zelf sprak. Ze voelde zijn oude kaken spookachtig in haar eigen kaken bewegen en riep half kwaad, half lachend hardop: 'Dan ben ik allang dood!'

Hij schoot heilig verontwaardigd terug en antwoordde: 'En nog wat anders over jouw losbandige zwanezang -in het Geneefse Psalmboek van Marot en Beza van 1551, Oude Tijd, was het de begeleidende muziek van de honderdvierendertigste psalm. Net als jij, scheen het zich nooit ergens te kunnen vestigen!' Toen was hij verdwenen.

'Poe!' zei Dandi. Ze floot. 'Lass.'

Haar grote neushoornachtige wezen, dat een schouderhoogte van vijf en een halve meter had, kwam gehoorzaam aanwandelen. De muzikolom doofde toen de merrie hem verliet, werd zachter, nam tot gefluister af en was stil: alleen de purperen vlek bleef geluidloos achter in de eenzame lucht.

Lass liet haar grote Oligoceenkop zakken en wreef met haar neus langs de hand van haar meesteres. Ze klom langs de ladder op het benige rugvlak.

Ze gingen op weg naar de Ingekeerde, gesust door het eenvoudige en ingewikkelde gevoel van het leven.

De nacht begon nu te vallen. De zon maakte zich verborgen achter mistbanken klaar om onder te gaan. Maar Venus stond hoog aan de hemel: een fiere sikkel, viermaal zo groot als de maan was geweest voor de maan zich, steeds verder van de Aarde wegspiralend, uit de greep van zijn moeder had losgerukt en om de zon ging dansen als een tweede Mercurius. Gelijk daarmee was Venus door middel van gravito-tractie binnen de baan van de aarde gebracht zodat de twee zusterwerelden om elkaar draaiden terwijl ze draaiden om de zon.

Het stempel van die grote gebeurtenis was nog overal te zien; en niet alleen de tekenen ervan in de sikkel aan de hemel. Want Venus had een vreemde betovering over de harten van de mens gelegd en een meer indringende verandering in zijn genen. Zelfs toen haar atmosfeer zo veranderd was dat hij moeizaam was in te ademen, bleef het een vreemde wereld; tegen alle logica in, had hij zijn eigen kansen, zijn eigen mogelijkheden. Hij vormde de mens zoals de Aarde hem gevormd had.

Op Venus had de mens zich vernieuwd tot een nieuw geslacht.

En ze kweekten de zogenaamde Onreinen. Ze kweekten nieuwe planten, nieuwe vruchten, nieuwe wezens - oorspronkelijke en duplicaten van wezens die eonenlang niet op Aarde waren gezien. Van een tak van deze bekende vreemdelingen stamde Dandi's Baluchitherium af. En wat dat betreft Dandi zelf ook.

Het enorme dier kwam nu bij de Ingekeerde, of zo dichtbij als ze durfde. Ze begon weer van de distels te grazen en duwde haar neus door bedauwde spinnenwebben en grondmist.

'Ik ben net als jij vegetariër,' zei Dandi terwijl ze naar beneden klom. Er groeide vlakbij een bosje lage fruitbomen; ze strekte haar arm uit naar de takken, plukte en at voor ze zich omkeerde om de Ingekeerde te bekijken. Haar rug huiverde al door de nabijheid; ontzag, walging en liefde veroorzaakten een gedeeltelijk aangename sensatie in de buurt van haar hart.

De Ingekeerde was niet mooi. De kleuren veranderden wel met het veranderen van het licht, maar de kleuren waren vissig koud, want ze behoorden tot een andere dimensie. Hoewel ze op het afnemen en weer opkomen van het zonlicht reageerden had de Aarde over hen geen grote macht. Ze prikkelden de ogen. Misschien waren ze ook wel pijnlijk omdat ze de laatste tekenen waren van de materialistische mens. Zelfs Lass bewoog zich ongemakkelijk voor dat slecht afgeperkte hekwerk waarvan de uiterste grenzen in de dichter wordende duisternis verloren gingen.

'Wees niet bang,' zei Dandi. 'Er is een uitleg voor, meisje.' Ze voegde eraan toe: 'Er is overal een uitleg voor, als we hem maar kunnen vinden.'

Ze kon al de persoonlijkheden in de Ingekeerde voelen. Het was een bevroren persoonlijkheidsscherm. De bouwsels stonden over de hele planeet verspreid, om degenen die waren achtergebleven ontzag in te boezemen. Ze waren het wezen van de mens. Ze waren de mens - alles wat er van hem op Aarde was achtergebleven.

Toen de eerste vuursteen, de eerste schelp tot een wapen werd omgevormd, vormde die handeling de mens. Terwijl hij zijn gereedschap vormde en vervolmaakte, werd hijzelf door hen gevormd en vervolmaakt. Hij werd het eerste wetenschappelijke dier. En uiteindelijk verkreeg hij via informatietheorie en grote computers kennis over al zijn delen.

Hij bouwde de wetten van Integratie die aantonen dat alle wezens een deel van een patroon zijn en die hun hun plaats in dat patroon wijzen. Slechts het patroon bestaat: het patroon is het heelal, schepper en schepping. Voor het eerst werd het mogelijk dat patroon kunstmatig te herhalen - de transubstantio-verruimtelijkers werden gebouwd.

De mens liet zijn vreemde liefhebberijen achter op de Aarde en Venus en plaatste zichzelf in het patroon. Zijn gehele persoonlijkheid was met de samenstelling van de ruimte verweven. Via de wetenschap bereikten ze de onsterfelijkheid.

Het was een weg die maar één richting had.

Ze kwamen niet terug. Iedere Ingekeerde had duizenden of zelfs miljoenen mensen in zich. Daar waren ze, niet dood, niet levend. Hoe ze in hun transubstantiatie juichten of weenden kon geen van de achtergeblevenen vertellen. Slechts dit kon gezegd worden: de mens was verdwenen en over de Aarde was een grote leegte gekomen.


'Je gedachten zijn zwaar, Dandi Lashadusa. Ga naar huis.' Haar mentor was terug in haar geest. Ze ontwaarde het gevoel hoe hij heen en weer bewoog in zijn cel van koraal.

'Ik moet aan de mens denken,' zei ze.

'Je gedachten betekenen niets, doen niets.'

'De mens heeft ons geschapen; ik wil hem in vrede gedenken.'

'Hij schiep slechts een levensstroom die altijd geheel buiten zijn macht lag. Vergeet hem. Beklim je merrie en rij naar huis.' 

'Mentor...'

'Ga naar huis, vrouw. Kniezen past niet bij jou. Ik wil niets meer over je zwanenzang horen, je hebt mijn laatste woord daarover gehoord. Gebruik een thema van jezelf, niet één van de mens. Ik heb dat al een miljoen keer gezegd en ik zeg het nog eens.'

'Ik wilde het helemaal niet over mijn muziek hebben. Ik wilde je alleen maar vertellen dat...'

'Wat dan?' Zijn gedachte was klagend. Ze voelde zijn krachtige staart trillen en hoe het stille water van zijn cel in beweging kwam. 

'Ik weet niet...'

'Ga naar huis.'

'Ik ben eenzaam.'

Hij liet haar een beeld zien van een van zijn andere pupillen voor hij haar alleen liet. Dandi had deze al eerder gezien in gelijksoortige droomachtige flitsen. Het was een reusachtig mol-wezen dat nog steeds door de grond boorde zoals hij de laatste honderd jaar gedaan had. Af en toe kroop hij door enorme grotten; eens zwom hij in een onderaards meer, maar meestal boorde hij alleen maar door rotsen. Zijn beweegredenen waren duister voor Dandi, hoewel haar mentor over hem sprak als 'een geoloog'. Ongetwijfeld zou de mol, wanneer hem af en toe een glimp van Dandi werd toegestaan, haar even verbijsterend vinden.

Maar de mentor had zijn standpunt al duidelijk gemaakt: eenzaamheid was psychologisch, niet statistisch.

Bijna vlak voor haar ogen immers glinsterden wel een miljoen persoonlijkheden!

Ze klom op de grote baluchitherium-merrie en ging op weg naar huis. De tijd en oude monumenten zijn somber gezelschap. Het schemerde nu, met nog net een veeg oud goud in de lucht, Venus liefelijk helder en de purperen hemel met sterren bezaaid. Een mooie avond om te beleven, in het bijzonder wanneer je laatste bedtijd zo dichtbij was.

En, ondanks alles wat haar mentor zei, zou ze zich toch veranderen in dat oude kleine wijsje dat ontstaan was uit een van de wijsjes in het bundeltje Soeter Liedekens uit 1540, die schitterende bron van Nederlandse volksmuziek.

Even grinnikte Dandi Lashadusa bijna even erudiet als haar mentor. De zestiende eeuw met de feitelijke dood van eenstemmige zang en de feitelijke geboorte van de viool, was voor haar zeer interessant. O, de overvloed aan feiten, het weefsel van de korte geschiedenis van de mens op Aarde! Louter vreugde! Toen herinnerde ze zich wie ze was.

Ze was toch alleen maar een megatherium, een luiaard zo groot als een olifant, welke soort miljoenen jaren uitgestorven was totdat de mens er een paar van had gereconstrueerd in de proefnemingen op Venus. Haar veranderingen zoals vingers en vergrote hersenen gaven haar geen werkelijke geschiktheid om op het niveau van de mens te denken.