III
Niets wat hij deed kon zijn voortgang stuiten; hij was niet langer de baas over zijn eigen bewegingen; zijn wil was nutteloos. Toen hij dat besefte was hij in zekere zin opgelucht. Zijn Meesteres kon hem toch moeilijk de schuld geven van iets dat nu gebeurde.
Hij ging door het donker op handen en knieën en strompelde voort in de richting van de naderende Rots, gevangen in een levende gevangenis.
De enige opbouwende gedachte die bij hem opkwam was dat het pak op een of andere manier onderworpen was aan de Rots; hoe wist hij niet en probeerde hij ook niet te gissen. Hij kroop. Hij was nu bijna ontspannen en liet zijn ledematen slap meegaan met de bewegingen van het pak.
Rook kronkelde om hem heen. De trillingen hielden op en dat betekende dat de Rots weer stillag. Hij hief zijn hoofd op maar zag niets dan rook - misschien veroorzaakt door het over de grond schrapen van de grote massa van de Rots. Toen het waas wegtrok, zag hij slechts duisternis. Het ding was vlak voor hem.
Hij strompelde voort. Plotseling begon hij te klimmen terwijl hij nog steeds tegen zijn wil de bewegingen van het pak volgde.
Onder hem bevond zich een deegachtige massa, stevig maar toch verend. Het pak klom moeizaam omhoog langs een helling van ongeveer 65 graden; de baleinen kraakten en de opheffers bonkten. Hij besteeg de Rots.
Nu twijfelde Derek er niet meer aan dat het ding iets bezat dat men wil, zo niet bewustzijn, zou kunnen noemen. Het bezat ook een macht waar geen mens zich op kon beroemen: het kon die wil opleggen aan een onbezield ding als het pak. Terwijl hij er hulpeloos in zat, voerde hij zijn overwegingen nog een stap verder. Deze macht om zijn wil op te leggen scheen een beperkte reikwijdte te hebben; anders zou de Rots zich niet hebben ingespannen om zijn reusachtige massa te verplaatsen, maar zou het pak gedwongen hebben de hele afstand tussen hen af te leggen. Als deze redenering klopte, was de lichtstuwer veilig in zijn baan.
De beweging van zijn armen leidde hem af. Zijn pak was aan het graven. Hij werkte niet mee maar lag slap en liet zijn handen zwemmende bewegingen maken. Als het in de Rots ging dringen, dan kon hij slechts de gevolgtrekking maken dat hij op het punt stond verteerd te worden; toch onderdrukte hij zijn neiging om tegen te werken omdat hij wist dat tegenwerken geen zin had.
Zich afzettend tegen de deegachtige substantie groef het pak zich naar binnen en maakte een kleine sissende wereld van beweging en wrijving die onmiddellijk ophield toen het stillag en Derek ingesloten liet in een zeer stevig soort afzondering.
Om zijn opkomende claustrofobie te verdrijven probeerde hij zijn koplamp aan te zetten; de mouwen van zijn pak bleven zo stijf dat hij ze niet genoeg kon buigen om bij de schakelaar te komen. Alles wat hij kon doen was daar in zijn omhulsel liggen en naar de vlakke duisternis van de Rots aan te kijken.
Maar de duisternis was niet helemaal vlak. Zijn oren ontdekten een voortdurend slissen langs de buitenzijde van zijn pak. Zijn warmkijken onderscheidde een betekenisloos patroon aan de buitenkant van zijn helm. Hoewel hij zijn boscises erop richtte kon hij het patroon niet begrijpen; het had symmetrie noch betekenis voor hem...
Toch scheen het voor zijn lichaam wel een betekenis te hebben. Derek voelde zijn ledematen beven, werd zich bewust van gebonk en spookbeelden in zichzelf die hij tevoren niet gekend had. Langzamerhand drong het besef tot hem door dat hij in aanraking was met krachten waar hij geen weet van had; en omgekeerd, dat iets met hem in aanraking was dat geen weet van zijn krachten had.
Een enorme zwaarte overviel hem. In hem streden de levenskrachten. Hij had een levendiger besef van de enorme omvang van de Rots dan tevoren. Hoewel die klein was in vergelijking met de massa van Festi XV, was hij zo groot als een flinke planetoïde... Hij stelde zich een planetoïde voor, ontstaan bij een uitbarsting van gas aan het oppervlak van Festi de zon. Half vast, half vloeibaar zweefde de massa om zijn oorsprong in een excentrische baan. Hij koelde af onder wisselende druk en binnenin kristalliseerde hij in een uniek patroon. Zo bestond hij vele miljoenen jaren met zijn oppervlak van semiplastic en verzamelde langzamerhand een elektrostatische lading die balanceerde... en wachtte... en de levenssappen om zijn kristallen hart brouwde.
Festi was een stabiel systeem, maar eens in de zoveel duizend miljoen jaar kwamen de reusachtige eerste, tweede en derde planeet gelijk in een perihelium met de zon en met elkaar... Dit gebeurde toevallig gelijk met de dichtste nadering van de planetoïde; hij werd uit zijn baan gerukt en schoot vlak langs de drie achter elkaar liggende planeten. Enorme elektrische en aantrekkingskrachten kwamen vrij. De planetoïde gloeide: en kreeg bewustzijn. Er ontstond geen leven op: het leven ontstond erin, ontstaan in één geweldige klap!
Nauwelijks voor hij de treurig-scherp-zoete sensatie van bewustzijn had geproefd, was hij in moeilijkheden. Terwijl hij in zijn nieuwe baan van de zon wegschoot, merkte hij dat hij gevangen was in de aantrekkingskracht van de 4 g planeet Festi XV. Hij kende geen andere scheppende kracht dan zwaartekracht; zwaartekracht was voor hem alles wat zuurstof voor het celleven op Abrogun was; hoewel hij zijn vlucht niet wilde ruilen voor gevangenschap, was hij te zwak om weerstand te bieden. Voor de eerste keer besefte de planetoïde dat zijn bewustzijn zin had, want in zekere zin kon hij zijn omgeving zelf beïnvloeden. Hij vloog liever naar de planeet toe dan dat hij het risico liep om in stukken uiteen te vallen in een baan om Festi, en handelde voor het eerst uit vrije wil door zijn eigen val te vertragen, waardoor hij geradbraakt, maar intact op het oppervlak van de planeet neerkwam.
Gedurende een onmetelijk lange tijd, lag deze planetoïde - de Rots - in de ondiepe krater die ontstaan was door de klap, te beschouwen zonder er bij na te denken. Hij kende niets anders dan die omgeving die hij zo goed kende. Langzamerhand kwam hij tot een soort vergelijk met zijn omgeving. Daar hij door zwaartekracht was ontstaan gebruikte hij zwaartekracht even onbewust als een mens ademhaalt; hij begon te leren andere dingen te bewegen en hij begon zelf te bewegen.
Dat hij anders dan alléén in het heelal zou kunnen zijn was nooit bij de Rots opgekomen. Nu wist hij dat er ander leven was en hij aanvaardde het feit. Het andere leven was niet hetzelfde als hij, dat aanvaardde hij. Het andere leven had zijn eigen behoeften; dat aanvaardde hij. Hij kende geen vragen, geen twijfel. Hij had een behoefte; het andere leven ook; aan beider behoeften moest voldaan worden, want voldoening was het aanpassen aan druk en dat antwoord was er een dat hij begreep.
Van buitenaf gedwongen begon Derek Endes pak weer te bewegen. Voorzichtig werkte het zich een weg achteruit. Het werd de Rots uitgeduwd. Het lag stil.
Derek zelf lag stil. Hij was nauwelijks bij bewustzijn. Half verdoofd reconstrueerde hij bij stukjes en beetjes wat er gebeurd was. De Rots had met hem gecommuniceerd; als hij dat ooit betwijfelde lag het bewijs daarvan in de kromming van zijn linkerarm.
'Toch heeft hij niet - toch kon hij niet met mij communiceren!' mompelde hij. Maar hij had met hem in verbinding gestaan: hij was er nog uitgeput van.
De Rots had niet zoiets als hersenen. Hij had Dereks hersenen niet 'herkend'. In plaats daarvan had hij gecommuniceerd met het enige deel van hem dat hij kon herkennen; hij had rechtstreeks met zijn cellen gecommuniceerd en in het bijzonder met de mitochondria in het cytoplasma, de krachtbronnen van de cel. Zijn hersenen waren over het hoofd gezien, maar zijn eigen cellen hadden de aangeboden informatie opgenomen.
Hij herkende het gevoel van zwakheid. De Rots had alle energie uit hem weggezogen. Zelfs dat kon zijn gevoel van triomf niet wegnemen; want de Rots had terwijl hij informatie verstrekte tegelijk ook informatie opgenomen. De Rots had geleerd dat er in andere delen van het heelal ander leven bestond.
Zonder aarzeling, zonder overleg, had hij een stukje van zichzelf gegeven dat meegenomen moest worden naar die andere delen van het heelal. Dereks opdracht was voltooid.
In het gebaar van de Rots herkende Derek een van de diepste verlangens van levende wezens; het verlangen indruk te maken op een ander levend wezen. Hij glimlachte bitter en kwam met moeite overeind.
Derek was alleen in de Vuurstreek. Af en toe verlichtte nog een treurige vlam het duister om hem heen, maar de Rots was verdwenen. Hij had langer verdoofd gelegen dan hij dacht. Hij keek op zijn chronometer en zag dat het tijd werd om zich voor te bereiden voor zijn ontmoeting met de lichtstuwer. Hij verhoogde de temperatuur van zijn pak om de kou te bestrijden die in zijn botten begon door te dringen, zette de zwaartekrachtopheffers weer aan en steeg op. De akelige wolken kwamen naar beneden en slokten hem op; Festi was uit het gezicht verdwenen. Spoedig steeg hij boven de wolken en de atmosfeer uit.
Onder Jons aanwijzingen naderde het ruimteschip Dereks radiosignaal. Na een paar benauwde minuten kwam hun snelheid overeen en klom Derek aan boord.
'Bent u in orde?' vroeg de partheno, toen zijn meester naar een vluchtstoel wankelde.
'Ja - alleen wat zwak. Ik zal je er alles over vertellen als ik een band dicteer voor Pyrylyn. Ze zullen over ons tevreden zijn.'
Hij bracht een geel-grijze klomp te voorschijn die zich uitgebreid had tot het formaat van een grote kalkoen en hield die Jon voor.
'Raak dit niet met blote handen aan. Berg het weg in een van de diepvrieskastjes onder 4 G. Het is een klein souvenir van Festi XV.'