V

Om mijn misselijkheid te verdrijven, dwong ik de Tolk me mee naar buiten te nemen. We liepen heen en weer. Een aantal plaatselijke inwoners stond te luisteren naar een kerel met lange oren en snorharen, die op een stoel stond om hen toe te spreken. Zijn gebaren waren heftig en opgewonden. Ik vroeg de Tolk wat er aan de hand was.

'De praatgrage vent is een politicus. Hij zegt dat hij, als iedereen hem steunt, kortorigen voor altijd uit het hol zal verbannen.' 

Mijn begeleider die heftig gaapte sleepte me mee naar onze kast. Alle anderen gingen naar huis. De lichten floepten uit en de deuren werden gesloten. De ondergrondse stad bereidde zich voor op de overwintering.

Ik sliep enige tijd. Ik werd wakker met hoofdpijn en lag bewegingloos. Er scheen een rood licht door ons raam. Een geluid als een pistoolschot deed me overeind schieten.

De Tolk lag vlak naast me. Het grote schild dat zijn lichaam grotendeels bedekte was helemaal doormidden gespleten. Dat was het geluid dat ik gehoord had. Terwijl ik door de rode gloed tuurde zag ik het schild wijder opengaan. Nu werd ik bang en ik riep hem; hij bewoog zich niet.

De twee stukken schild lagen nu ver uiteen en openden zich nog steeds langzaam. Ik werd me pas te laat bewust van het geschreeuw buiten. Toen kwam het voor de eerste maal bij me op me af te vragen wat de rode gloed was. Ik stak mijn hoofd uit het raam en zag een angstaanjagend schouwspel. Een aantal branders kwam hoogbeladen met brandend hout de rivier afzakken. Sommige ervan dreven naar de kant van de rivier waar ze de dicht opeen gebouwde huizen in brand staken. Het gegil werd luider toen de mensen uit de vlammen renden. Ik keerde me weer naar de Tolk; we waren in gevaar. Hij werd niet wakker van mijn schudden. Zijn schild viel kletterend op de grond. Eronder zag ik een nieuw zacht schild en ik besefte dat hij het oude had afgeworpen en tijdens dat proces in een trance moest blijven.

Ik greep het kleverige koord dat me vasthield en sneed het gemakkelijk door op de scherpe rand van het oude schild. Maar waarom zou ik weglopen, als deze arme zak vol krabvlees me zo spoedig mogelijk naar Ongustura en de Trans Dreun Handels raket zou brengen. Alleen zou ik verloren zijn.

Rook wolkte het venster binnen.

Ik keek naar buiten en zag dat slechts een paar meter bij ons vandaan een brander klem lag tegen de rivieroever en zo het huis daarnaast in brand stak. Ik greep mijn makker bij twee poten, slingerde hem over mijn schouder en haastte me het huis uit. 

Langs de waterkant liep een grote menigte door elkaar; ze schoten in hun schrik dan weer deze, dan weer die kant uit. Door het rumoer van hun stemmen bereikte me een woord dat steeds herhaald werd: 'Ungulph!'

Nu verschenen de soldaten van de Ungulph. Ze hadden dit dorp voor een van hun strooptochten uitgekozen. Achter de branders aan dreven schuiten vol soldaten de onderaardse rivier af. Het konijnenvolk vluchtte gillend. Ik volgde. De tunnels waren vol mensen die allen probeerden te ontsnappen. Men kon alleen maar duwen en hopen dat je naar buiten werd gewerkt, de nacht in. Ik had de tolk op mijn rug en paniek in mijn hart. Eindelijk scheen de duisternis iets minder te worden. Voor me verdween de menigte. Het volgende moment stond ik buiten.

Onmiddellijk trof een verpletterende slag me op mijn schouders. Ik viel op mijn knieën. Ik keek omhoog vanonder het schild dat ik droeg en zag tegen de nachtlucht twee reusachtige soldaten van de Ungulph afgetekend. Ze stonden bij de ingang van het holendorp opgesteld en droegen allebei een geweldige bijl, waarmee ze iedereen die naar buiten kwam doormidden kloofden. Ik was slechts aan de dood ontkomen omdat de Tolk over me heen lag en de slag opving. Ik merkte dat hij bijna in tweeën was gesneden, zijn nieuwe schild had hem in het geheel geen bescherming geboden.

Ik werd vastgegrepen en opzij gegooid, op een hoop lijken die op waardevolle voorwerpen werden doorzocht. Naast de hoop zat een zwijnachtige kerel met jurken aan in een open tent. Hij zat te staren naar de snuisterijen die voor hem werden neergelegd.

Ik twijfelde er niet aan dat dit de Ungulph van Quilch was. Zijn vier slagtanden waren met goud bedekt en er hingen vier kleine belletjes aan die rinkelden als hij zijn grote kop omdraaide. Zijn onderkaak was een enorme schep en hij had een onderlip van een meter lang. Lange donkere jurken bedekten zijn harige lijf.

Achter hem in de tent stond een slankere figuur. Het was een mens! Het was zelfs een mooi meisje met donker, kortgeknipt haar. Als dit de dochter van de Ungulph was, had ik van Trash over haar gehoord.

Ik bleef liggen waar ik lag, evenzeer geschokt door de dood van de Tolk als door al het andere. Toen ik weer bij mijn positieven kwam brak de dag aan. Langs een hele strook van de horizon werd de lucht plotseling licht; een stralend witte zon verscheen.

Ik sprong overeind en dook van de hoop lijken af. Ik rende langs de tent van de Ungulph het open land tegemoet. De mannen van de Ungulph zetten onmiddellijk de achtervolging in. Verscheidene vogel-mannen stegen op en vlogen me achterna.

Ik zou ontsnapt zijn als de afgrond er niet was geweest. Ik rende door tot precies op de rand. Daar stond ik te huiveren want ik was er bijna ingedoken. Voor me lag een grote kloof van honderden meters diep met wanden zo steil dat ze onbeklimbaar waren. Ik draaide me om, maar mijn achtervolgers hadden me ingehaald en ik werd tegenstribbelend voor de Ungulph gesleept. Hij kwam erbij om me te bekijken.

Omdat ik wist dat het geen zin had zo'n zwijn om genade te vragen, koos ik de tegenovergestelde gedragslijn.

'Zo Ungulph, jij verschijnt hier voor me om genade te vragen!' riep ik in Galingua, hoewel mijn stem trilde.' Ik was van plan je mannen in deze grote kloof van mij te leiden, maar zag er op het laatste moment van af. Laat me vrij of ik laat mijn afgrond nog wijder open gaan en laat jullie allemaal opslokken.'

Het woeste gelaat van de Ungulph keek me aan. Toen draaide hij zich om en brulde zo hard dat zijn vier bellen rinkelden. Zijn dochter antwoordde hem onderdanig. Hij blafte haar iets toe; zij antwoordde en draaide zich naar mij toe.

'Mijn vader de Ungulph spreekt geen Galingua; hij vraagt je in de taal van het plaatselijke hof te spreken.'

'Ik ben de grote tovenaar Bijmetenvan,' verklaarde ik. 'Ik spreek de taal die ik zelf wil. Wie spreekt er hier verder Galingua?'

'Alleen ik, heer.'

'Wat is je naam, blonde schone?'

'Ik ben donker, heer, en ik heet Chebarbar.'

'Zeg je vader dat mijn afgrond hem zal opslokken als hij me niet laat gaan.'

Toen dit vertaald was brulde de Ungulph van woede. Zijn vier hoeven trappelden op de grond. Toen schoof hij naar voren en greep me bij mijn middel. Een seconde lang hing ik ondersteboven - toen smeet hij me naar voren de afgrond in.

Een stervende man ziet en weet een heleboel dingen. Tussen alle afschuwelijke details die in mijn hoofd omgingen was er een bijzonder duidelijk: terwijl ik viel vielen ook een paar stenen.

Mijn val vertraagde. Ik begon weer omhoog te zweven. Ik was vergeten dat ik AM-materiaal en de ballast in mijn zakken had; toen ik viel, viel een gedeelte van de ballast uit mijn zak en redde mijn leven. Opgelicht door het AM-materiaal steeg ik weer omhoog en kwam onderwijl overeind. Mijn hoofd verscheen boven de rand van de kloof. De verbijsterde menigte kreunde. Ze vielen als één man op de grond, de Ungulph en Cebarbar ook, en kropen in het stof met bijgelovig ontzag. Dit gaf me de kans me in veiligheid te brengen en mijn zakken met nieuwe stenen te vullen. 

Toen ging ik naar Chebarbar, hielp haar overeind en gebaarde haar vader om op te staan. 

'Zeg tegen je vader de Ungulph,' zei ik, 'dat ik hem ondanks zijn slechtheid geen kwaad hart toedraag, want hij kan me geen kwaad doen. Als hij me van een rijdier voorziet, zal ik hem met rust laten.'

Ze herhaalde dit in haar eigen taal. Ik was zenuwachtig en niet op mijn gemak. Maar ik moest toch zien weg te komen en een gids en tolk vinden die me naar Ongustura zou leiden. Terwijl ik me zorgen maakte gromde de Ungulph.

'Mijn vader de Ungulph zegt dat hij er spijt van heeft dat hij geprobeerd heeft zo'n grote tovenaar kwaad te doen. Hij zal u een rijdier verschaffen. Hij zal alles doen wat u wenst voor het genot van uw grote toverkracht. Hij heeft bescherming nodig tegen zijn vijanden.'

'Hij is een wijs man,' zei ik. Ik dacht snel na. Chebarbar was bij lange na niet zo knap als ik eerst gedacht had. Ze had een stompe neus, sproeten en ongelijke tanden - maar ik had geluk dat ze tenminste een normaal gezicht had. Ze leek me wel intelligent en niet al te onaardig; ze had een goed figuur. Ik sprak weer terwijl ik het zilveren poederkistje van Trash uit mijn bepakking haalde.

'Zeg je vader de Ungulph dat dit kistje grote toverkracht bezit. Wat er in zit is wat de meest tevreden man op Glumpalt nodig heeft. Het is iets dat machtiger is dan de hele melkweg. Het is wat de Ungulph zal redden, zelfs als hij door een onvermijdelijke dood wordt bedreigd. Zeg hem dat hij dit kistje met alles wat erin zit mag hebben, als ik jou, Chebarbar, daarvoor in ruil krijg.'

Haar stem beefde toen ze dit vertaalde. Nu hadden we een dringende menigte van half-mensen in alle verschillende vormen en maten om ons heen die de legioenen van de Ungulph vormden. Ik haatte hen om de wrede manier waarop zij het holendorp hadden verwoest. Zij maakten mijn besluit zo snel mogelijk naar Ongustura te gaan vaster dan ooit.

Chebarbar draaide zich om en sprak tegen me. Ze was erg bleek.

'Mijn vader de Ungulph zegt dat ik, omdat ik een vrouw ben, voor hem van weinig waarde ben. Hij zal me graag ruilen voor het toverkistje, als erin zit wat u zegt.'

'Er zit precies in wat ik zeg. Zeg hem dat hij het alleen in noodgevallen mag openen.' 

Er werd al een rijdier naar voren gebracht. Het was gestreept als een tijger; hoewel het de hoorn van een neushoorn had en zes poten. Er werd een ladder tegen zijn flank geplaatst. Ik steeg op, hees Chebarbar omhoog en zette haar voor me neer. Toen ik het dier een klap op zijn achterwerk gaf met een soort peddel, die voor dat doel aan het zadel was vastgemaakt, barstte hij onmiddellijk los in galop - tot mijn grote opluchting. De soldaten weken uiteen om hem door te laten. We reden van de kloof weg en gingen in de richting van een spoor dat naar bebost land leidde. Ik bleef achterom kijken om te zien of we achtervolgd werden.

'Waarom kijk je zo vaak om?' protesteerde Chebarbar. 'Mijn vader de Ungulph zal ons niet achtervolgen, tenzij je hem bedrogen hebt.'

'Ik ben bang dat hij het kistje zal openen. Het is leeg, Chebarbar.'

'Wat zit er dan in dat de meest tevreden man op Glumpalt nodig heeft?'

'Een tevreden man heeft niets nodig.'

'Wat zit er dan in dat machtiger is dan de melkweg?'

'Niets is machtiger dan de melkweg!'

'Wat zit er dan in dat mijn vader van een onvermijdelijke dood zal redden?'

'Niets kan een man van een onvermijdelijke dood redden. En dat zit er dan ook in het kistje - niets!'

Ik zag dat haar schouders schokten. Het speet me dat ik haar vader een poets had gebakken; toen besefte ik dat ze niet huilde, maar lachte. Het was de eerste aangename lach die ik hoorde sinds ik in Smid's Dreun was gematerialiseerd.