Sector Violet 

Dit deel heeft betrekking op de wil van de mens om te bewaren wat hij mooi en zeldzaam vindt. Toevallig - maar indirect - geeft het ook een beeld van wat er door het toeval met ons metabolisme kan gebeuren.

Het heeft geen betrekking op de werking van het toeval zelf, en of en wanneer het toeval in werkelijkheid iets is met een meer duistere naam - Noodlot. Inderdaad was het lot van de twee mensen uit Sector Violet, die we binnenkort zullen ontmoeten, op een bepaalde manier al een miljoen jaar voor ze geboren werden vastgelegd. Maar op dezelfde manier wordt ons aller lot voor een groot deel bepaald door de werelden waarop we geboren worden. Of het lot de betekenis krijgt van een manier om te leven of van een manier om te sterven hangt van de planeet af; of we gezegend of vervloekt worden is een kwestie van omgeving. Als wezens die op een planeet leven, zijn we ons bij uitstek van dit beginsel bewust. Hoe we de mens ook definiëren, we kunnen hem niet apart definiëren, los van zijn milieu. De oorlogvoerende, telegevoelige rassen van het Alfa Wiel overtuigen ons daar volledig van. 

Dit alles is een ongelukkige omstandigheid, als die omgeving toevallig een vijandige planeet is, waarop de mens slecht kan leven. Sommige planeten zijn al veel te oud om mensen te kunnen onderhouden. Hoewel andere factoren gunstig lijken, raakt de biosfeer af, de grond sterft en de minerale stof overwint. Abrogun is op weg zo'n wereld te worden.

Andere planeten kunnen te jong zijn om mensen in leven te houden. Zo één is Istinogurzibeshilaha, de wereld waarop het tweetal dat we zo dadelijk zullen ontmoeten, is geboren. 

Als onrijpe planeten slechts onrijpe persoonlijkheden voort kunnen brengen, wat zijn de bevoorrechten hun dan schuldig?


De aankondiging die uit duizenden spraakklieren sijpelde, was zo zachtjes alsof hij door vloeistof borrelde. 

'De eerste ploeg die ontschepen moet, zijn de immigranten van Istinogurzibeshilaha. Immigranten van Istinogurzibeshilaha, wilt u zich alstublieft zo spoedig mogelijk naar de uitgang van uw dek begeven voor vertrek naar het Dansson Inentingscentrum. Uw bagage wordt later uitgeladen. Uw bagage wordt later uitgeladen.'


De man met de trage hartslag lag in zijn kooi en luisterde naar een herhaling van het bericht zonder zijn wimperloze oogleden te openen. De weelderige stem bracht hem terug uit een gebied ver voorbij het graf, waar vormloze dingen te midden van blauwe schaduwen rondliepen. Toen hij weer wist waar hij was, liet hij zijn ogen open gaan.

Zijn wijfje Corbis zat in elkaar gedoken op de grond bij de deur te beven.

Hij ging langzaam rechtop zitten, want de temperatuur in hun hut was nog te laag voor beweging. Maar zij was minder verstijfd. Ze kwam naar hem toe en legde haar arm om zijn schouders voor hij goed en wel overeind zat. Ze legde de rand van haar mond tegen de zijne.

'Ik ben bang, Saton,' zei ze. 

De woorden ontlokten hem geen redelijke reactie, hoewel ze wel een herinnering opriepen aan de angstprikkels die hij gevoeld had toen hij nog door de hoge boomwouden van zijn geboorteplaneet liep.

'We zijn er, Saton. Dit is dan eindelijk Dansson, en ze willen dat we eruit gaan. Nu ben ik vreselijk bang. Ik ben aldoor al bang sinds ik uit de lichtvries kwam. Ze beloofden ons een behoorlijke temperatuur om bij te komen, maar het is hier maar tien graden. Ze weten dat we tot niets in staat zijn als het niet warm genoeg is.'

Satons geest werd niet geraakt door haar angst. Hij zat ineengedoken in zijn kooi en bewoog alleen zo nu en dan zijn oogleden.

'Siel je voor dat Dansson niet dat toevluchtsoord is dat ze ons lieten geloven,' zei ze. 'Het kan toch niet de één of an-

dere truc zijn hè? Ik bedoel stel je voor dat al die testen en examens die we afgelegd hebben op Istinogurzibeshilaha alleen maar lokaas waren om ons hier te krijgen... O, we horen altijd dat Dansson zo geweldig is, maar hoorden we ooit dat er iemand van Dansson terugkeerde? Als ze één of ander vreselijk iets met ons voor hebben, zouden we - nou, dan zouden we absoluut hulpeloos zijn.' 

Ze luisterde naar het gestamp van vreemde voeten in de gang achter hun deur. Zij had ook angstdromen gehad gedurende de lange reis tussen de sterren.

Ze had de tijd gezien toen haar moeder een klein meisje was, veertig jaar geleden, toen de mensen die naar believen door het heelal rondzwierven voor het eerst waren gekomen en haar volk hadden gevonden in hun houten dorpjes, verspreid over de weinige plaatsen van Istinogurzibeshilaha waar ze in leven konden blijven. In haar dromen waren de mensen langer geweest dan de droevige seqoia's en hadden geen gunsten en wonderen meegebracht, maar enorme metalen kooien en koffers. Ze was wakker geworden met het slaan van de metalen deuren in haar oren.

'We hadden niet moeten gaan Saton,' zei ze. 'Ik ben bang. Laten we niet op Dansson blijven.'

Zijn hart klopte traag en hij zei: 'Dansson is een van de belangrijkste planeten in het heelal.'

Het was het eerste feit dat in zijn verstijfde geest opkwam. Zijn lichaam werkte te traag om haar antwoord te geven, en hij vermoedde dat haar geest daarom ook niet goed werkte, dat ze zich gewoon overgaf aan onbewuste angsten.

Jaren van studie aan een van de nieuwe scholen op zijn geboorteplaneet, opgericht door mensen uit Dansson, hadden ertoe geleid dat hij en Corbis een reeks examens afgelegd hadden waarmee men de reis naar het bewonderde middelpunt Dansson kon verdienen - de belangrijkste planeet in Violet, de hoofdsector van het heelal. Hij herinnerde zich de rijen vreemde machines, de misselijkmakende opwinding, en de flikkerende lampjes in de ambassade van Dansson, terwijl de testen plaats vonden. De blijdschap en de verrassing toen hij hoorde dat hij cum laude geslaagd was. Nu zouden Corbis en hij werk kunnen zoeken op Dansson en min of meer op een basis van gelijkheid met de andere mensenfamilies die daar verzameld waren kunnen wedijveren. Die uitdaging boezemde hem ontzag in.

De omroeper sprak weer tegen hen, nu met meer aandrang. Corbis klom in de klerenkast toen de zachte stem hen nog eens begon aan te sporen naar het luik te gaan.

'Ze komen achter ons aan,' zei ze. 'Ze komen ons halen. We moeten gek geweest zijn om ons hiermee in te laten.'

Hij voelde geen emotie, maar het was duidelijk dat hij naar haar toe moest. Hij sjorde zichzelf uit bed en klom in het eendelige kledingstuk van polyvacht, dat hun aan het begin van de reis was uitgereikt. Toen ging hij naar haar toe en probeerde met haar te praten. Hij was nog steeds slaperig en sloot zijn ogen terwijl hij sprak.

'Het geeft niet,' zei ze. 'Ik weet dat we erin gelopen zijn en in de val zitten, Saton. We hadden de Warmen niet moeten vertrouwen. Ze zijn groter dan wij.'

De mooie gele pupillen van haar ogen waren van angst tot spleten samengetrokken. Toen hij liefdevol naar haar keek, greep de angst hem plotseling ook. Hij werd overweldigd door het wantrouwen dat de Istinogurzibeshilahanen hadden voor de mensenrassen die ze de Warmen noemden. Het was het wantrouwen dat de misdeelden voor de bevoordeelden hebben, en omdat het instinctief was, groef het diep. Corbis zou best gelijk kunnen hebben. Hij klom bij haar in de klerenkast.

Ze klampte zich in het donker aan hem vast en fluisterde in zijn hoorgaten. 'We kunnen wachten tot het schip leeg is en dan ontsnappen.'

'Waarheen? Istinogurzibeshilaha is honderdduizenden lichtjaren hiervandaan.'

'Ze hebben ons verteld over een speciale wijk waar mensen van onze soort wonen. Was het niet Klein Istino? Als er zo'n plaats bestaat kunnen we erheen gaan en hulp vragen.'

'Je bent gek, Corbis. Laten we hieruit gaan. Hoe kom je aan die ideeën? Jaren hebben we ernaar verlangd om hier te komen.'

'Toen we in de lichtvries waren droomde ik dat er Warmen hier in onze hut waren. Ze verplaatsten ons en onderzochten ons terwijl wij hulpeloos waren; ze deden proeven met ons en namen monsters van mijn bloed. Ik heb een pleistertje op mijn pols dat er tevoren niet was. Voel maar!'

Hij gleed met zijn vingers over de kleine zachte schubben op haar arm. Toen hij de pleister voelde, symbool van medische zorg, stelde hem dat alleen maar gerust.

'Je hebt een nare droom gehad, dat is alles. We leven nog nietwaar?...'

Toen hij dat zei hoorde hij iemand hun hut binnenkomen. Ze zaten doodstil te luisteren. Iemand liep naar het midden van de kamer, stond daar binnensmonds te mompelen en ging weer naar buiten. Ze lagen daar lange tijd dicht bij elkaar en luisterden naar de zachte stroom van aankondigingen over de spreekklieren. Eindelijk zwegen de klieren en stilte vulde het lege ruimteschip.


Saton en Corbis bewogen zich langzaam door de straten, gedeeltelijk uit voorzichtigheid, gedeeltelijk omdat ze nog steeds niet helemaal over de effecten van de gedwongen winterslaap heen waren.

Het was makkelijk geweest de paar schoonmakers die in de gangen van het schip werkten uit de weg te blijven, en maar een klein beetje moeilijker om van het reusachtige complex van de ruimtehaven te ontsnappen. Maar nu, in de stad zelf, wisten ze er geen eind meer aan.

In het begin herkenden ze het niet als een stad. De gebouwen waren volgens de grove maatstaven van de architectuur van Istinogurzibeshilaha, nauwelijks als gebouwen te herkennen. Want hier was het bouwmateriaal gebruikt om er eenheden mee te scheppen die de wezenlijke breekbaarheid van de stof uitdrukten. Hun vormen waren uitbundig vrolijk en vernuftig. Hier en daar was de fantasie zelfs doorgetrokken tot dwaasheid, maar voor de verwonderde ogen van Saton en Corbus was alles mooi.

Tussen de gebouwen waren enorme bloemenvelden, terrassen van verscheidene verdiepingen. Sommige daarvan waren donker met machtige bomen, net als de bomen die de vruchtbare plaatsen van Istinogurzibeshilaha begroeiden. Zowel het onverbiddelijke als het bekoorlijke element was aanwezig zodat de natuur niet te sentimenteel werd voorgesteld. Er waren ook terrassen waar wilde dieren heen en weer liepen en enorme volières waar de vogels bijna vrij rondvlogen. De algemene indruk was die van een dierentuin.

Saton en Corbis liepen over een voetpad, bang, maar toch betoverd. Op verzonken wegen gleed het verkeer ongelooflijk snel door de stad: in de lucht schoten luchtvoertuigen als projectielen voorbij. Op hun eigen niveau liepen een heleboel mensen op hun gemak te wandelen, maar ze waren allebei te zenuwachtig om stil te staan en iemand de weg te vragen.

'Als we wat geld hadden zouden we ons naar Klein Istino kunnen laten vervoeren,' zei Corbis. Op het schip waren hun Danssonische kredietboekjes uitgereikt waar hun financiële status in beschreven werd. Maar toen ze de ontscheping misten hadden ze ook de uitgifte van het geld gemist.

'Als we bij een café komen, zullen we proberen wat inlichtingen te krijgen,' zei Saton. Ongelukkigerwijs zagen ze niets dat op een winkel of een café leek - of wat dat betreft op een fabriek, want al de vreemde gebouwen schenen alleen maar woningen te zijn.

Na een paar minuten lopen stonden ze stil. Oneindige straten strekten zich in alle richtingen uit; ze zouden wel eeuwig door kunnen lopen. Saton greep Corbis' hand en gebaarde dat ze stil moest zijn. Hij keek naar een Warme die vlakbij stond.

Aan zijn uiterlijk te zien was de Warme een veluur, gemuteerde mensen uit Sector Vermiljoen, met een dikke vacht; hij droeg, waarschijnlijk om aan de plaatselijke zeden tegemoet te komen, een licht kledingstuk over zijn lichaam. Hij stond stil bij een van de welgevormde pilaren die Saton en Corbis aldoor sinds ze de ruimtehaven verlaten hadden, waren tegengekomen. Ongeveer driekwart meter van de grond hadden de pilaren een uitstulping, liepen naar boven weer taps toe en eindigden ongeveer drie meter boven de grond in een punt.

De veluur schoof in de bobbel een deurtje open, stopte er iets in dat hij uit zijn zak haalde en draaide een nummer. Hij wachtte. Een eind onder het niveau van de luchtvoertuigen zeilde een rij massieve, pianovormige voorwerpen boven hun hoofd. Een van de piano's wijzigde nu zijn koers, zakte enigszins en daalde boven op de pilaar neer zodat de punt van de pilaar in een gat aan de onderkant paste.

Er flikkerden lichtjes op het voorwerp en de veluur draaide weer een nummer.

Uit de piano kwamen vage zoemgeluiden. Er zakte een lange lepel naar beneden tot op het trottoir en op de lepel brandde een rood knipperlichtje. De veluur haalde er iets uit en vervolgde zijn weg. Tegen de tijd dat de lepel weer in de piano was teruggetrokken, de piano zich van de pilaar had losgemaakt en zijn plaats in de lucht weer had ingenomen, was de veluur verdwenen.

Op dat moment realiseerde Saton zich dat de bespieders bespied werden. Er stond een man vlakbij die verwonderd naar hen stond te kijken.

'Ik geloof dat jullie tweeën van buiten dit stelsel zijn,' zei hij, toen ze zich omdraaiden om naar hem te kijken.

'Waarom denkt u dat?' vroeg Saton.

De man lachte zachtjes. 'Ik heb al meer mensen van buiten dit stelsel verbaasd zien staan over ons microfabriekcircuit.'

Hij kwam naar hen toe. 'Kan ik jullie iets laten zien of jullie ergens heenbrengen? Ik heb vanmorgen de tijd aan mezelf.'

Saton en Corbis keken elkaar aan. De man stak zijn hand uit. 'De naam is Slen-Kater. Welkom op Dansson.'

Ze aarzelden tot hij zijn hand liet zakken.

'We hebben het heel prettig met zijn tweeën, dank u,' zei Corbis.

Kater haalde zijn schouders op. Hij was een kleine stevige man met een bos geel haar waar hij nu zijn versmade hand doorhaalde.

'Het feit dat ik een Warme ben en u een Koude, maakt voor mij geen verschil,' zei hij, 'als u dat soms denkt.'

Corbis draaide haar nek in het haar eigen gebaar van boosheid. Saton zei: 'Dank u. We zouden zeer blij zijn met uw hulp. Ziet u, nadat we ons ontscheept hadden heeft mijn wijfje ongelukkigerwijs haar handtas verloren. Daarin zat al het geld dat we bezitten.'

Kater was onmiddellijk één en al medeleven.

'Jullie hebben dan een heel eind gelopen van het vliegveld af. Ongetwijfeld hebben jullie zin in iets te drinken voor we op weg gaan. Misschien willen jullie mij het plezier gunnen?'

'Wij zijn u zeer dankbaar,' zei Saton. Hij nam Corbis' arm omdat ze nog steeds boos keek.

'Geen moeite. Natuurlijk kunnen jullie zelf ook iets te drinken draaien op het microfabriekcircuit als jullie een Danssonisch kredietboekje hebben. Kijk ik zal het jullie laten zien.'

Uit zijn zak haalde hij een kredietboekje dat erg veel op de boekjes leek die aan Saton en Corbis waren uitgereikt. Hij schoof het paneel in de pilaar open en stopte zijn boek in een kijker. Achter in het gat was een verlicht bestelbord. Kater stelde het in op de afdeling dranken, las het nummer van synthbier op en draaide het.

'Dat stuurt een oproep naar één van de fabriekseenheden,' zei Kater en wees omhoog. 'Daar komt er een. Deze eenheden hebben zwaartekrachtopheffers om ze in de lucht te houden. Dit zijn de fabrieken van Dansson. Iedere eenheid zit boordevol met ingewikkelde machinerieën die niet groter zijn dan jullie lichaamscellen. Zoals jullie wel zullen weten is de snelheid van zeer kleine mechanische apparaten verschrikkelijk hoog. Deze zou, als ik dat wilde, mijn eigen privé-luchtvoertuig kunnen fabriceren en hem hier ter plaatse in elkaar zetten - in minder dan vijf minuten.'

De piano daalde neer op de top van de zuil en Kater draaide weer.

'Hoe betaal je voor wat je krijgt?' vroeg Corbis.

'Er is een hele rij verschillende bedragen. Het bedrag wordt van mijn krediet afgetrokken. Mijn kredietnummer komt al door voor ik heb gedraaid - van de voorkant van mijn boekje. Aha, één synthbier!'

De lepel daalde uit de piano naar beneden, ging open en onthulde een glas vol met een amberkleurige vloeistof. Kater nam het eruit, goot het leeg op de grond en smeet het glas in een afvalkoker aan de voet van de pilaar.

'Kom laten we nu gezellig iets gaan drinken,' zei hij. 


Ze zaten aan een aardige tafel iets te drinken. Saton had een warme vloeistof uitgekozen, die hem bijna geheel deed herleven van de kortgeleden verlaten lichtvries, en toch voelde hij zich op een of andere manier niet op zn gemak. Misschien hadden ze nooit mee moeten gaan met dit blonde wezen dat nu vrolijk zei: 'O, jullie zullen gelukkig zijn op Dansson.'

'Hoe weet u of ik op Dansson gelukkig zal zijn?' vroeg Corbis. 'Misschien zal ik hier wel doodongelukkig zijn. Misschien krijg ik wel heimwee.'

Kater glimlachte. 'Jullie zullen hier gelukkig zijn,' zei hij. 'Dat is onvermijdelijk.'

Om de zaak wat te sussen zei Saton: 'Mijn wijfje bedoelt dat alles ons zo vreemd voorkomt. Zelfs de plattegrond van de stad verschilt van alles wat we thuis kennen. Uw gewoonte bijvoorbeeld om zulke massieve gebouwen te construeren en ze te midden van een parklandschap neer te zetten is nieuw voor ons. Dit gebouw waar we ons nu in bevinden is al bijna zo groot als een stad.'

'Het is een stad,' zei Kater. 'Dansson is gewoon een aaneenschakeling van steden die onderling wel met elkaar verbonden zijn, maar die ieder een eigen functie hebben. Sinds we erin geslaagd zijn alle fabrieken en winkels beweegbaar te maken op de manier die jullie gezien hebben, stierf het oude idee van een stad langzaam uit. Het resultaat is dat de verdeling in de bevolkte gebieden van Dansson geheel en al beheerst wordt door zijn sociale functie.'

Het blok dat ze waren binnengegaan om bij het café te komen, had de vorm van een enorme wig, die met het spitse eind tot de wolken reikte. Waar ze zaten keken ze uit op een binnenplaats; terwijl hij ernaar wees, vroeg Saton: 'En wat voor een speciale functie heeft dit gebouw?'

'Nou, wij noemen het een klassifornium. Het is een soort - tja, een museum-annex-dierentuin. De inhoud komt van overal uit het heelal. Ik kan jullie er in ieder geval een deel van laten zien, als jullie tijd hebben.'

Saton zag vanuit zijn ooghoek dat Corbis gebaarde dat ze, zodra ze van hem vernomen hadden waar Klein Istino was, aan deze Warme moesten ontsnappen; hij besefte dat dat verstandig was. Maar er gebeurde iets anders met hem. Hij werd gegrepen door een diepe intellectuele nieuwsgierigheid. Hij wilde dat museum bekijken, wat er ook gebeurde. Hij kende die overstelpende nieuwsgierigheid van vroeger; die was verantwoordelijk geweest voor al die jaren waarin hij gezwoegd en gezweet had om zichzelf op de test voor te bereiden die hem, als hij die haalde, naar Dansson zou brengen, ver weg van zijn donkergroene geboorteplaneet. En het was meer dan nieuwsgierigheid, het was een vurig verlangen naar kennis. Een eerder dan angst maakte dat hem bevreesd voor de dood, want de dood zou het einde van het weten betekenen, het einde van het leven, het einde van het samenvoegen van feiten dat uiteindelijk zou leiden tot begrip van de vreemde samenhang der dingen. 

'We hebben tijd genoeg,' zei Saton.

'Geweldig!' zei Kater.

Toen hij hun dranken ging betalen zei Corbis: 'We moeten nu weg. Waarom blijven we bij die man?'

Saton zei rationaliserend: 'We zijn bij Kater net zo veilig als bij iemand anders. Als ze ons zoeken, is een museum dan geen uitstekende schuilplaats? Tijd genoeg om later naar Klein Istino te gaan.'

Wanhopig draaide ze zich om. Haar blik viel op een nieuwsblad dat een klant van het café op de tafel naast hen had laten liggen. Ze strekte haar arm uit en pakte het op en hoopte dat er misschien iets instond over dat deel van de stad waar hun soort mensen woonde, misschien zelfs een aanwijzing hoe ze er moesten komen.

Ze kon de koppen, met hun nieuws over een voedseloverschot op het zuidelijk halfrond duidelijk genoeg lezen. Maar de gewone letters... in dat tijdperk, lang geleden, toen haar voorouders nachtwezens waren geworden, stond de ontwikkeling van een groot deel van de kegeltjes op hun netvlies stil en werden staafjes, om 's nachts beter te kunnen zien. Woedend smeet ze het blad neer.

Toen Kater naar hun tafeltje terugkeerde, voegden ze zich bij hem en volgden hem de enorme wig van het klassifornium in. 

Met een feilloos gevoel voor wat iemand van buiten het stelsel boeide, nam Kater hen mee naar het Inficarium, waar ze in een vreemde en wonderbaarlijke wereld terecht kwamen. Toen ze stil stonden om met ontzag naar de enorme hoofdgang van het Inficarium te staren, grinnikte Kater naar hen. 'Op Dansson en op de meeste belangrijke planeten in de sector zijn de infectieziekten uitgeroeid,' zei hij. 'Wij zijn geneigd te vergeten dat gedurende de meeste tijd in de geschiedenis van de mens, ziekte een normale ervaring was in het dagelijks leven. Tegenwoordig, nu de infectieziekten uitgeroeid zijn, worden veel van de eens zo gewone bacteria en virussen die ziekten veroorzaakten, bedreigd met uitsterven. Een paar eeuwen geleden werd de VVBZ - de Vereniging tot Behoud van Besmettelijke Ziekten - opgericht en veel interessante cultures werden behoed voor uitsterven en hier gebracht. Dit Inficarium is, in zijn huidige vorm, nog maar van vrij kort geleden.'

Gefascineerd liepen Saton en Corbis van galerij naar galerij en keken door optische instrumenten die hen in staat stelden de verschillende tentoongestelde dingen te zien. In de Virus-hal bestudeerden ze de groepen virussen die eens planten infecteerden, de zeldzame soorten die vissen en kikvorsen en amfibieën aantastten, en al de overvloedige variëteiten die eens bijna naar believen alle soorten dierlijk leven bestookten.

'Zie je hoe mooi," hoe individueel ze zijn, hoe fantastisch aangepast om in hun speciale omgevingen in leven te blijven,' zei Kater. 'Ze laten je beseffen welk een klein deel van de gewaarwording van het leven een mens eigenlijk direct kan omvatten. Het is een jammerlijke fout van onze tijd dat men ze bijna liet uitsterven.'

In de volgende galerij vonden ze van die virussen, nu geënt op weefselcultures, die de ziekten veroorzaakten die eens de mens geteisterd hadden. Eerst kwamen de algemene infectieziekten, zoals gele koorts, knokkelkoorts, pokken, mazelen en dergelijke soorten.

Ze werden gevolgd door de virussen die een speciaal deel van het lichaam aantastten; de influenza's, de para-influenza's, virussen die de klieren aantastten, de enterovirussen zoals de drie kinderverlammingsvirussen, en de lymphogranuloma inguinale virussen die voorkomen bij geslachtsziekten.

Toen kwamen ze bij de infecties die schade aan het zenuwstelsel veroorzaken, en vandaar bij de Rickettsiae, die nauw verwant zijn met de virussen, en vandaar bij het Bacteriën-huis en zo uiteindelijk, verbijsterd, bij het Protozoënhuis.

Tegen deze tijd waren de vage ogen van Corbis en Saton uitgeput en ze moesten een ogenblik rust nemen.

Ze lieten Kater achter bij een van de uitgangen waar hij op hen wachtte en gingen hun gezichten afspoelen en hun pupillen koelen.

Dit gaf Corbis de kans erop aan te dringen dat ze nu rechtstreeks naar Klein Istino moesten gaan.

Saton besloot Kater naar dat deel van de stad te vragen. Toen hij het deed, zei de veluur dat het niet ver was - hij zou hen eigenlijk maar laten zien hoe ze er moesten komen. 'Maar eerst moeten jullie, voor we hier vandaan gaan, ingeënt worden.' 

'Waarvoor?'

'Dat is een voorzorgsmaatregel die de beheerders van het Inficarium moeten nemen - voor het geval één van de ziekten mocht ontsnappen, weet je,' legde Kater uit. 'Het is zo gebeurd.'

Saton was nog steeds ver weg, zijn geest nog geheel in beslag genomen door de enorme hoeveelheid vreemd leven die ze gezien hadden. Toen Corbis begon te protesteren legde hij haar het zwijgen op. Om dingen als het Inficarium te zien had hij gewerkt en zijn geduld met haar angsten werd met het uur minder.

Ze voelde dat. Nadat ze hun inenting in een kleine kamer vlakbij de uitgang hadden gekregen, draaide ze zich naar de Warme toe.

'We hadden niet zoveel vriendelijkheid verwacht als u ons op onze eerste dag op Dansson hebt getoond,' zei ze. 'Mijn man is minder bang dan ik wat betreft het aanpassen aan deze planeet. Ik voel dat we veracht worden als een minderwaardig soort mens.'

Kater zei onverstoord: 'Dat gevoel zal wel heel gauw overgaan.'

Het was stil terwijl ze buiten voortliepen.

Saton zei: 'Breng Slen-Kater niet in verlegenheid. Laat hem ons de weg naar Klein Istino wijzen en dan moeten we zijn tijd niet meer in beslag nemen.'

'O, ik breng hem niet in verlegenheid; hij zou wat ik zeg niet erg vinden als hij dacht dat het woorden van een laagstaand ras waren. Zou je de geschiedenis willen horen van ons Kouden die op Istinogurzibeshilaha wonen? Misschien vind je ons wel net zo interessant als je zeldzame ziekten.'

Kater glimlachte daarom. 'We zijn bij het station waar jullie een wagen kunnen krijgen die naar Klein Istino gaat - hoewel ik ervan overtuigd ben dat jullie geschiedenis zeer interessant zou zijn.'

Toen hij zich omdraaide om weg te gaan zei Saton nederig: 'Slen-Kater, vergeef ons - onze manieren zijn wat in de war na de lange lichtreis. We hebben je nog een gunst te vragen.'

'Alsjeblieft Saton, vraag het aan iemand anders!' fluisterde Corbis, maar toen Kater zich naar hen toewendde, wees Saton naar het bord met namen. 'Onze ogen kunnen deze kleine letters niet onderscheiden en we kunnen onze bestemming niet lezen. Zoudt u zo vriendelijk willen zijn ons naar de juiste wagen te brengen?'

'Natuurlijk.'

'En er is nog iets - zoudt u ons het bedrag voor de rit kunnen lenen? Als we uw kredietnummer krijgen, zullen we u terugbetalen als we ons gevestigd hebben.'

'Gaarne,' zei Kater.

'U begrijpt waarschijnlijk wel hoe ongelukkig we ons voelen dat we u om deze vernederende gunsten moeten vragen.' 

'Niemand blijft ongelukkig op Dansson, maak je maar niet bezorgd!' Het verkrijgen van een kaartje uit een rij automaten en dan het afdalen naar het juiste niveau, het zag er voor de vreemdelingen erg indrukwekkend uit. Het station was groot en leek een doolhof van verschillende wegen. Het was er ook onaangenaam warm en ze voelden hun lichaamstemperatuur oplopen. De slagaders in hun keel klopten sneller.

'Deze wagen brengt jullie naar Klein Istino,' zei Kater toen een geel veelvlak het platform opgleed. 'Dit is een enkellaags route, dus jullie hebben maar tien haltes voor jullie er zijn.'

Terwijl ze bij de deur stonden te aarzelen, greep Saton zijn hand. 'U bent zo gastvrij geweest, we kunnen u niet genoeg danken. Er is nog één ding - waar moeten we heen als we aan de andere kant uitstappen?'

'Denk je niet dat we dat kunnen vragen als we daar zijn?' wierp Corbis ertussen.

Kater glimlachte en klom bij hen in de wagen.

'Het wijkt niet zo gek veel van mijn route af,' zei hij.

Terwijl het vehikel op snelheid kwam zei Corbis: 'Ik weet werkelijk niet waarom u met ons mee moet. Vindt u ons zulke interessante monsters?'

'We zijn allemaal interessante monsters, als het erop aankomt. Ik wil jullie alleen maar helpen zodat jullie komen, waar jullie willen zijn. Is dat zo vreemd?'

'En al die tijd moet u aan ons denken als arme koudbloedige wezens.'

'Ik ben bang dat mijn wijfje op dit moment een slechte bui heeft,' zei Saton. 'De afmetingen alleen al van deze stad zijn zo overweldigend.'

'Doe niet zo dwaas,' zei Corbis. 'Voelde jij je niet minderwaardig toen je zag dat ze in deze plaats moeten zwoegen om ziekten voor uitsterven te bewaren waar op Istinogurzibeshilaha ieder jaar honderden mensen aan sterven? En het is duidelijk dat we niet zo scherp kunnen denken als deze meneer, of zo goed kunnen zien, of met dezelfde kundigheid lezen...'

Ze brak af en keerde zich naar Kater. 'Ik ben er zeker van dat u mijn gedrag zult excuseren en het allemaal zult toeschrijven aan mijn natuurlijke minderwaardigheid. Misschien hebt u tijd om iets van de geschiedenis van de mens op Istinogurzibeshilaha te horen, aangezien u zo in ons geïnteresseerd bent?'

'Ik zal het u heel beknopt vertellen - we hebben twee miljoen jaar lang als misdeelden geleefd.

'Ik herinner me niet hoe lang er al ruimtevaart is, maar het bestaat al heel, heel lang. En ongeveer twee miljoen jaar geleden kreeg een groot transvacuüm-lijnschip moeilijkheden en moest op Istinogurzibeshilaha landen. De motoren waren kapot of zoiets. Weet u wat voor een wereld die mannen en vrouwen vonden? Het was een dorre en troosteloze wereld zonder de aangename dingen die jullie op Dansson als heel gewoon beschouwen. Het grootste deel was kale levenloze grond - er waren niet genoeg insecten en bacteriën in de grond om die vruchtbaar te maken voor planten. Er bestond inderdaad wat begroeiing maar die was beperkt tot primitieve planten en bomen - met sporen of kegels zoals reuze-paardestaarten en reuzenvarens, sparren en dennen en de reuzensequoias. 

Denk niet dat zo'n donkergroene wereld niet op zijn eigen manier groots is. Dat is hij wel. Maar - geen gras, geen bloemen, geen bedektzadigen met hun kleine zaaddoosjes die embryoplanten zijn en de andere planten tot voedsel dienen. U begrijpt wat ik bedoel. Istinogurzibeshilaha was in het beginstadium van zijn eerste Triasperiode van ontwikkeling.

'Waarom zeg ik 'was'? Het is er nog in! Over nog eens dertig miljoen jaar zullen we zo ongeveer in de Juraperiode terechtkomen.

Kunt u zich voorstellen wat voor een ellende deze eerste mannen en vrouwen hebben meegemaakt? Wat is er voor een warmbloedig mens in die woestijnen en donkere bossen te vinden? Niets! Niet eens dieren waarop hij kan jagen! Op onze planeet moeten de zoogdieren nog verschijnen omdat ze zich pas ontwikkelen als het meer-energierijke voedsel dat bloeiende planten verschaffen ontstaat.

'De vroege reptielen zwerven rond - domme ondoelmatige, langzame, koudbloedige dingen - en bestaan van het beetje voedsel dat er is. En amfibieën. Vissen en kreeftachtigen ook natuurlijk. Die zijn een voedselbron.'

Terwijl ze praatte verdween de wrevel uit haar stem. Haar ogen keken naar Katers gezicht alsof dat slechts een uitwas van dat strenge landschap was dat ze beschreef. Saton zat uit het raam te kijken en zag kilometer na kilometer van de melkwegstad voorbij schieten. De avond viel; de fantastische torens leken in de ruimte te zweven.

'Die mensen - onze voorouders - moesten van het land leven toen hun voorraden uitgeput raakten. Ze voerden een zware strijd, dat kan ik u wel vertellen. Ze hadden hun eigen graan, maar dat kwam niet op toen ze het zaaiden. Het was gewoon de juiste omgeving niet. Dus leefden de mensen van het energie-arme voedsel dat beschikbaar was. 

'Dat was een hele verandering van dieet. En weet u wat er gebeurde? Ze stierven niet uit. Ze pasten zich aan. Misschien was het beter geweest als ze wel waren uitgestorven - dan zouden wij hier niet zijn. Want aanpassen betekende dat ze langzamerhand koudbloedig werden. Als op een planeet leven ontstaat, begint het altijd koudbloedig; onder die omstandigheden is koud bloed een overlevingsfactor - wist je dat Slen-Kater? Op die manier leef je langzaam, en kan men in leven blijven op het beschikbare, vitamine-arme dieet. Veel verder op het pad van de evolutie komen pas de chemische reacties in het bloed, die het verwarmen, veroorzaakt door het eten van nieuw voedsel - het rijkere voedsel dat achter de zaaddragende planten aankomt.

'De evolutie heeft onze voorouders een poets gebakken. Ze werden teruggestuurd langs het pad. Zij werden - wij zijn - reptielen.'

'Dat is onzin,' zei Saton. 'We zijn nog steeds mensen, alleen koudbloedig.'

Corbis lachte.

'O ja, er zijn er die slechter af zijn dan wij. Onze ongelukkige voorouders werden dierlijk toen hun bloed koud werd. Duizenden jaren lang gedroegen ze zich als nachtdieren. Een deel van hen, ongeveer vijftig man sterk, verliet de rest en ging een half-amfibisch leven leiden in het gebied van de Assh-hassis-delta. U zou hun afstammelingen nu eens moeten zien, Slen-Kater! Ze zijn zelfs niet levend-barend! Hoe vreemd ik voor u ook mag zijn, ik leg tenminste geen eieren!'

Ze barstte uit in een schril gelach en Saton sloeg zijn arm om haar heen.

Na enige tijd stilte zei Kater: 'Ik neem aan dat jullie de geschiedenis van Dansson kennen. Wij - de mens - hebben de zevenenzeventig staten van tweevoetige Danssoniërs uitgeroeid voor we de planeet bezetten. Ik zou zo zeggen dat onze geschiedenis schandelijker is dan die van jullie, als we het daarover hebben.'

Corbis draaide zich om en keek hem belangstellend aan.

'Ik hoop dat u zich nu beter voelt,' zei hij tegen haar. 'We moeten er bijna uit.'

Terwijl ze zat te praten had de wagen verscheidene malen gestopt. Nu stopte hij weer en ze stapten uit. Toen ze weer boven de grond waren zagen ze een deel van de stad, dat veel leek op het deel dat ze verlaten hadden, behalve dan dat de grote gebouwen hier meer conservatief van vorm waren en bonter van kleur. Het microfabrieksysteem zweefde boven hun hoofden en schoof zijn pianovormige eenheden door de vallende duisternis.

Kater stond stil en wees een scharlakenrood gebouw aan dat een eindje verderop in de straat aan hun linkerhand  stond.

'Dat is Klein Istino. Jullie zullen je thuis voelen te midden van mensen van jullie eigen planeet - maar vergeet niet dat we allemaal van dezelfde soort afstammen.'

'Ik wil mij verontschuldigen dat ik mij daarnet zo onheus gedroeg,' zei Corbis. 'Ik zal geen uitvluchten bedenken, maar ik voelde me erg ongelukkig. Nu ben ik tevreden.'

'Ik ook, vreemd genoeg,' zei Saton. 'Het moet door uw aanwezigheid komen!'

Slen-Kater lachte. 'Nee, dat is het niet. Misschien loop ik wel met jullie mee tot aan de deur. Jullie kunnen me moeilijk kwijtraken, nietwaar? Zie je, er is een reden voor het feit dat jullie je prettiger voelen.'

Ze liepen naast hem voort en keken hem nieuwsgierig aan terwijl hij verder ging. 'Ik ben een immigratie-officier. Men vroeg mij jullie te volgen toen jullie je niet meldden voor de inenting op het ruimtevliegveld. Nee, nee, kijk maar niet zo verschrikt. Met elk schip dat binnenkomt staan we voor hetzelfde probleem van mensen die om de een of andere reden ons niet willen zien. Vaak blijken dat later de meest verstandige en meest belangwekkende te zijn.

'Gaat u ons nu na dit alles arresteren?'

'Helemaal niet. Daar is geen enkele reden voor. Jullie zullen hier vreedzaam en tevreden leven.'

'Daar bent u wel heel erg zeker van,' zei Corbis.

'Niet ongegrond. Iedereen die op Dansson leeft of er aankomt wordt ingeënt tegen ongelukkigheid. Ja, we hebben een serum. Geluk is zuiver een kwestie van klieren. Zoals jullie weten hebben we hier geen ziekten. Zorg ervoor dat alle klieren van een mens in een bepaald evenwicht zijn, en hij is gelukkig. Jullie hebben de injectie die jullie op het vliegveld gemist hebben bij het verlaten van het Inficarium gehad.'

'Wacht even,' zei Saton en stond plotseling stil.

'U zei dat dat een routinekwestie was om er zeker van te zijn dat we geen ziekten hadden opgelopen.'

'Mijn beste Saton - dat was absoluut onmogelijk. Die gevaarlijke kleine levensvormen zijn allemaal veilig afgesloten. Nee, het leek me een goed tijdstip om jullie je beter te laten voelen. Het heeft al gewerkt, nietwaar?'

Saton balde zijn vuisten, keek ernaar en lachte. Er zat geen kracht achter, geen kern in zijn woede, geen ontzetting in zijn verrassing. Hij greep Corbis bij haar arm en duwde haar voort, opgewonden door het plezierige gevoel dat hem overspoelde. Ze wisten wel hoe ze moesten leven hier op Dansson.

'Krijgt u die injecties ook Slen-Kater?' vroeg Corbis.

'Jazeker. Alleen heb ik, omdat ik hier woon, niet zoveel nodig als... als bezoekers. Alleen mensen met zeer hoge posities mogen creatief ongelukkig zijn. Omdat jullie hier nieuw zijn, hebben jullie een flinke hoeveelheid gehad om jullie door de volgende paar maanden heen te helpen.'

Ze probeerde zich hierover verontwaardigd te voelen. Op een of andere manier was ze van mening dat er iets in deze verklaring was dat haar angstig had moeten maken. In plaats daarvan kon ze alleen de poets zien die hij hun gebakken had. Ze giechelde, en ze giechelde nog steeds toen ze het rode gebouw bereikten, dat hoog boven hen uit torende.

'Dit is Klein Istino, en jullie zullen het hier geweldig hebben. Er zijn hier een heleboel mensen van jullie soort,' zei Kater. 'En geen van die eierenleggende Assh-hassis om je druk over te maken. Die hebben een apart gebouw ergens anders in de stad.' 

'Bedoelt u dat u hen ook hier heeft? Van wat voor nut kunnen zij nu zijn voor zo'n fantastisch moderne planeet als Dansson?' 

Immigratie-officier Kater stak zijn handen in zijn zakken en keek welwillend op hen neer; ze waren eigenlijk echt aardige kleine wezentjes.

'Ik geef toe dat de Assh-hassis niet erg nuttig zijn,' zei hij. 'Maar dat is ook het geval met de meeste van de duizenden ondergeschikte mensenrassen die hier onderdak hebben. Zie je, terwijl de ware mens zich langzaam over dit deel van het heelal verspreidt, roeit hij langzamerhand die halfbroeders uit die niet tegen hem op kunnen. 

Dus moeten die bewaard worden - voor studie en zo. Het is zo ongeveer als met de virussen, denk ik.'

Corbis en Saton keken elkaar aan.

'Ik heb nooit aan de Assh-hassis gedacht als aan een virus,' zei Saton. 'Ze zullen erom lachen als we op Istinogurzibeshilaha terug zijn en het aan onze mensen vertellen.'

'O, jullie gaan nooit meer terug,' zei Kater. 'Niemand gaat er ooit weg van Dansson.'

'Waarom niet?' 

Hij glimlachte. 'Wacht maar af. Jullie zullen veel te gelukkig zijn om weg te gaan.'

Ze lachten nog steeds toen ze afscheid van hem namen, hun allerbeste vriend.

'Dat was een heel grappige opmerking die hij maakte,' zei Corbis toen ze hem nawuifden, 'dat delen van Dansson gereserveerd worden voor lagere mensentypen - bijna als een kooi in een dierentuin, behalve dan dat de inwoners waarschijnlijk de tralies niet opmerken.'

'Zouden de Assh-hassis niet razend zijn als ze de waarheid beseften?' grinnikte Saton.

Gearmd draaiden ze zich om en repten zich de grote rode kooi binnen.