VI

Toen we een flinke afstand tussen onszelf en de Ungulph hadden afgelegd liet ik de tijger-neushoorn rusten. We stopten bij een beek midden in een groepje bomen en stegen af.

'Ik moet even wat drinken,' zei ik en liet me naast de beek op de grond vallen. Een van de bomen tilde zijn wortel uit de beek en spoot me met een straal water nat. Chebarbar lachte. Ze legde uit dat de bomen schijn-bewust waren en zich als ze dat wilden langs een vochtbron konden voortbewegen. Ze hadden een eigenaardige manier ontwikkeld om die bron te verdedigen.

Ik liep naar een onbegroeid stuk langs de beek; daar dronken we en hielden een krijgsraad. We hadden geen voedsel; mijn tijd raakte op en het was van het allergrootste belang dat we zonder verder oponthoud Ongustura bereikten. Chebarbar vertelde me dat ze dacht dat we niet meer dan drie dagen van die stad konden zijn, maar bekende dat zij de weg niet wist. Haar vader had al van ouds ruzie met de plaats, en ging er nooit heen, behalve om de buitenwijken aan te vallen.

Dit nieuws, juist nu het succes binnen handbereik was, stortte me in een grote neerslachtigheid. Ik begroef mijn gezicht in mijn handen en kreunde. Tot mijn verrassing sloeg Chebarbar een arm om mijn schouders.

'Wees niet ongelukkig,' zei ze. 'Ik kan het niet verdragen een dappere man te zien wanhopen. Ik denk dat ik iets heb dat je kan troosten.'

Ze liet me los en begon het koord dat haar tuniek over haar borst vasthield los te maken.

'Dit is een hoogst vrouwelijke...' begon ik, maar ze viste er een kleine, dolkvormige talisman uit die aan een ketting om haar nek hing. Ze zwaaide het snuisterijtje voor me heen en weer.

'Hiermee kunnen we Squexie Oxin oproepen. Hij zal ons zeker helpen als hij deze talisman ziet.'

Ik stelde de voor de hand liggende vraag en ze vertelde me dat haar vader de Ungulph lang geleden de Squexie Oxin van de dood had gered. Hij had in hem een bruikbare bondgenoot herkend en hem een kasteel op zijn landerijen gegeven; daar leefde hij helemaal alleen, hoewel hij zou verschijnen als hij met de talisman opgeroepen werd om de Ungulph te helpen.

'Het Squexie Kasteel is hier maar een klein stukje vandaan,' legde Chebarbar uit. 'Ik zal je erheen brengen en dan zal de Squexie ons naar Ongustura brengen en ons de hele weg beschermen.'

Ik sprong op, klaar om te vertrekken. De Ungulphs dochter voegde er aan toe: 'Er zitten twee obstakels in dit plan. In de eerste plaats moet de Squexie niet ontdekken wie ik ben, anders zou hij me met geweld weer bij mijn vader afleveren. Maar het is hoogst onwaarschijnlijk dat hij het zal ontdekken, want hij heeft me nog nooit gezien.'

'En het andere addertje?'

'De Squexie is alleen beschikbaar als de Zwarte Zon opgaat. Gelukkig zal dat aan de lucht te zien niet lang meer duren.'

Ik keek omhoog. De verblindende witte zon was al over zijn hoogste punt heen, maar ik dacht dat het nog wel een paar uur zou duren voor hij onderging. De vanille- en de frambozenvlazon waren zonder dat ik het wist weer opgekomen. Samen hadden de drie zonnen iedere wolk uit de lucht verdreven; het was onaangenaam heet. De boomdingen vlakbij wandelden bij de beek heen en weer en spoten water over zich heen.

Ik herinnerde me dat Trash Pondo-Pons gezegd had, dat het TransDreunschip de dag na de ondergang van de Zwarte Zon zou vertrekken. Ik vroeg Chebarbar: 'Hoe lang blijft de Zwarte Zon boven de horizon? We moeten in Ongustura zijn als hij ondergaat, of vlak daarna.'

'Dat hangt ervan af,' zei ze. 'De omlopen van de Zwarte Zon zijn zo onregelmatig dat de sterrenkundigen van mijn vader ze niet kunnen berekenen, want ze worden gecontroleerd door een tovenaar in een ver land.'

'Zeg tegen je vaders sterrenkundigen dat ze een telescoop moeten kopen,' gromde ik en klom in het zadel.

Chebarbar kroop voor me, tegen me aan, en daar gingen we; het meisje wees de weg. Het landschap werd bijna aardig. We reden door grote hulstgaarden met bessen die de grootte en de kleur van sinaasappelen hadden. En ze smaakten ook werkelijk precies zo als sinaasappelen, behalve dat ze een onaangenaam geurtje hadden waarvan Chebarbar zei dat het neon was, een edelgas dat door de scherpe bladeren van de planten uit de lucht gezogen werd. Terwijl we aten hoorden we mensen naderen. We gingen de pijnlijke hulstbosjes in, haalden ons rijdier over om te gaan liggen en lagen zelf ernaast. Er verschenen een paar mannen van de Ungulph; Chebarbar maakte uit wat ze zeiden op dat ze naar haar zochten; ze klemde zich stijf aan me vast.

Eindelijk kwamen we overeind en gingen verder. Achter de plantage ging de grond omhoog. We beklommen de helling en merkten op de top dat we op de rand van een ondiepe krater stonden die misschien driekwart kilometer breed was.

Ik keek er met ontzag naar, want het was, hoewel troosteloos, een indrukwekkend gezicht. Er stond een eiland midden in de krater, en op dit eiland stond een kasteel dat naar het leek opgebouwd was uit een ordeloze hoop plakken leisteen. Het had geen regelmatige vorm, geen ramen, geen torens. De gladde oppervlakken waren zo dof als de dood.

'Het kasteel van de Squexie Oxin,' zei Chebarbar, die zich aan mijn arm vastklemde. Er was geen manier om bij het afschuwelijke kasteel te komen. Het eiland waar het op stond was omgeven door een soort olieachtig water dat de krater tot de rand vulde. Er was geen brug.

Alles eromheen was volkomen stil, de hulstgaard achter ons, het grote heldere landschap voor ons. Het had allemaal een griezelig betekenisloos schilderij kunnen zijn, helemaal zonder beweging, behalve het water in de krater. Het borrelde en bewoog als een hersenloos wezen dat woelt in zijn slaap. Op een plaats in een lijn tussen de rand en het eiland, maalde en kolkte het water meer dan elders. Vreemde vogels die op geplukte pelikanen leken doken in en uit dat spul, vlogen op en doken weer. Van de uitstekende punt waar we stonden hoorden we hun troosteloze kreten.

We stonden daar in een soort trance - en werden zo gemakkelijk omringd door de mannen van de Ungulph, die uit de hulstbosjes te voorschijn sprongen. Er stonden tien verschillend gevormde woestelingen die met hun tentakels, klauwen of zwaarden naar ons zwaaiden. Ik wist dat ik deze keer meer dan slimheid nodig zou hebben om ons van de dood te redden. 

Voor ik me kon bewegen werd ik gegrepen. Mijn handen werden achter mijn rug getrokken door een soort ossekoppig insect dat naar vis stonk.

Chebarbar werd ook gegrepen en een ruwe poot werd over haar mond gelegd om haar geschreeuw te doen stoppen.

Maar het geschreeuw ging door. Het wezen dat mij vasthield trok een groot zwaard en richtte het op mijn borst. Toen stopte hij ook, net als de anderen deden om te zien wie er schreeuwde. Het was een van de mannen van de Ungulph. Zijn bevende klauw wees naar de horizon achter het kasteel van de Squexie.

In de heldere lucht groeide een grote waaier van zwart. Aan de randen was hij donkergrijs, in het midden was hij zo donker als het holst van de nacht. Hoewel de drie zonnen nog in de hemel schenen hadden ze geen effect op dat stuk nacht.

De indruk die dit op de mannen van de Ungulph maakte was onmiddellijk merkbaar. Ze lieten ons los, draaiden zich om en renden weg om in de plantage dekking te zoeken.

Chebarbar en ik waren wonder boven wonder weer vrij.

'De Zwarte Zon komt op!' riep Chebarbar en ook zij zou in paniek zijn weggehold als ik haar niet stevig had vastgehouden. 

'Nu kunnen we een beroep doen op de Squexie,' zei ik.

In hun haast om weg te komen hadden de soldaten een zwaard, een pakketje walgelijk voedsel, een primitieve lantaarn en een aantal van hun huiden laten vallen. Ik pakte de mantel en legde hem over de schouders van Chebarbar, die stond te bibberen, hoewel het nog steeds heet was. Ik stak het zwaard in mijn riem, hing de lantaarn over mijn schouder en schopte het voedsel opzij.

De vogels in de krater waren stil geworden. Overal was alles rustig. Die grote zwarte waaier breidde zich over de horizon uit de lucht in. Boven de olieachtige inhoud van de krater vormde zich een dikke mist. Er bewogen kleuren in, zodat ik herinnerd werd aan het regenbooggordijn dat voor het huis van de Tolk hing; dit deed me vermoeden dat als er AM-materiaal in de krater was, dat waarschijnlijk die vreemde bewegingen in het water veroorzaakte. Een bewijs van deze veronderstelling scheen dat de mist boven de meest bewogen strook bijzonder dicht was. Terwijl de hemel donkerder werd, werd de mist dichter en helderder.

Nu was meer dan de helft van de lucht asgrauw of anders volkomen zwart. De drie zonnen schenen nog, maar ze hadden geen kracht meer. Ze waren zo nutteloos als ballonnen tegen het aansluipende duister.

Toen rees de Zwarte Zon boven de horizon!

Eventjes zag ik hem duidelijk bij het licht van de andere zonnen. Het was een grote voetbal, volgepropt met duisternis, en duisternis uitstralend. Er woei een kille wind over het land. Hoewel de drie andere zonnen nog steeds aan de hemel schenen, verdwenen ze snel. Alles veranderde in nacht.

Vertel me nooit dat je iets angstaanjagends gezien hebt tot je op Glumpalt hebt gestaan en de Zwarte Zon hebt zien opkomen! Hij slorpte al het licht op als vloeipapier en er heerste een intense kou. De verklaring van dit unieke verschijnsel kwam al spoedig bij me op. Als je de gemengde oorsprong van Smid's Dreun in gedachten hield, werd het duidelijk dat deze monsterachtige, onmogelijke zon een bal van antimaterie was, met zo'n kracht dat zelfs de zichtbare uitstralingen van omgekeerde polariteit waren. De duisternis die ons omarmde was volmaakt. Huiverend trok ik de primitieve lantaarn van mijn schouder en probeerde hem aan te steken. 

Hij gaf geen licht. Slechts het feit dat ik mijn vinger eraan brandde verzekerde me ervan dat hij het deed. De AM-straling van de Zwarte Zon had hem helemaal uitgeschakeld. Hoewel ik hem zo vlak voor mijn ogen hield dat mijn wenkbrauwen schroeiden, kon ik niets zien. Toch was er voor ons een licht zichtbaar. 

Ik greep Chebarbars hand en de teugel van de tijger-neushoorn en waagde me voorzichtig tot aan de rand van die donkere krater.

De dichte mist die over het water hing was vast geworden. Hij gloeide in vele kleuren en verlichtte zijn eigen pad over het water. Zonder twijfel verklaarde een zekere hoeveelheid AM het oplichten.

'Een weg naar Squexie Oxin,' mompelde Chebarbar. 'Ik zei je al dat hij alleen bereikbaar was als de Zwarte Zon opkwam. Kom, ik ben niet bang!'

Ik kon dat voor mezelf niet zeggen. Ik zou op geen enkel tijdstip graag dat sombere kasteel bezocht hebben en op dit onaantrekkelijke, middernachtelijke uur helemaal niet. Bovendien haatte ik de gedachte mezelf toe te vertrouwen aan die breekbare brug. Toen we erop stapten kreunde hij in protest.

We lieten ons rijdier op de oever achter met het bevel daar te blijven en waagden ons naar voren. Toen we eenmaal op de brug waren bleek hij stevig genoeg; hij had de substantie van stevige sneeuw. We zonken er tot onze enkels in, maar verder niet.

Zo kwamen we bij het eiland en bij het kasteel van de Squexie. Toen we er aankwamen viel een stuk ervan naar binnen. Een piepstem zei woorden die Chebarbar voor mij vertaalde als 'Welkom'. We gingen naar binnen terwijl Chebarbar met haar talisman zwaaide, en vonden een vuur dat warmte en licht uitstraalde. De vlammen kwamen uit een soort trog waaruit een pijp door de vloer naar beneden liep. Ik vermoedde dat er een of andere olie verbrand werd - misschien wel olie uit de krater, die AM-materie bevatte, anders zou het de kracht niet gehad hebben de duisternis van de Zwarte Zon te doordringen. Voor dit vuur stond de Squexie Oxin.

'Wij groeten u!' zei Chebarbar, of iets dergelijks.

Ze begroette iets dat ik eerst voor een reusachtige Kerstboom hield. Het Kasteel scheen slechts een kamer te hebben en deze boom scheen het enige ding in de kamer te zijn. Toen ik hem nauwkeuriger bekeek zag ik dat de ruige oppervlakte op een cactus leek, bedekt met stekels. Terwijl ik stond te kijken viel hij uiteen.

Hij verdeelde zich in honderden identieke blokken, elk het formaat van een opgerold haardkleedje, elk bedekt met de stekels. De meeste blokken stelden zich tevreden met om onze voeten rond te rollen; een stond er rechtop en daaruit sproot een soort bloem die lippen en oren kreeg. Dit ding sprak met Chebarbar.

Terwijl zij praatten onderzocht een van de blokken mij en wreef met zijn stekels langs mijn been. Ze waren vlezig en niet bijzonder scherp. Het gevoel ergerde me zo dat ik het blok een schop gaf. Ieder blok kronkelde uit medegevoel; de blokken die het dichtst bij me waren kregen monden en gilden uit protest.

Zo kwam ik te weten dat de Squexie een soort Gestalt-eenheid was waarbij alle delen in dienst van een groter geheel stonden. Dit verraste me niet. Niets verraste me. Ik begon koortsachtig te denken aan het comfort van een kooi op een TransDreunschip.

Eindelijk was Chebarbar klaar met praten. 

'Nou, helpt dit ding ons?' vroeg ik. 

'Voor het genoegen van de Ungulph van Quilch zal de Squexie ons naar Ongustura brengen. Het schijnt voor jou weinig respect te hebben; je zou er beter aan doen hem niet weer te molesteren.'

De Squexie deelde ons mee dat hij klaar was en binnen korte tijd werden we het kasteel uitgeschoven. We staken de bevroren brug over terwijl de blokken om ons heen sprongen. Tot mijn vreugde en verrassing vonden we de tijger-neushoorn nog steeds wachten bij de rand van de krater. Chebarbar en ik klommen erop met kreten van genegenheid; het was alsof we een oude vriend ontmoetten! Het loste ook een ernstig probleem op. In deze onnatuurlijke duisternis kon de Squexie - blijkbaar gedeeltelijk uit AM-materie opgebouwd - net zo gemakkelijk zien als wij op een normale dag. Hij had geen licht nodig. Maar wij wel en we hadden er geen. De weg naar Ongustura was een hel geweest als we de tijger-neushoorn niet hadden. Hij scheen zijn pad door het ondoordringbare duister te vinden met magisch instinct.

Bijna onmiddellijk ontwikkelde zich een andere ruzie - of liever de Squexie ontwikkelde die. Zijn hoge piepstem klonk van de lippen die overal in het rond ontstonden.

'Waar raast hij nou weer over? Laten we gaan!' snauwde ik. 'De Squexie zegt dat hij slechts aangeboden heeft twee van ons naar Ongustura te brengen - geen drie. Dienovereenkomstig zal hij ons niet allemaal meenemen.'

'Wel grote hemel! Zeg hem dat we geen drie dingen zijn, geen twee maar één. Samen vormen we een wezen dat Syllabub heet, een Gestalt-beest met magische eigenschappen.'

Deze onzin werd vertaald voor de Squexie die het dankbaar slikte. We gingen verder. Het scheen mij vreselijk jammer dat zo'n wonderbaarlijk wezen als de Squexie in zijn hele veelheid van onderdelen, nog niet in staat was de intelligentie van een aap op te brengen.

Niettemin slaagde ik er op onze koude en saaie reis in hem enige inlichtingen te ontlokken. Ik stelde er vooral belang in meer over het gedrag van antimaterie te weten te komen. Tot nu toe had ik gedacht dat er een heftige explosie ontstond als het met gewone materie in aanraking kwam. Hoewel de Squexie weinig van de oorsprong van Smid's Dreun wist en het hem nog minder kon schelen, nam hij toch ook aan dat dit oorspronkelijk gebeurd was. Maar hij zei dat er een derde kracht op Glumpalt was die 'noggox' heette.

'Vertel hem dat alle materie of een positieve of een negatieve lading moet hebben,' droeg ik Chebarbar op.

Ze vertaalde zijn antwoord. 

'De Squexie zegt dat er tussen plus- en min-getallen nog een punt van neutraliteit ligt dat 'niets' of 'nul' wordt genoemd. Dit punt bestaat ook in de materie, hoewel het zeldzaam is, en dat wordt 'noggox' genoemd. Het kan als katalysator optreden tussen antimaterie en gewone materie.'

Ik zweeg. Er zaten nog steeds stukken AM-spul in mijn zak. Ik wist dat ik ze slechts met mijn kennis erover mee terug moest zien te krijgen naar de beschaafde wereld om dan rijk genoeg te worden om Glumpalt wel twintig keer te kunnen kopen. Maar wat moest je met zo'n hel als Glumpalt beginnen?!

Dergelijke gedachten en twee pauzes om te slapen, waarin Chebarbar en ik dicht tegen elkaar kropen, waren onze enige afleiding op die tocht. Er schoot een AM-maan door de lucht die wat welkom licht verspreidde, en al te vlug verdwenen was. Behalve die dwalende maan hadden we nog één andere lichtbron, hoewel slechts nu en dan en vrij zwak. We reden langs verscheidene plantages van de sinaasappeldragende hulst. De neon die ze bevatten had blijkbaar een antimaterie-element dat hen een zwakke spookachtige glans deed uitstralen.

Terwijl we voortreden, werd ik nogal moe en ik kondigde een korte rustpauze af. Een klein eindje bij onze rustplaats vandaan liep een stroompje. Op de dichtstbijzijnde oever stond een grote oude boom. In de hoop dat het niet zo'n boom-wezen was als ik al eerder ontmoet had, rende ik op de stroom af om te drinken. Maar natuurlijk tilde de boom een wortel uit het water en spoot me nat. Het water was ijskoud; ik stond plotseling doodstil. Ik raakte een ogenblik in paniek en dacht dat de enige manier om te ontkomen was om snel in de takken te klimmen. Ik was bevroren van het bad dat ik had gekregen. Er woei een koude wind die me onbeheerst deed bibberen. In de hoop tenminste mijn handen te warmen, maakte ik de primitieve lantaarn los van mijn schouder en stak hem aan. De gloed was zo aangenaam dat ik pas na enige tijd merkte dat het licht me niet alleen verwarmde maar ook verlichtte!