VIII

Chebarbar en ik konden ons alleen stevig vastklemmen en hopen dat ons rijdier de voorsprong die hij op de rest had zou vergroten. We hadden geen idee van de richting. We konden alleen maar hopen.

We hadden geluk. Het vlakke land ging al gauw over in een helling, waar de zesvoetige tijger-neushoorn makkelijk tegenop kwam. Kleine rotsachtige heuvels rezen om ons omhoog; de weg werd zo smal dat onze achtervolgers achter elkaar voort moesten gaan, tot hun grote verwarring.

We draafden door een pas en begonnen te dalen. Daar gaven onze achtervolgers de jacht op. Ze sloegen een kamp op in het hoogland; gedurende een deel van onze afdaling zagen we hun vuren nog boven ons branden. De mannen van Ungulph vormden samen met de Squexie een enorme menigte wezens; langzamerhand sprongen er steeds meer vuurpunten op, verkleinde door de afstand, tot er boven onze hoofden een halve cirkel schitterde, als een kroon.

Hoewel we niet meer werden achtervolgd, hadden de moeilijkheden, mijn voortdurende begeleiders op Glumpalt, ons niet in de steek gelaten. De morgen begon aan te breken en voor ons ontdekte ik in het valige licht een flinke stad die de vallei vulde. Chebarbar en ik - en de tijger-neushoorn trouwens ook - hadden voedsel nodig en rust. Aangezien we geen magisch poeder hadden waarmee we de gebruikelijke reinigingsceremonie konden uitvoeren, moesten we ongezien binnen de stad zien te komen.

De stad was - zoals elke stad op Glumpalt - een vuilnisbelt. Het enige verschil hier was dat de vuilnishuizen in kleine eilandjes van afval verdeeld waren door de ongewoon brede stofpaden. In het vermoeide ochtendlicht hadden we geen moeite binnen te komen en ons in veiligheid te stellen.

Chebarbar verkocht haar talisman aan een smerige oude vrouw bij een oud kraampje. Met de opbrengst huurden we een onhygiënische kast-kamer en kochten wat voedsel. Terwijl we uitgehongerd aten - niets kon mijn maag nu nog in de war brengen - staarden we uit onze kleine raampjes. De stad was omringd door heuvels en op de toppen daarvan konden we nog net vuren en figuren van mensen onderscheiden. De Ungulph en de Squexie waren er nog steeds; het zag er naar uit dat ze de stad omsingeld hadden en van plan waren hem aan te vallen, net zoals ze het holendorp hadden aangevallen.

Boven de heuvels kwam de gele zon op en scheen fel op de rommel om ons heen. Alle hoop die ik daaruit geput zou kunnen hebben werd gedoofd want dit was de dag waarop het TransDreun Handelsschip naar Acrostic en andere beschaafde havens zou vertrekken. Hoe lang het zou duren voordat het volgende zou landen, of hoe ver Ongustura was, wist ik niet.

'Wees niet zo treurig!' riep Chebarbar en nam mijn hand. 'Hier zijn we allebei veilig en bij elkaar.'

Ik streelde haar afwezig over haar haar. Ik had haar nooit verteld dat ik van een verre planeet kwam en van plan was daar zo snel mogelijk terug te keren, zonder gezelschap.

'We hebben dezelfde vorm en kleur,' zei ze. 'Waarom kus je me niet?'

De vloer bewoog, het hele gebouw schudde. Eén ogenblik dacht ik dat dit hallucinaties waren, veroorzaakt door emotionele spanning. Toen renden we naar het raam, nog net op tijd om een verzameling huizen vlakbij tot een stofwolk te zien storten. Boven de heuvels in de verte hing een rookwolkje.

'Mijn vader bombardeert de stad!' riep Chebarbar. 'Met geschut?'

'Ja natuurlijk. Hij heeft een half dozijn goede kanonnen die hij van een verafgelegen wereld heeft ingevoerd.'

'Ik had nooit gedacht dat er zulke wapens op Glumpalt waren. Waarom heb je me dat niet eerder verteld?'

Ze keek me razend aan. Haar mondhoeken trokken naar beneden. 'Ik heb het je nooit verteld omdat je het me nooit gevraagd hebt! Jij vraagt niets aan mij behalve onmiddellijk noodzakelijke dingen. Hoewel ik je gevolgd ben en je heb geholpen, stel je absoluut geen belang in mij. Hoe denk je dat ik me voel, hè?'

Door een gelukkige wending van het lot werd me het antwoorden bespaard, want het gebouw stortte onder onze voeten ineen. Hoewel we in de verste verte niet getroffen waren was het huis zo willekeurig in elkaar gezet dat de schok uit de verte het ineen had doen zakken. Chebarbar en ik bevonden ons op de eerste verdieping; drie boven liggende verdiepingen kwamen op ons neer.

Het was angstaanjagend, maar weinig gevaarlijker dan een bombardement met een spel kaarten. Het akeligste was dat we half stikten van het stof.

Duizelig ging ik rechtop zitten. Ik ging staan en trok Chebarbar achter me omhoog. We klommen uit de puinhoop. Een ander gebouw links van ons stortte langzaam in elkaar terwijl we er voorbij liepen. Ik keek om en zag dat de vijand vlak achter ons was. Ik voelde aan mijn botten dat het einde naderde.

We renden hijgend door het stof en sloegen nog een hoek om. Voor ons stak de schitterende, lichte, driewerf gezegende, lieve, slanke neus van een interplanetair vrachtschip in de lucht. Mijn hart sprong op van vreugde en verbazing.

'Kom!' riep ik.

Het schip stond achter een muur van twee en een halve meter hoog. De dubbele hekken met de inscriptie TransDreun Handel waren gesloten. Er boven gloeide een rode mededeling: STARTEN DADELIJK.

De Glumpaltische menigte zwermde achter ons aan de hoek om. Ik leegde woest al mijn zakken van de stenen en merkte dat ik nog maar twee flinke stukken AM over had. Ik stopte ze onder mijn oksels, greep Chebarbar weer vast en vloog met een enorme sprong over de muur.

Er kwamen onmiddellijk beambten aanlopen - heerlijke, symmetrische beambten. Ik legde uit wie ik was; ik gaf hun mijn melkweg-kredietkaart, genoeg voor hen om me welkom te heten als een onverwachte passagier.

'Nou, u kunt beter aan boord gaan, meneer,' zei de kassier. 'Alles is klaar voor de aftelling. We hebben al startverlof gekregen.'

'Ik dacht dat jullie vrachtschip op Glumpalt alleen Ongustura aandeed,' merkte ik op.

Hij keek me verbaasd aan. 'Dit is Ongustura,' zei hij.

Ik was verbijsterd. 'Maar de eilandjes... het meer...'

'O, herkende u de plaats niet bij laag getij? Gedurende ongeveer veertien dagen na de opkomst van de Zwarte Zon blijft Ongustura hoog en droog liggen, zoals u ziet. Nu kunt u beter aan boord gaan met uw dame.'

Chebarbar snikte. Ze klemde zich aan mijn stoffige hemd vast en praatte bijna onsamenhangend.

'Ik kan niet met je mee, liefste. De toverkracht van dit schip is te groot voor mij. Als ik er binnen ging zou ik sterven! Je weet dat ik van je hou - maar ik kan niet, kan niet meekomen!'

Er was niets dat ik kon zeggen. Dit was des te beter, aangezien ik op het punt had gestaan haar tactvol uit te leggen dat ik haar niet mee kon nemen. Zwijgend drukte ik haar de twee brokken AM in haar hand; het zou het verstandige meisje helpen om zich in de toekomst uit de moeilijkheden te houden.

'Huil niet, Chebarbar,' zei ik terwijl ik haar op haar neus kuste. 'De tijd heelt alle wonden.'

Ik kreunde inwendig om het cliché en klom de loopplank van het vrachtschip op. De reuk van ingeblikte lucht was als een parfum. Vlak voor de luchtsluis draaide ik me om en keek nog eens naar de huilende Chebarbar.

Zonder enige verbazing zag ik dat haar tranen omhoog vielen naar de voddige wolken.