Een reus, die uit de fjord oprees, uit de grijze zeearm in de fjord, kon over de top van de steile rotsen heen gegluurd hebben en daar Endehabven op de rand ontdekken, uitgespreid precies op de punt van het eiland.

Derek Flamifew/Ende overzag een heel stuk van dat uitgebreide gebied vanuit zijn hoge raam; inderdaad, een groeiende rusteloosheid, voorgevoel van een ruzie, dwongen hem alles met bijzondere scherpte te zien, net zoals een landschap een krachtige helderheid aanneemt voor een donderbui. Hoewel hij warmkeek met zijn gezicht, dwaalde zijn oog over de landerijen. 

Alles op Endehabven was troosteloos netjes - zoals ik zou moeten weten, want ik moet voor de netheid ervan zorgen. De tuinen zijn aangelegd voor altijd groene bomen en struiken die nooit bloeien; dit is een gril van Mevrouw, die houdt van een eenvoud die past bij de gefronste wenkbrauwen van de kustlijn. Het gebouw, het slanke Endehabven zelf, is hoog en slank en ernstig; in vroeger eeuwen zou men de constructie ervan voor onmogelijk gehouden hebben: de duizenden ingebouwde zwaartekrachtopheffers zorgen ervoor dat de zuilen, stutten, de bogen en de muren het metselwerk verankeren, terwijl de massa ervan grotendeels een illusie is. 

Tussen het gebouw en de fjord, waar de tuin listig overging in een promenade, stond Mevrouws Laboratorium met Mevrouws troeteldieren - en inderdaad op dit moment Mevrouw zelf; haar lange handen bezig met de minicoypu en de piepende atoshkies. Ik stond naast haar, de kooien van de dieren te verzorgen of haar instrumenten aan te geven of in de reservoirs te roeren, altijd deed ik wat ze vroeg. En de ogen van Derek Ende keken op ons neer; nee, ze keken alleen neer op haar. 

Derek Flamifew/Ende stond met zijn gezicht boven de ontvangstschaal en las het bericht van Ster Een. Het speelde lichtjes over zijn gelaat en over de boscises op zijn voorhoofd. Hoewel hij naar dat pijnlijk bekende tafereel buiten staarde, kon hij het bericht nog duidelijk warmkijken. Toen het beëindigd was, stelde hij de ontvanger negatief, drukte zijn gezicht ertegen en zond zijn antwoord terug. 

'Ik zal doen als u bericht, Ster Een. Ik zal onmiddellijk naar Festi XV in de sluiernevel gaan en in verbinding treden met het wezen dat u de Rots noemt. Indien mogelijk, zal ik ook uw bevel gehoorzamen om iets van de substantie ervan mee te nemen naar Pyrylyn. Dank u voor uw groeten; ik zend ze in goede trouw terug. Goedendag.' 

Hij richtte zich op en masseerde zijn gezicht: warmkijken over afstanden van vele lichtjaren was altijd vermoeiend, alsof de gevoelige gelaatsspieren beseften dat ze hun geringe elektrostatische ladingen overbrachten over parsecs van leegte en daar ontsteld van waren. 

Langzaam ontspanden zich ook zijn boscises, terwijl hij traag zijn instrumenten bij elkaar zocht. Het zou een lange tocht worden naar de Sluier en de taak die hem opgedragen was zou het dapperste hart ontmoedigen. Toch was het om een andere reden dat hij draalde: voor hij kon vertrekken, moest hij afscheid nemen van zijn meesteres. 

Hij deed de deur openwijken en stapte de gang in, liep erdoor met een stevige pas - zijn voeten bedekten mozaïeken met een patroon dat hij lang geleden, in zijn kinderjaren, al uit het hoofd kende - en liep de antizwaartekrachtkoker in. Enkele seconden later verliet hij de hoofdhal en kwam op Mevrouw toe die daar rijzig stond, met haar knaagdieren die rondscharrelden ter hoogte van haar borst voor haar en met de hoogten van Vatya Jokatt die achter haar oprezen, grijs door de vertekening van de afstand. 

'Ga naar binnen en haal de doos met naamringen, Hols,' zei ze tegen mij; dus ging ik langs hem, Mijn Heer, toen hij op haar toeliep. Hij merkte mij net zo min op als enige andere parthenos, omdat hij zijn blik vast op haar gericht had. 

Toen ik terugkwam had ze zich nog niet naar hem toegedraaid, hoewel hij dringend tot haar sprak. 

'Je weet dat ik mijn plicht moet doen, Meesteres,' hoorde ik hem zeggen. 'Aan niemand dan aan een normaalgeboren Abrogunner kan een dergelijke taak worden toevertrouwd.' 

'Een dergelijke taak! Het melkwegstelsel is boordevol van dergelijke taken! Je kan jezelf voor eeuwig verontschuldigen met zulke uitstapjes.' 

Hij zei smekend tegen haar afgewende rug: 'Je kunt er niet zo over spreken. Je kent de aard van de Rots - ik heb je ervan verteld. Je weet dat het geen uitstapje is: het vergt alle moed die ik heb. En je weet dat in deze sector om een of andere reden alleen Abrogunners die moed hebben... Is het niet, Meesteres?' 

Hoewel ik vlak bij hen gekomen was terwijl ik onderdanig tussen de kooien en het reservoir doorliep, merkten ze me niet genoeg op om zelfs hun stemmen zachter te laten klinken. Mevrouw stond naar de grijze hoogten in het binnenland te staren, haar uiterlijk even geweldig als zij; een van haar boscises trilde toen ze zei: 'Jij denkt dat jij zo machtig en dapper bent, niet?' 

Ze kende de kracht der sympathetische magie en sprak nooit zijn naam uit als ze kwaad was; het was alsof ze wilde dat hij zou verdwijnen. 

'Dat is het niet,' zei hij nederig. 'Wees alsjeblieft redelijk, Meesteres; je weet dat ik moet gaan; een man kan niet altijd thuis zijn. Wees niet boos.' 

Eindelijk draaide ze zich naar hem toe. 

Haar gezicht was hoog en streng; het liet niets doordringen. Haar warmkijken was gesloten en werd zelden gebruikt. Toch had ze een schoonheid van een angstaanjagende soort die ik niet kan beschrijven, als de vermenging van vermoeidheid en kennis schoonheid kan scheppen. Haar ogen waren even grijs en veraf als de rand van de met sneeuw bedekte vulkaan achter haar. Ze was een eeuw ouder dan Derek, hoewel het verschil niet aan haar huid zichtbaar was - die nog wel duizend jaar fris zou blijven - maar aan haar gezag. 

'Ik ben niet kwaad. Ik ben alleen gekwetst. Je weet dat je de macht hebt me te kwetsen.' 

'Meesteres,' zei hij en deed een stap naar haar toe. 

'Raak me niet aan,' zei ze. 'Ga als je moet, maar maak er geen spot van door me aan te raken.' 

Hij nam haar elleboog. Ze hield een van de minicoypus rustig in haar gebogen arm - dieren waren altijd rustig onder haar aanraking - en drukte hem steviger tegen zich aan. 

'Het is niet mijn bedoeling je te kwetsen, Meesteres. Je weet dat we een verbond hebben met Ster Een; ik moet voor ze werken, want hoe kunnen we anders deze landerijen houden? Laat me voor een keer vertrekken met een hartelijk afscheid.' 

'Hartelijkheid! Jij vertrekt en laat me alleen met een handvol armzalige parthenos en jij praat over hartelijkheid! Doe niet net alsof je je er niet op verheugt van mij weg te gaan. Je hebt genoeg van me, is het niet?' 

Lusteloos, als of er niets anders wou komen zei hij: 'Het is niet zo dat...' 

'Zie je wel. Je probeert niet eens het ernstig te laten klinken. Waarom ga je niet? Wat er met mij gebeurt maakt toch niets uit.' 

'O, als je alleen dat medelijden met jezelf eens kon horen!' 

Nu had ze een traan op de ijzige helling van een wang. Ze draaide zich om en hield hem die voor. 

'Wie zou anders medelijden met me hebben? Jij niet, of je zou niet van me weggaan zoals nu. Stel dat je door deze Rots gedood wordt, wat gebeurt er dan met mij?' 

'Ik kom terug Meesteres,' zei hij. 'Heb geen vrees.' 

'Dat is makkelijk te zeggen. Waarom heb je de moed niet toe te geven dat je maar al te blij bent dat je me verlaten kunt?' 

'Omdat ik me niet tot een ruzie laat verlokken.' 

'Bah! Je praat weer als een kind. Je wilt niet antwoorden hè? In plaats daarvan hol je weg en ontloop je je verantwoordelijkheden.' 

'Ik hol niet weg!'

'Natuurlijk wel, wat je ook voorwendt. Je bent gewoon onvolwassen.' 

'Nietwaar, nietwaar! En ik hol niet weg! Er is werkelijk moed voor nodig om te doen wat ik ga doen.' 

'Jij vindt jezelf zo geweldig!' 

Toen draaide hij zich geprikkeld om, zonder waardigheid. Hij ging op weg naar het landingsplatform. Hij begon te rennen. 

'Derek!' riep ze. 

Hij gaf geen antwoord. 

Ze nam de rondscharrelende minicoypu in zijn nekvel. Kwaad smeet ze hem in een waterbak vlakbij. Hij veranderde in een vis en zwom de diepte in.