Sergeant Taylor lag in een hospitaalbed en droomde een droom. Hij was een zekere kolonel. Hij had de rang van zijn vader en zijn vaders vader geërfd. Hij had de eerste nacht van zijn tere leven doorgebracht in de moerassen van As-A-Merekass. Aangezien hij niet opgegeten was door waterhagedissen en krokodillen mocht hij aan de militaire opleiding beginnen die bij zijn familiestatus paste. De paradeplaats was in zijn jeugd nooit ver van hem verwijderd geweest. Alle vrouwen die hem de eerste jaren hadden verzorgd hadden ijzeren borsten en een gezicht als een soldatenlaars. Op een dag zou de sappige vrucht van het succes de zijne zijn. 

Hij was een bepaalde kolonel wiens barakken in dit oorlogsjaar ondergronds lagen. In de kantine waren de mannen van de Speciale Vleugel plezier aan het maken. De plaats was overvol, met lange schraagtafels vol met voedsel en wijn en met de soldaten, en de vrouwen die uitgenodigd waren. Ondanks het Spartaanse uiterlijk van de kantine was de sfeer feestelijk - dat ziekelijke soort feest dat gevierd werd door mannen met het aloude motto: Eet, drink en wees vrolijk, want morgen zijn we dood. 

De kolonel at en dronk maar hij was niet vrolijk. Hoewel hij het prettig vond zijn mannen te zien brassen, was hij van hun vrolijkheid uitgesloten. Hij wist nog wat zij vergeten waren, dat er ieder ogenblik een oproep kon komen. En dan zouden ze de zaal verlaten, hun spullen bijeen zoeken en naar boven gaan om daar wat voor duistere dingen ook onder ogen te zien. 

Dat alles was een deel van het kolonelsberoep, zijn leven. Hij had er geen hekel aan, en hij was er ook niet bang voor; hij voelde alleen iets als een lichte aanval van plankenkoorts. 

De gezichten om hem heen waren vervaagd tot een waas. Nu spande hij zijn ogen in om ze te zien en vroeg zich af wie en hoeveel hem zouden begeleiden op zijn taak. Hij keek ook naar de vrouwen. 

Onder de oorlogsdruk had het hele militaire apparaat zich onder de grond teruggetrokken. De levensvoorwaarden beneden waren ruw, echter verzacht door enorme voorraden van de nieuwe synthetische voedsel- en dranksoorten. Na een eeuw van oorlog smaakt plankton-jenever even goed als echte - wanneer de echte niet meer bestaat. De vrouwen waren niet synthetisch. Zij hadden de in puin gegooide steden boven verlaten voor de betrekkelijke veiligheid van de ondergrondse garnizoensplaatsen. Met die daad hadden de meesten alleen maar hun leven gered om zo hun menselijkheid kwijt te raken. Nu vochten en schreeuwden ze om hun mannen, terwijl het ze weinig kon schelen wat ze kregen. 

De kolonel keek naar hen met medeleven en verachting. Welke kant de oorlog ook won, de vrouwen hadden hem al verloren.

Toen zag hij een gezicht dat niet lachte en ook niet schreeuwde. Het was van een vrouw die bijna tegenover hem aan de tafel zat. Ze luisterde naar een korporaal met waterige ogen en een rood gezicht, wiens zware arm over haar schouders lag terwijl hij een verhaal vol ellende afratelde. Mary, dacht de kolonel; ze moet een eenvoudige en vriendelijke naam hebben zoals Mary.

Haar gezicht was gewoon genoeg, behalve dan dat het geen van de sporen van de venijnigheid en de vulgariteit droeg die in deze tijd zo gewoon waren. Haar haar was lichtbruin, haar ogen groot en blauwgrijs. Haar lippen waren niet dun, hoewel haar gezicht dat wel was.

Mary draaide zich om en zag dat de kolonel naar haar keek. Ze glimlachte naar hem.

Ogenblikken van openbaring komen in een mensenleven altijd onverwacht. De kolonel was een gewone soldaat geweest; toen Mary glimlachte, werd hij iets dat ingewikkelder was. Hij zag zichzelf zoals hij was - een oude man achter in de twintig, die al zijn persoonlijkheid aan een militaire machine had overgeleverd. Dit tragische, prachtige, gewone gezicht sprak over alles dat hij gemist had, over de hele rijkere kant van het leven die alleen bekend is aan een man en een vrouw die van elkaar houden.

Het vertelde hem meer. Het vertelde hem dat het zelfs nu nog niet te laat voor hem was. Het gezicht was tegelijk een belofte en een verwijt.

Dit alles en veel meer ging door het hoofd van de kolonel, en iets ervan was in zijn ogen te lezen. Het was duidelijk dat Mary iets van zijn uitdrukking begreep.

'Kan je bij hem vandaan?' zei de kolonel met een wat smekende klank in zijn stem.

Zonder naar de soldaat te kijken wiens arm zo zwaar over haar schouders lag, antwoordde Mary iets. Het was onmogelijk te horen wat ze zei in het algemene geroezemoes. Toen hij haar bleke lippen zag bewegen en gekweld werd toen hij haar niet verstond, riep de kolonel dat ze haar zin moest herhalen.

Op dat moment klonk de sirene.

Het lawaai werd tweemaal zo sterk. De Militaire politie stroomde de kantine binnen en duwde en schopte de dronkaards op hun voeten en marcheerde ze de deur uit.

De kolonel kwam overeind. Hij leunde over de tafel en raakte Mary's hand aan en zei: 'Ik moet je terugzien en met je spreken. Als ik deze tocht overleef, zal ik hier morgenochtend terug zijn. Wacht je op me?'

Een vluchtige glimlach. 'Ik zal er zijn,' zei ze.

Hoop vervulde hem. Liefde, dankbaarheid, al de geheime bronnen van zijn natuur stroomden zijn aderen in. Toen liep hij naar de deur.

Achter de deur wachtte een buiswagen. De Speciale Vleugel strompelde naar binnen of werd erin geduwd. Toen iedereen aanwezig was, sloten de deuren en de buis vertrok en denderde in opwaartse richting de tunnel in.

Hij stopte bij de Medische Post, waar hospitaalsoldaten met alcoholometers op hen wachtten. Iedereen die de naald deed doorslaan kreeg onmiddellijk een tegengif. Hoewel de kolonel weinig gedronken had, moest hij zich toch aan een injectie onderwerpen. De alcohol in zijn bloed werd bijna onmiddellijk geneutraliseerd. Binnen vijf minuten was iedereen in de kamer weer doodnuchter. Oorlog voeren in de huidige vorm zou zonder die middelen onmogelijk zijn.

De groep, nu rustiger en met vastberaden gezichten, klom terug in de buis. Die steeg in een kurkentrekkervormige tunnel omhoog en zette ze vervolgens bij Instructie af. Nu waren ze op de oppervlakte. De lucht was minder muf.

In gezelschap van vijf onderofficieren en adjudanten ging de kolonel Informatie Instructie binnen. De rest van zijn mannen - of diegenen die voor deze speciale operatie waren uitgekozen - gingen naar Moreel Instructie. Hier zouden ze door middel van films direct en onbewust voorbereid worden op de komende gevaren.

De kolonel bevond zich met zijn groep tegenover een brigadegeneraal die zodra ze zaten begon te spreken.

'Vandaag hebben we iets nieuws voor jullie. De vijand probeert een nieuwe beweging en wij hebben een nieuwe tegenbeweging. Jullie zullen met zijn zessen slechts achttien man meenemen bij deze operatie. Jullie zullen licht bewapend zijn en jullie veiligheid hangt helemaal af van het verrassingselement. Als ik jullie vertel dat wij jullie, als alles goed gaat, over tien uur hier weer terug verwachten, had ik graag dat je niet vergat, dat die tien uur van levensbelang kunnen zijn voor de hele afloop van de oorlog.'

Hij ging verder met de beschrijving van hun doel. Er vormde zich een eenvoudig en duidelijk beeld in de geest van de kolonel. Hij verwierp alle details behalve de belangrijke. Waar de achtenveertigste parallel de zee kruiste, was de vijand in bepaalde sterkte aanwezig in een stegorwoud. Achter het bos waren onbeklimbaar steile rotsen. Bovenop de rotswand, omringd door het woud, stond een oud, rond houten gebouw van vijf verdiepingen. Op de bovenste verdieping van dit gebouw die boven de boomtoppen uitstak was een weerstation. Het keek uit over de smalle zeestraat die vijand van vijand scheidde.

Het weerstation keek uit naar een gunstige wind. Als die kwam zou een sein gegeven worden aan zweefvliegtuigen langs de kust. De zweefvliegtuigen zouden opgetrokken worden en boven vijandelijk gebied vliegen. Ze bevatten bacteriën.

'We staan op het punt een enorme epidemie te krijgen als deze stelling niet onmiddellijk uitgeschakeld wordt,' zei de brigadier. 'Een andere troep heeft de taak gekregen de zweefvliegtuigen te vernietigen. We moeten het weerstation ook uitschakelen en dat is jullie taak.

'Er vormt zich op het ogenblik een hogedrukgebied hierboven. Volgens de rapporten zouden de voorwaarden voor de vijand over tien a twaalf uur ideaal zijn. Voor die tijd moeten we ze uitroeien.'

Vervolgens beschreef hij de sterkte van de troepen die de aanvallers in het bos, waar ze doorheen moesten, zouden ontmoeten. De verdedigingswerken waren zwaar, maar slecht verdeeld. Alleen de paden door het bos werden verdedigd aangezien het onmogelijk was om tussen de bomen door met voertuigen aan te vallen.

'Op dit punt komt u met uw mannen te voorschijn, kolonel. Onze laboratoria hebben zojuist een nieuw middel ontwikkeld. Zover ik het begrijp is het de oude superpeppil tot het uiterste doorgevoerd. Ongelukkigerwijs is de ontwikkeling ervan nog in een experimenteel stadium, maar wanhopige situaties vragen om wanhopige maatregelen...'


Toen de voorlichting was afgelopen, voegden de mannen, die uitgekozen waren de officieren te begeleiden, zich bij hen. Ze marcheerden alle vierentwintig naar de wapenkamer waar ze uitgerust werden met wapens en vechtpakken.

Buiten, in de open lucht, was het nog nacht. Ze reden in een landvoertuig naar een startbaan. In de verte lagen de ruïnes van een oude oppervlaktestad, niet meer dan vage strepen in de duisternis.

Ze reden langs hopen gedemonteerde granaten van de vijand. Er stond een helikopter op hen te wachten. Binnen tien minuten waren ze allemaal aan boord en zaten ze in de riemen en op hun plaats.

Een hospitaalsoldaat kwam binnen. Hij zou hen het nieuwe middel inspuiten als ze het vijandelijke bos bereikten; nu gaf hij hun een voorbereidend kalmerend middel in, door de mond, als een sacrament.

De heli steeg met een schok. Vierentwintig mannen zakten weg in een coma terwijl ze hoog de stratosfeer in schoten. Beneden hen doemde uit de diepte van de nacht het vijandelijke woud op. Ze daalden loodrecht en landden op een stuk met varens begroeide grond in de schaduw van de eerste bomen. De verdoving was over toen het luik openzwaaide.

'Laten we het rustig houden mannen,' zei de kolonel.

Hij vergeleek zijn chronometer met die van de piloot voor ze vertrokken. Het werd al licht en er woei een kille wind. De grote zwerm waarin zich het middelpunt van de Sterrenhoop bevond stond laag aan de hemel.

De hospik ging rond en deelde boemerang-vormige capsules uit die onder de tong tegen de onderste kiezen aanpasten.

'Niet doorbijten voor de kolonel het zegt,' zei hij. 'En denk eraan, maak je over jezelf geen zorgen. Kom terug naar de heli en wij zorgen voor de rest.'

'Waren zijn laatste woorden...' mompelde iemand.

De hospik haastte zich terug naar de heli. Zodra ze op pad waren zou hij weer opstijgen; de Speciale Vleugel moest op een andere plaats een andere heli ontmoeten als de actie voorbij was. De groep liep in een rij achter elkaar op de bomen af; bijna onmiddellijk werd het vuur geopend door een zwaar stuk.

'Hoofden omlaag. Er wordt op de heli geschoten, niet op ons,' zei de kolonel.

De moeilijkheden begonnen eerder dan ze verwacht hadden. Een zoeklicht schoot aan, flikkerde zenuwachtig heen en weer over de open plek en bestraalde alles in zijn pad met spierwit licht. Op hetzelfde moment begon de kolonel zijn helm te piepen, waardoor hij wist dat hij ontdekt was door een radio-elektrische cel.

'Liggen!' schreeuwde hij.

De lucht knetterde terwijl ze in een kuil kropen.

'We zullen ons nu in vijf groepen splitsen,' zei de kolonel. 'Groep Een en Twee links en Vier en Vijf rechts van mij. Over zeventig seconden blaas ik op mijn fluitje; bijt de pillen door en maak dat je weg komt. Op pad!'

Twintig mannen liepen voorwaarts. Vier bleven er bij de kolonel achter. Zonder op het tumult in de open plaats te letten, keek hij naar de kleinste wijzer van zijn chronometer, met zijn fluitje in zijn linkerhand. Zoals hij verwacht had was het vuren opgehouden toen hij blies. Hij beet zijn capsule door en kwam overeind, zijn vier mannen naast hem.

Ze renden op het bos af.

Ze waren tussen de bomen. De andere vier groepen van vijf waren ook tussen de bomen. Drie ervan waren afleidingsgroepen. Slechts een van de andere groepen, nummer Vier, moest werkelijk het ronde gebouw bereiken, via een andere route dan de kolonel.

Toen ze het bos ingingen begon het gif te werken. De kolonel werd door een lichte duizeling bevangen, en zijn oren begonnen te suizen. Afgezien van deze kleine ergernis stroomde er een gevoel van enorm welbehagen door zijn ledematen. Hij begon sneller adem te halen en toen sneller te denken en te bewegen. Zijn hele stofwisseling werd versneld.

Even was hij vervuld van angst, hoewel hem verteld was van wat hij kon verwachten. De angst kwam uit een diep, onaangeboord gebied in hem, een kern die verontwaardigd was over het knoeien met zijn persoonlijke ritme. Gelijk daarmee verscheen een schim van Mary's gezicht alsof de kolonel haar op een of andere manier onteerde door zich aan dit gif te onderwerpen. Toen verdwenen het beeld en de angst.

Nu rende hij met zijn mannen naast hem. Ze schoten om dichte bosschages heen en lieten de open plek achter zich. Een zoeklicht schoot plotseling aan en zwaaide in een verward patroon van licht en schaduw tussen de bomen door. Toen het Groep Drie trof begon de kolonel te schieten.

Hij had snel gehandeld en besefte nauwelijks dat hij schoot.

De geweren die ze droegen hadden speciale trekkers die op lichte druk al reageerden, om aan hun nieuwe snelheid te kunnen voldoen.

Een vuursalvo volgde ter beantwoording van zijn schot, maar dat kwam ver achter hen terecht. Ze bewogen zich sneller. Ze kronkelden vlug tussen de stegorbomen door. De dageraad zorgde voor licht, zodat ze konden zien waar ze liepen. De tegenstand lag, zoals Informatie voorspeld had, ver uiteen. Ze renden voort zonder te stoppen. Ze gingen langs gecamoufleerde auto's, tanks en tenten; in sommige daarvan lagen mannen te slapen. Ze renden daar allemaal langs. Alles dat bewoog schoten ze neer. Een versnelling van vijftig procent van waarneming en beweging maakte ze tot supermensen.

In de geest van de kolonel heerste een volstrekte kalmte. Hij bewoog zich als een dodelijke machine. Beeld en geluid kwamen hyperduidelijk door. Hij scheen iedere beweging al te bespeuren voor hij begon. Een wereld vol lawaai omringde hem. 

Hij hoorde het snelle gehamer van zijn hart, zijn ademhaling, de ademhaling van zijn mannen, het ritselen van hun ledematen in hun kleren. Hij hoorde de takken onder hun voeten kraken, vaag geschreeuw in het bos, schoten in de verte - die waarschijnlijk de positie van een andere groep aangaven. Hij scheen alles te horen.

Ze legden de eerste anderhalve kilometer in vijf minuten af, de tweede in minder dan vier. Af en toe keek de kolonel op zijn kompas, maar een verborgen zintuig scheen hem in de goede richting te leiden.

Toen een onverwachte vuurstoot vanuit de flank een van de leden van de groep doodde, renden de andere vier zonder stoppen door. Het was alsof ze nooit meer op konden houden met rennen. De tweede anderhalve kilometer was gemakkelijk, evenals het grootste deel van de derde. Gewoonlijk was de vijand op elke gebeurtenis voorbereid: maar dat strekte zich niet uit tot een handjevol rennende mannen. Het idee was te belachelijk om zelfs maar overwogen te worden. De groep van de kolonel kwam erdoor, alleen maar omdat het onmogelijk was.

Nu waren ze bijna bij hun bestemming. Er was een of andere waarschuwing gegeven dat ze eraan kwamen. De bomen stonden verder uiteen; vlammenwerpers werden opgesteld, kanonnen bemand. Toen het licht sterker werd, was dat een voordeel voor de vijand.

'Verspreiden!' schreeuwde de kolonel toen voor hen een geweer begon te blaffen. Zijn stem klonk hem vreemd hoog in de oren.

Zijn mannen schoten uiteen, maar hielden elkaar in zicht. Ze bewogen zich nu als schaduwen, met razendsnel heen en weer gaande ledematen en een vlijmscherpe geest. Ze renden. Ze schoten niet.

De kanonnen begonnen te vuren. Ze zagen de vier spoken over het hoofd en bleven doorschieten in afwachting van een flinke groep mannen, die nooit kwam. De spoken renden voort, nog het meest gehinderd door het lawaai dat als een sterk zuur in hun trommelvliezen beet.

De spoken verzamelden zich weer voor een laatste sprint. Door de bomen doemde een rond houten gebouw op. Ze waren er!

Ze vuurden alle vier gelijk toen een groep vijanden uit een hut vlakbij te voorschijn sprong. Ze schoten een kanonnier neer terwijl hij zijn loop op hen richtte. Ze wierpen handgranaten in een versterking van zandzakken. Toen waren ze in het weerstation.

Het was zoals Informatie het beschreven had. Met de kolonel voorop holden ze met grote sprongen de krakende wenteltrap op. Terwijl ze omhoog klommen werden allerlei deuren opengegooid. Maar de vijand bewoog zich met een vreemde traagheid en stierf zonder een schot af te vuren. In een paar seconden waren ze boven in het gebouw.

Terwijl zijn longen bonkten als zuigers smeet de kolonel een deur open, de enige deur op deze verdieping.

Dit was de weerkamer.

De apparatuur was slordig opgesteld, een bewijs van het feit dat de vijand hier nog maar kort geleden ingetrokken was. Maar je kon je niet vergissen in de grote weerkaarten aan de muren, met ieder een hoeveelheid isobaarvlaggetjes.

Er bevonden zich verscheidene vijanden in de kamer. De schoten vlakbij hadden hen gewaarschuwd. Achter hen was een glimp zichtbaar van de rotsen en de grijze zee. Een man sprak in een telefoon; de anderen staarden gespannen uit de ramen, met uitzondering van één die aan een coördinatiebureau in het midden zat. De man aan het bureau zag de kolonel het eerst.

Verbazing en angst verschenen op zijn gezicht, waardoor de spieren daar slap werden en zijn mond openviel. Hij draaide zich om in zijn stoel terwijl hij zijn hand ophief om een gaspistool van zijn bureau te pakken. Voor de kolonel scheen hij zich overdreven langzaam te bewegen, net als de andere aanwezigen in de kamer overdreven langzaam hun hoofd naar de vijand draaiden.

Terwijl hij een hoge schreeuw gaf als van een vleermuis, kromde de kolonel zijn rechterwijsvinger enigszins. Hij zag hoe de kogel door de lucht vloog en doel trof. De man aan het bureau stak allebei zijn handen in de lucht, gleed van zijn stoel en viel ernaast neer.

Een van de mannen van de kolonel gooide een brandbom in de kamer. Ze renden de wenteltrap al weer af toen die ontplofte. Deuren werden weer opengegooid en ze vuurden weer zonder erbij te denken. Er werd teruggeschoten. Eén man gilde en viel voorover de trap af. Zijn drie metgezellen renden langs hem naar buiten het bos in.

De kolonel ging langs een nieuwe route en leidde zijn twee nog levende manschappen naar hun ontmoetingsplaats. Dit was het makkelijkste deel van hun taak; ze kwamen van een onverwachte kant bij de verspreide vijand aan en waren al weer weg voor die het besefte. Achter hen stond het weerstation in lichterlaaie en liet de vlammen hoog de nieuwe dag in loeien.

Op deze route moesten ze zes kilometer afleggen. Na drie kilometer begon het grootste effect van het gif uit te werken. De kolonel merkte dat de buitengewone helderheid van zijn hoofd in dofheid begon te veranderen. Hij rende voort.

Zonlicht drong in strepen door tot op de bodem van het bos. Iedere streep was ongelooflijk scherp en gedenkwaardig. Ieder geluid onder hun voeten was onvergetelijk. Een licht windje door de boomtoppen was een onafgebroken gebulder als van de oceaan die tegen een rotswand slaat. Zijn eigen ademhaling was een onverbiddelijke schreeuw om lucht. Hij hoorde zijn botten in hun gewrichten schuren, hij hoorde het zwiepen van zijn spieren en pezen in hun bloed. 

Na de vijfde kilometer stortte een van de twee manschappen van de kolonel zonder waarschuwing ineen. Zijn gezicht was zwart en hij sloeg tegen de grond met het geluid van een vallende boom, totaal opgebrand. De anderen stonden geen seconde stil.

De kolonel en zijn manschap bereikten de ontmoetingsplaats. Ze lagen daar krampachtig op de grond te kronkelen tot de heli hen kwam ophalen. Tegen die tijd waren er twaalf kronkelende mannen die weggedragen moesten worden, alles dat over was van de oorspronkelijke groep. Twee hospitaalsoldaten sjorden ze snel op een draagbaar vast en drukten een naald in hun arm.


Schijnbaar zonder overgang was het twaalf uur later. De kolonel zat weer in de kantine. Ondanks de vermoeidheid in zijn ledematen had hij zichzelf gedwongen hier te komen. Hij had een afspraak met Mary.

Het feest om hem heen kwam op volle gang terwijl de nachtelijke vloed van losbandigheid en dronkenschap steeg. Veel van deze mannen hadden net als de kolonel vandaag oog in oog gestaan met de dood; nog vele anderen zouden dat morgen doen in een of andere kleine actie. Hun plicht was overleven: hun gezondheid werd bewaard in capsules.

De kolonel zat aan het eind van een lange tafel, vlak bij de muur en hield een stoel naast zich vrij terwijl de kamer voller werd. Zijn oren tuitten en deden pijn van het lawaai om hem heen. Vermoeid keek hij rond om te zien of hij Mary zag.

Na een half uur werd hij een beetje bang. Hij wist haar werkelijke naam niet. De gebeurtenissen van die dag, de moeilijke tocht, hadden de herinnering aan haar gezicht weggevaagd. Ze had geglimlacht, ja. Ze had er gewoon genoeg uitgezien, ja. Maar hij wist niets van haar behalve dan de hoop die ze in hem had gewekt.

Een uur verstreek en de stoel naast hem was nog leeg. Hij bleef maar zitten, bedolven onder het lawaai. Misschien was ze wel ergens met de dronkelap die gister zijn arm om haar heen had. Boem boem boem ging het betekenisloze kabaal, en de stoel naast hem bleef leeg.

Het was al over tweeën in de morgen. De kantine werd weer leger. Toen werd het plotseling duidelijk. Mary zou niet komen. Ze zou nooit komen. Hij was gewoon maar een soldaat, de stoel naast hem zou zijn hele leven lang leeg blijven. Er zou nooit een Mary komen. In zijn manier van leven, de Drallabische manier van leven, was geen plaats voor Mary's. Hij drukte zijn gezicht tegen zijn handen en probeerde zich in die harde palmen te begraven.

Dit was de droom van Sergeant Taylor en hij werd huilend wakker in zijn hospitaalbed.

Hij huilde en snikte tot het geschreeuw van de mannen in de andere bedden hem terugbracht tot de werkelijkheid. Toen lag hij stil en verwonderde zich over zijn droom. Hij lette niet op de pijn in zijn gescheurde trommelvliezen.

Het was een wonderlijk mengsel van realiteit en superrealiteit. Iedere kleinigheid van de tocht was nauwkeurig weergegeven. Precies zo had hij zijn mannen een paar uur geleden naar de overwinning gevoerd. De versnellingspillen hadden in zijn droom net zo gewerkt als in het echt.

'Waar voor de donder droomde je toch over?' vroeg de man in het bed naast hem. 'Een of andere griet die je belazerd heeft?'

Sergeant Taylor knikte vaag toen hij de lippen van de man zag bewegen. Nu, ze hadden gezegd dat er na-effecten zouden kunnen zijn. Misschien was er nu wel iemand bezig een stof uit te vinden waarmee je nieuwe trommelvliezen kon laten groeien...

Zijn droom was slechts in twee kleinigheden de werkelijkheid te boven gegaan.

Hij had nog nooit een of andere Mary gezien of bewust naar haar gezocht. Toch was de droom zo indringend dat hij wist dat hij zijn hele leven lang, door alle lege discipline en alle lege losbandigheid, een Mary had gezocht. Hij wist ook dat de droom een juiste voorspelling was: met de voorwaarden van deze oorlog zou er nooit een Mary voor hem zijn. Er waren vrouwen genoeg, maar geen vrouwen zoals Mary.

De andere kleinigheid paste precies bij de eerste...

'Of misschien was je weer boven de grond soldaatje aan het spelen, je gilde zo...' veronderstelde de man in het bed ernaast. 

Sergeant Taylor glimlachte betekenisloos en knikte naar de bewegende lippen. Hij was nu in een wereld voor hem alleen; en hij vond het fijn.

Ja, dat andere detail paste bij het eerste. In zijn droom had hij zichzelf tot kolonel bevorderd. Het zou gewoon bedrieglijke persoonsverheerlijking kunnen zijn; maar waarschijnlijk was het iets dat verder ging, een ander stukje voorspelling dat bij het eerste paste.

Sergeant Taylor was een soldaat. Vanaf zijn geboorte was hij al soldaat, maar nu besefte hij het helemaal. Mary was de zachte kant van zijn leven, de onvervulde, de kant van de lege stoel. Nu was die kant uitgeschakeld zodat hij alleen nog maar harder, taaier, bitterder en eeltiger kon worden. Hij zou een geweldig soldaat zijn.

Geen liefde - maar zakken vol bevorderingen! Sergeant Taylor zag het nu allemaal, zo scherp als een zonnestraal. Het was goed dat hij in een droom zijn sentimentele kant had verworpen. Hij begon schokkerig te lachen, zodat de man in het bed naast hem, hem weer aanstaarde.

Ze moesten toch wel een paar heel vreemde karweitjes kunnen bedenken voor een man die stokdoof was.