20 De raad
De uren sleepten zich voort.
Opgesloten in de krappe ruimte op de laadbak van de boerenkar, blootgesteld aan de striemende wind, en aan de zon, die zich nu en dan tussen de wolken door liet zien, had Mara moeite om haar geduld te bewaren. De onzekerheid en het aanhoudende opschepperige gebral van de Thurilse krijgers die haar begeleidden vraten aan haar zenuwen. Om de tijd te verdrijven vroeg ze Iayapa haar het landschap waar ze doorheen trokken te beschrijven. Hij had echter weinig te melden. Er waren op de rotsachtige berghellingen geen dorpen, alleen hier en daar gehuchtjes met weiden eromheen waar wat vee op graasde. Boven de rossig getinte heuvels in de verte rezen hogere bergen op, met - voor zover dat te zien was tussen de wolken - kale rotspieken. De stad waarin de raad van dorpshoofden zetelde, Darabaldi, scheen ergens aan de voet van die bergketen te liggen. Toen Mara via Iayapa naar de verwachte duur van hun reis informeerde, oogstte ze alleen gelach en dubbelzinnige opmerkingen. Tenslotte begon ze toen Kamlio maar de kalmerende meditatietechnieken te onderwijzen die ze zelf lang geleden als novice in de tempel had geleerd. Wie weet hoe hard ze die ooit nodig zou hebben in dit vijandige land!
Er werd alleen af en toe gestopt voor een korte maaltijd met worst, zoute querdidrakaas en brood, weggespoeld met een licht, zurig bier, dat verrassend fris bleek te smaken. Deze korte stops werden opgevrolijkt door snoeverige verhalen en soms door weddenschappen, wanneer een paar krijgers zich met elkaar maten in armworstelen.
Het werd donker en er kwam een ijskoude nevel over het land. De ezel was ondertussen te moe om nog naar de querdidra's te schoppen naast welke hij was ingespannen, al hielden de zesvoeters hun lippen nog steeds spottend gekruld. Mara kroop dicht tegen Karnlio aan om warmte te vinden, en ze sluimerde in.
De sterren stonden fonkelend aan de hemel toen ze wakker werd door het geblaf van vele honden. Het waren herdershonden, legde Iayapa uit, niet de grotere, zwaardere honden die voor de jacht werden gebruikt. Uit de rooklucht in haar neus, plus de geur van grote aantallen vee, huiden, mest en vuilnis, leidde Mara af dat ze een groot dorp of een stadje moesten hebben bereikt.
'Darabaldi,' kreeg ze te horen toen ze ernaar vroeg, maar toen ze wilde weten wanneer ze zou mogen spreken met de raad van hoofden antwoordde de man bot: 'Wat kan het je schelen, vrouw? Wil je zo graag weten welke man je zal kopen? Ben je bang dat hij te oud zal zijn om hem nog omhoog te krijgen?'
Op deze ongehoorde onbeschoftheid reageerde Saric met een scheldwoord in de Thurilse taal - waarschijnlijk opgepikt tijdens het baden die ochtend. De bergbewoners toonden zich in het geheel niet beledigd, maar lachten erom, en niet eens onvriendelijk.
Door het zeildoek heen zag Mara nu toortslicht en schuin voor haar uit de contouren van een grote stadspoort, aan de bovenzijde verlicht door een paar flakkerende flambouwen. Vanaf de kantelen - het plompe bouwwerk was opgetrokken uit balken en rotsblokken - riepen Thurilse wachters in vaalbruine mantels vragen naar beneden.
Antaha gaf schreeuwend antwoord, en begon toen in hoog tempo aan een relaas dat hij vergezeld liet gaan door levendige gebaren, waaronder een paar obscene. Uit de geamuseerdheid van de poortwachters en hun blikken haar kant op leidde Mara af dat Antaha in geuren en kleuren aan het vertellen was hoe hij haar gevangen had genomen. Ook de badscène in de rivier werd niet overgeslagen, meende Mara te begrijpen.
Daarna mocht het gezelschap de stad binnen. De ezel balkte alsof hij gekeeld werd en de querdidra's slaakten van de weeromstuit niet minder schrille kreten. 'Wel,' zei Mara tegen Karnlio, 'door deze fanfare van onze trekdieren weet nu tenminste de hele stad dat we gearriveerd zijn.'
Weer wenste ze dat ze niet was ingesloten door lappen zeildoek en iets van de omgeving had kunnen zien, maar ze veranderde tijdelijk van mening toen dat zeildoek even later door een paar straatjongens met keutels en steentjes werd bekogeld. Toen de jongens waren weggejaagd en de stoet wat verder in het stadje was doorgedrongen, zag Mara boven de randen van haar omheining uit dat er aan weerszijden van de straat stenen gebouwen van twee verdiepingen hoog stonden. Uithangborden met verbleekte kleuren hingen te wiebelen in de wind. De kozijnen van de vensters en ook de houten dakgoten onder de verweerde rieten daken hadden ingekerfde runen - Mara kon niet uitmaken of het teksten waren dan wel alleen maar symbooltjes. De meeste vensters waren afgedekt door stevige luiken, maar sommige stonden open. Daar waren mollige vrouwen te zien die naar buiten leunden en de Thurilse krijgers met uitnodigende kreetjes en gebaren welkom heetten.
'Hoeren,' constateerde Karnlio niet zonder bitterheid. Mara hoorde haar onuitgesproken angst dat een dergelijk dakkamertje ook háár eindbestemming zou kunnen worden.
Mara beet op haar lip. Ze wist dat Kamlio veeleer de vrouw van een zoon van een opperhoofd zou worden, maar tegelijk vroeg ze zich af wat Arakasi zou doen als hij wederom meesterloos werd. Zou hij in dienst treden van Hokanu, zoals deze hem ongetwijfeld zou vragen, of zou hij in het vijandige berglandschap van Thuril het ene dorp na het andere af gaan stropen, op zoek naar het mooie meisje dat zijn hart had gestolen? Als Mara zou moeten wedden, zou ze op die tweede mogelijkheid gokken.
De kar reed over een strook keien en kwam toen tot stilstand. De dichtgeregen zeildoekse flappen aan de achterkant werden geopend door een blonde bergbewoner, wiens brede grijns onthulde dat hij diverse voortanden miste. Hij gebaarde Mara en Kamlio dat ze naar beneden moesten stappen. Achter de krijger en een paar nieuwsgierige passanten zag Mara een groot huis - in haar ogen een klein fort - dat met de achterkant naar de stadsmuur gericht stond. De forse houten deuren van het gebouw stonden open, maar voor de ingang hingen dikke wollen gordijnen, waarin een patroon van vierkantjes en rechte strepen geweven was. Voordat Mara meer kon zien werd ze door een Thurilse krijger naar die gordijnen geduwd. Kamlio, Saric, Lujan en Iayapa werden gedwongen haar te volgen. Mara verbaasde zich over de zachtheid van de wol die ze over haar huid voelde strijken. En toen was ze binnen, met de anderen vlak achter zich, en knipperden ze allemaal met hun ogen tegen de prikkende, rokerige lucht in een vensterloos zaaltje.
In de schemering was de gedempte rode gloed van een getemperd vuur te zien, dat kennelijk meer diende als kookvuur dan als warmtebron. Het rook in de bedompte ruimte naar warm eten, natte wol en opgesloten mensen. Op een soort zitkist voor de enorme stenen haard zat een oude vrouw querdidrawol uit te kammen met behulp van een kaarde van dunne botjes of visgraten. Aan haar voeten, als een klein, onopvallend hoopje, zat een oude man met gekruiste benen op een laag krukje van gevlochten twijgen. Toen Mara's ogen zich hadden aangepast zag ze dat hij grijze haren had. Zijn mond was breed, slap en gemelijk, maar op zijn bovenlip groeide een snor waarvan de punten tot onder zijn kaken naar beneden hingen. Aan die punten hingen kleurige kraaltjes, die zacht rinkelden toen hij zijn kin ophief.
Iayapa sprak snel, op gedempte toon met Saric, die toen tegen Mara mompelde: 'Hij heeft het gezichtshaar van een groot dorpshoofd. Aan de talismannen die eraan hangen te oordelen zou het best het opperhoofd zelf kunnen zijn.'
Mara moest haar verwondering onderdrukken. Ze had een imposante persoonlijkheid verwacht, niet een alledaags uitziend mannetje in een simpele groene kilt. De kom waaruit hij at was gewoon van hout, zijn lepel een bijgewerkte corcaraschelp aan een houten steel. Verrast als ze was door zijn gebrek aan plechtstatigheid en opsmuk, zag de Vrouwe van de Acoma bijna de twee andere mannen over het hoofd, die in het halfduister naast de man zaten en wier conversatie na haar binnenkomst tot een gefluister was gedempt.
Even keken de nieuwkomers, hun gevangenen en de mannen die in het schemerige zaaltje zaten elkaar zwijgend aan, waarbij de laatsten leken te vergeten dat ze eigenlijk zaten te eten. Merkwaardigerwijs was het de oude vrouw die als eerste de stilte verbrak. je zou hun kunnen vragen wat ze willen.'
De man met de opperhoofdensnor draaide zich half naar haar toe en stak zijn lepel priemend in haar richting, waarbij een paar spetters pap of soep sissend in de haard terechtkwamen. 'Kop dicht, ouwe heks! Jij hoeft me niet te vertellen wat ik moet doen!'
Terwijl Mara haar wenkbrauwen optrok, verbaasd over het gebrek aan ceremonieel in het algemeen en de bitse toon van de man in het bijzonder, draaide het dorpshoofd zich haar kant op. De kraaltjes aan zijn snor rinkelden toen hij zijn kin met een resoluut gebaar op Saric richtte, die het dichtst bij hem stond. 'Wat willen jullie, Tsurani?'
Als Saric dat wilde kon hij zijn gezicht uitstekend in de plooi houden. Deze keer verroerde hij zich niet, keek hij naar een onbestemd punt in de verte en deed hij in het schemerige licht alsof het opperhoofd tegen de lucht had gesproken. Mara begreep de hint en deed een stap naar voren. 'Ik ben naar uw land gekomen om informatie te zoeken,' zei ze kordaat.
Het Thurilse opperhoofd deed alsof hij een oorvijg had gekregen. Zijn blik ging naar de vrouwe, die vlak voor hem stond, en schoot toen gauw weer weg, enkel om op de breed grijnzende gezichten van Antaha en de andere leden van haar escorte te stuiten.
'Jij staat daar maar en permitteert een gevangene, en nog wel een vrouw, vóór haar beurt te spreken?' brulde hij op slagveldsterkte.
In het geheel niet geïntimideerd, al tuitten zijn oren van het geschreeuw, deed Saric nu een stap naar voren. Hoewel zijn handen gebonden waren, wist hij een acceptabele buiging te volbrengen. 'Dat doet Antaha, gewaardeerd opperhoofd, omdat de vrouwe niemand minder is dan Mara van de Acoma, Dienares van het Keizerrijk, en familie van de keizer van heel Tsuranuanni.'
De leider streek over zijn snor en speelde even met de kraaltjes. 'Is ze dat?' Hij bleef een poosje zwijgen terwijl zijn twee makkers nu hun houten borden met eten op de grond zetten. 'Als deze vrouw werkelijk de Goede Dienares is, waar zijn dan haar banieren? Waar is haar leger? Haar grote en luxueuze commandotent?' De diepe bariton van het opperhoofd kreeg een smalende klank. 'Ik heb gezien hoe Tsuranese edelen in het buitenland reizen! Ze slepen de helft van hun bezittingen met zich mee, als kooplieden! Ik zeg dat je liegt, vreemdeling. Waarom' - hij maakte een misprijzend gebaar in Mara's richting - 'heeft ze anders een zo minieme garde bij zich? Onze landen leven immers niet in vriendschap met elkaar?'
Na deze woorden wierp de oude vrouw op de zitkist haar wol van zich af. Er stond walging op haar gezicht. 'Waarom vraag je dat niet aan haarzélf? Ze zei dat ze informatie kwam zoeken. Die moet voor haar erg belangrijk zijn.'
'Houd je omvangrijke klep dicht, oud wijf!' De man wees met de korst brood die hij nog in zijn andere hand had naar Mara's escorte, nog steeds onwillig zich rechtstreeks tot haar te richten. 'We zijn namelijk niet de barbaren waarvoor u ons houdt.'
Mara viel uit haar rol. 'O nee?' snauwde ze. Graag zou ze Thurils hebben kunnen praten, maar ze moest het doen met haar eigen taal. 'Vindt u het opsluiten van mijn eregarde in een hok voor beesten dan soms beschááfd? In mijn land worden zelfs sláven aanzienlijk beter behandeld!'
Uit het veld geslagen, en in verlegenheid gebracht door het nauwelijks onderdrukte gegrinnik van Antaha en zijn krijgers, schraapte het opperhoofd zijn keel. 'U had het over informatie...' Hij kneep zijn ogen half dicht. 'Vijand, met welk recht komt u hierheen met eisen?'
Voordat Mara kon antwoorden, kwam nu Iayapa naar voren. Hij ging tussen haar en Saric staan, niet te stuiten. 'Vrouwe Mara is niet hierheen gekomen als onze vijand. Haar krijgers hebben op haar bevel hun wapens neergelegd, en niet eenmaal hebben ze een belediging geroepen, hoewel de dorpelingen en de bewakers hun best hebben gedaan om hen te provoceren.'
'Hij spreekt de waarheid,' verklaarde Mara. Ze was niet van zins zich iets aan te trekken van de zotte Thurilse gewoonte dat een man officieel diende te negeren wat door vrouwen werd gezegd. De oude vrouw met de kaarde leek dat lef wel te waarderen, want ze glimlachte. Mara praatte verder. 'Nu, wat betreft de informatie die ik zoek...' Ze liet de zin demonstratief onafgemaakt.
Het opperhoofd keek onzeker, maar de oude vrouw gaf hem met een teen een por in zijn rug. 'Ze wacht tot je haar vertelt wie je bent, sufkop!'
De man keek de vrouw woedend aan. Het moest zijn echtgenote zijn, anders zou ze allang weggestuurd of zelfs geslagen zijn wegens haar brutaliteit. 'Dat weet ik, trut!' schreeuwde het opperhoofd haar toe. Toen wendde hij zich tot Mara, deze keer direct. Hij rechtte zijn rug als om zichzelf gewichtiger te maken. 'Ja, het moet belangrijke informatie wezen...'
'Je naam,' drong de oude vrouw aan.
Nog steeds zonder aandacht te schenken aan het brood in zijn hand balde het opperhoofd zijn vuisten. 'Stil, vrouw! Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat je in deze vergaderzaal dient te zwijgen? Nog één keer, en ik geef je met een doornenzweep op je dikke achterwerk!'
De vrouw negeerde het dreigement en begon weer te kaarden. Het opperhoofd haalde diep adem. Doordat zijn borst zich spande waren de vele etensvlekken op zijn vest, van uiteenlopende ouderdom, des te beter zichtbaar. 'Mijn naam is Hotaba. Ik ben het opperhoofd van de Vijf Stammen van de Malapia en uit dien hoofde voorzitter van de raad hier in Darabaldi.' Hij wees naar de man die het verst bij hem vandaan zat, en die ook een krijgersvlecht en een snor droeg. 'Dat is Brazado, opperhoofd van de Vier Stammen van de Suwaka.' Toen wees hij naar de laatste man, iemand die geen snor droeg. 'Dit is Hidoka, zijn zoon.' Hij wendde zijn blik van Mara af en keek Saric aan toen hij besloot: 'Mijn eigen zoon, Antaha...'
'Die kennen we al,' onderbrak Mara hem op hatelijke toon.
Deze keer sloeg het opperhoofd uit ergernis met zijn vuisten op zijn knieën. Er vlogen broodkruimels in het rond en het gerimpelde gezicht van de man leek nog het meest op een zwartgrauwe onweerswolk. Mara had bijna een stapje achteruit gedaan. Ze vreesde even dat ze te ver was gegaan en dat deze Thurils haar brutaliteit zouden bestraffen, maar de oude vrouw bij de haard schraapte luidruchtig haar keel. Hotaba richtte zijn woedende blik op haar en haalde toen berustend zijn schouders op. 'Die irritante bemoeial daar is Mirana, mijn vrouw;' Als een soort nagekomen inval voegde hij eraan toe: 'Als ze niet zo goed kon koken en poetsen, had ik haar al jaren geleden aan de honden gevoerd.'
'Het dorpshoofd in Loso vond het verstandig deze gevangenen meteen hierheen te sturen,' zei Antaha, 'zonder te wachten op de eerstvolgende reguliere karavaan, vader.'
De man tikte tegen zijn snor, wat de kraaltjes zacht deed rinkelen. 'Weinig wachters nodig, tegenwoordig. De Tsurani zijn zo mak als gachaga's.'
Mara herkende het woord en wist al dat het weinig vleiend was, nog voordat ze zag dat Iayapa een bezorgde blik op Lujan en Saric wierp. Die twee waren echter sinds hun bad in de rivier zo immuun geworden voor beledigingen dat het hun niets leek te kunnen schelen om voor graan stelende knaagdieren te worden uitgemaakt.
Terwijl het opperhoofd nog wachtte of iemand zou reageren op zijn scheldwoord, meldde Mirana zich voor de zoveelste keer. Je hebt vrouwe Mara nog steeds niet gevraagd wat ze wil weten.'
Hotaba sprong overeind. Hij keek alsof hij op het punt stond een moord te begaan. 'Is het nou afgelopen, vrouw? Je blijft maar praten! Moet ik je aan de aasvogels voeren? Dan kan ik ergens een mooie, jonge en vooral zwijgendevrouw gaan roven!'
De andere mannen in het zaaltje leken even weinig onder de indruk van dit dreigement als Mirana zelf. Ze werkte onverdroten door en liet alleen door het tikken van een van haar voeten iets van ongeduld of onderdrukte ergernis blijken. Het was alsof Hotaba haar zwijgen als een waarschuwing opvatte, want hij haalde diep adem en sprak toen bijna binnensmonds tot Mara zelf. Wat wilt u weten, Tsurana?'
Mara wierp een snelle blik op Lujan en Saric, die het gesprek met onbewogen gezichten stonden aan te horen. Haar adviseur haalde heel licht zijn schouders op. Hij wist niet wat hij haar in dit geval moest adviseren. Naar Tsuranese maatstaven waren de Thurils grof en onhandelbaar, verzot op theatrale exhibities van emoties, en totaal onbeschaafd. Ondanks de anderhalve dag in hun directe nabijheid hadden ze nog steeds niet ontdekt wat dit rare volkje nu eigenlijk een onvergeeflijke provocatie zou vinden. In elk geval leken ze door verbale beledigingen niet al te pijnlijk geraakt te worden, want zelfs om de ergste scheldwoorden konden ze nog lachen. Mara besloot dat eerlijke beleefdheid misschien de veiligste benadering was. 'Hotaba, ik moet met een van uw magiërs spreken.'
Hotaba's pafferige wangen verstrakten en zijn rozige gezicht verbleekte.
Hij keek naar zijn hand en scheen nu voor het eerst op te merken dat hij een korst brood vasthield. 'Een magiër?'
Hij was een buitenlander en een vreemdeling, maar desondanks was duidelijk te zien dat hij verbijsterd was. Mara zette door. 'Er zijn dingen die ik moet weten en die slechts een magiër die niet behoort tot de Assemblee in ons keizerrijk mij kan vertellen. Ik ben naar de Unie van Thuril gekomen omdat mij te verstaan is gegeven dat ik in uw land misschien antwoorden kan vinden.'
De verbaasde uitdrukking op Hotaba's gezicht maakte plaats voor een van sluwheid. Aan zijn onrustig dwalende blik zag Mara dat hij graag af wilde van het onderwerp dat zij zojuist had aangesneden. Hij bestudeerde de mensen achter haar. Mara deed een stapje opzij in een poging om het bange meisje achter haar te beschutten, maar Kamlio's gouden haren waren zelfs in deze schemering een te opvallend baken. Erger nog: Antaha zag de blikrichting van zijn vader en besloot dat dit een mooi moment was om een goede beurt te maken. Hij stapte naar voren en trok Kamlio aan haar arm mee tot vlak voor het opperhoofd. 'Kijk eens, vader. We hebben ook een Tsuranese buit meegebracht!'
Mara moest een withete woede onderdrukken - niet alleen wegens Kamlio's zichtbare ongemak, maar ook wegens het abrupte afkappen van het onderwerp waarvoor zij alles had geriskeerd. Uit de begeerte die opvlamde in de ogen van de oude man leidde ze echter af dat ze voorzichtig moest zijn, anders zou ze hem tot een vertoon van mannelijke trots provoceren.
De andere raadsleden mompelden bewonderende woorden. Allen staarden de voormalige courtisane met honger en wellust in hun ogen aan, en zelfs Mirana's ijzige blik kon de warme belangstelling van haar echtgenoot niet doen bekoelen. Hotaba bekeek de weelderige curven van Kamlio's lichaam alsof ze een delicatesse was die zojuist voor hem op tafel was neergezet. 'Fraai,' mompelde hij tegen Antaha. 'Buitengewoon fraai.' Hij knikte naar zijn zoon. 'Trek haar die mantel eens uit. Laat ons zien welk heerlijk fruit eronder verborgen is.'
Mara verstijfde. 'Hotaba, leg uw zoon uit dat noch ik, noch mijn dienstmeisje zijn buit is. We zijn uw eigendom niet, Thurils opperhoofd! Kamlio's lichaam is haar eigen bezit, en ze is bij mij in dienst en doet wat ik wens. En ik laat haar niet naar bed gaan met vreemden.'
Hotaba keek alsof hij ruw uit een mooie droom was gewekt. Hij nam Mara schattend op. Toen plooide hij zijn vochtige, weke mond tot een boosaardig glimlachje. 'U bent niet in een positie om eisen te stellen, vrouw.'
Mara negeerde die opmerking. Alsof haar officieren niet met gebonden handen, als slaven, naast haar stonden, en alsof ze het zelf verder ook niet zonder enig teken van haar waardigheid als machtige Tsuranese vrouwe moest stellen, rechtte ze haar rug en keek ze de oude man met een vernietigende hooghartigheid aan.
Haar onverschrokken houding maakte indruk, maar misschien niet de bedoelde. Hotaba's glimlach verbreedde zich. Zelfs Mirana hield nu op met kaarden. Er hing een geladen en gevaarlijke stilte in het bedompte zaaltje. 'Vrouwe,' zei het opperhoofd toen, met een stem die droop van sarcasme, 'ik stel u een ruil voor: de informatie die u zoekt voor het persoontje van uw blonde dienstmeid. Een meer dan faire overeenkomst, dunkt me. De vrouw is van onschatbare waarde, even zeldzaam in haar schoonheid als beoefenaars van eerlijke magie dat zijn onder uw soort. De kennis die u hier kwam zoeken is toch zeker wel het lichaam van één enkele dienares waard voor iemand die er in haar bezittingen duizenden heeft om te commanderen?'
Mara moest haar ogen sluiten om tegen een opkomende misselijkheid te vechten en haar tanden op elkaar bijten om zich niet te laten verleiden tot nutteloze vloeken. Haar mond voelde zo droog aan als as. Wie was zij, dat ze het recht zou hebben Kamlio's welzijn en toekomst af te schrijven ter wille van haar eigen belangen? Hoewel Mara als Regerende Vrouwe dat recht volgens de wetten van het keizerrijk wel bezat, kon ze het niet over haar hart verkrijgen. 'Nee.' Het klonk vastberadener dan ze zich voelde. Goden, wat was ze een eerloos wezen geworden, nu ze het leven van één lastige bediende hoger aansloeg dan het heil en het voortbestaan van haar huis, haar echtgenoot en haar kinderen! Wat stelde één verdomde ex-courtisane nu helemaal voor in vergelijking tot Mara's eigen eer, de belangen van haar geliefden en uiteindelijk zelfs de hele machtsbasis van de keizer? Lang geleden zou ze een dienstmeisje of slavin zonder verder nadenken hebben bevolen te doen wat deze Thurils wensten, maar vandaag, juist nu alles ervan leek af te hangen, kon ze dat offer niet vragen.
In die geladen stilte, toen de mannen zich te verbaasd toonden om iets te zeggen, en Saric moest vechten om zijn verbluftheid en onvrede niet te laten blijken, nam Mirana het woord. Alsof haar huishoudelijke bezigheden heel wat belangrijker waren dan kwesties van leven of dood kondigde ze aan: 'Ik ben klaar met kaarden.'
Haar handen trilden echter toen ze de kam en de wol opborg in een mand aan haar voeten, zag Mara. Haar man draaide zijn hoofd en gaf Mirana een knikje. De oude vrouw ging staan, trok de sjaals over haar schouders recht en gebaarde naar Mara dat ze haar moest volgen.
De Vrouwe van de Acoma aarzelde. Moest ze er niet op staan bij haar mensen te blijven, als hun leider? Mirana knikte onopvallend van nee, alsof ze haar gedachten had geraden.
Saric luisterde naar een haastig gefluisterd advies van Iayapa, dat hij vervolgens snel aan Mara doorgaf. 'Ga, mijn vrouwe. Deze cultuur is niet als de onze, maar u hebt uw punt te berde gebracht. U doet uzelf misschien alleen maar schade als u nu blijft aandringen. Iayapa is net als ik van mening dat Mirana haar echtgenoot goed kent. Volg haar advies, stelt hij voor. En ik ben het met hem eens.'
Mara wierp nog een laatste hooghartige blik op Hotaba, om duidelijk te maken dat ze uit vrije wil handelde, en niet om de Thurils een lol te doen, en liep toen met opgeheven hoofd achter Mirana aan naar de deur.
Toen Lujan aanstalten maakte om haar te volgen, gaf ze hem met een handgebaar te kennen dat hij moest blijven waar hij was. Geen van hen was veilig, in dit gezelschap van barbaren, en zonder wapens zou Lujan weinig kunnen doen om haar te beschermen.
Mirana scheen dit te begrijpen, want ze verhief nog een laatste keer haar stem. 'Blijf bij mijn echtgenoot, soldaat, en lieg hem maar iets voor over hoe goed je bent op het slagveld en in bed. Ik zal je meesteres niet lang in beslag nemen.' Tegen Mara voegde ze eraan toe: 'Wees maar gerust, uw dienstmeisje zal niet worden aangeraakt voordat deze kwestie is geregeld.' En toen nam ze Mara verrassend krachtig bij haar arm en trok haar mee naar buiten.
Daar sloeg de kou de beide vrouwen ruw in het gezicht. Mirana liep met grote passen door, alsof ze Mara niet de kans wilde geven op andere gedachten te komen. Ze sloeg een straat in waar kennelijk bakkers woonden, want het rook er naar vers brood. Een meisje met vlechtjes stond een kleine hond korstjes te voeren. Mara moest opeens denken aan haar eigen dochtertje, dat misschien niet eens oud genoeg zou worden om een troeteldier te hebben, en er ging een schok door haar heen, waardoor ze struikelde. Mirana ving haar op. 'Kom op,' zei ze met haar zware accent. 'U was sterk genoeg om uw vaderland te verlaten en de Assemblee uit te dagen en hierheen te komen. Het is nu niet het moment voor zelfmedelijden.'
Mara stak haar kin naar voren. 'Wat kan mijn lot u schelen?' vroeg ze toen, verbaasd.
'Heel weinig,' antwoordde Mirana nuchter. Ze keek de Vrouwe van de Acoma met haar donkere ogen indringend aan, alsof ze op een reactie wachtte. Mara bleef zwijgen. Toen vervolgde de vrouw van het opperhoofd: 'Heel weinig, als u was geweest zoals de andere Tsurani die we hebben gekend. Maar dat bent u niet. Hotaba heeft dat zelf ook te kennen gegeven, doordat hij u een aanbod deed in ruil voor uw dienstmeisje.'
Mara stak haar kin nog iets verder naar voren. 'Ik heb niet het recht haar aan te bieden, zelfs niet als ik daardoor de kans zou krijgen mijn familie voor onheil te behoeden. Ik heb haar laten kiezen, en ze is uit vrije wil bij me gebleven. Ze is geen slavin...'
Mirana haalde haar schouders op. De lange franjes van haar sjaals fladderden in de koude wind. 'Inderdaad, ook volgens ónze wetten is het niet uw recht om haar weg te geven. Maar de heren in uw land doen dagelijks wat hun maar belieft met hun bedienden, slaven en kinderen, en ze denken dat ze het recht daartoe hebben gekregen van de goden.'
'Dat denken ze,' beaamde Mara voorzichtig.
'En u?' De vraag klonk abrupt en scherp als een zweepslag.
'Ik weet niet wat ik moet geloven,' gaf Mara toe. 'Alleen dat ik als Dienares van het Keizerrijk de belangen van de natie ooit boven die van mijn eigen familie heb laten prevaleren. Sindsdien kan ik mijn eigen familie niet meer hoger aanslaan dan andermans familie. Kamlio is bij me omdat ik iemand heb beloofd haar te beschermen zoals hij dat gedaan zou hebben. Mijn eer is niet groter of geringer dan de eer van de man die haar aan mij toevertrouwde. Er bestaat eer die voortvloeit uit blinde gehoorzaamheid aan achterhaalde tradities, maar er is ook eer die ... méér inhoudt.'
Mirana keek haar indringend aan. 'U bent inderdaad anders,' constateerde ze, vooral ten behoeve van zichzelf, zo leek het. 'Bid tot uw goden dat het verschil toereikend zal zijn om uw vrijheid te bewerkstelligen. Mijn steun zult u hebben. Maar vergeet nooit dat de mannen in Thuril altijd vrijer praten en meer gunsten weggeven wanneer er geen vrouwen bij zijn. We leven in een bar land, en een man die zich zwak toont zal de door hem veroverde vrouw niet kunnen behouden.'
'Zou een andere man haar dan stelen?' vroeg Mara ongelovig.
Mirana's oude gezicht vertoonde een onbeschaamde grijns. 'Misschien. Of erger nog: ze loopt bij hem weg en stopt sneeuw tussen zijn lakens om hem te bespotten.'
Ondanks alles moest Mara lachen. 'Doen ze dat?'
'Nou en of!' Mirana zag dat haar gast rilde van de kou. Ze deed een van haar sjaals af en hing deze om Mara's schouders. Hij rook naar houtvuur en, vager, ongebleekte schapenwol. 'Laten we naar mijn favoriete bakker gaan. De broodjes zullen op dit uur van de avond warm en vers zijn. Ondertussen zal ik u vertellen wat we hier vérder nog doen, behalve pretenderen dat we het haantjesgekraai van onze mannen serieus nemen.'
Na de bedompte, vochtige sfeer in de vergaderzaal was de droge warmte in de bakkerij een ware verademing. Mara nam onbeholpen plaats op een zware, zo te zien met de hand gebeeldhouwde houten stoel. Op de koude tegelvloeren van dit bergland waren Tsuranese kussens niet praktisch. Mara zat ongemakkelijk te schuiven op de harde houten zitting en bereidde zich voor op alweer een avondje sociaal gebabbel. Zoals de vrouw van het dorpshoofd in Loso, leek ook Mirana de conversatie tot luchtige onderwerpen te willen beperken, terwijl de raad ondertussen vergaderde. 'Mannen kunnen zulke kinderen zijn, vindt u ook niet?'
Mara dwong zich tot een beleefde glimlach. 'Uw man lijkt me vooral een bóós kind.'
Mirana lachte. Ze nam plaats op een stoel aan de andere kant van de houten tafel, waarvan het blad vol kerven zat, omdat klanten er in de loop van de jaren al ontelbare sneetjes brood op hadden afgesneden. Ze legde een paar lagen sjaals af en onthulde haar witte haren, die versierd waren met kleurige koordjes van gevlochten wol, en zuchtte van tevredenheid. 'Hotaba?' zei ze toen. 'Hij is een windbuil, maar ik houd van hem. Hij dreigt al tweeënveertig jaar, vanaf de dag dat hij me bij mijn vader en broers wegkaapte, dat hij me met geweld tot zwijgen zal brengen, maar heeft in feite nog nooit een vinger naar me uitgestoken. We zijn een volk dat dol is op dreigementen en beledigingen, Mara. Opscheppen geldt hier als een kunst, en een creatief scheldwoord leidt bij de aangesprokene vaak eerder tot bewondering dan tot woede.'
Ze zweeg even, want er was een jongen met een dienblad aan de. tafel verschenen. Mirana veranderde van taal om zoet brood en gekruide cider te bestellen. Na een blik op Mara's donker omrande ogen bestelde ze ook wijn. Ze gaf de jongen drie houten muntjes en deze repte zich weg - nieuwsgierig omkijkend naar Mara's exotische kleren toen hij dacht dat de vrouw van het opperhoofd wel niet meer naar hem zou kijken.
Daarna at Mara een paar hapjes, hoewel ze weinig eetlust had. Het grove bruine brood rook echter heerlijk en de wijn was lekker - helemaal niet de zure troep waarvoor de uit de Thurilse oorlogen teruggekeerde veteranen hem hadden uitgemaakt. Buiten was het nu bijna nacht geworden. Af en toe kwam er een groepje kwebbelende meisjes langs, vergezeld door zwijgende jongemannen - knechten of misschien broers - die vermoedelijk als lijfwacht dienden en in elk geval de toortsen droegen waarmee ze hun weg verlichtten.
Mara was met haar gedachten slechts half bij het gesprekje dat ze met Mirana op gang hield. Ze werd verwarmd door de wijn, maar zat zich met koud angstzweet in haar handen ernstige zorgen te maken. Zij zat hier te kletsen, maar waar was Kamlio ondertussen? En wat zou er met Saric, Lujan en haar krijgers gebeuren? Erger nog: kon Hokanu eigenlijk wel een flauw vermoeden hebben van waar ze naar toe was gegaan? Het leek wel een droom, haar vertrek vanaf het landgoed van de Acoma, zó ver leek het keizerrijk inmiddels verwijderd van dit nevelige, ruige bergland met zijn botte, rumoerige snoevers van mannen.
'Waarom bent u hierheen gekomen om beoefenaars van de magie te zoeken?' vroeg Mirana opeens met een onthutsende directheid.
Mara liet haar beker met wijn bijna uit haar vingers glippen. Het ontspannen gebabbel was slechts een inleiding geweest, besefte ze nu. Ze had geen reden om de waarheid te verzwijgen. 'Ik heb in de loop van de jaren geleerd dat de Assemblee der Magiërs de hele cultuur in ons keizerrijk in een soort wurggreep houdt. Onze tradities bevatten vormen van onrecht die ik graag veranderd zou zien. Hoewel de magiërs de huizen Acoma en Anasati beperkingen hebben opgelegd in verband met een onderlinge vete, worden die beperkingen slechts aan één kant met sancties gehandhaafd. De Anasati heeft toestemming gekregen om huurmoordenaars op mijn bondgenoten af te sturen. Zo is tot ons grote verdriet de vader van mijn echtgenoot vermoord. Tevens bewees dit dat het gebod van de Grootheden slechts een smoesje is geweest, een rookgordijn om achterliggende bedoelingen te verdoezelen. Ik ben degene die veranderingen heeft gebracht en nog méér veranderingen wil invoeren, tegen de wil van de Assemblee in. Om die reden bevinden mijn kinderen en ikzelf ons in groot gevaar.'
'Dus die hooggestemde idealen komen eigenlijk neer op een behoefte aan zelfbehoud?'
Mara keek de oude vrouw ontstemd aan. Kennelijk was deze even slim als vrouwe Isashani. 'Misschien,' zei ze toen, schouderophalend, 'al koester ikzelf de gedachte dat ik deze belangen van mijn volk ook zou hebben gediend als mijn eigen huis niet in gevaar...'
'U bent buiten uw land gaan zoeken, in Thuril,' onderbrak Mirana haar. 'Waarom?'
Mara's vingers speelden nerveus met haar beker. 'De cho-ja's gaven me raadseltjes op die in oostelijke richting wezen. Een magiër van het lagere pad, die zelf ernstige grieven had tegen de Assemblee, suggereerde eveneens dat ik hier moest zoeken naar antwoorden. Ik kwam naar Thuril omdat mijn huis zal uitsterven als ik die antwoorden niet vind, maar tevens omdat ik té veel schandelijke ellende heb zien gebeuren in naam van de politiek en het Spel van de Raad. Velen van wie ik heb gehouden bevinden zich nu alleen dáárom in de zalen van de Rode God, omdat wij zo belust zijn op macht. Al dat onrecht, al die moorden, zogenaamd ter wille van de eer, zullen blijven doorgaan zo lang de Assemblee de macht houdt om de keizer aan banden te leggen en het ambt van Krijgsheer weer in het leven te roepen.'
Mirana leek hierover na te denken. Haar blik was op haar roerloos gevouwen handen op het met kruimels bezaaide tafelblad gericht. Na een poosje scheen ze innerlijk tot een besluit te zijn gekomen. 'U zult worden aangehoord.'
Mara kreeg geen tijd om zich het hoofd te breken over de vraag hoe Mirana de mannenraad in die zin zou kunnen beïnvloeden. Ook zag ze geen teken of vooraankondiging van het een of ander, maar opeens werd de voorhang voor de deur van de bakkerij opzij gerukt en waaide er een vlaag ijzige wind naar binnen, die drie van de olielampen uitblies.
Er kwam een oude bergbewoner naar binnen. Hij was gehuld in een zware mantel en zijn gezicht was slechts vaag te zien in het tegenlicht van de enige nog brandende lamp en de rossige gloed van de uitdovende oven in de inmiddels lege zaak. Onder zijn mantel droeg hij verschillende wollen tunieken over elkaar - ze roken scherp naar querdidra's - en zijn oren, nog juist zichtbaar buiten de rand van zijn hoofdkap, waren behangen met stukjes geslepen corcaraschelp die bij elk van zijn stappen bungelden en glitterden. Van het gezicht onder de kap zag Mara alleen dat het oud en gerimpeld leek.
'Ga staan!' fluisterde Mirana haar dringend toe. 'Toon respect, want het is de Kaliane die is gekomen om u aan te horen!'
Mara trok haar wenkbrauwen op bij het horen van die onbekende buitenlandse titel of naam.
'Kaliane is de traditionele naam voor degene die het sterkste is onder degenen die bekwaam zijn in dat wat mysterieus is,' legde Mirana snel uit.
De gestalte in de mantel deed een stap naderbij. Nu zag Mara dat de zoom van de mantel was afgezet met een onregelmatige rij glinsterende, buitengewoon kostbare zilveren sequijnen. Ze vormden tekens die deden denken aan de runen die ze in deurposten, vensterbanken en dakgoten gekerfd had gezien. Mara stond op en maakte een buiging - dezelfde die ze zou hebben gemaakt voor een Grootheid die haar huis kwam bezoeken.
De Thurilse magiër reageerde daar in het geheel niet op, behalve dat hij een verweerde hand naar zijn hoofd bracht en zijn zware kap naar achteren trok. Mara zag een weelderige bos zilveren haar verschijnen, bestaande uit een toren van in kringen opgebonden vlechten, zoals die van Mirana, maar bovendien voorzien van allerlei strikken en bandjes, die ongetwijfeld een ceremoniële betekenis hadden. En onder dat topzware kapsel bevond zich het verschrompelde gezicht van een oud vrouwtje.
Een vrouw! De Vrouwe van de Acoma vergat haar keurige manieren. 'Staat uw Assemblee het lidmaatschap van vrouwen toe?' riep ze verrast uit.
De oude vrouw wierp haar hoofd naar achter. Het deed haar massieve oorringen vervaarlijk rinkelen, wat haar ergernis leek te onderstrepen. 'In dit land hébben we gelukkig geen Assemblee, Mara van de Acoma!'
Er verschenen twee vrouwen in de deur voor een late boodschap, maar bij het zien van de magiër maakten ze haastig een buiging, waarna ze onmiddellijk weer naar buiten gingen en zich uit de voeten maakten, zonder iets te zeggen, en met de jongeman die ze bij zich hadden vlak achter hen aan. De voorhang hing weer dicht, maar het was weer een graadje kouder geworden in de bakkerij.
'Vergeef me,' mompelde Mara, bijna stamelend. 'Vrouwe Kaliane, het spijt me, maar ik had geen vermoeden...'
'Ik draag geen titel. U kunt me aanspreken als de Kaliane,' zei het oudje.
Ze koos een stoel en nam er met ruisende gewaden op plaats. Toen trok ze haar lange mouwen recht en vouwde haar handen. Opeens zag ze er bijzonder menselijk en bedroefd uit. 'Ik weet dat in uw keizerrijk de Assemblee' - het leek bijna alsof ze het woord spuwde - 'alle meisjes met dat talent doodt wanneer ze ontdekt worden. Mijn voorgangster in dit ambt was een vluchteling uit de provincie Lash. Ze had ternauwernood aan dat lot kunnen ontsnappen. Haar drie zusjes hebben die bof niet gehad.'
Een beetje misselijk van de wijn, die wegens haar gespannenheid en zorgen niet goed was gevallen, beet Mara op haar lip. 'Ik heb dat horen zeggen door een magiër van het lagere pad, die vurig de pest had aan de Assemblee. Maar in mijn hart heb ik het niet kunnen geloven.'
De Kaliane richtte haar ondoorgrondelijke blik strak op Mara. 'Geloof het, want het is de waarheid.'
Geschokt, en opeens nóg banger voor het lot van de geliefden die ze had achtergelaten, moest Mara op haar tanden bijten om niet te gaan beven. Hoewel de Kaliane een tenger vrouwtje was, en er in al die lagen kleren uitzag als een kwetsbaar, kouwelijk grootmoedertje, straalde haar gestalte tevens een immense macht uit, die veel killer was dan welke koude windvlaag ook. Mara besefte dat ze haar woorden buitengewoon zorgvuldig moest kiezen. Snel, voordat de moed haar in de schoenen zou zinken, praatte ze verder. 'Ik heb ook gehoord dat de Assemblee bang voor u is. Waarom?'
'Dat klopt,' zei de Kaliane onmiddellijk. Haar schorre lachje was om kippenvel van te krijgen. 'In uw keizerrijk worden slaven mishandeld, en ze krijgen te horen dat dat de wil is van uw goden. Uw heren vechten en doden om redenen van eer, maar wat winnen ze daarmee? Geen glorie! Noch de gunst van de hemel! Welnee! Ze verliezen zonen, beginnen oorlogen, storten zich zelfs in hun zwaard - en dat alles om niets, vrouwe Mara! Ze zijn bedrogen! Hun hooggeprezen eer is niets anders dan een truc om de kracht van de naties gefragmenteerd te houden. Zolang de huizen elkaar naar het leven staan in het Spel van de Raad heeft de Assemblee overal de vrije hand. Haar macht is groot, maar niet onbegrensd, en ook niet altijd zo groot gewéést.'
De openhartigheid van de woorden had Mara hoop gegeven. 'Wilt u me dan helpen?' vroeg ze gretig.
Het gezicht van de Kaliane werd een ondoorgrondelijk masker van rimpels. 'U helpen? Dat moet nog worden beslist. U moet me vergezellen op een kort reisje.'
Bang om Lujan, Saric en vooral Kamlio achter te laten in de handen van deze ruige berglanders, toonde Mara zich ongerust. 'Waarheen dan?'
'Er zijn dingen die u moet zien. En een college van anderen zoals ik moet uw argumenten en uw geschiedenis vernemen, en vragen kunnen stellen.' Het was alsof de oude vrouw aanvoelde hoe ongelukkig Mara zich voelde, want op vriendelijker, minder eisende toon vervolgde de Kaliane: 'We zullen niet langer weg zijn dan nodig is voor een gesprek tussen twee vrouwen, dus wees onbezorgd, tenzij uw krijgers in de tussentijd gaan vrezen voor uw lot en uit wanhoop iets stoms zouden proberen.'
'Dan ben ik dus in uw handen,' constateerde Mara kalm, zij het slechts half overtuigd. Ze was nu eenmaal een geboren en getogen Tsuranese. Hoezeer ze ook streefde naar verandering, het was zeker niet zo dat ze álle erecodes van haar cultuur aan haar laars lapte. Ze besefte echter dat ze deze keer geen alternatief had. Ze zou geen tweede kans krijgen, dus ze moest het aanbod wel aanvaarden.
Haar instemming werd onmiddellijk gevolgd door actie. De oude vrouw aan de andere kant van de smalle tafel stak haar arm uit, pakte Mara's pols vast met droge, krachtige vingers en sprak een woord uit.
Mara hoorde daarvan alleen de eerste sissende syllabe, want toen begon het in haar oren luid te bruisen, alsof ze naast de branding van de zee stond. De vloer viel weg onder haar voeten, evenals de stoel waarop ze had gezeten. De wanden van de bakkerij vervaagden en verdwenen, en een oogwenk later zag ze alleen nog maar een kolkende grijze ruimte om zich heen.
De tijd bevroor. De lucht werd ijl en koud. Mara zou haar voorouders hebben beschaamd door het uit te schreeuwen van angst, ware het niet dat de beproeving een tel later alweer over was - niets meer dan een herinnering.
Ze voelde opeens weer vaste grond onder de voeten - er was in feite sprake van een nogal ruwe landing - en zag dat ze op een plein stond, dat werd verlicht door ronde lampen zoals de cho-ja's die maakten. De Kaliane hield Mara's pols nog steeds omvat. De hand van de oude vrouw voelde koel en kalm aan, maar de Vrouwe van de Acoma stond te trillen op haar benen. De Tsuranese steden stonden op vlakke bodem, maar de gebouwen om haar heen waren in rijen boven elkaar uitgehakt in een steile granieten berghelling. Vanaf het open plein waarop Mara stond, in het dal, zag de stad eruit als een opeenstapeling van terrassen, balkons, deuren, winkels, vensters en balustrades die hoog boven haar uit torenden. Ze volgde de adembenemende opeenstapeling van zuilen, bogen en steunberen met haar blik tot waar deze op grote hoogte met het duister van de nacht versmolt. De stenen en houten pilaren en relingen van veel galerijen waren versierd met reliëfs van de draken of grote zeeslangen - waarvan het in de Thurilse mythen wemelde - en andere fabeldieren. Elders lichtten ranke torenspitsen en sneeuwwitte koepeltjes op in de nevel. Mara hield haar adem in van verrukking bij het zien van deze schoonheid, die ze met haar Tsuranese smaak en ideeën nimmer had kunnen verzinnen. En wie verwachtte er trouwens een dergelijke stad in deze kale hooglanden? Op de straten was het een drukte van belang. De bergbewoners droegen eenvoudige kilts en broeken. De meeste jonge krijgers liepen met ontbloot bovenlijf, ondanks de kilte van de late avond, maar de anderen hadden fleurige hemden aan. De vrouwen liepen in lange rokken en wijde, losse bloezen, en de jongeren onder hen schroomden niet om royale glimpen van hun slanke armen of ronde boezems te tonen aan de bewonderende blikken van dankbare mannelijke passanten.
'Waar zijn we?' stamelde Mara. Ze snoof de geurige rooklucht op en staarde om zich heen als een boerenmeisje dat voor het eerst in een stad is.
'Dorales,' zei de Kaliane. 'U bent misschien de eerste Tsuranees die deze stad ziet.' Alsof de gedachte haar achteraf inviel, voegde ze eraan toe: 'En u zou ook best wel eens de laatste kunnen zijn.'
Die merkwaardige, weinig geruststellende formulering deed Mara huiveren. Verder had ze het gevoel dat ze droomde, zo sprookjesachtig was deze stad, en zo groot - als een visioen dat te mooi was om waar te zijn. De slanke torens en minaretten, de duizenden stralend verlichte vensters, de expressieve totempalen, de drukte op de straten - alles zag er zo aantrekkelijk uit dat het als het ware elk moment in een nachtmerrie zou kunnen ontaarden. Verwondering en verontrusting zouden de vrouwe aan de grond genageld hebben gehouden als de Kaliane haar niet met zich mee had getrokken, precies zoals een kordate moeder dat doet met een treuzelend kind.
'Kom mee! De Kring der Ouderen wenst u te zien, en het is onverstandig hen te laten wachten.'
Mara strompelde achter haar aan. 'Weten ze dat ik in aantocht ben? Hoe?'
De Kaliane had echter weinig geduld voor wat in haar oren overbodige vragen moesten zijn. Ze sleurde Mara mee door de menigte en de Vrouwe van de Acoma trok onderweg veel bekijks. Sommigen wezen haar na en anderen spuwden vol verachting op de grond. Haar Tsuranese trots stelde Mara in staat deze beledigingen als beneden haar waardigheid af te doen, maar het leed weinig twijfel dat deze lieden haar zagen als een vijand. Ze kreeg opeens bange voorgevoelens over de onbeschaamdheid van Tsuranese heren die het hadden gewaagd deze Thurils barbaren te noemen, want deze schitterende stad met zijn vele wonderen van schoonheid en bouwkundig vernuft bewees toch waarachtig wel het tegendeel.
Ondanks haar schaamte nog steeds nieuwsgierig, vroeg Mara: 'Waarom heeft mijn volk nooit gehoord van deze stad?'
De Kaliane duwde haar voorbij een kar die werd getrokken door twee nukkige querdidra's en bestuurd door een oude man in een wijde, veelkleurige lapjesmantel. Hij droeg een merkwaardig muziekinstrument bij zich, en passanten wierpen hem munten toe en spoorden hem aan om iets te spelen, maar hij beperkte zich tot kleurrijke verwensingen, zij het met een vrolijke glimlach op zijn gerimpelde roze gezicht.
'Degenen die van het bestaan van deze stad zouden vernemen zouden door uw Assemblee meteen gedood worden om ze het zwijgen op te leggen,' antwoordde de Kaliane op bitse toon. 'De torens die u ziet en alle holten in het rotsgesteente zijn tot stand gebracht met behulp van magie. Als u toestemming had tot het betreden van de Stad der Magiërs in Tsuranuanni zou u daar soortgelijke wonderen zien. Maar in uw land houden de Grootheden de prestaties die hun macht kan leveren voor zichzelf.'
Mara fronste zwijgend haar voorhoofd. Ze dacht even aan Milamber, en zijn tegenzin om over zijn ervaringen als lid van de Assemblee te praten. Aangezien ze wegens zijn exhibitie tijdens de Keizerlijke Spelen wist hoe vreselijk sterk hij was, moesten de eden die hij had afgelegd wel akelig krachtig zijn geweest om een man van zijn kaliber tot zwijgen te dwingen. Ze wist verder weinig van het karakter van magiërs. Van Hokanu had ze begrepen dat Fumita geen inhalige man was. Machtig, jawel, en buitengewoon mysterieus, jazeker, maar niet iemand die zelfzuchtige doeleinden boven het belang van de naties zou plaatsen.
Alsof de Kaliane het griezelige vermogen bezat om Mara's gedachten te lezen, haalde de oude vrouw nu haar magere schouders op en zei: 'Wie weet waarom de magiërs in uw land zo geheimzinnig doen? Het zijn niet allemaal slechte mannen. De meesten zijn gewone geleerden die niets anders willen dan de mysteries van hun kunst doorgronden. Misschien hebben ze hun broederschap aanvankelijk gevormd om samen een of ander gevaar af te weren, of om afvallige magiërs in toom te kunnen houden - de goden zullen het wel weten. Maar welke goede en verstandige bedoelingen ze in het verleden ook gehad mogen hebben, in de loop van de eeuwen zijn die gecorrumpeerd geraakt. Alleen al het feit dat ze duizenden meisjes hebben vermoord om hun talenten uit te roeien is volgens de Thurilse wetten onvergeeflijk.'
Er kwam een onaangename mogelijkheid bij Mara op. 'Word ik soms ter verantwoording geroepen voor het onrecht dat heel Tsuranuanni heeft bedreven?'
De Kaliane hield haar hoofd schuin en keek Mara aan met een blik die op zich al om bang van te worden was. 'Ten dele, vrouwe Mara. Als u onze hulp wenst tegen de Assemblee, dan moet u ons overtuigen. Als we handelend optreden is dat niet om het voortbestaan van de Acoma te verzekeren, noch met het oog op de voordelen voor u persoonlijk, en zelfs niet om van het keizerrijk een rechtvaardiger land te maken. Want voor ons zijn de eer van uw huis en uw voorouders en zelfs de levens van uw kinderen even betekenisloos als stofwolken in de wind.'
Mara wilde abrupt blijven staan, want wat kon er onschuldiger zijn dan haar zoon en haar kleine dochter? Maar de oude feeks trok haar onverbiddelijk mee naar de overwelfde toegangspoort van een imposant gebouw van vele verdiepingen hoog. 'Wat motiveert uw volk dan wél, als zelfs het leven van de jongste kinderen niet van belang wordt geacht?' vroeg Mara, en ze deed niet echt haar best om de bitterheid uit haar stem te houden.
Het antwoord van de Kaliane klonk echter niet minder onpersoonlijk dan de golfslag van de zee op het strand. 'Als we treuren is dat om de magiërs die moesten sterven zonder dat hun talenten tot ontplooiing waren gebracht. Met elk van die sterfgevallen gaat unieke, onvervangbare kennis verloren. Als we wanhopen is dat wegens de cho-ja's, meesters die de grenzen van onze mysteries al verre hebben overschreden, maar die in uw land worden weerhouden van het beoefenen van de magie die de glorie van hun ras is.'
'Het taboe!' In haar enthousiasme vergat Mara even dat ze bang was. 'Waren het de esoterische vermogens die de koningin bedoelde toen ze sprak over een taboe?'
Bijna onzichtbaar in de schaduw, toen ze onder de poortboog door stapte, antwoordde de Kaliane onaangedaan: 'Dat, vrouwe Mara, is het geheim dat u moet ontraadselen als u uw geschil met de Grootheden wilt overleven. Maar eerst moet u de Kring der Ouderen van uw goede intenties overtuigen. Wij zullen luisteren en oordelen. Kies uw woorden zorgvuldig, want nu u deze stad eenmaal hebt gezien zijn de gevaren die u bedreigen verdubbeld.'
Ze liepen door een doolhof van gangen, halfrond gewelfd, als tunnels, en helder verlicht door rijen cho-ja-lampen. De vloeren waren van marmer. De schoonheid van de glanzend gepolijste gecanneleerde pilaren benam Mara de adem. Zelfs in het paleis van de keizer had ze nooit zulk perfect beeldhouwwerk gezien. De mensen die in de zijkamers zaten of in deuropeningen stonden droegen kleren met veel kralen en hoofddeksels met veren. Sommigen droegen de eenvoudige kilts van bedienden, anderen de witte gewaden van acolieten - dat waren leerlingmagiërs, legde de Kaliane onderweg uit. Iedereen, zonder uitzondering, boog diep voor de oude vrouw, en Mara voelde na haar passage de blikken van veel van die burgers als hete kolen branden in haar rug. Er hing hier een onzichtbare walm van magie in de lucht, en Mara wenste opeens vurig dat ze veilig thuis was, in een vertrouwde omgeving en een land waarvan ze de gewoonten tenminste kénde.
De Kaliane leidde haar via een bredere gang naar een wachtkamer, waarin hun voetstappen hol klonken. Daar brandden duizenden kaarsen, die Mara door hun felle licht aanvankelijk verblindden. Ernaast lag een nog grotere zaal, omringd door zuilengalerijen, zes verdiepingen boven elkaar. Ook deze zuilen waren volgens de prachtigste, uiterst ingewikkelde patronen gebeeldhouwd, en geen twee ervan leken identiek. In de gangen achter die zuilen liepen tientallen in lange gewaden gehulde gedaanten. De hogere galerijen waren bereikbaar via ladders en, op gezette afstanden van elkaar, smalle, ranke wenteltrapjes.
'Het is ons centrale archief,' legde de Kaliane uit. 'Hier bewaren we al onze kennis en alle geschriften over onze kunst. We gebruiken de zaal ook als vergaderkamer, de enkele keren dat we als magiërs van Thuril bij elkaar komen, want érg veel organisatie kent onze soort hier niet. We hebben hier geen genootschap zoals jullie Assemblee en we kennen geen officiële ambten, behalve dat van de Kaliane, die echter alleen bevoegd is Om als zegsvrouwe op te treden.'
Mara werd door een opening in het hekwerk op vloerniveau geleid. Ze stootte met haar elleboog tegen een zuiltje dat was ingelegd met corcaraschelpen en stukjes zwart hout die samen een griezelige spiraal vormden. De gebeeldhouwde stenen spil van deze wenteltrap bleek een opeenstapeling van angstaanjagende, levensechte totem dieren te zijn - allemaal klauwen, opengesperde muilen en gemeen uitpuilende roofdierogen. Sommige schepsels hadden schubben, andere vleugels, weer andere ruige vachten.
De Kaliane trok Mara mee naar het midden van een kale marmeren vlakte van een werkelijk intimiderende omvang. Er stonden nergens meubels, er lagen geen tapijten en zelfs de tegelvloer zelf was effen, zonder een enkel sierpatroontje erop, met uitzondering van een cirkel, precies in het midden van de zaal. De omtrek daarvan leek te bestaan uit een opstaand randje gouden licht, dat vasten zeker het resultaat was van een of andere magische truc. De Vrouwe van de Acoma was zich terdege bewust van de galerijen boven haar, waar het steeds drukker werd, en voelde zich precies als een ritueel offerdier dat zo dadelijk geslacht zou worden.
'Daar.' De Kaliane wees naar de magische cirkel. 'Stap in die cirkel, als u de moed hebt over u te laten oordelen. Maar wees gewaarschuwd, vrouwe Mara, Dienares van het Keizerrijk. Leugens en bedrog zijn onmogelijk voor eenieder die deze lijn overschrijdt.'
Mara wierp haar haren naar achter. Wegens het ontbreken van een zorgzaam kamermeisje droeg ze ze de laatste weken meestal los. 'Ik vrees de waarheid niet,' verklaarde ze dapper.
De Kaliane liet Mara's pols nu eindelijk los. 'Zo zij het dan,' verklaarde ze, en de blik in haar ogen leek een beetje op medelijden.
Mara stapte zonder aarzeling naar de streep van geel licht toe. Ze vreesde de waarheid niet, maar op het moment dat ze haar voet aan de binnenkant van de cirkel op de vloer zette voelde ze zich opeens doordrenkt door een soort kracht - of liever: een geleiachtig ontbréken van kracht - die heel haar wil en haar zelfvertrouwen totaal opslokte, van het ene moment op het andere.
En nu ze met een been in de cirkel stond kon ze niet meer terug - figuurlijk niet, wegens haar trots, maar ook gewoon létterlijk niet! Het deel van haar lichaam dat zich binnen de magische cirkel bevond leek als bevroren. Ze had geen andere keuze dan het tweede been ook binnen de cirkel te halen, al was ze inmiddels doodsbang om dat te doen.
Ze voelde zich op een geheel nieuwe manier hulpeloos. Haar oren hoorden geen geluiden meer, haar ogen zagen nog alleen een trillend gouden waas van magie. Ze was fysiek niet meer in staat zich te bewegen of zelfs maar haar armen strak over elkaar te slaan om het bonken van haar hart een beetje te kalmeren. In verhouding tot haar onmacht was zelfs een slááf zo vrij als een vogeltje in de lucht, want zelfs haar gedáchten werden gevangen gehouden. Mara moest nog tegen haar wanhoop vechten, terwijl er vanaf een van de hoge galerijen al een vraag werd gesteld.
De Kaliane vertaalde de woorden in het Tsuranees. 'Vrouwe van de Acoma, u bent hierheen gekomen om macht te vragen. U zegt dat u deze wilt gebruiken ter verdediging en om het algemeen belang te dienen. Toon ons hoe u tot dat geloof bent gekomen.'
Mara probeerde adem te halen om antwoord te geven, maar ontdekte dat ze er niet toe in staat was. Haar lichaam wilde niet gehoorzamen, magie weerhield haar van spreken. Paniek dreef haar tot kwaadheid. Hoe kon ze haar intenties verdedigen wanneer magie haar het spreken belette? Het volgende moment ontdekte ze dat ook haar gedachten zich uit hun beteugeling hadden losgerukt. Het leek te kolken in haar geest, te borrelen. Zonder dat ze er zelf enige invloed op had, verschenen er herinneringen voor haar geestesoog: ze was niet meer bij de magiërs van Dorales, of in een magische cirkel, maar zat in haar werkkamer in het stamhuis van de Acoma en was bezig aan een verhitte discussie met Kevin de barbaar.
De illusie van zijn aanwezigheid was zo levensecht dat het kleine deel van haar persoonlijkheid dat nog aanvoelde als het hare zich meteen in zijn armen wilde storten. Toen pas realiseerde ze zich trillend van angst de waarheid: de betovering door de Thurilse magiërs stond haar niet toe zich verbaal te uiten. Deze magiërs zouden de antwoorden op hun vragen rechtstreeks uit haar daden, haar herinneringen afleiden. Ze zou niet de kans krijgen zich te rechtvaardigen, of om zaken te relativeren of toe te lichten. De magiërs zouden enkel bezien wat ze had gedáán, en alleen dat was de basis waarop ze hun oordeel zouden baseren. Of hun vonnis. Ze stond hier in feite terecht, met als haar enige verdediging de daden die ze in de loop van haar leven had verricht.
Mara realiseerde zich dit alles in de fractie van een seconde voordat ze geheel en al door de magie werd ingekapseld en ze weer in haar werkkamer wás, op die dag, lang geleden, met een verontwaardigde Kevin tegenover zich. 'Je schuift me heen en weer als een... pion! Hierheen! Daarheen! En nu weer hierheen, want dat komt je beter uit. Nooit met een woordje van toelichting, nooit na een waarschuwing vooraf! Ik heb steeds gedaan wat je wilde, niet uit liefde voor jou.... maar om de levens van mijn landgenoten te redden!'
Mara hoorde zichzelf antwoord geven. Ook zij kookte van woede. 'Maar ik heb je bevorderd tot opzichter en je het toezicht over je Midkemische makkers toevertrouwd! Je hebt je autoriteit gebruikt om het hun comfortabel te maken. Jullie hebben niet alleen thyza gegeten, maar ook jiga's en nidrabiefstuk en verse groenten en fruit!'
En zo gingen ze verder, die herinneringen, bijna even echt als de werkelijkheid zelf, tot en met de woeste, hartstochtelijke passie van de vrijpartij waarin deze discussie was geëindigd.
De ene scène volgde op de andere, en nu ze de verschillende fasen in haar relatie met Kevin op deze manier achter elkaar kreeg voorgeschoteld besefte ze opeens hoe bekrompen en arrogant ze was geweest, en hoe onbekwaam tot liefde en zorgzaamheid, en hoe wonderbaarlijk het was dat Kevin, de slaaf, desondanks iets in haar had willen zien!
De magiërs maakten desoriënterende reuzensprongen in hun genadeloze, zigzaggende speurtocht door haar weerloze geheugen. Opnieuw beleefde ze de gruwelen van de Nacht van de Bloedige Zwaarden, opnieuw stond ze in de geselende stormvlagen van de butana op een heuveltop met Tasaio van de Minwanabi te praten, opnieuw zag ze keizer Ichindar de staf van de Krijgsheer breken en haar tot Dienares van het Keizerrijk verheffen.
En opnieuw zag ze Ajiki sterven.
Gelukkig volgde er al snel daarna een andere vraag, en het decor veranderde in een geurige tuin vol bloeiende kekali's, op een hete zomerdag. Arakasi had zich languit voor haar op de grond geworpen en vroeg toestemming om zich van het leven te beroven.
En toen was ze opeens terug in de droge hitte van heer Chipino's commandotent, tijdens hun gezamenlijke veldtocht tegen het woestijnvolk in Tsubar.
Het was alsof ze door de tijd tuimelde, of de tijd door háár. Nu eens was ze als spelend kind terug in haar jeugd of als mediterende novice in de tempel van Lashima, dan weer moest ze de wreedheden van haar eerste echtgenoot dulden of stond ze met diens vader bij het bundeltje waarin zich zijn pasgeboren kleinzoon, haar kind, bevond - nu dood door moordenaarshand. Opnieuw zag ze geleidelijk haar relatie met Hokanu groeien, opnieuw was ze getuige van zijn bijna griezelige inzicht en begrip. Via de ogen van de Thurilse magiërs zag ze dat opeens als een kenmerkend aspect van aanleg voor magie. Het lot had maar nét iets anders hoeven te beschikken, en hij zou lid van de Assemblee zijn geworden, niet de dierbare echtgenoot aan haar zijde. Hoeveel armer zou haar leven zonder hem zijn geweest, besefte ze. Een deel van haar hart treurde om de afstand die er tussen hen beiden na Kasuma's geboorte was ontstaan en nam zich heilig voor daar na haar terugkeer iets aan te doen.
Tenslotte zag Mara zichzelf terug in Hotaba's bedompte vergaderzaal, waar ze botweg weigerde haar dienstmeisje Kamlio te ruilen voor een vrijbrief om in Thuril rond te reizen om onderzoek te doen. Het was alsof er vingertjes rondtastten in haar hart om de oprechtheid van haar woorden te testen, maar ze vonden niets - althans geen bewijzen van leugenachtigheid.
En toen was het voorbij. Er drongen woorden tot haar door, echte woorden, gesproken in het hier en nu. Ze waren in het Thurils, maar toch drong hun betekenis tot haar door.
'Ze verschilt inderdaad van andere Tsurani,' zei een stem. 'Ze zag eer in een slaaf, erkende het recht op vrijheid van een bediende, zelfs boven het belang van haar eigen gezin uit.'
'Dat was ook mijn mening,' hoorde ze de Kaliane antwoorden. 'Anders zou ik haar niet hierheen hebben meegenomen.'
'Maar bemoeien wij ons met het welzijn van de Tsurani?' vroeg een andere stem zich hardop af.
Een andere stem in haar geest antwoordde onmiddellijk. 'Rechtvaardig geregeerde buurlanden zijn voor ons alleszins wenselijk, zou ik zeggen, en misschien...'
Iemand kwam tussenbeide. 'Dit is misschien een kans om een groot onrecht eindelijk eens...'
Er klonken steeds meer stemmen, steeds meer woorden, en ze vervloeiden met elkaar. Iemand had het over cho-ja's en hun rijk. Mara kon het niet meer volgen. Haar knieën knikten, ze voelde zich uitgeput. En opeens verdween de gouden cirkel van licht om haar heen. Mara zakte in elkaar, maar de sterke handen van de oude Kaliane vingen haar op.
'Vrouwe, het is voorbij.'
Zwak als een baby, beschaamd door de ontdekking dat haar wangen nat waren van tranen, moest Mara vechten om zich een houding te geven. 'Heb ik u overtuigd?'
'Nee. Daar zal nog de hele nacht over gediscussieerd worden,' antwoordde de Kaliane. 'Morgenvroeg zult u onze beslissing vernemen. Voorlopig breng ik u terug naar Mirana, die ervoor zal zorgen dat u een kans krijgt om te rusten.'
'Ik zou liever hier wachten,' protesteerde Mara, maar ze had niet meer de wilskracht om zich te verzetten. Haar allerlaatste energie vloeide nu uit haar weg en het werd zwart voor haar ogen - zo zwart als de hemel is tussen de sterren, in het holst van de nacht.