18 Ontwijking
De voorhang van de deur bewoog zich.
Jamel, de magiër van het lagere pad, schrok van het geluid. Zijn zweterige hand klemde zich vaster om het heft van het mes dat hij tegen zijn borst gedrukt hield. Hij had maar enkele seconden om te handelen, wist hij. Het zou even duren voordat het leven zijn lichaam had verlaten, nadat hij zich in zijn mes zou hebben gestort. Angst voor de pijn deed de kleine man aarzelen.
Hij veranderde de greep van zijn vingers, beet op zijn onderlip. Kom op, wees moedig! De Zwarte Mantels kenden toverspreuken om de wal nogeen poos in het lichaam van een dode te houden, en de kwellingen die ze hem daarna konden aandoen voordat ze hem naar de zalen van Turakamu lieten vertrekken zouden afgrijselijker zijn dan de dood zelf.
Want hij had hen getart - en niet zo'n beetje! - door met de Vrouwe van de Acoma te spreken! De magiërs waren zeer expliciet geweest in hun orders met betrekking tot de Goede Dienares: haar mocht in het geheel niets worden verteld over magie, welke omkoopsommen ze ook zou bieden.
Jamel voelde de beurs met metalen centi's zwaar en koel tegen zijn lichaam drukken, en moest een grimmig lachje onderdrukken. Hij zou nooit de kans krijgen om ze uit te geven! Hij zou het geld dolgraag schenken aan een straatmeisje, dat even verderop woonde, en op wie hij dol was, maar zelfs die geste zou hem niet worden toegestaan. Enfin, hij had zijn pad gekozen. Het was nu te laat om woorden ongezegd en besluiten ongenomen te wensen.
Nog een keer liet Jamel zijn blik rondgaan in de volle, slordig ingerichte kamer die zijn thuis was geweest. Hier had hij vele wondertjes verricht om de kinderen van de rijken te verrukken, maar hoe anders zou zijn leven zijn verlopen als hij zich niet had moeten beperken tot het vervaardigen van speelgoed! Hij had gesnakt naar de kennis die hem werd ontzegd, gesmacht naar het aftasten van zijn grenzen, waar hij echter niet eens bij in de bûûrt had mogen komen.
Jamel zuchtte diep. 'Mogen de goden altijd met u zijn, vrouwe Dienares,' fluisterde hij angstig. 'En moge de vloek van Zurgauli, God van het Ongeluk, de Assemblee voor eeuwig treffen!'
Bij die woorden wierp hij zichzelf op de grond, vlak voor de kussens waarop Mara's adviseur had gezeten. De punt van zijn mes drong diep in zijn hart door, en de pijn die hij moest lijden bleek in een oogwenk voorbij te zijn.
Er glansden bloedvlekken op de harde lemen vloer en de verspreide kussens. Jamels vingers hadden zich ontspannen en het schijnsel van het komfoor werd weerspiegeld in zijn verstarde, wijd open ogen. Een paar tellen later ging er een windvlaag door de kamer, waardoor de laatste opgekrulde randjes van een stuk perkament in het komfoor - er hadden aantekeningen voor vrouwe Mara op gestaan - nog een keer opflakkerden. Ook de kleurrijke pavoveren in een mandje naast de klerenkast bewogen zich in de wind, en de belletjes van een onverkochte rammelaar rinkelden een bevallig melodietje. Buiten jankte een straathond.
Toen klonk er een hoge zoemtoon in de hut, en een tel daarna stonden er twee in zwarte mantels gehulde figuren naast het lijk van Jamel. Beiden waren ze broodmager, maar de ene was oud en de andere jong.
Shimone schoof zijn hoofdkap naar achter. Zijn forse neus werd belicht door het rossige lichtschijnsel vanuit het komfoor. De magiër keek om zich heen en nam de hele inventaris van de hut snel in zich op. Ook snoof hij aandachtig de lucht op. Zijn slippers waren vochtig, het bloed op de grond was nog warm. Hij schonk het lichaam dat daar lag niet meer aandacht dan enig ander voorwerp in de rommelige kamer. Toen keek hij zijn metgezel aan. Zijn donkere ogen glinsterden. 'Te laat,' zei hij.
Tapek porde met een voet in Jamels lichaam en plooide zijn dunne lippen tot een uitdrukking van verachting. 'Een paar seconden maar!' Hij spuwde de woorden uit alsof ze een vloek waren. 'Als de sukkel zijn moed één minuutje later bij elkaar had geraapt...'
Shimone haalde zijn schouders op. Zijn dunne zilveren haar zwierde om zijn hoofd toen hij de legplanken, kisten en kasten in de hut begon te doorzoeken. 'Ze was hier. Dat is genoeg.' Hij raakte de rammelaar met de kostbare metalen belletjes aan en deed ze rinkelen. 'En dat de ongelukkige dood is... wel, dat bespaart ons de moeite.'
Tapek fronste zijn zware, kaneelkleurige wenkbrauwen. 'Nou, is het wel genoeg?' Hij stapte over de dode Jamel heen en blokkeerde het ijsberen van zijn rusteloze partner. 'Wat heeft hij haar verteld? Daar gaat het om. We weten dat Jamel zijn belofte van gehoorzaamheid heeft verbroken. Hij kan haar van álles hebben verteld voordat hij dat mes in zijn hart stak.'
Het zachte sissen van de kolen in het komfoor was het enige geluid in de nacht. De hond jankte niet meer en zelfs de verre geluiden van de haven waren verstomd. Het was alsof de hele stad even zijn adem inhield.
Shimone tikte Tapek met het topje van een van zijn sprietige vingers op zijn borst. Toen bewoog hij zijn hand. Het was geen betovering, maar toch ging de jongere magiër als betoverd een stap opzij. Terwijl Shimone langs hem heen liep en het doorzoeken van Jamels bezittingen hervatte, zei hij tegen Tapek: 'Wil je weten wat ze heeft gevraagd? Zoek het dan uit. Volgens mij is het tijdverspilling. Ze weet nu wat ze weet. Dat kan niet meer worden veranderd, het kan alleen nog maar leiden tot reactie.'
Tapek rolde met zijn schouders. Zijn kille, bleke ogen vonkten in het roodachtige licht als die van een fanaticus. 'Zeker komen we in actie! Maar we moeten een bewijs hebben dat Mara ons gebod heeft overtreden, anders steken vadsige dikkoppen als Hochopepa geen vinger uit. We moeten er binnen de Assemblee consensus over bereiken.'
'Hocho is niet iemand die overhaast handelt,' zei Shimone op verdedigende toon. Zijn stem klonk een beetje onduidelijk, want hij had zich diep gebukt om onder een kastplank te kijken.
'Nou,' zei Tapek vlug, want de subtiele kritiek was hem niet ontgaan, 'welke lagere magiër zou niet praten tegen Mara? Ze wordt door het gewone volk vereerd. Ze zouden haar alles geven wat ze vraagt, om op die manier genade te winnen in de ogen van de goden. Als ze Jamel tot verraad heeft gebracht, welk bewijs hebben Hochopepa en jij dan vérder nog nodig om haar ter dood te veroordelen?'
Shimone richtte zich op en klopte wat stof van zijn mantel. 'Zo debiel was Jamel heus niet. Je zult het zien.'
'Zal ik het zien?' Tapek stak zijn armen uit, met een laatste boze blik op zijn collega, die zich deze keer zo sceptisch, om niet te zeggen hinderlijk opstelde. Shimone was weliswaar al heel lang een vriend van Hochopepa, maar desondanks had hij altijd een redelijk type geleken. 'Jij zult het zien,' vervolgde Tapek, en hij begon de spreuken te reciteren waarmee acties uit het onmiddellijke verleden in spectrale vorm konden worden opgeroepen.
Er leek een koude windvlaag door de hut te waaien, hoewel de lucht zelf niet in beroering kwam. Shimone staakte zijn onderzoek in de kasten. Hij bukte zich om Jamels ogen te sluiten, richtte zich kwiek weer op en wachtte toen ontspannen af, met zijn rug tegen de muur en zijn armen over elkaar, wat het resultaat van Tapeks spreuken zou zijn.
De jongere magiër bracht zijn incantatie tot een einde. Hij hield zijn handen voor zich uit gestoken alsof hij op die manier zijn wil en vermogen versterkte. Er gloeide nu achter het komfoor licht op dat niet afkomstig was van de kolen of een olielamp, en dat een heldere, ijsblauwe zilverglans had, waarin zich langzaam de contouren begonnen af te tekenen van een Jamel die op een kussen zat en vol verwachting naar de voorhang van de deur keek.
Even later kwamen de bezoekers binnen: Mara en twee van haar adviseurs. Er begon een gesprek tussen de beide partijen - een griezelig gezicht, zo zonder geluid. Het leek overigens alsof Shimone evenveel belangstelling had voor de geluiden buiten op straat als voor het schouwspel binnen.
Liplezen leerde dat de conversatie een nogal banale inhoud had. Mara maakte zich zorgen over de vervreemding tussen haar en haar echtgenoot, die al maanden geleden was begonnen, na de geboorte van haar dochtertje. Het zag er allemaal onschuldig uit, totdat Jamel na een poosje erg hinderlijk begon te wapperen en te vegen en te wrijven met een overmatig grote zijden zakdoek, die hij voortdurend op ongelegen momenten voor zijn lippen bracht, waardoor de twee magiërs niet konden zien wat hij zei. Aan het bewegen van de zijde was wel te zien dát de magiër van het lagere pad luchtvlaagjes en dus klanken produceerde, maar niet wát hij zei. En geen enkele toverspreuk was in staat woorden uit het verleden te reproduceren. De lichtval op mensen en voorwerpen kon vaak nog na enkele dagen terug worden geroepen, maar met klanken was dat al na een paar tellen niet meer mogelijk.
Tapek vloekte. Roerloos starend, als een roofzuchtige relli, zag hij Jamel opstaan en Mara naar een muur begeleiden. Daar keerden beiden de kamer hun rug toe, en zo op het oog leek het alsof de kleine magiër vrouwe Mara in alle ernst begon te onderwijzen in wat oppervlakkige blabla en poespas waar zijn soort charlatans het gewone volk mee imponeerde - de belachelijke bezweringen en zwierige, maar nergens op slaande armbewegingen waar arme drommels grif geld voor betaalden omdat ze meenden dat hun huwelijk er baat bij zou hebben. Tapek had er alleen maar verachting voor, omdat zulke praktijken de reputatie van de magie als geheel bezoedelden. Toen hij het een hele poos had aangezien zei hij op bijtende toon: 'De vrouwe lijkt opeens vreselijk dom geworden. Is dit nu de vierde herhaling van deze flauwekul, of al de vijfde?'
Tot zijn woede bleek Shimone erom te lachen - niet openlijk, want dat was niet zijn manier, maar het was te zien aan de pretlichtjes in zijn donkere ogen. 'Ik heb je gewaarschuwd, Tapek. Jamel was niet debiel, en nee, de vrouwe is zeker niet dom.'
De versluierde afkeuring in de stem van zijn collega wakkerde Tapeks frustratie alleen maar aan. Uit pure koppigheid en gepikeerdheid bleef hij echter met een strak gezicht staan kijken naar de stille maskerade, tot Jamel tenslotte stopte met het voordoen van zinloze gebaren en iets op een stuk perkament begon te schrijven, waar hij zich echter diep overheen boog. Aangezien de bezwering alleen maar zichtbaar maakte wat iemand die in de kamer stond vanaf dat ene punt gezien zou hebben, was er voor Tapek geen enkele mogelijkheid om mee te lezen. Hij keek kwaad naar het komfoor, want hij besefte nu opeens dat Shimone de restanten van het verbrande perkament allang had opgemerkt, waarschijnlijk meteen al bij hun aankomst.
'Inderdaad,' zei de oudere magiër in antwoord op Tapeks onuitgesproken gedachten, 'de woorden waren al verdwenen toen wij hier arriveerden.'
Meteen nadat Mara het strak opgerolde stuk perkament had ontvangen en afscheid begon te nemen, maakte Tapek een einde aan zijn bezwering. Hij begon met boze stappen rond te lopen, zonder acht te slaan op de bebloede vloer en kussens. 'Verdomme, kon ik maar op de plaats van die muur gaan staan, en mijn bezwering herhalen! Ik weet zeker dat de vrouwe en deze dode openlijk met elkaar hebben gesproken toen ze er met hun gezicht naar toe stonden!'
Shimone, altijd al een realist, haalde zijn schouders op. 'Dat gaat dus niet. We verdoen onze tijd.'
Tapek keek zijn collega woedend aan, want deze had nu het air aangenomen van een oudere edelman die zich ergert aan de traagheid van een slome bediende. 'Mara!' riep Tapek uit. 'We zullen het háár vragen!'
Alsof iemand hem een beschaafd zetje had gegeven, zo abrupt kwam Shimone nu in beweging. Hij liep naar de deur, trok de voorhang opzij en stapte het stinkende steegje in. 'Ik begon me al af te vragen wanneer je eindelijk op dat idee zou komen.'
Tapek liet het lijk van Jamelliggen waar het lag en liep achter zijn collega aan. Zijn gezicht stond op onweer. Als hij het had gedurfd, zou hij Shimone officieel hebben beschuldigd van tegenwerking. De oude magiër was een makker van Hochopepa, en die twee hadden samen soms wel eens héél merkwaardige opvattingen verdedigd. Waren zij immers niet degenen geweest die Milamber in bescherming hadden genomen na diens desastreuze optreden in de koninklijke arena? Het kon Tapek weinig schelen dat diezelfde Milamber later zijn waarde voor het keizerrijk had bewezen door de keizer en de Assemblee tijdig te waarschuwen voor het gevaar dat de Vijand betekende. Tapeks gevoelens tegenover Elgohar, de magiër die Hochopepa gevangen had genomen en Milamber aangevallen, waren gemengd. Elgohar was natuurlijk gek geweest, maar toch had hij slechts gedaan wat hij het beste achtte voor het rijk. Milamber had hem echter vernietigd, en dat alléén al, nog los van zijn andere misdragingen, had gedemonstreerd hoe riskant het was als iemand zich radicaal losmaakte van de tradities. Tapek was ervan overtuigd dat Mara's recente acties bewezen, althans sterk de indruk wekten, dat ze iets beraamde om de Assemblee te tarten. En dat was een inbreuk op de traditie waarover de bleke magiër al bij voorbaat trilde van woede.
Zo verzonken was Tapek in zijn verontwaardigde speculaties, dat hij bijna tegen Shimone aan botste. Deze was midden op de straat gestopt en leek te luisteren naar de wind.
'Welke kant wil je eigenlijk op?' vroeg de oudere magiër.
Tapek keek zo mogelijk nog kwader dan daarnet. Hij vond het beneden zijn waardigheid de rol van junior te moeten spelen, maar als hij nu niet een andere bezwering gebruikte om het recente verleden terug te halen, en dat aan de oude man overliet, zou deze natuurlijk aan het stuntelen slaan en dan zouden ze de halve nacht bezig zijn om Mara te vinden.
Desondanks volgde er een aantal frustrerende uren, waarin Tapek, langzamerhand uitgeput door de inspanning om de bezwering actief te houden, voortdurend het spectrale beeld van Mara en haar twee adviseurs opriep. Deze twee, haar Eerste Adviseur en een man die de officierspluimen van bevelhebber van haar leger droeg, escorteerden de Vrouwe van de Acoma op een zigzagtocht door de stegen en straatjes van de achterbuurt, waarbij ze niet één keer, maar zelfs twéé keer in de steeg van de magiër van het lagere pad terugkeerden. Tapek kookte van woede. Koppig als een bezeten fanaticus ging hij er echter ook voor de derde keer achteraan. Deze keer werd hij gedwongen te wachten, want de vrouwe had een zakelijke afspraak met een handelaar in stoffen. Er ging geld van hand tot hand, en een pakje, verzegeld en stevig ingepakt, werd aan haar adviseur overhandigd. Toen begon de stadswandeling weer helemaal opnieuw. Ondertussen riep een stadswacht om dat het drie uur in de nacht was. Zelfs die vette oude Hochopepa, concludeerde Tapek, zou niet zo belachelijk veel tijd hebben verspild als deze verdomde Dienares van het Keizerrijk.
Het spectrale beeld van Lujan bleef staan en begon zijn helm recht te zetten. De stand van de veren scheen hem niet te bevallen, en hij draaide en trok er op allerlei manieren aan, waardoor zijn polsen zijn lippen verborgen, terwijl hij onderwijl een hele reeks instructies scheen te geven aan de slagleider die de eregarde van de vrouwe aanvoerde. Tenslotte werd de ijzig bleke replica van de draagkoets opgetild en als een dwaallicht door de donkere straten van Sulan-Qu weggevoerd. Alleen Lujan en de Eerste Adviseur gingen om onduidelijke redenen een andere kant op, met dat pakje bij zich, en van hun lippen was een spervuur van grappen af te lezen, de ene nog obscener dan de andere. Shimone stond te grinniken over die humor-van-de-goot, natuurlijk op zijn ingetogen, gékmakende manier. Het leek bijna alsof hij weinig zin had om achter Mara's draagkoets aan te gaan, terwijl dat toch de reden was, dacht Tapek, kokend van woede, waarom ze naar deze vervloekte stad gestuurd waren! Zijn humeur kelderde nog verder toen hij een teen openhaalde aan een straatkei.
Bij het volgen van het spookbeeld moest Tapek zich verschillende keren inspannen om zijn concentratie niet te verliezen. Op zulke brede boulevards, met hun honderden passanten, kostte het veel energie om een gekozen object in focus te houden. Vooral doordat de weinigen die zo laat in de nacht nog op weg waren steeds onmiddellijk ruim baan maakten voor de twee Grootheden lukte het Tapek Mara's koets niet uit het oog te verliezen. Het leek wel alsof ze telkens met opzet de meest onvoorspelbare straten, hoeken en stegen uitkozen. Tapek was bijna uitgeput toen de bezwering hem uiteindelijk tot bij het bordes van de tempel van Turakamu leidde. Daar versmolten de contouren van de dragers en de koets uit het verleden met die van het heden, en toen hij de bezwering met een zucht van opluchting had verbroken, zag hij in plaats van een bleek, blauwachtig spooklicht een echte draagkoets op het plaveisel staan. Tapek knipperde vermoeid met zijn ogen om ze aan de nieuwe situatie te laten wennen.
De koets was leeg. Mara's garde, dragers en bedienden waren nergens te zien. Waarschijnlijk hielden ze pauze in een van de herbergen terwijl hun meesteres hier haar besognes regelde. De sterren aan de hemel verbleekten al in het vale ochtendlicht. Tapek joeg een slaaf die de trappen van het bordes stond te vegen de stuipen op het lijf en droeg de arme drommel op de hogepriester te gaan halen. Een Grootheid mocht komen en gaan waar hij wilde, maar zelfs magiërs hielden zich aan bepaalde tradities. Een daarvan was dat ze nooit een tempel betraden zonder permissie te hebben gevraagd.
Shimone zei de hele tijd geen woord.
Gelukkig hoefden ze maar kort te wachten. De priester droeg nog steeds het gewaad dat hij tijdens Mara's bezoek had aangetrokken. 'Hoe kan ik u van dienst zijn, Grootheden?' Zijn buiging was formeel, dus geen duimbreed dieper dan van iemand van zijn hoge rang verwacht mocht worden.
Tapek verbeet zijn ergernis. 'We zoeken vrouwe Mara om haar te ondervragen.'
De priester richtte zich op. Hij keek ontdaan. 'Dat is erg jammer, Grootheid. De vrouwe arriveerde hier niet lang geleden. Haar gemoed was bezwaard wegens persoonlijke problemen. Ze heeft naar mijn adviezen geluisterd, maar was onvoldoende getroost. Krachtens haar wens heeft ze zich teruggetrokken in het binnenste sanctum van deze tempel van Turakamu. Ze heeft zich afgezonderd, Grootheden, voor gebed en meditatie. Het is te hopen dat mijn god haar de kracht zal geven om haar moeilijkheden te overwinnen.'
Tapek was woedend genoeg om zijn haren uit zijn hoofd te rukken, maar hij beperkte zich tot het naar beneden trekken van zijn hoofdkap. 'Hoe lang zal dat duren? We zullen wachten.'
De priester beefde. Misschien was het van angst, hoewel zijn blik geen enkel blijk van bezorgdheid gaf toen hij antwoordde: 'Het spijt me. Ik betwijfel zeer of vrouwe Mara vannacht nog te voorschijn zal komen, of in een van de komende dagen. Ze heeft haar dragers bevolen haar koets vanochtend terug te brengen naar haar huis in de stad, omdat ze van plan was een poos in retraite te blijven. Weken, misschien maanden.'
'Máánden?' Tapek verplaatste zijn gewicht van de ene voet naar de andere. 'Máánden?' riep hij toen nogmaals. Zijn stem galmde over het lege plein. De Zwarte Mantel vervolgde op hatelijke toon: 'Ik kan nauwelijks geloven dat een zo omstreden persoon als vrouwe Mara zich op dit late uur om haar zielenheil bekommert!'
De priester trok zijn met rode zomen afgezette witte gewaad dichter om zich heen als om zo zijn waardigheid te benadrukken. 'Grootheid, een sterfelijk mens mag zich op élk gewenst moment om zijn of haar zielenheil bekommeren,' corrigeerde hij op zachtmoedige toon, waarna hij vroom zijn handen vouwde.
Tapek deed een stap naar voren alsof hij van plan was het bordes op te stormen en de vrede binnen de tempel te verbreken, maar Shimone stak een hand uit en hield hem tegen. 'Denk na,' snauwde de oudere magiër. 'Tempels gelden al duizenden jaren als onschendbaar terrein. Waarom zouden we een zo oude traditie met voeten treden, Tapek? Mara moet ooit naar buiten komen. En als ze dat niet doet, is ons doel toch ook bereikt?'
De roodharige magiër keek alsof hij in een zure jomach had gebeten. 'Jij en Hochopepa en Fumita zijn gék, dat jullie haar proberen te beschermen!' siste hij woedend, zo zacht, was de bedoeling, dat alleen zijn collega het kon verstaan. 'Ze is geváárlijk!'
'Even gevaarlijk als een openlijke botsing tussen de tempels en de Assemblee?' vroeg Shimone op dreigende toon.
Dat leek Tapek enigszins te kalmeren. 'Je hebt gelijk. Ze is het niet waard een publiek schandaal te veroorzaken.'
Shimone knikte, zwijgend maar tevreden. Er klonk een zacht gezoem in de lucht, en voordat de priester het goed en wel besefte waren de twee Zwarte Mantels verdwenen.
De kaapstander ratelde en de zware ankersteen bonkte tegen de voorplecht. De kapitein van de koopvaarder Coaltera brulde bevelen naar de matrozen in het want, waarna de felgekleurde zeilen een voor een opbolden in de stevige bries en alle trossen werden losgegooid.
Benedendeks liep Mara onrustig heen en weer in haar krappe kajuit. Ze was dolgraag aan dek geweest nu ze eindelijk uitvoeren, maar ze begreep dat het absoluut noodzakelijk was dat ze zich verborgen hield, zelfs nu haar al wekenlang frisse lucht en zonlicht ontzegd waren geweest. Ze wierp een snelle blik op haar bevelhebber, wiens verweerde gezicht al even bleek was geworden tijdens hun reis door de tunnels van de cho-ja's - helemaal vanaf de stad Sulan-Qu tot in de verre, op de punt van het schiereiland gelegen havenstad Kolth. Mara had nooit door deze zuidelijkste delen van de provincie Hokani gereisd. Ze had van Jican beschrijvingen uit de tweede hand gekregen, maar tot haar ergernis had ze haar nieuwsgierigheid geen moment kunnen bevredigen. Hoe graag zou ze een blik hebben geworpen, al was het maar heel even, midden in de nacht, op de Stad op de Vlakte! Daar bevond zich de grote Scheuring die toegang gaf tot Midkemia, en waardoorheen Kevin naar huis was gestuurd. Daar stonden ook de paleisachtige gildenhuizen, die de spil vormden van de handel in het hele zuidelijke deel van het keizerrijk. Maar voor zoiets frivools mocht de toorn van de Assemblee natuurlijk niet geriskeerd worden. Dankzij Lujans inventiviteit en een portie geluk was er een vals spoor uitgezet, volgens hetwelk de Vrouwe van de Acoma zich thans in retraite bevond in Turakamu's tempel in Sulan-Qu. Als de Zwarte Mantels zelfs maar het vermoeden kregen dat ze voor de gek waren gehouden doordat ongeacht wie, desnoods slechts een bedelaar, Mara elders zag rondlopen, zou ze haar eigen leven en dat van haar familie meteen kunnen afschrijven. En daarom had Mara iets gedaan wat volgens de mores van de aristocratie volstrekt ondenkbaar was: ze had de kleren van een slavin aangetrokken en zich door Lujan en Saric, beiden in de ongemarkeerde wapenrusting van een huursoldaat, tot buiten Sulan-Qu laten brengen. De boeren en kooplieden die zo vroeg in de ochtend al op de been waren hadden haar aangezien voor oorlogsbuit. Ze hadden geen vragen gesteld over haar slavengrijs, maar openlijk naar haar slanke figuurtje en weelderige haren gestaard. Enkelen hadden schunnige opmerkingen gemaakt, waarop Lujan met verrassende vindingrijkheid in gelijke stijl had gereageerd. Zijn choquante grofheid had verhuld dat Saric in het begin veel moeite had met zijn rol en bij elke ruwe opmerking over zijn vrouwe verkilde en verstijfde.
De rest was door Arakasi voorbereid. Toen Mara met haar twee dienaren de korf van de cho-ja's op haar landgoed had bereikt, voegden zich tien zorgvuldig geselecteerde krijgers bij haar. Ze· droegen een wapenrusting zonder het embleem van de Acoma. Voorts was er een dokwerker bij - ze had de man nooit eerder gezien - die vloeiend Thurils sprak. Tenslotte was er Kamlio, nu weer gekleed in de lompen waarin Arakasi haar had afgeleverd, en mokkend wegens het vooruitzicht van een ondergrondse reis door de wereld van de cho-ja's, waarvoor ze een panische angst had.
De reis naar het zuiden was een beproeving geweest. Moe van de spanning en de claustrofobie, plus de rare gewaarwording bekeken te worden als een slavin, had Mara zich tenslotte op de kussens van de bedbank kunnen laten vallen die ze ooit had gedeeld met Kevin, tijdens hun reis, eeuwen geleden, naar Tsubar. In deze vertrouwde omgeving voelde ze het verdriet over zijn afwezigheid opeens zo pijnlijk alsof hij pas gisteren vertrokken was. Bijna kreeg ze er spijt van dat ze de Coalteca had gekocht. Waarom was ze niet zo verstandig geweest om onsentimenteel te zijn en gewoon een ander schip te kopen? Maar de Coalteca was te koop geweest en Mara had meteen toegehapt, zonder Jican te raadplegen. Het schip zou haar misschien geluk brengen, dacht ze. De triomf die ze samen met de Heer van de Xacatecas in Dustari had behaald riep nog steeds overal in de naties bewondering op. Nu ze tegenover de gebundelde krachten van geduchte tegenstanders als de Assemblee en Jiro stond, kon ze elke vorm van bemoediging goed gebruiken, zelfs een die riekte naar bijgeloof. Kevin zou haar ongetwijfeld hebben geplaagd om die dubbelhartigheid.
Kwaad op zichzelf, zette Mara de gedachten over het verleden van zich af. Haar hele toekomst stond op het spel, dáár moest ze over piekeren! Maar in plaats daarvan begon ze zich zorgen te maken over Hokanu. Haar echtgenoot wist niet waar ze was en hij mocht dat om veiligheidsredenen ook niet vernemen, hoe bedekt ook, voordat ze diep in Thuril was. Mara vond het erg jammer dat er zo weinig gelegenheid was geweest om met hem te overleggen sedert hun ongelukkige gesprek na Kasuma's geboorte. Ze zou hem graag in vertrouwen hebben genomen en ze verlangde weemoedig naar zijn begrip, zijn verstandige adviezen. En dan had hij als aangenomen zoon ook nog te maken met rivalen binnen zijn familie: met neven die zijn recht op opvolging betwistten! Op zich was het trouwens niet ongewoon dat de opvolging van een Regerend Heer gepaard ging met ruzie en intriges. Mara zuchtte. Ze hoopte dat Hokanu zou vertrouwen op de staf van medewerkers die Ichindar voor hem had uitgekozen en dat hij de kinderen in het keizerlijke paleis zou gaan opzoeken. Kasuma moest al op jonge leeftijd de liefde van een vader leren kennen, en Justijn had beslist behoefte aan een straffere hand dan die van de voorzichtige keizerlijke bedienden.
Weer zuchtte Mara. Zou ze straks uit Thuril terugkeren met hulp in haar strijd tegen de machtige magiërs, om vervolgens te moeten vaststellen dat allebei haar kinderen ondertussen verwende nesten waren geworden? 'Denkt u misschien dat deze hele reis een slecht idee is geweest?' vroeg een zachte stem bij de kajuitstrap.
Mara keek verrast op en zag Saric in de deuropening staan. De geluiden van het varende schip hadden die van zijn komst verdoezeld, en de simpele tuniek die hij droeg maakte hem een onopvallende verschijning.
Mara glimlachte zwakjes. 'Ik denk dat we het in elk geval wel zonder Kamlio's norsheid hadden kunnen stellen,' antwoordde ze ontwijkend.
Saric reageerde met zijn kwikzilveren ironische glimlachje. 'Uit haar klachten over de slaapplaatsen had men inderdaad kunnen afleiden dat W de grote vrouwe was en u het afgepeigerde dienstmeisje.'
Mara lachte. 'Had ik een zo sombere uitstraling?'
Haar adviseur nam met lenige bewegingen plaats op een hutkoffer. 'Wás u zo somber?' vroeg hij op zijn beurt.
'Eigenlijk wel,' gaf Mara toe. Ze besefte opeens hoe opgelucht ze was nu het schip zee had gekozen. Ze trok de pennen uit haar haren en liet ze vrijuit over haar rug golven. Ze wees om zich heen in de schemerige kajuit met zijn kleurige kussens en zijn kralengordijntjes, gekocht van een handelaar uit het woestijnvolk, die zachtjes ratelden bij elke beweging van het schip. 'Ik heb er genoeg van me opgesloten te voelen en zo geheimzinnig te moeten doen!' Ze zei er niet bij dat ze ook nerveus was geweest: naar een vreemd land reizen, zonder tekenen van haar rang, met slechts tien krijgers bij zich, plus een gids die van huis uit een herder was. Toen ze naar Dustari was gereisd had ze een heel leger bij zich gehad, plus een kolossale commandotent en een hele entourage van bedienden.
'U hebt spijt dat u in Kolth niet tóch een draagkoets hebt laten kopen, ondanks het risico.' Aan de glinstering in zijn ogen zag Mara dat haar Eerste Adviseur nog iets wilde zeggen, dus ze reageerde niet meteen. 'Lujan is op de markten gaan kijken, moet u weten. Hij vond er een heel groot tweedehands kavalje, zwartgelakt, en rijk versierd met witte kiezels en stroken marmer.' Er volgde een welbewuste, provocerende pauze.
'Ga door,' drong Mara aan. Ze was vergeten dat ze in een rothumeur was. 'Waarom heeft mijn dappere bevelhebber dat monstrum niet gekocht?'
Sarics glimlach kreeg een demonisch trekje. 'Omdat er op de hele slavenmarkt geen dragers te vinden waren met genoeg spieren om dat verdomde ding op te tillen. En als we uw lijfwacht aan het dragen zouden zetten bleven er te weinig zwaarden over om u te beschermen. Bovendien, meende Lujan, zouden u en Arakasi's courtisane binnen een uur met elkaar vechten als tseesha's als u samen in die kooi zou worden opgesloten.'
Mara's mond viel open. 'Heeft Lujan dat gezegd?' Saric zweeg, en dat zei haar genoeg. 'Lujan heeft zoiets helemáál niet gezegd!' riep ze verontwaardigd. 'Probeer je te stoken?'
Saric deed alsof hij schaapachtig keek.
'Maak dat je wegkomt!' riep zijn meesteres. 'En stuur Kamlio naar me toe. Misschien dat zij geen bad wil, maar ik wel, voordat de zee te ruw wordt.'
'Zoals mijn vrouwe wenst,' zei Saric opgewekt terwijl hij soepel opstond van zijn hutkoffer.
Toen hij naar de deur liep, zonder ook maar een spoort je van beschaamdheid te tonen, besefte zijn vrouwe dat hij natuurlijk precies had bereikt wat hij had beoogd: haar uit haar neerslachtige stemming rukken. Ze mocht dan de hele Stad op de Vlakte hebben gemist, en de drukte in de havenstad Kolth, maar anderzijds was ze nu toch maar mooi op weg naar een land dat sinds mensenheugenis door helemaal niemand van de Acoma ooit was betreden! Heel de Thurilse Hooglanden lagen voor haar, en haar hart sprong op bij de gedachte aan de avonturen die haar wachtten.
Later, toen ze gebaad had en eindelijk weer eens behoorlijk, zij het eenvoudig gekleed was, stond Mara op het voordek van de Coalteca naar het opspatten van de boeggolven en het speelse springen van de halfdoorzichtige jalorvissen te kijken. Hun schubben glinsterden veelkleurig in het licht van de ondergaande zon. Mara scheen zich niet bewust van de indringende blik van Kamlio.
'Wat vindt u zo amusant in deze troosteloze wateren?' vroeg ze, met opzet, zo leek het, de titel 'vrouwe' weglatend, alsof ze Mara uitdaagde daar iets van te zeggen.
'Ik zie schoonheid,' antwoordde Mara, alsof ze de bittere toon in Kamlio's stem niet had opgemerkt. 'Ik zie leven. De schaarse momenten van vrede tussen onze voortdurende geschillen door dienen gekoesterd te worden. Dat is een van de dingen die ik heb geleerd sinds ik Regerende Vrouwe ben geworden.'
Lujan kwam vanaf het middendek aanlopen. Zijn nu pluimloze helm glansde kobaltkleurig onder de donker wordende hemel. Hij boog voor Mara. 'We maken een goede snelheid, meesteres.'
Mara trok haar wenkbrauwen op. 'Ben je zeeman geworden, bevelhebber?'
Lujan glimlachte. Zijn gezichtsuitdrukking was iets minder sardonisch dan die van Saric, maar even opgewekt. Opnieuw besefte Mara ten volle dat dit een moment was om te koesteren.
'Nee,' gaf haar legerleider toe, 'maar de kapitein zei het.' Hij zette zijn helm af, die lang niet zo goed paste als de echte, die hij in Sulan-Qu had achtergelaten, en streek met zijn vingers door zijn vochtige haren, onderwijl de koele zeelucht diep inademend.
'De reis roept herinneringen op,' zei Mara, zonder zich iets aan te trekken van de onverschillige Kamlio aan haar zijde.
Lujan keek omhoog naar de felgekleurde zeilen die het laatste gouden zonlicht opvingen. 'Ik mis de barbaar ook, meesteres. Al bracht hij de helft van de reis door met zijn hoofd boven een emmer.'
Mara moest lachen. 'Harteloze soldaat,' zei ze. 'Wacht maar eens tot je in een storm zélf zeeziek wordt, dan vind je het heus niet meer zo komisch.'
'Goden,' zei Lujan, quasi wanhopig, 'zeg zulke dingen toch niet met mijn neef aan boord! Hij zou als remedie soep met visschubben voor me maken en later alle rieten meisjes van mijn voorkeur letterlijk in geuren en kleuren vertellen hoe ik eruitzie met een groen gezicht!' Toen Kamlio in stilzwijgende afkeuring verstijfde schonk hij haar zijn charmante glimlach - dezelfde waarvoor menig hoertje zich gevaarlijk ver over de leuning van haar balkon had gebogen om hem na te roepen - en zei: 'Niet kwaad bedoeld, hoor, schone blOem, maar mijn meisjes zijn allemaal dol op hun werk. Ze schenken me hun gunsten met plezier en worden door mij niet behandeld of ze mijn eigendom zijn. Ook ben ik niet de makelaar die jou heeft gekocht en opgeleid voor de beddensport, noch een van de meesters die je voor veel geld hebben gebruikt. Dus neem een goede raad van me aan, en zoek niet in het gezicht van elke man die je toevallig tegenkomt naar dát soort lieden!'
Kamlio keek alsof ze iets giftigs wilde uitspuwen, maar wierp toen haar bleekgouden lokken naar achter, trok de zoom van haar opzichtige lange lapjesjurk een eindje omhoog en liep hooghartig zwijgend weg. Zonder acht te slaan op de bewonderende blikken en gefluisterde commentaren van de matrozen liep ze regelrecht naar de kajuitstrap, op weg naar de stuurmanshut, die haar voor deze reis was toegewezen.
'Zeg het niet,' waarschuwde Mara mompelend, want ze voelde aan welk epitheton haar bevelhebber op zijn tong had liggen. 'Overigens zou je haar minder op stang jagen als je ophield haar "schone bloem" te noemen.'
Lujan keek ongelukkig. 'Maar ze is er een! Als ze haar gezicht openkrabde en er een verzameling littekens van maakte, dan nóg zou haar lijf elke vent in vuur en vlam zetten.' Toen bloosde hij om zijn openhartige woorden, alsof het nu pas tot hem doordrong dat hij tegen een vrouw stond te praten, en nog wel zijn meesteres.
Mara raakte geruststellend zijn arm aan. 'Het stoort me niet dat je zo openhartig tegen me praat, Lujan. Vanaf het eerste moment waarop je in die vallei in mijn dienst bent gekomen, ben je voor mij de broer geworden die ik had verloren.'
Lujan plantte zijn helm weer op zijn warrige haardos. 'Ik ken u, vrouwe, zoals ik mijn eigen hart ken. Maar van die Kamlio snap ik niks. Ik weet ook niet wat Arakasi in haar ziet.'
'Hij ziet zichzelf,' antwoordde de vrouwe. 'Hij ziet dingen die hij zich van vroeger herinnert en waarvan hij haar de pijn die hijzelf heeft geleden wil besparen. Dat is een sterke vorm van aantrekkingskracht.' Ze staarde naar de duistere horizon en vroeg zich af of dit ook de reden was waarom ze zo leed onder de bekoeling van haar relatie met Hokanu. Zou Lujan, als man, beter begrijpen waarom haar echtgenoot zo koel had gereageerd op de geboorte van zijn dochter? Als Lujan echt haar broer was geweest, en niet haar legerleider, zou ze het hem misschien hebben gevraagd. Maar hier en nu, op het dek van een schip, min of meer in het openbaar, werd ze ervan weerhouden door de tradities én haar eigen gêne.
De invallende duisternis zorgde echter langzaam voor een soort scherm van privacy om hen heen. Mara bestudeerde Lujans gezicht. Hij had rimpels gekregen, en de eerste grijze haren aan zijn slapen, sinds hij zijn bestaan als grijze krijger door haar ingrijpen had kunnen opgeven. Zijn gezicht was in de loop van de jaren verweerd geworden, zag ze nu. Het was al bijna even leerachtig als dat van Keyoke. We worden ouder, dacht Mara weemoedig. En wat zal de vrucht zijn van al onze dagen en inspanningen? Haar kinderen waren niet veiliger voor haar vijanden dan zijzelf was geweest, en als Hokanu niet zo bekwaam was geweest had hij misschien zelfs bloed van zijn eigen familie moeten vergieten om zijn positie te handhaven.
Mara zuchtte. Als haar broer was blijven leven en had geërfd, en niet zij, zo wist ze, zou de Minwanabi naar alle waarschijnlijkheid het Krijgsheerschap hebben verworven. Dan zouden de subtiele machtsverschuivingen die vooralsnog tot de hegemonie van de keizer hadden geleid vermoedelijk niet zijn opgetreden. Vooral Lujans plagerig gevoel voor humor herinnerde haar soms aan Lanokota. Haar broer was echter nog amper volwassen geweest toen ze hem verloor. Hij had nog veel over het leven moeten leren en ontdekken. De man naast haar was daarentegen in de bloei van zijn leven. Hij had nog steeds iets in zich van de hardheid die hij als grijze krijger had opgedaan, maar verder was hij een toonbeeld van loyaliteit, die ook de affectie van zijn voorganger, Keyoke, had verworven. Zo iemand moest toch eigenlijk zoons hebben! 'Je zou moeten trouwen, vind ik,' zei Mara impulsief.
Lujan leunde met zijn rug tegen de reling en grijnsde haar toe. 'Ik heb onlangs gedacht dat het misschien tijd werd om een zoon of een dochter te krijgen.'
Misschien was hij op het idee gebracht door wat er tussen Arakasi en Kamlio speelde. Had hij misschien een liefje, vroeg Mara zich af, dat hij niet ten huwelijk mocht of kon vragen? 'Heb je een vrouw op het oog?'
Lujan keek haar lachend aan, met warmte in zijn blik. 'Ik heb nog maar de keus uit een stuk of tien,' zei hij spijtig.
Mara begreep dat ze uit de tent was gelokt, en lachte zuur. 'Je zult altijd een schelm blijven. Zorg maar dat je een verstandige, tolerante vrouw vindt, Lujan, anders zul je flink op je kop krijgen voor al dat geflirt.'
'Dat krijg ik toch wel,' voorspelde Lujan. 'Ik heb namelijk de hinderlijke gewoonte om mijn wapenrusting aan en mijn zwaard om te houden als ik naar bed ga.'
Dat was niet eens helemáál een grapje. In alle jaren sinds hij voor de Acoma werkte had hij bijna dag in dag uit paraat moeten zijn om haar tegen haar talloze vijanden te beschermen. Het was een wrede grap van het lot dat juist in de huidige situatie, de gevaarlijkste van allemaal, zijn zwaard van weinig nut kon zijn. Mara's stemming sloeg om. Ze staarde naar de horizon en vroeg zich af of ze ginds zou vinden wat de Acoma zo wanhopig nodig had om niet ten onder te gaan.
'Land in zicht!' riep de uitkijk vanaf de zaling.
Mara rende naar de reling. Haar wangen hadden een blosje in de ochtendbries. Zelfs Kamlio, die zich slechts zelden met enig enthousiasme naar wat dan ook verplaatste, volgde haar. Rechts voor de boeg van de Coalteca uit tekende zich in de verte inderdaad een vage donkerblauwe streep af, het eerste land dat de opvarenden na een woelige, maar verder saaie zeiltocht van vele dagen te zien kregen.
'Honshoni,' zei Lujan. 'Ze zeggen dat de bijenhoning daar zoeter is dan welke soort ook in het keizerrijk.'
De stad Lepala was tevens beroemd om zijn zijde en zijn exotische verfsoorten, plus natuurlijk de prachtige combinaties van die twee in doeken en kleren. Mara zou graag op de markten hebben rondgekeken. Xula, Lepala en Rujije stonden bekend als sprookjesachtig mooie steden met hoge gebouwen, spitse torens en sierlijke, brede balkons met roodgeverfde leuningen. Van de heren van Lepala werd gezegd dat ze zeldzame vissen hielden in vijvers en dat hun harems honderden vrouwen telden. Huizen hadden stevige luiken voor de vensters om de hitte buiten te houden en om bescherming te bieden tegen de wind vanaf de zee. In de tuinen stonden tropische bloemen die alleen tegen de avond bloeiden en dan zware, exotische geuren verspreidden, tot ze zich weer sloten voor de nacht. De straten waren geplaveid met een steensoort die bij nat weer glansde als goud. Volgens de zeelieden waren ook de marktkraampjes, kroegen en bordelen zeer apart. Ze hadden er heerlijke sterke drankjes. In de herbergen hingen kooien met kleurrijke tropische vogels en onder het eten werd je koelte toegewuifd door mooie jongens en meisjes met grote waaiers van veren. De Coalteca zou echter in geen van de drukke handelscentra aanmeren voordat Mara's gezelschap veilig aan land was gezet op een afgelegen strandje in de diepe baai tussen Honshoni en Sweto, buiten de bewoonde wereld. Aan deze kust lagen slechts hier en daar kleine vissersdorpen.
De Unie van Thuril claimde de oostelijke oever van deze baai, omdat deze hun enige toegang tot diep water was. Mara hoopte er buiten het bereik van de magiërs te zijn, die zich overal binnen het keizerrijk naar believen konden vertonen, maar daarbuiten hopelijk niet, zeker niet als ze verder het binnenland in getrokken zou zijn.
Waar ze daadwerkelijk per sloep werd afgezet, een paar dagen later, was de omgeving troosteloos: een grijsblauw, halvemaanvormig strandje, waar vogels de enige vorm van leven waren. Toen Lujan haar over de uitrollende golfjes naar het zand had gedragen hoorde Mara de naargeestige kreten van de witte en donkerblauwe kustvogels boven het ruisen van de zee uit. Er dwarrelden stoffige windvlagen tussen de heuvels achter het strand door, en dáár weer achter waren in de verte al de grijsblauwe contouren van het hooggebergte te zien, waarvan de hoogste pieken tot in de wolken reikten. Die bergrug was in het verleden een ondoordringbare barrière gebleken voor Tsuranese legers die hadden geprobeerd Thuril te veroveren. Steeds weer waren de keizerlijke legers die dit barre land waren binnengevallen teruggedreven door woeste, naakte zwaardvechters, van wie de huid in felle oorlogskleuren beschilderd was en die de ijselijkste kreten slaakten.
Haar gids kwam naar haar toe. Hij was klein van stuk en zijn huid was zo gerimpeld als de schil van een gedroogd appeltje. Zachtjes, met een zwaar accent, zei hij: 'Vrouwe, u zou uw mensen moeten vragen zich verdekt te houden.'
'Daar zal ik dan wel een goede reden voor moeten geven,' antwoordde Mara. 'Het zijn eerbare krijgers en ze houden er niet van als dieven te moeten rondsluipen, te meer omdat er hier geen huis, laat staan een dorpje in zicht is.'
De gids likte met zijn tongpuntje over tandvlees waar vroeger twee van zijn voortanden in hadden gestaan. Hij schuifelde met zijn voeten en voelde zich kennelijk slecht op zijn gemak. Toen maakte hij een snelle buiging. 'Vrouwe, de vrede tussen het rijk en Thuril is broos. Alleen officiële afgevaardigden en kooplieden met een vergunning steken de grens over, en dan nog alleen op vaste punten. Als uw mannen binnen twee dagmarsen van deze kust worden waargenomen, of elders in de buurt van de grens, zullen ze worden opgepakt als spionnen.' Aan zijn strakke gezicht te oordelen deden Thurils hoogst onaangename dingen met opgepakte spionnen.
Mara wist dat haar eigen volk betrapte Thurilse spionnen aan spelen in de arena liet deelnemen, en wel als prooi, dus ze begreep de noodzaak van discretie. Ze riep Lujan bij zich en fluisterde hem in zijn oor: 'Bevelhebber, we hebben nu behoefte aan je ervaring als grijze krijger. We moeten onze aanwezigheid hier verborgen houden tot we een flink eind in het binnenland zijn doorgedrongen.'
Lujan grijnsde vergenoegd. 'Aha, vrouwe, u zult vertrouwd raken met mijn doortraptste listen. Als u hebt gezien hoe keurige soldaten in achterbakse sluipers kunnen worden veranderd, vertrouwt u hun dan nog de bewaking van uw waardevolle spullen toe?'
'Die waardevolle spullen mogen ze gerust hebben, als we deze reis met succes hebben afgerond.' Mara was niet in de stemming voor grapjes. Ze begon te beseffen dat haar weer de nodige ontberingen te wachten stonden.
Er volgde een reeks dagen waarin Mara vaak moest terugdenken aan haar tocht, nog voor haar eerste huwelijk, naar de cho-ja-koningin. Ook toen had ze op de harde grond moeten slapen, met slechts een handvol krijgers bij zich. Ook toen had Ze een deel te voet moeten afleggen, omdat het terrein te onbegaanbaar was voor een draagkoets. En ook toen had er voortdurend gevaar gedreigd, want ze bevond zich op het land van heren die haar vijandig gezind waren.
Maar toen waren er dichte bossen geweest om haar bewegingen te verbergen, en 's morgens vaak grondnevels. En ze hadden massa's dragers bij zich gehad.
Hier in Thuril bood het kale landschap van gras en struiken maar weinig beschutting. Soms moesten ze zich een poosje schuil houden in een greppel en lagen ze te vernikkelen van de kou in de kille bries die op deze hoogte woei. Op andere momenten raakten haar dunne sandalen doorweekt van de dauw op het mos. Haar enkels en kuiten werden belaagd door scherpe grassprieten en stekelige distels, en de stok die ze nodig had om bij moeilijke passages haar evenwicht te bewaren maakte haar handen ruw; Een keer moesten ze in het maanlicht een dorpje passeren door op hun buik over het gras te kruipen. Honden blaften, maar de slapende herders werden niet wakker.
Mara raakte gewend aan de smaak van het taaie vlees van het wild dat haar krijgers met hun pijlen wisten te schieten. Ze kreeg pijn in spieren waarvan ze het bestaan niet had vermoed, maar desondanks gaven de vele uren van ingespannen lopen haar een opgetogen gevoel, een gevoel van vrijheid.
Maar het meeste genoegen beleefde ze aan het kijken naar Kamlio.
Het meisje liet haar lange haren onverzorgd hangen. Voor het eerst van haar leven moest ze het zonder een enkel dienstmeisje stellen. Ze kneep haar lippen niet meer samen, noch verbleekte ze wanneer soldaten probeerden een praatje met haar aan te knopen. De weinigen die het aandurfden kwamen van een koude kermis thuis, maar het waren mannen die haar met rust lieten nadat ze daarom vroeg, en van zulke was ze er vóór Arakasi maar weinig tegengekomen. Ze waste zich in ijzige beekjes, net als iedereen, en begon verlegen haar hulp aan te bieden wanneer het etenstijd werd, want ze bleek handigheid te hebben in koken. Ze vroeg Lujan haar de beginselen van zelfverdediging met een mes bij te brengen, en dat deed de bevelhebber, elke avond, voor het helemaal donker werd. Bij die gelegenheden kon de anders zo zoetgevooisde Kamlio vloeken en tieren als een viswijf wanneer ze weer eens een worp had gemist.
Lujan reageerde laconiek op haar scheldpartijen. 'Als het om vechten met messen gaat,' zei hij op een avond terloops, 'moet je eigenlijk bij Arakasi zijn. Die is daar een ware meester in.'
Kamlio draaide zich zo woedend om dat Lujan haar snel bij haar pols greep, bang dat ze zich op hem zou storten. 'Goden!' riep ze uit, diep beledigd, 'het is juist tegen hém dat ik me wil kunnen verdedigen!' Ze wierp haar mes op de grond en beende kwaad weg.
Lujan klakte misprijzend met zijn tong. 'Vrouw; niemand wint met een mes van onze spionnenmeester.' Toen ze een eindje verder was voegde hij er zachtjes aan toe: 'En je hoeft je tegen hem niet te verdedigen. Als jij zijn hart uit zijn lijf wilt snijden, laat hij je rustig je gang gaan, wed ik.'
Veel later, diep in de donkere, maanloze nacht, hoorde Mara haar snikken. 'Je hoeft Arakasi nooit terug te zien, als je dat niet wilt, Kamlio,' zei ze zacht tegen haar. 'Want dat is het probleem, is het niet?'
De voormalige courtisane antwoordde niet, maar haar snikken stierven weg.
De volgende ochtend was het koud. Toen Kamlio met rode wangen terugkeerde van het sprokkelen van hout waren ook haar ogen rood omrand. 'Hij heeft mijn zus vermoord!' snauwde ze naar de Vrouwe van de Acoma, bij wijze van verlate reactie op wat deze de afgelopen nacht tegen haar had gezegd.
'Hij heeft de obajan van de tong Hamoi gedood, op mijn bevel,' corrigeerde Mara. 'De werppijltjes van de obajan zelf hebben je zus gedood.' Kamlio wierp haar armvol sprokkelhout woedend op Lujans smeulende vuurtje, waardoor er een wolk van vonken en rook opwalmde.
De voormalige herder die hun gids was vloekte in het Thurils. 'Stomme griet! Moet jouw gepikeerdheid ons allemaal het leven kosten?'
Lujan kwam als eerste in actie. Hij trok zijn mantel uit en wierp hem over het opflakkerende vuur, waarna hij snel een emmer water pakte om te voorkomen dat zijn mantel vlam zou vatten. Er stegen wat stoomwolkjes op. 'Weg hier!' beval hij zijn ondercommandant. 'Geen ontbijt, we breken meteen op! Die rookwolk kan zijn opgemerkt, en aan dat risico mogen we onze vrouwe niet blootstellen.'
De kleine gids wierp Lujan een dankbare blik toe, en binnen een paar minuten was het gezelschap op weg en probeerde het zich zo onopvallend mogelijk door het kale landschap te verplaatsen, van struik of bosje naar greppel, en van greppel naar struik of bosje.
Pas vier dagen later achtte de gids het verantwoord iets openlijker te reizen. Hij kreeg van Mara muntgeld en durfde het aan daarmee naar een smalle, nevelige vallei af te dalen om op een dorpsmarkt wat voorraden in te slaan. De keizerlijke centi's werden argwanend bekeken, maar ze hadden waarde, en de eenvoudige plattelandsbevolking maakte zich niet druk om de herkomst van het geld en degenen die het spendeerden. Mara vermoedde dat zij niet de eerste buitenlander was die door deze gids hierheen was gebracht. Smokkelen tussen het keizerrijk en Thuril was riskant, maar zeer winstgevend, en het leek haar geen gekke broodwinning voor iemand van gemengde afkomst, die zich in beide culturen kon bewegen.
De voormalige herder keerde terug met twee grote zakken vol proviand en een inheemse mantel, ter vervanging van de jas waarmee Lujan het kampvuur had gedoofd. De spullen waren op de rug van een grijs dier gebonden, dat eruitzag als een paard, maar kleiner was, lange oren bezat en een borstelachtige staart.
'Een ezel,' legde de gids uit. Mara herkende het woord, dat Midkemisch van oorsprong was, net als de dieren zelf. Kennelijk werd er in deze regio flink gesmokkeld! 'Minder chagrijnig dan een querdidra, vrouwe, en sterk genoeg om erop te rijden.'
Mara trok haar wenkbrauwen op. 'Ik? Dáárop rijden? Het dier is nauwelijks groter dan een nidrakalf!'
'Dan loopt u maar,' zei de gids, niet bepaald· eerbiedig, 'al kunt u in de bergen gemakkelijk uw enkels verzwikken en zullen uw krijgers gauw moe zijn als ze u moeten dragen.'
Voor Kamlio had hij laarzen met stevige zolen gekocht. De schacht daarvan was dichtgeregen met leren veters en afgezet met bont. Mara zag de laarzen walgend aan en keek nog eens naar het ezeltje. 'Ik zal rijden,' zei ze toen. 'Leer Lujan hoe hij me kan helpen bij het opstappen.'
De gids maakte een van zijn snelle buigingen - zijn manier, vermoedde Mara ondertussen, om geamuseerdheid te verbergen.
'Zo erg is het niet,' zei Lujan plagend, toen hij haar zijn arm bood bij het opstappen. 'Kunt u zich voorstellen hoe ik me destijds heb gevoeld toen ik op een cho-ja moest klimmen? Die waren nog glibberig óók, moet u weten.'
'Dat was Kevins idee, niet het mijne,' verdedigde de vrouwe zich, maar toen liet ze zich door haar bevelhebber simpelweg in het leren zadel tillen. Hij deed het met een gemak alsof zij licht als een veertje was.
Het was maar een klein dier, troostte Mara zichzelf. Als ze er vanaf viel zou haar dat hoogstens wat blauwe plekken kosten, en dat was een lage prijs als ze daar een vorm van bescherming tegen de Zwarte Mantels voor kon kopen. Bovendien bleek het dier een kalme, trefzekere manier van lopen te hebben. Mara voelde zich weliswaar niet echt op haar gemak in dat zadel, en minder naarmate de dag vorderde en het gebergte ruiger werd, maar ze droeg haar lot met typisch Tsuranese gelatenheid. 's Avonds bekende ze Lujan echter bij het kampvuur dat ze de import van ezels verboden zou hebben als ze beter had geweten wat voor dieren het waren. 'Een soort paardjes,' smaalde ze.
Lujan grijnsde alleen maar. 'Ze zijn erg betrouwbaar, zegt men. En betere lastdieren dan die wispelturige en lastige querdidra's van ons.'
Met die constatering moest Mara het wel eens zijn, al hield ze dat voor zich, want juist op dat moment tilde de ezel zijn staart op en liet hij onbekommerd een royale portie ontlasting vallen. Ze mochten dan handiger in het gebruik zijn dan de nukkige zespotige inheemse lastdieren, dacht ze, maar hun gewoonten waren al even onbeschaamd en smerig.
Opeens leek hun gids vergeten dat hij een stuk brood in zijn hand had.
Hij tuurde naar de met struikgewas begroeide heuvels om hen heen. 'We worden in het oog gehouden,' zei hij zachtjes tegen Lujan. 'Ik vermoedde het al sinds we dat dorp achter ons lieten.'
De bevelhebber bleef demonstratief dooreten. 'Moeten we ons bewapenen?' vroeg hij op conversatietoon.
De gids keek hem gechoqueerd aan. 'Niet als u in leven wilt blijven! Nee, gewoon verder gaan alsof er niets aan de hand is. En mochten we benaderd worden, dan vooral niets dreigends doen, wat er ook gezegd of gedaan wordt om ons te provoceren. Zorg ervoor dat geen van uw mannen onbezonnen zijn zwaard trekt!'
Lujan antwoordde met een glimlach waarvan alleen Mara kon zien dat hij onecht was. 'Neem nog een stukje kaas,' nodigde hij de gids uit.
Niemand had echter nog trek en even later hervatte het gezelschap zijn reis. Ze waren nog geen honderd meter verder toen er opeens een schelle kreet klonk. Een man met zwarte vlechten en een wijde wapperende mantel in dezelfde groenig-grijze kleur als het landschap sprong vlak voor de stoet op een groot rotsblok vanwaar hij uitzicht had over het smalle pad.
Lujan stak zijn hand op. Mara's lijfwachten zetten zich schrap, maar niemand had van schrik zijn zwaard getrokken. De Thurilse bergbewoner was als uit het niets verschenen. Hij droeg een kilt met daaroverheen gekruiste riemen, waaraan twee zwaarden en verschillende messen hingen. 'Waarom dringen jullie het land van Thuril binnen, Tsurani?' Zijn zware accent maakte de woorden bijna onverstaanbaar, maar het was duidelijk dat zijn toon krijgszuchtig was.
Mara gaf haar ezel een schop om hem weer in beweging te zetten, maar haar gids nam het dier bij de teugel om het tegen te houden. 'Ik ben Iayapa, krijger,' antwoordde hij in de Thurilse taal. 'Ik spreek voor de Vrouwe van de Acoma, die in vrede hierheen is gekomen.'
De man sprong van het rotsblok af. Zijn opwaaiende mantel en kilt onthulden gespierde dijen. De kruisbanden van zijn sandalen waren opgebonden tot vlak onder zijn knieën, waar ze eindigden in sierkwastjes. Aan zijn riemen bleken ook nog diverse tegen elkaar ketsende gelukssteentjes te hangen, zoals ook aan het uiteinde van zijn vlechten. Op een ronde plek op de kruin na, vanwaar de vlechten van jongs af aan waren aangegroeid, was het hoofd kaalgeschoren.
'Hij is niet in krijgstenue, vrouwe,' fluisterde Lujan Mara in het oor. Mara knikte. Ze had gelezen dat Thurils naakt ten strijde trokken - op hun harnas, helm en wapens na - om de vijand te laten zien dat hun mannelijkheid niet was verschrompeld van angst.
De man slenterde naar Mara toe. Zij stond een klein eindje voor de rest van de stoet. Haar ezel trappelde onrustig en ze trok aan de teugels om het dier in te tomen. Zelf deed ze haar best om er kalm en ontspannen uit te zien.
De bergbewoner zei iets in zijn onverstaanbare taal, pakte de teugel vast en blies de ezel in zijn neusgaten, hetgeen het dier om een of andere reden bleek te kalmeren. Daarna ratelde de krijger met zijn gelukssteentjes, stapte om het hoofd van de ezel heen en liep zo dicht naar Mara toe dat zijn neus de hare bijna raakte.
'Beweeg u niet, Goede Dienares,' zei Iayapa. 'Hij test uw moed.'
Mara hield haar adem in en dwong zichzelf haar ogen niet te sluiten.
Vanuit haar ooghoeken zag ze haar zenuwachtige lijfwachten, en ook Kamlio, die haar afkeer van mannen even had afgeschud en uit angst dicht bij een soldaat was gaan staan, maar iedereen beheerste zich. Mara weigerde haar ogen neer te slaan of haar hoofd af te wenden of terug te trekken, en tenslotte slaakte de bergbewoner een naar knoflook riekende zucht en deed hij een stapje achteruit. Kennelijk was Mara's moed van voldoende niveau bevonden. 'Wie spreekt voor jou, vrouw?'
Voordat Iayapa haar kon tegenhouden sprak Mara: 'Ik leid hier.'
De man ontblootte zijn tanden, maar op een manier die geen glimlach was. De plooi van zijn lippen drukte eerder minachting uit. 'Je hebt lef vrouw, toegegeven, maar deze mánnen leiden? Je bent een vrouw.' Toen richtte hij zich tot Lujan, die het dichtste bij stond. 'Jij! Ik antwoord niet op vrouwenwoorden, maar ik wil weten: wat brengt jullie met krijgers naar ons land? Zoeken jullie oorlog?' Het laatste scheen een vermakelijke gedachte te zijn, want de man barstte uit in schor gelach.
Mara gebaarde dat Lujan moest zwijgen. Ze negeerde de inboorling en wendde zich tot haar gids. 'Dit heerschap schijnt zich te amuseren. Vindt hij onze aanwezigheid grappig of is het zijn bedoeling ons te beledigen?' Misschien omdat hij dat verstandiger vond, dan wel omdat hij van angst geen woord kon uitbrengen, maar Iayapa zei niets.
Mara fronste haar voorhoofd. Kennelijk moest ze op haar eigen oordeel afgaan. Volgens Tsuranese kronieken waren de Thurils bloeddorstige krijgers, snel kwaad, woest in het gevecht. Maar, zo besefte Mara, de mening van teruggeslagen veroveraars was natuurlijk niet objectief. De enige andere Thurils die ze ooit had gezien waren de gevangenen geweest die de arena in gestuurd waren, jaren geleden, tijdens de keizerlijke spelen. Dát waren mannen geweest die zich onafhankelijk, eervol en moedig hadden gedragen. Ze hadden zich liever door Tsuranese opzichters laten afranselen dan te vechten bij wijze van publiek vermaak voor hun vijanden.
'Ik wil je opperhoofd spreken,' zei ze tegen de man.
Deze reageerde zo verrast alsof hij de ézel iets had horen zeggen. 'Ons opperhoofd?' Hij wreef zich over zijn kin. 'Welke reden heb je om hem te storen? Hij heeft al een vrouw om zijn bed te verwarmen.'
Mara zette haar stekels op, maar hield zich nog juist op tijd in en gebaarde öok Lujan, die de belediging wilde komen wreken, dat hij rustig moest blijven. Ze bekeek de brutale bergbewoner nog eens goed. Zo te zien was hij nog jong, hoogstens vijfentwintig. Volgens Tsuranese maatstaven net oud genoeg om te erven. Zoals vaker bij jongens die net hun eerste verantwoordelijkheid dragen was ook zijn air misschien grotendeels bluf - een maniertje om zichzelf gewichtig te maken. 'Ik praat niet met jongens,' zei ze. 'Breng me naar je opperhoofd, anders zal ik hem zelf opzoeken en me beklagen over je onbeschoftheid.'
De man deed een stap opzij, zogenaamd geïntimideerd. 'Maar natuurlijk, vrouwe!' Hij draaide zich op zijn hielen om, met wapperende mantel en kilt, en floot schel op zijn vingers. Mara's lijfwachten verstijfden.
'Geen zwaarden trekken,' fluisterde Mara naar Lujan.
Haar bevelhebber wist zijn mannen met een strenge blik daartoe te brengen, ondanks het feit dat er om hen heen wel twintig bergbewoners achter de rotsen vandaan kwamen, stuk voor stuk zwaarbewapend - met bogen, zwaarden, messen of strijdbijlen. Mara's lijfwacht was nu verre in de minderheid. Als het tot vechten kwam op dat nauwe pad zou het een bloedbad worden.
'Ze waren niet op moeilijkheden uit?' mompelde Lujan, die zich al voorbereidde op zijn dood. 'Met al die wapens?'
De man die bij hen stond keek om zich heen en grijnsde boosaardig. 'Jullie hebben het de vrouw horen zeggen. Ze denkt dat ze ons opperhoofd kan bevelen me af te ranselen wegens onbeschoftheid.'
Er volgde bulderend gelach.
Mara moest slikken. Ze besefte dat ze ofwel moest vechten, ofwel snel iets anders moest verzinnen, voordat haar mannen werden uitgemoord, en Kamlio en haarzelf een lot zou wachten waar ze maar liever helemáál niet aan wilde denken. Ze schraapte haar droge keel. 'Ik zei dat we in vrede hierheen zijn gekomen! Om dat te bewijzen zullen mijn mannen hun wapens neerleggen.'
Lujan keek haar ongelovig aan.
'Doe het!' beval ze.
De leden van haar garde legden toen man voor man gehoorzaam hun gordel af. Het gekletter van hun wapens op de harde rotsbodem klonk merkwaardig ijl onder de wijde hemel.
De grijns van de jonge krijger werd roofdierachtig. Hij maakte de veter los die zijn vlechten bond en trok hem strak tussen zijn handen. 'Bind hen vast!' riep hij. Tegen Lujan voegde hij eraan toe: 'Jullie zijn Tsurani. Vijanden van mijn volk. We zullen wel eens zien wie mijn opperhoofd zal laten afranselen!'
Mara sloot haar ogen toen de Thurils zich op haar hulpeloze mannen stortten, maar ze zag nog wel de wulpse blikken die een paar van de mannen op Kamlio wierpen, en ook hoorde ze allerlei obsceen en spottend commentaar, dat ze gelukkig niet kon verstaan. Welk lot had ze over hun gezelschap afgeroepen? Volgens de oeroude religieuze en maatschappelijke traditie waarin ze was opgegroeid, en waar de meeste mensen in het keizerrijk nog altijd heilig in geloofden, had ze haar lijfwacht tot de laatste man moeten laten doden, en daarna Kamlio en zichzelf, liever dan zich over te geven.
'U hebt het juiste gedaan, grote vrouwe,' fluisterde Iayapa haar op dringende toon toe. Maar toen ze uit haar zadel werd gesleurd en haar polsen achter haar rug met vettige leren veters werden vastgebonden, voelde Mara zich allerminst gerustgesteld. Er stond hier veel meer op het spel dan alleen maar de eigenwaarde van de Acoma, hield ze zichzelf voor, terwijl ook haar soldaten aan handen en voeten werden gebonden. Eer, trots, zelfs vrede - niets daarvan was nog van betekenis als de Assemblee geen halt kon worden toegeroepen. Maar nu haar getrouwen en zijzelf als slaven werden behandeld, had ze, als ze de keuze had gehad, eigenlijk net zo lief dood willen zijn.