7 De dader
De koerier moest uitwijken.
Zich amper bewust dat hij bijna omver was gelopen, bleef Arakasi abrupt midden op de weg staan. De zon stond hoog aan de hemel. Het was bijna middag en om deze tijd van de dag bewoog een koerier van de Acoma zich nooit zo gehaast als zijn boodschap niet buitengewoon dringend was. Arakasi fronste zijn voorhoofd, want hij herinnerde zich hoe grimmig de man had gekeken. De spionnenmeester draaide zich meteen om en sprintte zo snel hij kon terug in de richting van Kentosani.
Hij was rap ter been, en passend gekleed als een loopjongen van een niet al te rijke koopman, maar toch duurde het een aantal minuten voordat hij de koerier van de Acoma had ingehaald. Deze, aangesproken, minderde geen vaart.
'Ja, ik heb berichten van het huis Acoma,' gaf hij toe, 'maar die gaan jou niks aan.'
Arakasi moest vechten tegen de hitte, het stof, de slechte weg en de snelheid van een man die niet wilde worden opgehouden, maar hij hield vol. Hij bestudeerde de smalle ogen van de koerier, zijn forse neus en grote kin, en zocht in zijn geheugen naar de naam van de man.
'Hubaxachi,' zei hij na een poosje. 'Als Mara's trouwe dienaar gaat het mij wel degelijk iets aan welke dringende zaak jou in de hitte van het middaguur naar Kentosani laat rennen. De vrouwe vraagt haar koeriers niet zomaar een zonnesteek te riskeren. Hieruit volgt dat er iets mis is.'
De koerier keek hem verrast aan. Nu herkende hij Arakasi als een van de hooggeplaatste adviseurs van zijn vrouwe en eindelijk minderde hij zijn snelheid tot een drafje. 'Bent u het?' riep hij uit. 'Hoe had ik u moeten herkennen in die kleren? Zijn dat niet de kleuren van Keschai's handelsassociatie?'
'Vergeet het,' snauwde Arakasi, die op dat moment nog minder geduld dan lucht had. Hij rukte de hoofdband af die de koerier had misleid. 'Zeg me liever wat er gebeurd is.'
'Het is de meesteres,' hijgde de man. 'Ze heeft een zware bevalling gehad. Haar zoontje heeft het niet overleefd.' Hij leek zich te moeten vermannen voordat hij verder kon spreken. 'Ze bloedt de hele tijd, het is heel gevaarlijk. Ik moet een priester van Hantukama proberen te halen.'
'Godin van Genade!' Arakasi schreeuwde het bijna. Hij draaide zich om en begon meteen weer in de richting van het landhuis van de Acoma te rennen. De hoofdband die zijn vermomming had afgerond fladderde vergeten in zijn hand.
Als ze Mara's snelste koerier naar Kentosani stuurden om een priester van Hantukama te halen, kon dat alleen betekenen dat de vrouwe stervende was!
De gordijnen wuifden in het briesje. De bedienden slopen op kousenvoeten rond. Aan Mara's zijde gezeten, zijn gezicht ondoorgrondelijk, ondanks zijn angsten, wenste Hokanu dat hij het tegen duizend zwaardvechters zou kunnen opnemen, liever dan hier machteloos te moeten toezien en enkel te kunnen vertrouwen op hoop, gebeden en vage praatjes van helers. Hij kon niet denken aan het doodgeboren kind, dat levenloze blauwachtige lijfje. De baby was verloren gegaan - naar Turakamu vertrokken zonder ooit te hebben ademgehaald. Maar de vrouwe leefde nog, zij het op het randje.
Haar gezicht was zo bleek als wit porselein. De verbanden en koude kompressen die de vroedvrouwen gebruikten om het bloeden te stelpen schenen weinig effect te hebben. Het donkerrode vocht bleef maar naar buiten sijpelen, onstuitbaar. Hokanu had op het slagveld levensgevaarlijke wonden gezien die hem minder zorgen hadden gebaard dan deze achterbakse, gestage vorm van bloedverlies, die telkens wanneer het verband werd vernieuwd opnieuw triomfeerde. In stille wanhoop beet hij op zijn lip, zich niet bewust van het zonlicht buiten, noch van het trompetgeschal waarmee de aankomst van de dagelijkse sloep met goederen en berichten uit Kentosani werd verkondigd.
'Mara,' fluisterde Hokanu, 'vergeef me de koppigheid van mijn hart.' Hoewel niet diep religieus van aard, deelde Hokanu een officieel geloof dat de tempels verkondigden, namelijk dat het binnenste van de ziel- de wal - dingen kon verstaan en vastleggen die aan de oren en de bewuste geest ontgingen. Daarom sprak hij alsof Mara bij bewustzijn was en naar hem luisterde, in plaats van roerloos in een coma te liggen.
'Jij bent de laatste van de Acoma, vrouwe, en dat alleen door mijn weigering om te voldoen aan je verzoek om Justijn in te zweren als je erfgenaam. Nu heb ik spijt van mijn zelfzuchtigheid en mijn onwilligheid om het gevaar voor de naam Acoma te erkennen.' Hier zweeg Hokanu even om een hapering in zijn stem te overwinnen. 'Ik, die van je houd, kon het me niet voorstellen dat een vijand het zou wagen je pal onder mijn ogen aan te vallen. Ik had echter niet aan de natuur zélf gedacht, noch aan de gevaren van het baren.'
Mara's oogleden bewogen zich niet. Haar mond evenmin, laat staan dat ze glimlachte. Zelfs het vaste groefje tussen haar wenkbrauwen ontbrak. Hokanu streelde haar donkere, losse haar, dat over het zijden kussen lag uitgewaaierd, en moest zich inhouden om niet te huilen. 'Ik spreek nu formeel,' vervolgde hij, en deze keer verried zijn stem zijn emoties. 'Blijf leven, mijn sterke, prachtige vrouwe. Blijf leven, om straks zelf een opvolger in te zweren bij de natami van het huis Acoma. Hoor me, geliefde echtgenote. Ik ontsla op dit ogenblik Justijn, Kevins zoon, van zijn verplichtingen aan het huis Shinzawai. Hij behoort jou toe, om de naam en de erfenis van de Acoma veilig te stellen en in ere te houden. Blijf leven, mijn vrouwe, en samen zullen we andere zonen op de wereld brengen om een schitterende toekomst van ons beider huizen te verzekeren.'
Mara's ogen openden zich zelfs niet voor het stralende licht van deze overwinning, en evenmin verroerde ze zich toen haar echtgenoot zijn hoofd boog en eindelijk zijn gevecht tegen de tranen verloor. Ook schrok ze niet van een paar bijna onhoorbare voetstappen en van de fluweelachtige stem, die zei: 'Maar ze heeft een vijand die haar, en het kind in haar schoot, in koelen bloede wilde vermoorden.'
Hokanu schoot overeind en draaide zich met een ruk om. In de schaduw van de hoek zag hij Arakasi staan, zojuist gearriveerd op de dagelijkse sloep. Zijn blik was zo ondoorgrondelijk als zwart marmer.
'Waar heb je het over?' Hokanu's stem was scherp als de kling van een zwaard. Hij nam Arakasi's stoffige, uitgeputte, bezwete verschijning op, en de roestbruin-en-blauwe hoofdband die hij nog steeds in zijn hand had - een hand die trilde. 'Is er méér aan de hand dan een miskraam?'
De spionnenmeester leek zich te vermannen. Zonder met zijn ogen te knipperen verkondigde hij het nieuws. Jican heeft het me bij mijn aankomst gezegd. Mara's voorproever is niet ontwaakt uit zijn middagslaapje. De heler heeft hem onderzocht. Hij lijkt in een coma te verkeren, volgens hem.'
Even leek het alsof Hokanu van glas was, zo broos en kwetsbaar zag hij eruit. Toen spanden de spieren van zijn kaken zich zo strak als kabels, en ook de hese klank van zijn stem deed aan het staal van de barbarenwereld denken. 'Suggereer je dat mijn vrouw vergiftigd is?'
Nu was het Arakasi die geen woord kon uitbrengen.· De aanblik van Mara, die daar zo bleek en hulpeloos lag, had hem volledig van zijn stuk gebracht, en hij moest zich beperken tot een woordloos knikje.
Hokanu werd doodsbleek. 'Er was hier gisteren een kruidenkoopman van de andere zijde van de Scheuring. Hij bood Mara handelsconcessies aan voor exotische drankjes, gebrouwen van zeldzame kruiden en planten die alleen in Midkemia groeien.'
Arakasi had zijn stem hervonden. 'En Mara heeft ze geproefd?'
Haar gemaal mompelde gesmoord iets bevestigends en toen sprongen beide mannen tegelijk op de schermopening af. 'Naar de keuken,' hijgde Hokanu terwijl ze bijna een vroedvrouw omverliepen die Mara's verband kwam verwisselen.
'Precies wat ik van plan was,' zei Arakasi, die met moeite een bode ontweek die in de gang op zijn post stond. 'Is er een kansje dat de gebruikte spullen nog niet zijn afgewassen?'
Het landhuis van de Acoma, vroeger van de Minwanabi, was enorm groot, en de kamers, gangen en zalen die er in de loop van talloze eeuwen aan waren bijgebouwd vormden een mengelmoes van stijlen en smaken. Terwijl Hokanu op volle vaart door bediendengangen, onder boogjes en over lage trappen heen rende, vroeg hij zich af hoe Arakasi de kortste weg naar de keuken kon weten, aangezien hij zo zelden thuis was. Niettemin liep de spionnenmeester voorop en bleek hij geen enkele aanwijzing van de heer des huizes nodig te hebben. Toen Arakasi bij een kruising van vijf gangen feilloos de juiste koos, kon Hokanu ondanks alles zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en gaf hij uitdrukking aan zijn verbazing. 'Kaarten,' hijgde Arakasi. 'U moet niet vergeten dat dit ooit de woning van Mara's grootste vijand was. Ik zou een slechte spionnenmeester zijn als ik de plattegrond niet had bestudeerd. Spionnen moesten precies weten aan welke deuren ze moesten luisteren, zoals ook die tongmoordenaar exacte aanwijzingen moest krijgen omtrent de vijf bedienden die...'
Arakasi brak de zin af. Het leek alsof hij opeens in gedachten verzonken was.
'Wat is er?' vroeg Hokanu terwijl ze een gang met zuiltjes in renden. 'Waar denk je aan? Ik weet dat het met Mara te maken heeft.' .
Arakasi schudde zijn hoofd in een nadrukkelijke ontkenning. 'Ik had een ingeving. Als ik meer zekerheid heb, zal ik het u vertellen.'
Hokanu respecteerde Arakasi's vakmanschap en drong niet verder aan. Hij gaf weer al zijn aandacht aan het rennen en bereikte de keuken een halve stap eerder dan de spionnenmeester. Verraste bedienden keken op van hun werk, het voorbereiden van de avondmaaltijd voor het personeel dat op het land en in de tuinen werkte. Toen ze hun meester zagen lieten ze zich meteen onderdanig op de vloer vallen. 'Uw wens, meester,' riep de hoofdkok, met zijn voorhoofd tegen de tegels gedrukt.
'Kopjes, schotels,' hijgde Hokanu. 'Alles wat mijn vrouwe gebruikt heeft toen die vreemde kruidenkoopman hier was. Haal alles te voorschijn om het door de heler te laten onderzoeken.'
De achterkant van 's mans nek trok bleek weg. 'Meester, dan heb ik gefaald,' mompelde hij. 'De koppen en kannen van gisteren zijn al afgewassen en nog voor zonsondergang opgeborgen, zoals altijd.'
Arakasi en Hokanu wisselden een wanhopige, gekwelde blik. Wat er aan afval was overgebleven was aan de jigavogels gevoerd, dan wel verbrand om insecten uit de buurt te houden. Er zou dus geen spoor meer te vinden zijn van het gif dat de moordenaar had gebruikt. Daarmee was hun kans verkeken om snel een tegengif te vinden.
Instinctief beseffend dat Hokanu in zijn frustratie op het punt stond iets onbesuisds te doen, greep Arakasi hem stevig bij zijn schouders. 'Luister naar mij,' zei de spionnenmeester, op een toon die het liggende personeel deed sidderen. 'Ze is stervende, ja, en de baby is dood, maar nog is alles niet verloren!'
Hokanu zei niets, maar zijn lichaam bleef gespannen als een boog in Arakasi's greep.
Op vriendelijker toon vervolgde de spionnenmeester: 'Ze hebben een langzaam gif gebruikt...'
'Ze wilden dat ze zou lijden!' riep Hokanu uitzinnig van woede uit. 'Haar moordenaars wilden dat we allemaal hulpeloos zouden moeten toekijken.'
Akelige consequenties riskerend omdat hij een edelman had vastgepakt én omdat hij een sterke, furieuze man provoceerde, schudde Arakasi zijn meester door elkaar. 'Ja, twee keer, ja!' schreeuwde hij, 'maar juist die wreedheid zal haar leven redden!'
Daarmee verwierf hij Hokanu's aandacht, maar trok hij ook de woede van de uitzinnige krijger naar zich toe. Zwetend, zich bewust van het gevaar dat hij liep, hield Arakasi vol: 'Geen priester van Hantukama kan op tijd worden gevonden. De meest nabije...'
Hokanu onderbrak hem. 'Ze is allang doodgebloed voor het vergif is uitgewerkt.'
'Hoe erg dat voor haar ook is - nee!' sprak Arakasi hem tegen. 'Ik heb daarstraks kort met de vroedvrouw gesproken. Ze heeft iemand naar Lashima's tempel gestuurd om blaadjes van de gouden kroonbloem te halen. Ze kan er een kompres van maken dat het bloeden zal stelpen. Dat geeft me even tijd om die kruidenkoopman op te sporen.'
De rede was weer teruggekeerd in Hokanu's ogen, maar zijn blik was nog even hard. 'Die koopman had barbaarse dragers.'
Arakasi knikte. 'En hij was opzichtig gekleed. Alleen al die gouden ketting moet ieders aandacht hebben getrokken.'
Ondanks zijn overweldigende verdriet toonde Hokanu nu toch ook verbazing. 'Hoe weet je dat? Ben je hem onderweg tegengekomen?'
'Nee. Ik heb het personeel horen roddelen.'
'Zijn er wel eens details die jij over het hoofd ziet?' vroeg Hokanu zich hardop af.
'Vele, tot mijn blijvende frustratie.' Arakasi keek verlegen naar de vloer, want zowel hij als zijn meester beseften op dat moment opeens dat het keukenpersoneel nog steeds aan hun voeten lag.
'In naam van de goden,' riep Hokanu uit, 'allemaal opstaan! Aan het werk, alsjeblieft. Het is niet jullie schuld dat de meesteres ziek is.'
Terwijl de bedienden en slaven opstonden en zich weer aan het hakken, snijden en koken zetten, liet Arakasi zich voor zijn meester op zijn knieën zakken. 'Meester, ik vraag uw verlof om achter die handelaar aan te gaan en een tegengif voor mijn vrouwe Mara te zoeken.'
Hokanu beperkte zich tot een kort knikje, zoals op het slagveld gebruikelijk. 'Doe dat, en verspil geen tijd meer aan eerbetoon, Arakasi.'
De spionnenmeester sprong meteen op en haastte zich weg. Pas buiten de keuken, veilig in de schaduwen van de gang, begaf zijn geforceerde zelfbeheersing het. Met een bezorgde uitdrukking op zijn gezicht dacht hij na over de aspecten die hij voor Hokanu maar liever onuitgesproken had gelaten.
De kruidenhandelaar had zich wel érg opzichtig gedragen, met zijn barbaarse lijfwacht en gouden ketting. Dat was beslist iets opzettelijks. Iemand die op Kelewan was geboren zou nooit in het openbaar iets van metaal dragen, tenzij hij daar een dwingende reden voor had. Arakasi wist nu al dat het spoor van de man simpel te volgen zou zijn, want dat was de ópzet geweest. De spionnenmeester zou dus alleen ontdekken wat de baas van die moordenaar wénste dat hij zou ontdekken - en de samenstelling van een tegengif zou daar niet bij horen. En hij had bovendien het sterke vermoeden dat hij de koopman en al zijn dragers dood zou aantreffen.
In de hal tussen de centrale gang en de trappen naar de bediendenvleugel begon Mara's spionnenmeester te rennen. In een klein, wigvormig zolderkamertje boven een paar voorraadruimten opende Arakasi een koffer. De leren riemen kraakten toen hij het opengeklapte deksel tegen de gepleisterde muur liet rusten. Hij woelde wat rond in de kist en haalde toen een okerkleurige pij te voorschijn, het gewaad dat de ambulante priesters van Alihama droegen, de godin van de reizigers. De pij zat onder het stof en de vetvlekken, maar Arakasi sloeg hem zonder aarzeling om zijn blote schouders en begon de veters te rijgen en dicht te knopen. Daarna trok hij een paar versleten sandalen aan, bond een vuurrood gestreepte ceintuur om en zette een hoge puntmuts met sierkwasten op. Tenslotte voorzag hij zich van een aardewerken wierookbrandertje, waar belletjes en een houten ratelt je aan hingen. Zijn vermomming als priester van Alihama was hiermee compleet, maar als spionnenmeester voegde hij er nog zeven kostbare metalen werpmessen aan toe, allemaal vlijmscherp en haarfijn uitgebalanceerd. Vijf daarvan verborg hij onder zijn brede ceintuur en de laatste twee schoof hij onder een valse laag stiksel aan de binnenkant van zijn grove sandalen van nidraleer. Toen hij het zolderkamertje verliet liep hij met een slungelachtige, slepende gang en stapte hij voorzichtig op de trap, want een van zijn ogen loenste nogal.
Zo overtuigend was zijn metamorfose, dat Hokanu hem bij het weggaan bijna had gemist. De brede, opzichtige ceintuur trok echter de aandacht van de erf zoon van de Shinzawai, en aangezien er bij zijn weten geen priesters van Alihama in huis waren; besefte hij dat dit Arakasi moest zijn, die bijna langs hem heen was geglipt.
'Wacht!' riep hij.
De spionnenmeester draaide zich niet om, maar slofte verder in de richting van de aanlegsteiger, waar hij op de volgende sloep naar Kentosani zou wachten.
Omdat hij de hoge laarzen en strakke broek droeg die Midkemiërs aantrokken wanneer ze gingen paardrijden, kon Hokanu maar moeilijk rennen en moest hij zich inspannen om Arakasi in te halen. Hij pakte de spionnenmeester bij zijn schouder en sprong met een krijgersreflex achteruit toen deze zich met een bijna ongelooflijke snelheid omkeerde.
Arakasi had zijn hand naar zijn ceintuur gebracht, maar liet hem nu zakken. 'U verraste me,' zei hij terwijl hij Hokanu loensend aankeek. Zijn stem klonk zacht als fluweel.
'Die indruk had ik al.' Hokanu wees naar de priesterpij. 'Een sloep is te langzaam, en een tocht te voet ook. Ik ga met je mee en we zullen allebei op paarden rijden.'
De spionnenmeester verstijfde. 'Uw plaats is aan de zijde van uw vrouwe.'
'Dat weet ik, verdomme.' Hokanu was geagiteerd en zijn hand speelde nerveus met de greep van het rijzweepje dat hij achter zijn riem had gestoken. 'Maar wat kan ik hier doen, behalve aanzien hoe ze wegkwijnt? Nee, ik ga mee.' Hij sprak niet uit wat ze beiden wisten: Arakasi was een dienaar van de Acoma, en als Mara's gemaal was Hokanu legaal gezien niet zijn baas. Hokanu kon hem niets bevelen. 'Ik kan het alleen maar vragen,' erkende hij moeizaam. 'Laat me alsjeblieft meegaan. Ter wille van onze vrouwe, laat me helpen!'
Arakasi nam Hokanu met zijn donkere ogen genadeloos op, en wendde toen zijn blik af. 'Ik begrijp wat het u zou aandoen als ik weigerde,' zei hij rustig, 'maar paarden lijken me niet geschikt. U kunt mee, desgewenst, als mijn acoliet.'
Nu reageerde Hokanu zeer beslist. 'Wie heeft er, buiten dit landgoed, ooit paarden gezien? Ze komen van de andere kant van de Scheuring. Denk je dat iemand oog zal hebben voor de ruiters? Tegen de tijd dat ze zijn uitgestaard op de dieren zijn we allang in een grote stofwolk verdwenen.'
'Goed dan,' gaf Arakasi toe, hoewel de tegenspraak tussen zijn kledij en Hokanu's voorgestelde transportmiddel hem zorgen baarde. Er was maar één slimmerd nodig die zijn gezicht later kon associëren met een priester die op een exotisch wezen uit Midkemia reed, en dan had hij zich net zo goed niet kunnen vermommen. Anderzijds realiseerde hij zich de risico's die Mara liep, en hij hield meer van haar dan van zijn werk, dan van zijn leven. Wanneer zij stierf zou zijn aandeel in de toekomst, bij het vormen van een beter, sterker keizerrijk, een droom blijven.
'Zoals u wilt, mijn heer,' zei hij impulsief. 'Maar u moet me aan het zadel vastbinden en me voor u uit drijven alsof ik een gevangene ben.'
Hokanu, die al op weg was gegaan naar de stallen, keek verrast om. 'Wat? Die schande kan ik je eer niet aandoen!'
'Zeker wel.' Arakasi haalde hem in. Zijn ene oog loenste nog steeds. Het leek alsof niets hem uit zijn rol kon halen wanneer hij zich eenmaal had vermomd. 'Het moet. Ik heb die priesterkleren later nodig, dus we moeten de omstandigheden naar onze hand zetten. Ik ben een heilige man die zo eerloos was een poging tot diefstal te wagen. Uw bedienden hebben me betrapt. Ik word naar Kentosani gebracht om voor de tempelrechters te verschijnen.'
'Dat klinkt redelijk.' Hokanu wuifde de bediende weg die kwam aanlopen om het poortje naar het terrein met de stallen te openen en klom eroverheen om tijd te winnen. 'Maar je woord is me voldoende. Ik wil je niet gebonden zien.'
'Maar toch moet het gebeuren,' hield Arakasi vol, nu met een flauw glimlachje om zijn lippen. 'Tenzij u zes keer per mijl wilt stoppen om me uit het stof op te rapen. Meester, ik heb alle vermommingen in dit keizerrijk wel eens geprobeerd, tot en met de meest exotische, maar ik heb het nog nooit in mijn hoofd gehaald om op zo'n monster te klimmen. Het vooruitzicht jaagt me de stuipen op het lijf.'
Ze hadden een binnenplaats bereikt, waar op Hokanu's bevel de vrije Midkemische stalknecht die bij hen werkte klaarstond met twee opgetuigde en gezadelde paarden. Het ene was een stoere grijze, het andere kastanjebruin, en hoewel ze niet zo vurig waren als Ajiki's zwarte ruin was geweest, kon Hokanu zich wel voorstellen dat Arakasi er met knikkende knieën naar keek. Maar zelfs nu, constateerde Hokanu vol ontzag, bleef de spionnenmeester loensen.
'Je liegt,' zei de erfzoon van de Shinzawai dan ook, maar op een vertederde toon, die allerminst een belediging impliceerde. 'Je hebt ijswater in je aderen. Als je niet zo onhandig was met een zwaard, zou je een formidabele militaire commandant zijn geweest.'
'Zoek wat touw bij elkaar,' antwoordde Arakasi bondig, 'en ik zal u een paar zeemansknopen leren, meester Hokanu. En in ons beider belang hoop ik van harte dat u ze goed in de vingers krijgt!'
De paarden denderden in galop over de weg en joegen bruingele stofwolken op. Het andere verkeer had eronder te lijden. De nidra's die de karren trokken schrokken van de grote dieren, en hun drijvers vloekten en tierden -maar staarden de grote viervoeters uit Midkemia vol verwondering en ontzag na. Ook de koeriers en de vele dragers van draagkoetsen maakten geschrokken ruim baan, en iedereen, van de eenvoudigste slaaf tot de gehardste karavaan-meester, staarde met openhangende mond naar de kolossale dieren uit de andere wereld.
'U bent met deze paarden zeker nog nooit buiten het landgoed geweest,' veronderstelde Arakasi. Zijn stem klonk benepen. Hij was met zijn polsen strak aan de zadelknop vastgebonden en zijn enkels waren losjes met elkaar verbonden door een touw dat onder de buik van de ruin door liep. In die positie moest hij zich vreselijk inspannen om zowel zijn zit als zijn waardigheid te bewaren, terwijl zijn pij als een vlag achter hem aan wapperde en aan zijn ceintuur rukte, en zijn bungelende wierookbrander bij elke stap van de ruin pijnlijk tegen zijn scheenbeen sloeg.
'Probeer je te ontspannen,' adviseerde Hokanu, in een oprechte poging om behulpzaam te zijn. Hij zat, zo te zien, volkomen op zijn gemak in het zadel. Zijn haren zwierden losjes in de wind en zijn handen leken meer te spelen met de teugels dan dat ze er houvast aan zochten. Evenmin leek hij gekweld door blaren op onzegbare plekken, en als hij niet zo bezorgd was geweest om zijn vrouw zou hij ongetwijfeld hebben genóten van de opschudding die hij met zijn buitenissige dieren op deze weg veroorzaakte.
'Hoe weet je waar je in Kentosani moet beginnen?' vroeg Hokanu toen ze op een bebost deel van de route in een kalm drafje reden om de paarden wat rust te gunnen.
De spionnenmeester zuchtte, duwde de wierookbrander van zijn gekneusde enkel weg en keek Hokanu aan met een blik die boekdelen sprak. Zijn stem klonk echter onaangedaan toen hij antwoord gaf.
'De Heilige Stad is de enige plaats in het keizerrijk waar zich al Midkemiërs hebben gevestigd, en waar Thurils en zelfs enkele woestijnmensen in hun authentieke kleren rondlopen. Ik denk dat onze kruidenkoopman met opzet zo opvallend is geweest, en het volgen van zijn spoor daarna wat moeilijker wilde maken, met de bedoeling dat we hem vinden - maar niet al te snel. Want ik denk dat hij een meester heeft die hem orders heeft gegeven met betrekking tot uw vrouwe, en die meester, die vijand, zal zijn geheim willen bewaren.'
De spionnenmeester hield een tweede, veelzeggender vermoeden voor zichzelf. Hij wilde die verdenking liever ongenoemd laten tot hij een bewijs had.
De twee mannen reden zwijgend verder, onder het bladerdak van julokruinen, waarin vogels opgewonden opfladderden en kwetterden bij het zien en ruiken van die vreemde dieren. De paarden zwaaiden met hun staart naar vliegen, maar negeerden ze verder.
Hokanu's ontspannen houding in het zadel was flagrant in strijd met de emoties die in zijn binnenste kolkten. Bij elke bocht in de weg of donkere schaduw onder de bomen vreesde hij gevaren. Hartverscheurende herinneringen aan haar bleke gezicht op het kussen, haar handen, zo onnatuurlijk roerloos op het laken, achtervolgden hem. Hij wist heel goed dat het zinloos was energie te verspillen aan zorgen en gepieker, en dat hij zijn hoofd koel moest houden, maar het vrat aan hem. En hij voelde zich schuldig dat hij niets anders had kunnen doen dan Arakasi aan een paard helpen om zijn activiteiten te versnellen. De spionnenmeester was competent in zijn vak, en Hokanu's aanwezigheid was waarschijnlijk eerder een hinder dan een hulp. Maar als hij thuis was gebleven, wist Hokanu met zekerheid, zou de aanblik van Mara's lijden hem tot waanzinnige woede hebben gedreven. Hij zou een leger bij elkaar hebben getrommeld en tegen Jiro zijn opgetrokken, en laat de Assemblee maar doodvallen! Hij fronste zijn voorhoofd. Zelfs nu had hij nog de neiging om zijn paard met de zweep te geven en tot de hoogste snelheid op te jagen, tot het er dood bij zou neervallen, enkel en alleen om zijn eigen verdriet, pijn en frustratie een uitlaatklep te geven.
'Ik ben blij dat u bij me bent,' zei Arakasi opeens, volkomen onverwacht.
Hokanu schrok op uit zijn sinistere gedachten en zag dat de spionnenmeester hem met zijn ondoorgrondelijke blik aankeek. Hij wachtte, en na een pauze waarin alleen het ruisen van de wind door de bladeren te horen was verklaarde Arakasi zich nader.
'Met u bij me kan ik me niet veroorloven onvoorzichtig te zijn. Die bijkomende verantwoordelijkheid remt me af, nu ik voor het eerst van mijn leven de neiging heb om me roekeloos te gedragen.' Arakasi leek in zichzelf verzonken. Hij keek naar zijn handen naast de zadelknop, waarvan de vingers zich bewogen alsof ze de knopen van het touw beproefden. 'Mara is heel bijzonder voor mij. Wat ik voor haar voel heb ik nooit gevoeld voor mijn vorige meester, zelfs niet toen diens huis werd vernietigd door zijn vijanden.'
'Ik wist niet,' zei Hokanu verrast, 'dat je vroeger een ander huis had gediend.'
Alsof hij achteraf besefte dat hij een geheimpje had verklapt, haalde Arakasi zijn schouders op. 'Ik heb mijn netwerk aanvankelijk opgebouwd voor de Heer van de Tuscai.'
'Aha.' Hokanu knikte. Dat losse feit verklaarde veel. 'Dus je bent tegelijkertijd met Lujan en de andere grijze krijgers in dienst gekomen van de Acoma?'
De spionnenmeester knikte, maar hield scherp in het oog hoe Mara's gemaal hierop reageerde. Toen leek hij tot een soort innerlijk besluit te komen. 'U deelt haar dromen,' verklaarde hij.
Weer werd Hokanu verrast. De scherpzinnigheid van deze man was bijna griezelig. 'Ik wil een keizerrijk dat vrij is van onrecht, goedgekeurde moorden, en slavernij, als dat is wat je bedoelt.'
Arakasi's antwoord klonk helder boven het hoefgetrappel van de paarden uit. 'Haar leven is belangrijker dan dat van ons beiden. Als u bij me blijft, meester, moet u begrijpen dat ik uw leven even gemakkelijk voor haar zou opofferen als dat van mezelf.'
Beseffend dat de spionnenmeester recht uit zijn hart sprak, en moeite had om deze vertrouwelijkheden uit te wisselen, zag Hokanu af van een rechtstreeks antwoord. 'Het wordt tijd dat we weer tempo maken,' zei hij, en hij drukte zijn hielen in de flanken van zijn ruin, waarna deze meteen in galop ging en het andere paard meetrok.
De achterafstraatjes van Kentosani stonken naar afval en de leeggekieperde pispotten van de armen. De spionnenmeester en de Shinzawai-edelman hadden de paarden achtergelaten onder de hoede van een trillende herbergier, die buigend en stotterend en handenwringend had gezegd dat hij de eer om die zeldzame dieren te verzorgen niet waardig was. Niet alleen hij was doodsbang. Zijn hele staf was zo opgewonden dat vrijwel niemand merkte dat Hokanu en Arakasi op een gegeven moment vertrokken waren, want alle klanten en bedienden stonden ademloos te kijken naar de staljongens, die -duffe nidra's gewend - manmoedig probeerden het deze temperamentvolle kolossen naar hun zin te maken.
In een ironische omkering van de rollen was het nu de spionnenmeester die het voor het zeggen had. Hokanu, die slechts een lendendoek droeg, speelde een boeteling op pelgrimstocht, die als bediende van deze priester optrad om de godin, die hij beledigd had, genoegdoening te geven. Aldus vermomd gingen ze volledig op in de menigte.
Te voet, niet in een draagkoets, en voor het eerst van zijn leven niet omringd door een lijfwacht, begreep Hokanu al snel hoe grondig de Heilige Stad was veranderd sedert de keizer de absolute heerschappij had overgenomen van de Hoge Raad. De grote heren en dames reisden niet meer onder begeleiding van omvangrijke lijfwachten, want Keizerlijke Witten patrouilleerden tegenwoordig door de straten om de orde te bewaren. Hoewel de grote doorgaande wegen in het algemeen veilig waren geweest, zo lang er druk verkeer was van boerenkarren, gehaaste koeriers en tempelprocessies, had men zich in de donkere achterafstraatjes waar de arbeiders en bedelaars woonden of in de naar vis stinkende stegen achter de pakhuizen bij de haven als man of vrouw zonder gewapende escorte niet durven vertonen.
Toch kende Arakasi ook in deze schemerige buurten de weg. Hij ging Hokanu via een kronkelige route voor door steegjes die nooit zonlicht zagen, onder muf ruikende, met mos begroeide stenen boogpoortjes door en een keer zelfs via een stinkend, met uitwerpselen bevuild tunneltje dat bij een noodriool hoorde.
'Waarom een zo omslachtige route?' vroeg Hokanu na een tijdje, toen ze zojuist waren voorbij gerend door een stel straatkinderen die achter een broodmagere hond aan zaten.
'Macht der gewoonte,' bekende Arakasi. Hij had zijn brandertje, dat ter hoogte van zijn knieën bungelde, nu aangestoken, maar het lekkere luchtje dat het verspreidde kon niet op tegen de vele vormen van stank die van alle kanten kwamen aanwaaien. Ze passeerden een venster waarachter een oud vrouwtje een jomach zat te schillen met een benen mesje. 'De herberg waar we de paarden hebben achtergelaten is een nette zaak, maar er zijn daar vaak roddelverkopers bij elkaar om nieuwtjes uit te wisselen. Ik wilde niet gevolgd worden. Toen we vertrokken kwam er een bediende van de Ekamchi achter ons aan. Hij heeft ons bij de hoofdpoort te paard zien aankomen en wist dus dat we van het huis Acoma of het huis Shinzawai moesten zijn.'
'Zijn we hem kwijt?' vroeg Hokanu.
Arakasi glimlachte flauwtjes en zegende ondertussen het gebogen hoofd van een bedelaar. De man had een wilde blik in zijn ogen en mompelde onverstaanbare dingen, dus hij was kennelijk geraakt door de zotheid der goden. De spionnenmeester zwaaide vervolgens het rinkelende brandertje aan zijn koord een paar keer pal onder de neus van de bedelaar heen en weer, en gaf toen pas antwoord. jazeker, we zijn hem kwijt. Hij wilde kennelijk zijn sandalen niet bevuilen aan dat veldje met afval dat we een paar straten terug hebben overgestoken. Hij maakte een ommetje, verloor ons even uit het gezicht...'
'En wij doken weg via die rioolbuis,' besloot Hokanu.
Ze kwamen langs de gesloten luiken van een weverswinkel en even verderop bij een bakker. Arakasi kocht brood, waar hij dikke lagen boter en jam op smeerde. De bakker hielp een andere klant en riep zijn leerling, die de zogenaamde priester en boeteling naar een door een gordijn afgeschermd achterkamertje bracht. Een poosje later verscheen de bakker zelf. Hij nam de twee bezoekers scherp op en richtte zich toen tot Arakasi. 'Ik herkende u niet meteen in die uitdossing.'
De spionnenmeester likte jam van zijn vingers en zei: 'Ik heb nieuws nodig. Het is dringend. Een opvallend geklede kruidenkoopman, met een gouden halsketting om. En barbaarse dragers bij zich. Kun je hem vinden?' De bakker wreef over zijn bezwete kaken. 'Als u tot zonsopgang kunt wachten, wanneer we de bedelende kinderen onze broodrestjes geven, heb ik misschien een antwoord.'
Arakasi keek geërgerd. 'Te laat. Ik wil gebruik maken van je boodschappenjongen.' Als bij toverslag had hij opeens een stuk perkament in zijn hand. Misschien had de spionnenmeester het de hele tijd al in zijn mouw gehad, maar Hokanu durfde dat niet met zekerheid te zeggen.
'Laat dit bezorgen bij de sandalenmaker op de hoek van de Ververslaan en de Kuipersstraat. De man heet Chimichi. Laat hem weten dat je brood in brand staat.'
De bakker leek te aarzelen.
'Schiet op!' siste Arakasi. Het klonk zo dreigend dat zelfs Hokanu's nekhaartjes rechtop gingen staan.
De bakker stak zijn handen uit, met de palmen omhoog, bij wijze van overgave, en brulde om zijn leerling. De jongen kreeg zijn instructies en rende toen meteen weg met het stuk perkament. Arakasi bleef als een gekooide sorkat heen en weer lopen tot hij terug was met Chimichi. Deze schoenmaker bleek een rietdunne man van woestijnvolkafkomst te zijn, want hij droeg vettige tresjes met allerlei talismannen onder zijn bovenkleding. Zijn lange sluike haren vielen tot over zijn ogen, die gluiperig waren. Zijn handen bezaten littekens die hij in zijn vak had kunnen oplopen, maar die, meende Hokanu, toch eerder getuigden van het vakwerk van een folteraar. Hij verscheen achter het gordijn met een stuk brood in zijn hand, dat op precies dezelfde manier met boter en jam was besmeerd als dat van Arakasi, daarstraks.
'Stommeling!' siste hij tegen de priester. 'Je brengt mijn hele dekmantel in gevaar door me op stel en sprong hier te ontbieden. De meester zal je straffen voor die onvoorzichtigheid!'
'Dat zal de meester zeker niet,' antwoordde Arakasi droogjes.
De sandalenmaker schrok. 'U bent het zelf! Goden, ik herkende u niet in die priestervodden.' Chimichi fronste zijn voorhoofd op een manier die zijn Tsubarische afkomst verraadde. 'Wat is er mis?' vroeg hij ongerust.
'Een kruidenkoopman, met een gouden ketting om zijn hals, en met Midkemische dragers.'
Chimichi's gezicht klaarde enigszins op. 'Dood,' zei hij botweg. 'Met al zijn dragers en lijfwachten. In een pakhuis, ergens in de Roggekoperslaan, tenminste, als de zakkenroller die bij de geldwisselaars gouden schakeltjes kwam aanbieden de waarheid sprak. Maar het feit dat een morsig boefje als hij wat goud hád sluit eigenlijk al uit dat hij het verhaal verzonnen heeft.'
'Zijn die lijken al door een keizerlijke patrouille ontdekt?' vroeg Arakasi vlug.
'Waarschijnlijk niet.' Chimichi legde zijn stuk brood neer en wreef een met jam bedekte vingerknokkel af aan zijn leren schort. Toen richtte hij zijn schichtige blik op de spionnenmeester. 'Ooit gehoord van een geldwisselaar die vrijwillig iets ging melden? De belasting op metaal is niet gering, dezer dagen, nu ons Hemelse Licht geld nodig heeft om zijn leger uit te breiden als reactie op de dreiging die de traditio ... '
Arakasi stak zijn hand op. 'Nu niet, Chimichi. Elke seconde telt. Mijn metgezel en ik gaan nu meteen naar dat pakhuis om die lichamen te bekijken. Het is jouw taak een afleiding te verzinnen die de patrouilles lang genoeg bezig houdt om ons in staat te stellen onopgemerkt dat pakhuis in en uit te komen. Zorg ervoor dat de Keizerlijke Witten hun handen even vol hebben met andere dingen.'
Chimichi wreef zijn zwarte haren naar achter en onthulde een brede grijns, die verrassenderwijs een paar perfecte, blinkend witte tandenrijen ontblootte. Van de snijtanden waren de punten naar woestijngebruik spits bijgevijld. 'Bij Keburchi, god van de Chaos!' vloekte hij, kennelijk opgetogen. 'Lang geleden dat we hier een lekkere rel hebben gehad! Het leven begon echt nogal saai te worden.'
Maar tegen de tijd dat hij was uitgesproken praatte hij tegen een leeg kamertje. Hij keek verrast naar het wuivende gordijn en mompelde: 'Die man zijn moeder moet een verdomde schaduw zijn geweest, en zijn vader een geest.' Maar meteen daarna fronste hij zijn voorhoofd om zich te concentreren en even later haastte hij zich naar buiten om een gewone, vredige namiddag in deze middenstanderswijk te veranderen in een fijne, ongelimiteerde chaos.
De duisternis begon in te vallen, waardoor het toch al schemerige interieur van het pakhuis nog donkerder werd. Hokanu, met een brandend rolletje stof in zijn hand, hurkte naast Arakasi. Buiten klonk vanuit de verte het geluid van schreeuwende en scheldende mannen, en van krakend hout en brekend aardewerk.
'Pakhuizen van wijnkopers, zo te horen,' mompelde Hokanu. 'We zullen nu wel snel gezelschap krijgen.' Hij zweeg even en schoof de brandende rol stof in zijn hand een eindje naar boven, omdat het vuur bijna zijn vingers had bereikt. 'De deuren van dit pakhuis waren niet al te stevig.'
Arakasi knikte. Zijn gezicht ging schuil achter zijn hoofdkap. Zijn vingers bewogen zich razendsnel over het lijk van een van de dragers, die de rigor mortis allang achter de rug had en reeds begon op te zwellen. 'Gewurgd,' mompelde hij. 'Net als de anderen.'
Hij sloop naar voren door het donker, waarin hier en daar een streepje licht van brandende toortsen' naar binnen viel door spleten in de wanden. Hij bewoog zich zonder aarzelingen.
Het vuur van Hokanu's geïmproviseerde lont schroeide weer zijn hand, en hij moest snel een volgend lapje van zijn al flink gereduceerde linnen lendendoek offeren om voor licht te zorgen. Arakasi bleek inmiddels bezig het lijk van de kruidenkoopman te onderzoeken. Diens halsketting en dure kleren waren verdwenen - ingepikt door de boef of boeven die Chimichi had genoemd. Zelfs in het onzekere licht van het walmende linnen was te zien dat deze man niet door wurging om het leven was gebracht. Zijn handen waren op een vreemde, verkrampte manier geklauwd, en zijn blinde, uitgedroogde ogen vertoonden meer oogwit dan normaal. Zijn mond hing open. De man bleek zijn tong half doorgebeten te hebben. Donkere, bijna zwarte bloedklonters bevlekten zijn nog keurig gekamde en geparfumeerde baard en de vloerplanken ernaast.
'Heb je iets ontdekt?' vroeg Hokanu, die zag dat Arakasi roerloos bleef.
De spionnenmeester keek zijn kant op. Deze keer was onder de monnikskap het glinsteren van zijn ogen te zien. 'Veel.' Hij draaide de hand van de dode om, waardoor een tatoeage op de rug ervan zichtbaar werd. 'Onze dader behoort tot de tong Hamoi. Dat is het embleem dat hij draagt. Zijn pose als een man die aan gene zijde van de Scheuring woont wijst op een langdurige planning.'
'Niet Jiro's stijl,' merkte Hokanu op.
'Nee, beslist niet.' Arakasi liet zich op zijn hielen zakken en scheen zich niets aan te trekken van het naderende tumult buiten. 'Maar we worden geacht te denken van wél.'
Buiten, in het donker, werd gevloekt en teruggevloekt. Een groepje ontketende plunderaars kwam snel dichterbij. Verderop klonk het trompetsignaal van een patrouille van de Keizerlijke Witten.
Hokanu had het stukje perkament met daarop het zegel van de Anasati zelf ook al afgedaan als een vals spoor. Geen zoon van Tecuma, geen heer die werd geadviseerd door een duivels slimme vos zoals Chumaka, zou zoiets stoms doen of toelaten. 'Wie?' vroeg Hokanu gesmoord. Zijn wanhoop klonk door in zijn stem. Elke minuut nam de kans toe dat hij Mara niet meer levend zou terugzien. De herinnering aan hoe hij haar had achtergelaten - bleek, buiten bewustzijn, bloedend - was een marteling voor hem en tastte zijn denkvermogen aan. 'Kan de tong dan worden betaald om méér te doen dan alleen te moorden? Ik dacht dat ze altijd in volledige anonimiteit werkten.'
Arakasi was nog bezig de onderkleding van de koopman te doorzoeken. Dat de man zich in zijn doodsstrijd had bevuild, deerde de spionnenmeester niet, en ook door de stank liet hij zich niet weerhouden. 'Ik vermoed dat het om een heel ander soort contract gaat. Welke fanatieke traditionalist kan zich immers veroorloven een gouden halsketting aan zakkenrollers en zwervers te offeren, enkel om ons een spoor te geven?' Toen verstijfde hij en even later stak hij zijn hand op met een voorwerpje erin. 'Aha!' zei hij. Het klonk triomfantelijk.
Hokanu ving een glimp op van groen glas. Hij vergat de stank van de dode, kroop naar Arakasi toe en hielt zijn linnen lont vlak bij het voorwerpje.
Een flesje, inderdaad. Binnenin bevonden zich de resten van een donkere, stroperige vloeistof. De stop, waarschijnlijk een kurkje, ontbrak.
'Een vergifflesje?' vroeg Hokanu.
Arakasi schudde zijn hoofd. 'Ja en nee. Wat erin zit is inderdaad een gif.' Hij gaf het voorwerp aan Hokanu, die eraan rook. De geur was harsachtig en extreem bitter. 'Maar het glas is groen. Gifmeesters reserveren die kleur in het algemeen voor tegengiffen.' Hij keek naar het gezicht van de kruidenkoopman, lelijk verwrongen als het was in de dood. 'Arme klootzak. Je dacht dat je meester je nieuw leven schonk!' De spionnenmeester beëindigde zijn gemompel en keek Hokanu recht aan. 'Daarom hadden Mara en de mannen die bij haar waren geen achterdocht. Deze man slikte hetzelfde vergift als zij, maar hij wist dat het een trage werking had en dat hij tijdig het tegengif zou krijgen.'
Hokanu's hand begon te trillen en het flakkerende vlammetje van zijn lont doofde uit. Buiten zwol het rumoer nu snel aan: de relschoppers en de wachters waren het pakhuis dicht genaderd.
'We moeten weg,' drong Arakasi aan.
Hokanu voelde dat vingers zich stevig om zijn pols sloten en hem overeind begonnen te trekken. 'Mara,' mompelde hij, in een uitbarsting van onbeheersbaar verdriet. 'Mara!'
Arakasi trok hem mee. 'Nee!' zei hij op scherpe toon. 'Er is nu hoop!'
Hokanu keek de spionnenmeester met doffe ogen aan. 'Hoezo? De kruidenkoopman is dood. Hoe kun je dan zeggen dat er hoop is?'
Arakasi's witte tanden flitsten op in een uitdagende glimlach. 'Omdat we nu wéten dat er een tegengif is. En het flesje heeft een stempeltje in de bodem.' Hij trok Hokanu mee naar de losse plank in de achterwand, welke opening ze ook hadden gebruikt om binnen te komen. 'En ik ken de apotheker die dat merkje gebruikt. Ik heb in het verleden wel eens informatie van hem gekocht.' De spionnenmeester bukte zich en wrong zich naar buiten, een schemerige, stinkende steeg achter een rij visboeren in. 'We hoeven alleen dit oproer te ontwijken dat Chimichivoor ons op touw heeft gezet, en die man te vinden, en hem te ondervragen.'