16 Tegenzetten
Het spel was afgelopen.
Chumaka zette zijn tschèstuk met een hoorbare tik op het bord en zuchtte tevreden. 'En mat, meester.' Zelfs in het vroege ochtendlicht zag de man er wakker en alert uit.
Ook Jiro was volledig gekleed. Tot zijn verdriet moest hij weer eens vaststellen dat de roddels van het overige personeel nog steeds klopten: zijn Eerste Adviseur was 's morgens vroeg, nog voor het ontbijt, even geslepen en attent als de rest van de dag. De Heer van de Anasati keek met een spijtige blik naar de geslagen stukken die zijn tegenstander aan zijn kant van het speelbord had liggen. 'Je lijkt me vanmorgen bijzonder content,' merkte hij op. 'Opgewekter dan anders.'
Chumaka wreef zich in zijn handen. 'Mara's netwerk van spionnen is weer tot leven gekomen. Ik wist dat het alleen maar een kwestie van rustig afwachten zou zijn! Wie de man aan de leiding ook mag wezen, deze keer heeft hij een misstap begaan. Hij heeft gemeend de langste adem te hebben in dit spel van afwachten, en nu is hij eindelijk in actie gekomen.'
Jiro wreef over zijn kin om zijn glimlach te verbergen. 'Er zijn maar weinig dienaren die, zoals jij, in staat zijn jaren van werk te investeren op basis van wat enkel vermoedens zijn.'
De Eerste Adviseur van de Anasati glunderde. Hij liet zijn rijkgeborduurde ochtendjas van zijn schouders glijden en trok zijn veel dunnere zijden huisgewaad strak om zijn magere borst. Op een quasi klagende toon zei hij: 'U hebt me in uw suite uitgenodigd voor het ontbijt. Moet ik u in een tweede spel verslaan voordat ik iets te eten krijg, mijn heer?' Hij begon de stukken alvast op het bord te zetten.
Jiro lachte. 'Jij oude tigindi,' zei hij plagerig, zijn adviseur vergelijkend met een sluw, vosachtig roofdier, 'je speelt liever tschè dan dat je iets eet, geef het maar toe!'
'Misschien.' Chumaka keek hem met heldere ogen aan.
Jiro gaf met een knikje te kennen dat ze nog een spel zouden doen. 'Wat voer je in je schild?'
Chumaka zette de laatste stukken klaar en gebaarde naar zijn meester dat deze de eerste zet mocht doen. 'Het gaat meer om wat Mara in haar schild voert,' corrigeerde hij.
Jiro had afgeleerd zich door dit soort antwoorden tot vervolgvragen te laten verleiden. Hij zette een pion naar voren. Chumaka's tegenzet kwam onmiddellijk, en Jiro was al meteen gedwongen diep na te denken over de strategie die hij moest volgen. Voor de zoveelste keer benijdde hij zijn adviseur het talent om allerlei dingen tegelijk te kunnen.
'Later deze week zal uw constructeur naar Ontoset gaan om de timmerlieden en andere arbeiders aan te nemen die de oorlogsmachines gaan bouwen naar de door u uit oude boeken gereconstrueerde prototypen.'
Jiro keek geërgerd op. Die belegeringswapens waren zijn geheimste plan. Hij hield er niet van dat er zo achteloos over werd gesproken. Zelfs zijn naaste vrienden en bondgenoten wisten er niets van, meende hij. 'Mara kan geen idee hebben van de schaalmodellen die we in die loods van houtskoolbranders...'
'Ten noorden van Ontoset hebben gebouwd,' vulde Chumaka aan, irritanter dan ooit wanneer hij uit puur ongeduld begon je eigen zinnen af te maken. 'Ja, dat weet ze al een hele poos.' Chumaka wees naar het tschèbord. 'U bent aan zet, meester.'
Jiro schoof zijn priester met het topje van zijn wijsvinger een veld naar voren. Er was een blosje op zijn wangen verschenen. Met half dichtgeknepen ogen vroeg hij: 'Hoe kán dat? En waarom heb je me dat verdomme niet eerder gezegd?'
'Geduld, mijn heer.' Chumaka bracht zijn koningin naar het front. 'Ik vertel u altijd alles, wanneer de timing in ons voordeel is.'
Op het randje van openlijke woede moest Jiro zich tot zelfbeheersing dwingen. Chumaka kon af en toe té sluw zijn - alsof hij het Spel van de Raad ook binnen het huishouden van zijn eigen meester voortzette. Wat Chumaka miste aan bescheidenheid maakte hij echter meer dan goed met zijn briljante ideeën en trouwe dienst. De Heer van de Anasati richtte zijn agressie daarom maar liever op het tschèbord en wachtte in ijzige stilte tot het zijn impertinente adviseur zou behagen zich nader te verklaren.
Chumaka glimlachte met de blijdschap van een pesterig jongetje dat zojuist een heel nieuwe manier heeft ontdekt om kleine meisjes de stuipen op het lijf te jagen. 'Mijn heer, wat is het toch fijn te zien dat u zich de edele kunst van het geduld hebt eigen gemaakt! We hebben Mara's machinaties tegen ons als het ware enige ruimte gegeven om haar plannen vervolgens des te effectiever te kunnen dwarsbomen. Ze heeft een slim plan bedacht om onder die bouwers van uw oorlogstuig een paar mensen van haarzelf te laten infiltreren. Die moeten er dan voor zorgen dat de grote apparaten onopvallende, maar fatale constructiefouten zullen hebben. Als ze dan tijdens een beleg gebruikt worden, zo is de bedoeling, zullen de projectielen de verkeerde kant op vliegen en onze eigen troepen raken, of gewoon nérgens heen, en zult u alleen een hoop peperduur brandhout voor de muren van de stad hebben staan.'
Jiro trok zijn wenkbrauwen op. 'En dat heeft Mara zelf bedacht?' vroeg hij, met iets van onwillige bewondering in zijn stem.
'Een knappe speelgoedmaker in haar dienst.' Chumaka deed een zet waarmee hij Jiro's priester aanviel. 'Best een amusante opzet, eerlijk gezegd.'
Jiro kneep zijn lippen op elkaar. Hij was ook al ontevreden over de stand op het speelbord, maar wilde zich niet laten kennen. De neiging van zijn Eerste Adviseur om dingen voor hem verborgen te houden grensde soms aan subordinatie. Hij hield zijn kritiek echter voor zich. Ook bij tschè was het namelijk zijn zwakke punt dat hij te snel was met het trekken van conclusies. En hij had Chumaka nodig, inclusief zijn voorliefde voor ingewikkelde, tijd vretende intriges. Jiro trok zijn priester een paar velden terug. Vandaag wilde hij voorzichtig zijn. 'Welke zet heb jij in gedachten, Eerste Adviseur?'
Chumaka antwoordde met een slangachtig glimlachje. 'Wel, Mara met gelijke munt betalen. Ik heb een lijst van de beoogde infiltranten. We kunnen ze gewoon in dienst nemen, hierheen laten komen en zorgen dat ze verdwijnen.'
'Door ze te doden?' Jiro's afkeer van grove methoden leidde zijn aandacht af van Chumaka's volgende zet op het bord: door een pion naar voren te schuiven viel hij twee stukken van zijn meester tegelijk aan. 'Ik zou die infiltranten liever wat discreter aanpakken.'
Chumaka sprak zachtjes en tevreden als een spinnende kat. 'Niet door ze te doden. Ze kunnen nuttige informatie hebben. Ik zou bijvoorbeeld wel eens precies willen weten hoe Mara's speelgoedmaker zich de sabotage had voorgesteld en hoe hij deze had willen verbergen. Maar wat belangrijker is: als we eep van die mannen tot praten kunnen dwingen, hebben we een kanaal om valse informatie het netwerk van de Acoma in te sturen. De vrouwe zal niet eerder ontdekken dat haar plannen zijn verijdeld dan op de dag dat we daadwerkelijk tegen de keizer ten strijde trekken. Dan zal ze verwachten dat onze belegeringswerktuigen zich tegen ons eigen leger keren en chaos zullen veroorzaken. Haar troepen zullen buiten de stad zijn opgesteld om daarvan te profiteren door ons aan te vallen.' Chumaka kon zijn voorpret nauwelijks onderdrukken. 'Maar wij zullen dan al binnen zijn, geheel volgens plan!'
Jiro offerde zijn fort en hield zijn hoofd schuin bij wijze van instemming met zijn Eerste Adviseur. 'Regel dat dan maar op jouw manier.' Het gebruik van geweld om een spion tot doorslaan te dwingen was niet een detail waar hij zich graag in verdiepte. Niet dat hij kleinzerig was, maar martelingen interesséérden hem gewoon niet. Hij had er genoeg over gelezen om daarvan overtuigd te zijn. 'En wat Ichindar betreft, we waren het er toch over eens dat ik beter kan proberen een fanaticus te verlokken om hem te vermoorden dan dat we hem met een heel leger aanvallen?' Op bijna wrokkige toon voegde hij eraan toe: 'De Zwarte Mantels schijnen geen zin te hebben in een burgeroorlog.'
'Natuurlijk niet, zoiets is voor elke samenleving zeer destructief.' Chumaka verzette een stuk en keek naar het stapeltje post dat een van zijn assistenten hem was komen brengen. 'Maar zoals we hebben besproken, zelfs een dode keizer zal nog aanhangers hebben. Ze zullen zich met zijn erfgenaam achter de muren verschansen. Wanneer u zich presenteert als redder van de naties, door het ambt van Krijgsheer weer in ere te herstellen, zult u als een soort aanvullende machtsbasis over Jehilia moeten beschikken. Ook als het verzet van Mara en Hokanu gebroken zal zijn moet u de citadel binnendringen om de oudste dochter van de keizer in te pikken... voordat iemand anders het doet.'
Op een verlekkerde glinstering in zijn ogen na - dromen van een heerlijke toekomst -leek het alsof Jiro zijn aandacht volledig op het speelbord gericht hield.
Chumaka wendde zijn hoofd af en wierp een vluchtige blik op de post. Hij haalde er een van de brieven uit en verbrak het zegel. Snel liet hij zijn blik over de regels gaan, zonder dat het hem tijd leek te kosten om ze te decoderen. 'Interessant,' mompelde hij. Even vroeg hij zich af hoe geïrriteerd zijn meester zou zijn wanneer deze vernam dat zijn Eerste Adviseur in het geheim een aantal ex-krijgers van de Minwanabi achter de hand hield in een afgelegen noordelijke provincie. Als ze uiteindelijk zouden blijken te helpen bij het verslaan van Mara zou hij erom geprezen worden, verwachtte Chumaka.
Toch verlangde hij wel eens naar een meester met minder lange tenen. Meteen nadat Jiro een zet had gedaan schoof Chumaka zijn keizerin naar een nieuw veld. Hoe zou het zijn om te dienen onder een vrouw? Had zijn tegenpool in het huis van de Acoma de vrije hand bij zijn werk? Het moest een briljante spionnenmeester zijn, gezien het feit dat hij het grootste deel van zijn netwerk na de val van het huis Tuscai intact had weten te houden. En na Mara's bereidheid om meesterloze mannen in haar dienst te nemen was wel gebleken hoe fout het was zulke lieden voor eerloos te houden. Degenen die als spion voor de Tuscai hadden gewerkt leken dat dubbel zo ijverig te doen voor de Acoma!
Of werden ze toch geleid door iemand die van het begin af aan heer Sezu's man was geweest? Chumaka geloofde dat niet, want Mara's vader was altijd typisch een man van het slagveld en recht-door-zee geweest.
Chumaka nam een volgende brief van het stapeltje, maar toen hij deze gelezen had vloekte hij zachtjes - en dat was zo ongebruikelijk dat Jiro verwonderd opkeek.
'Wat is er?'
'Die duivel!' De Eerste Adviseur zwaaide met de brief in zijn hand, waarop overigens alleen onontcijferbare krabbels te zien waren. 'Ik heb me misschien misrekend. En hem onderschat!'
'Wie?' Jiro schoof gepikeerd het tschèbord een eindje opzij, want zijn Eerste Adviseur was opgesprongen en liep nu verstrooid te ijsberen. 'Hebben we een probleem? Een tegenslag?'
Chumaka keek hem met een schuine blik aan. 'Misschien. De obajan van de tong Hamoi is vermoord. In zijn eigen harem!'
Jiro haalde zijn schouders op. 'Nou en?'
'Nou én?' Chumaka bleef staan. Hij zag de ergernis van zijn meester over de brutaliteit van zijn reactie en vervolgde snel: 'Meester, de obajan was een van de best bewaakte mannen op deze wereld, en hij is doodgestoken. Sterker nog: de moordenaar heeft weten te ontsnappen. Knap, buitengewoon professioneel werk!' Chumaka wierp opnieuw een blik op de brief en zijn gezicht betrok. Op verbijsterde toon vervolgde hij: 'Ik lees hier dat de broederschap zichzelf heeft ontbonden. Het zijn nu meesterloze lieden grijze krijgers!'
Dat kon maar één ding betekenen. 'Wil dat zeggen dat ze hun logboek zijn kwijtgeraakt?' Jiro's stem klonk geforceerd effen. De aantekeningen in dat logboek konden zijn huis vele malen compromitteren, niet in de laatste plaats wegens de laatste betaling: die voor een aanslag op de oude Frasai van de Tonrnargu, die zich te vaak door Hoppara van de Xacatecas liet adviseren. Zo lang Frasai nog leefde, schoten de traditionalisten niet erg veel op met de dood van Kamatsu. Hokanu zou zijn vader weliswaar snel genoeg opvolgen, maar zijn band met Mara en de Acoma zou slechts dan een hindernis voor hem worden wanneer hij de stilzwijgende steun van Frasai op de achtergrond zou moeten missen. Zodra de Opperheer des Keizers wegviel zou de Kanselier des Keizers binnen het college van raadsheren van de keizer aanzienlijk zwakker staan. Maar Frasai's dood moest op zeer discrete wijze worden geregeld, want het vermoorden van een clangenoot - en zelfs het Krijgshoofd van je eigen clan - was zelfs voor Tsuranese begrippen een daad van extremisme.
Chumaka antwoordde, maar het klonk alsof hij er met zijn gedachten niet helemaal bij was. 'Het logboek is gestolen, dat beweert tenminste elke geruchtenverkoper in de Heilige Stad. Ik vraag me af of Mara het in haar bezit heeft.' Dat kón eigenlijk niet anders, deduceerde hij. Als een bondgenoot over die pijnlijke geheimen beschikte, zou de Anasati daar zeker bericht van hebben ontvangen. En als een vijand ze had, zouden de geheimen allang op straat hebben gelegen... behalve als die vijand de Acoma of iemand uit Mara's kring was. Zij mochten immers van de magiërs niets doen om een conflict met de Anasati uit te lokken? Chumaka streek over zijn kin. Hij leek vergeten te zijn dat hij met een spelletje tschè bezig was. Als hij zich nu eens had misrekend? Als de spionnenmeester van de Acoma nu eens een betere speler was dan hij? Welke fatale valstrik had hij dan voor de Anasati gespannen?
'Je maakt je zorgen,' constateerde Jiro op een zo verveeld mogelijke, maar verwijtende toon.
Chumaka begreep meteen dat zijn meester een opkomende woede probeerde te onderdrukken en zei snel, sussend: 'Ik ben alleen maar voorzichtig.' Hij wist zelf ook wel dat zijn ergste nachtmerries slechts hoogst zelden werkelijkheid werden. Hij had een rijke, actieve fantasie, en juist dat maakte hem zo goed in zijn werk. Maar in zijn gretigheid om zijn tegenspeler bij de Acoma uit zijn tent te lokken was hij bijna onvoorzichtig geworden. Hij moest zich wat verder terugtrekken, iets meer afstand houden, en afwachten - als een geduldige jager. En ook die medewerkers van Mara's speelgoedmaker moest hij heel omzichtig aanpakken.
Opeens, als door een zesde zintuig herinnerd aan het partijtje tschè en aan het groeiende ongenoegen van zijn ongeduldige meester, begon Chumaka stralend te glimlachen. 'Gaan we een hapje eten? Of maken we eerst deze partij af, die u al praktisch verloren hebt?'
Jiro tuurde kwaad naar het bord en maakte toen een afwerend gebaar. Hij klapte in zijn handen om de bedienden te roepen. 'Twee nederlagen op een nuchtere maag,' mopperde hij, 'is meer dan welke meester ook kan verdragen.' Hij moest daarbij ook aan de dode obajan hebben gedacht. 'Dat verdomde wijf,' vervolgde hij zachtjes, waarschijnlijk in de mening dat zijn Eerste Adviseur het niet kon verstaan, 'als ze niet werd beschermd door de Assemblee zou ik haar vermorzelen!'
De tuinman depte zijn voorhoofd. Hij steunde op de steel van zijn hark, kennelijk om even op adem te komen, en keek in de namiddagzon naar de bloembedden om hem heen. Ze bloeiden in alle kleuren van de regenboog. Geen enkel dor blaadje of verlept takje bedierf hun frisse schoonheid. Nergens stond ook maar een sprietje onkruid en alle paden waren netjes aangeharkt. De gepensioneerde keizerlijke beambte aan wie dit huis was toegewezen kwam er niet vaak, maar hij had de tuin zodanig laten aanleggen dat het gewoel en de drukte van de Heilige Stad zo goed mogelijk op afstand werden gehouden. De oude man had last van staar en herkende zijn tuinlieden niet meer zo best, dus al met al was deze privé-tuin een ideale ontmoetingsplek voor een spionnenmeester die bijvoorbeeld een omgekochte klerk van de keizerlijke archieven wilde ontmoeten.
Arakasi spuwde in zijn handen, zoals een ijverige tuinman dat behoort te doen, en begon met zijn hark weer mooi evenwijdige strepen in de droge grond te trekken. Zijn gebruinde handen zagen eruit alsof hij dit werk al zijn leven lang deed, maar zijn ogen niet - die hielden de ingang van het archief aan de overkant van de straat in de gaten en verloren geen moment hun alertheid.
Arakasi was tegenwoordig nog voorzichtiger dan vroeger. Nadat Kamlio zijn kijk op het leven zo drastisch had veranderd, vertrouwde hij zijn reacties niet meer, en vooral ook niet de snelheid van zijn reflexen. Onder het harken vroeg hij zich af of gevoelens hem zouden doen aarzelen. Hij kon mensen, zelfs vijanden, niet meer simpel zien als pionnen op een speelbord. Hij had een plicht als dienaar, maar tegenwoordig ook een persoonlijk geweten, en hij vreesde dat die twee ooit met elkaar zouden botsen.
Na zijn vergeefse pogingen om in de Stad der Magiërs binnen te dringen was hij ervan doordrongen dat een onderzoek in de archieven naar esoterische onderwerpen of verboden perioden in de geschiedenis heel gemakkelijk de aandacht zou kunnen trekken. Bovendien waren archieven Jiro's lust en leven, dus de helft van de archivarissen zou wel op de loonlijst van de Anasati staan. Aangezien de keizerlijke archieven slechts zelden door anderen dan geschiedenisstudenten werden bezocht - en dat waren gewoonlijk novieten van een van de talloze tempelorden - zou het opduiken van een ander type onderzoeker zeker opzien baren en zelfs achterdocht wekken. Nu Ichi?dar de absolute heerschappij praktiseerde, waren zijn Dagen van Appèl de gelegenheden waarbij over obscure punten van het recht werd gedebatteerd en beslist. De Hoge Raad hoefde geen koeriers meer naar de archieven te sturen om daar in stapels vergeelde perkamenten onderzoek te laten doen naar de dubieuze historische precedenten waar edelen, gilden of kooplieden zich op beriepen.
Arakasi had lang moeten zoeken naar een student die qua loyaliteit nog 'vrij' was. Tenslotte had hij een beroep moeten doen op acolieten van de Rode God, die meenden dat ze vrouwe Mara iets verschuldigd waren. Al harkend, zonder de poortopening van de tuin en de ingang van het archief aan de overkant van de straat uit het oog te verliezen, bedacht Arakasi spijtig hoe nutteloos zijn oude netwerk van spionnen tegenwoordig was. Hij wilde geen beroep doen op zijn vaste contacten in het paleis, want hij nam aan dat deze inmiddels allemaal onder surveillance van Chumaka stonden. Er hadden hem genoeg signalen bereikt dat men zijn netwerk binnen het paleis in de smiezen had. Daarom had hij een onschuldige student ingeschakeld, al was het bij voorbaat duidelijk dat de vijand zich niet lang om de tuin zou laten leiden.
Twee priesters van Turakamu en een jonge acoliet, voorzien van een gezegeld verzoek namens de Hoge Tempel zelf, hadden teksten verzameld over de onderwerpen die Arakasi had opgegeven. Zelf had hij de verbleekte teksten 's nachts bij lamplicht bestudeerd en 's morgens had hij gecodeerde samenvattingen naar Mara gestuurd, die zich nog in het oude huis van de Acoma bevond. Al doende had Arakasi de mogelijkheden weten in te perken: het moment van het conflict dat tot het geheime verdrag met de cho-ja's had geleid kon ófwel worden bepaald op een burgerlijk oproer van achttienhonderd jaar geleden, twee eeuwen na de stichting van het keizerrijk, ófwel ongeveer vierhonderd jaar later, toen er geen sprake was van een burgeroorlog, maar er opvallend veel erfenissen naar verre neven en minderjarige kinderen gingen. Van eventuele pestilenties die deze breuk in eerbiedwaardige dynastieën konden hebben veroorzaakt was in de oude kronieken geen sprake.
De belastinggegevens over beide perioden vertoonden een sterk verhoogde heffing, terwijl aan de uitgavenkant merkwaardige witte vlekken te vinden waren. Arakasi was nu in afwachting van een overzicht van de keizerlijke kunstopdrachten uit die tijd, want als er veel fresco's met veldslagen geschilderd waren, of triomfbogen gebouwd, zou het duidelijk zijn dat er oorlog was gevoerd. In dat geval zouden er in de archieven van de tempels veel giften van vrome weduwen te vinden zijn, die allemaal gebedspoorten wilden laten bouwen om het oordeel van de goden over hun gesneuvelde echtgenoten een extra duwtje in de. goede richting te geven. Arakasi fronste zijn voorhoofd. Het zou hem misschien lukken te bewijzen, ook uit andere bronnen, zoals dagboeken van heersers uit die tijd, dat er een oorlog was geweest, en dat er grondige inspanningen waren gevolgd om die oorlog uit de archieven te verwijderen.
Mara was nogal vaag geweest in haar instructies, waarschijnlijk omdat ze geen voedsel had willen geven aan de twijfels van haar spionnenmeester over zijn geschiktheid om zijn vak te blijven uitoefenen. Ze had natuurlijk geen illusies: ze wist evengoed als hij dat zijn band met Kamlio hem zeer kwetsbaar maakte. Maar als ze daarmee rekening hield, en zijn talenten niet inzette, zou de Acoma des te gemakkelijker het slachtoffer worden van de sinistere plannen van de Assemblee. Het was inmiddels ook Arakasi steeds duidelijker geworden dat het de Zwarte Mantels waren die verhinderden dat er veranderingen plaatsvonden. Ze hadden toegestaan dat Ichindar de macht greep, omdat het hun goed uitkwam om Tasaio van de Minwanabi te dwarsbomen, maar vroeg of laat zouden ze de traditionalisten gaan steunen. Dan kon het ambt van Krijgsheer weer worden ingevoerd en zou alles bij het oude zijn. En Ichindars rol zou weer uitsluitend die van machteloos religieus symbool zijn.
Arakasi moest zich inhouden om niet het zweet van zijn voorhoofd te vegen. Hij begon in plaats daarvan wat sneller te harken, want hij voelde een storm van verontwaardiging in zijn binnenste opsteken. Uit zijn studies was hem gebleken dat het juist de Grootheden waren die op listige en subtiele manier delen uit de geschiedenis hadden uitgewist of van een andere draai voorzien. Je hoefde geen geschoolde historicus te zijn om hun geknoei met het weefsel van de Tsuranese geschiedenis te ontdekken. Arakasi had inmiddels vele draden van dat weefsel gevolgd, en vele cryptische verwijzingen, opvallende omissies en losse eindjes ontdekt. Hij vond het allemaal nog opwindender dan zijn jacht op de obajan van de tong Hamoi. Hij besefte goed dat hij aan de belangrijkste wedloop van zijn leven bezig was. Hij snakte ernaar de gesmoorde en gekrenkte gevoelens van het meisje dat zijn liefde had gewonnen te herstellen, maar ondertussen moest hij zijn meesteres helpen in haar riskante confrontatie met de machtigste instelling die het rijk ooit had gekend: de Assemblee der Magiërs.
Arakasi dacht maar liever niet aan de toekomst. Hij zag elke dag als een risico. Hij begreep - zoals ook Mara - dat hij niet de spionnenmeester van de Acoma kon blijven, in het onwaarschijnlijke geval dat dit huis tegen de wil van de Assemblee in zou voortbestaan. Hij trok de riem om zijn jak wat strakker en streek daarbij over de verborgen gordel waaraan zijn wapens hingen. Daarna wierp hij een goedkeurende blik op de geometrisch geharkte pade!) en keurig verzorgde bloemperken. Als het lot de Acoma zou vernietigen, of als Mara na zijn terugtreden geen geschikte positie voor hem zou hebben, zo bedacht hij met zwarte humor, kon hij altijd nog terugvallen op zijn capaciteiten als tuinman. Hij keek naar zijn handen, nu bedekt met vuil, dat zijn talloze littekens verborg, en mijmerde dat er waarachtig wel ergere manieren waren om aan de kost te komen.
Moorden, bijvoorbeeld. Het ontcijferen van het logboek van de tong, waarin generaties van moorden en wreedheden waren opgesomd, had hem misselijk gemaakt. Mara had gelijk gehad dat ze hem als haar eigen wrekend instrument had ingezet om de broederschap van de Hamoi met wortel en tak uit te roeien. Maar ondanks dat gelijk, was Arakasi niet in staat zichzelf zijn rol hierin te vergeven. Op Tsuranese wijze bekeken, was er uitsluitend sprake van eer, gewonnen voor zijn meesteres. Arakasi had echter aan zijn omgang met Kevin, de barbaar, amenderingen van die manier van denken overgehouden, en ook Mara's eigen gedrag, zoals haar vergevingsgezindheid als het ging om strikt menselijke oorzaken van falen, had hem de ogen geopend.
Arakasi had geleerd om de wereld om zich heen zonder zelfbedrog te bekijken. Kevin had gelijk, de cho-ja's hadden gelijk, Mara en Hokanu hadden gelijk met hun wens de vastgeroeste Tsuranese cultuur nieuw leven in te blazen. Hoewel er tijdens heel de lange geschiedenis van het rijk uitsluitend sprake was geweest van blinde gehoorzaamheid van een dienaar aan zijn meester of meesteres, had Arakasi de heilloze gevolgen van die houding weerspiegeld gezien in de harde, gevoelloze blik van Kamlio. Maar zijn nieuwe manier van kijken had hem ook zijn eigen schuld getoond.
'Ik ben niet meer degene die ik was,' had hij tegen zijn meesteres gezegd, kort nadat hij de obajan had weten te vermoorden. Hij had het minder als een uitleg dan als een soort beginselverklaring bedoeld. En nu hij in deze mooie, welverzorgde tuin om zich heen keek, begreep de spionnenmeester opeens dat het voor een bescheiden tuinman misschien gemakkelijker was harmonie met het universum en het Wiel van het Leven te bereiken dan voor hem.
Arakasi wreef zich in zijn handen en ging weer aan het werk. Hij moest zich niet te vaak op zijn gedachten laten wegdrijven, want zijn aanwezigheid hier was en bleef riskant, hoe rustig alles ook leek. Vernietiging lag voortdurend op de loer.
Het middaglicht taande al en viel rossig tussen de pilaren van de tuinpoort door. Op straat duwde een oude venter zijn karretje voort. In een lijzig, amper verstaanbaar dialect prees hij de vrouwen van de vrije werkers, die van de tempels op weg waren naar hun huizen in het havenkwartier, zijn bundeltjes tanzibast aan. In de bedompte woningen van deze lieden, die maar een trapje hoger op de sociale ladder stonden dan slaven, werd deze zoetgeurende bast gebrand om de vieze luchtjes van de havenwijk en de naburige viswinkels te verdrijven.
Ook waaide er wierookgeur aan vanaf het Plein der Twintig Goden, waar priesters de poorten van hun tempels wijd open hadden gezet. Het was de gewoonte dat de betere standen zich tegen de avond, wanneer het koeler werd en ze hun zaken met de kooplieden achter de rug hadden, een momentje in de tempels vertoonden. De eerste draagkoetsen waren al op straat. Ze kwamen de ratelende lege boerenkarren tegen, die terugkeerden naar het platteland om groente en fruit voor morgen te halen.
Het uurtje voor zonsondergang was het moment van de dag waarop alle sociale klassen zich met elkaar mengden, en veel bedienden, koeriers en klerken hun hoofdbanden en gildentekens afdeden en fluitend naar huis liepen, naar hun vrouwen hun avondeten.
Arakasi liep naar zijn kruiwagen en laadde er zijn schoffels, hark, troffeltjes en schoppen op. Ondertussen hield hij de deur van het archief gebouw in het oog. Daar moest zijn helper in de drukte van het moment zo dadelijk onopvallend naar buiten komen en zich tussen de huiswaarts kerende werkers en de draagkoetsen met hun gesloten gordijntjes begeven. Op dat moment zou Arakasi met zijn kruiwagen door de poort naar buiten gaan, dan kon de jongen in het langskomen zijn verslag discreet tussen het tuingereedschap deponeren.
Arakasi realiseerde zich niet meteen wat het geluid was, omdat het halfen-half werd overstemd door een grote kar vol wijnvaten die over de keien denderde, maar hij dook instinctief weg achter zijn kruiwagen. Pas enkele tellen later drong het tot hem door dat hij de karakteristieke hoge zoemtoon had gehoord die aan de komst van een Grootheid voorafging.
Het koude zweet brak hem uit. Waren ze voor hém gekomen? Was zijn aanwezigheid hier in verband gebracht met vrouwe Mara? Alleen door zijn langdurige routine was hij in staat in zijn rol van tuinman te blijven - een zonverbrande man die aan het einde van de dag vermoeid zijn gereedschap in zijn kruiwagen verzamelde. Hij had vaak genoeg in zijn leven angst gekend, maar nooit had hij deze tot in het diepste van zijn wezengevoeld - totdat Kamlio in de kern van zijn hart was binnengedrongen.
De twee Zwarte Mantels verschenen een ogenblik later. Het griezelige gezoem, als van onzichtbare wespen, stierf weg, maar het was alsof de straatgeluiden opeens van ver weg kwamen - bijna alsof iemand een soort stolp over de tuin heen had gezet. Arakasi hoefde geen ontzag en angst te veinzen toen hij zich plat op de grond liet vallen en zijn gezicht tegen het aangeharkte pad drukte.
De Grootheden besteedden geen aandacht aan hem. Ze liepen over het tuinpad naar de toegangspoort en deden net alsof hij niet meer dan een stapeltje stenen was. In de schaduw van de poortboog bleven ze staan. Met hun rug naar Arakasi toe tuurden ze daarvandaan naar de poort van het archief gebouw. Vanuit Arakasi's nederige positie viel het hem op dat hun schoenen van fluweelachtig leer beter geschikt waren voor binnen dan voor buiten. Het scheen hun niets te kunnen schelen dat er een tuinman in de buurt was die kon horen wat ze zeiden. Ze gedroegen zich alsof hij lucht was.
De ene boog zijn met een kap bedekte hoofd dichter naar dat van zijn metgezel toe. 'Hij kan nu elk moment verschijnen. De schouwing toonde dat hij de straat zou oversteken en deze kant op zou komen.'
De aangesproken magiër reageerde met een amper zichtbaar knikje.
Arakasi voelde zich slechts matig opgelucht toen hij besefte dat de Zwarte Mantels klaarblijkelijk niet regelrecht voor hém waren gekomen. Bijna verlamd van angst waagde hij een blik schuin naar boven. Tussen de tanden van zijn hark en de twee omineuze zwarte gestalten van de magiërs onder de poort door zag hij zijn spion tenslotte uit de bibliotheek naar buiten komen. Hij had een tas om zijn schouder hangen.
'Daar is hij.' De Grootheid die had gesproken wees naar de jongen, die in een normaal tempo de trappen van het bordes afdaalde.
De ander bevestigde het met een hoofdknik. 'En hij heeft tekstrollen in zijn tas, zoals je al vermoedde,' zei hij toen, met een verrassend diepe stem.
'Onderwerp?' vroeg de eerste magiër kil.
Zijn metgezel sloot zijn ogen, legde een hand op zijn voorhoofd en maakte met de andere een teken in de lucht. Misschien was het een betovering of een andere vorm van magische kracht, in elk geval kreeg de spionnenmeester er acuut kippenvel van.
'Het is een lijst,' verklaarde de magiër met de diepe stem. 'Een lijst van keizerlijke opdrachten voor triomfbogen, veldslagscènes, standbeelden...'
Het leek alsof de twee Zwarte Mantels hier even over moesten nadenken, maar toen zei de magiër met de kille stem: 'De periode waarop deze lijst betrekking heeft raakt zeer nauw aan onze belangen. Zéér nauw.'
Arakasi kneep zijn handen tot vuisten. Hij was bang dat het bonken van zijn hart door zijn jak heen tot onder de tuinpoort te horen moest zijn.
Er passeerde een sierlijke draagkoets van een dame, gedragen door snelvoetige slaven met fleurige zijden doeken om hun hoofd. Arakasi's agent moest even wachten met oversteken. Een vleugje exotisch parfum drong boven de bloemengeuren uit Arakasi's neusgaten binnen. De magiërs rekten hun nek om hun object van observatie niet uit het oog te verliezen en fluisterden iets tegen elkaar toen de jongen tenslotte met een kwieke tred overstak - echt als een opgewekte, nietsvermoedende knaap die verwacht zo meteen wat geld te krijgen om in een kroeg te verteren.
'Natuurlijk behoort hij ondervraagd te worden,' zei de magiër met de kille stem. 'Het is onwaarschijnlijk dat de jongen zulk onderzoek op eigen houtje doet. We moeten hem meenemen om uit te vissen wie hem heeft betaald of gedwongen om dit soort feiten op te sporen.'
De andere Grootheid mompelde iets instemmends.
Arakasi voelde iets wat bijna paniek was door zich heen gaan. Als ze de student tot praten dwongen, zou zijn eigen dekmantel meteen wegvallen. Dit had niets met Kamlio te maken, maar de spionnenmeester begreep onmiddellijk dat hij niets verborgen zou kunnen houden voor ondervragers die over allerlei magische trucs beschikten om hem aan het praten te krijgen en die misschien zelfs gedachten konden lezen! Ze zouden meteen begrijpen dat Mara hier de hand in had, en dan zou het afgelopen kunnen zijn met haar en de Acoma!
Hij moest iets doen.
Arakasi voelde het metaal van zijn werpmessen koel tegen zijn huid aan. Hij drukte zich op een arm omhoog en begon zijn riem los te trekken. Zijn hand voelde zweterig en half verdoofd aan toen hij twee messen aan hun houten heft te voorschijn haalde, een voor zijn ongelukkige helper en een voor hemzelf. Hij moest een onschuldige jongen in koelen bloede doden en onmiddellijk daarna zijn eigen keel afsnijden. En dan nóg kon hij alleen maar hopen dat de Rode God hem zou opnemen voordat de Zwarte Mantels zijn wal- de levende kern van zijn ziel- aan zijn lichaam konden binden om hem alsnog te ondervragen en tot verraad te dwingen.
De twee magiërs stonden nu zo dicht naast elkaar dat Arakasi geen uitzicht meer had op de straat. Angst snoerde zijn keel dicht. Het mes in zijn trillende hand voelde aan als iets doods, iets vreemds. Hij had pijn in zijn buik van de spanning. Bijna hoopte hij dat het ergste maar zou gebeuren: dat de magiërs zich niet zouden bewegen en dat zijn helper nietsvermoedend in hun val zou lopen.
Maar als dat gebeurde, als hij hem geen moment in het vizier zou krijgen en hem niet kon doden, zouden Mara en haar huis volledig worden vernield.
'Hij komt hierheen,' mompelde de eerste magiër. De twee trokken zich een eindje verder in de schaduwen terug en wachtten aan weerszijden van de poortboog, roerloos als standbeelden, hun gezichten verborgen onder hun zwarte hoofdkappen, op de student die bezig was de drukke straat over te steken.
De jongen zigzagde behendig tussen een paar venters en draagkoetsen door en stapte op de beschaduwde stoep voor de tuinpoort. Arakasi zag hem levensgroot voor zich. Hij moest walging onderdrukken. Hij had vaak mensen gedood, maar al te vaak. Nooit had hij zich daarbij gevoeld zoals nu. Voor zijn versteende hart had zoiets abstracts als de dood of doodgaan geen gevoelswaarde gehad, en medelijden met zijn slachtoffers was al helemáál nooit bij hem opgekomen. Maar nu wel. De spieren van zijn arm spanden zich om het mes te werpen, maar zijn wil weigerde.
Heel even werd het zonlicht blikkerend weerkaatst door het metalen lemmet, en de jonge student zag het. Hij sperde van schrik zijn ogen wijd open, maar juist op dat moment stapten de twee Zwarte Mantels uit de schaduwen naar voren, en ook zij bleken het op hem gemunt te hebben.
Arakasi beet op zijn lip. Hij moest in actie komen! Hij mat de afstand, mikte, probeerde zijn misselijkheid en het trillen van zijn hand de baas te worden.
'Halt,' zei de linker magiër tegen de jongen, met zijn gebiedende metalige stem.
De student bleef stokstijf staan, verlamd van angst.
'We willen je een paar vragen stellen,' zei de andere magiër, wiens stem een schorre bas was.
De jongen stond te beven op zijn benen en zijn stem bibberde. 'Uw wens, G-grootheden.'
Arakasi greep het wiel van zijn kruiwagen vast om zijn trillende vingers wat steun te geven. Toen richtte hij zich op een knie op. Er moest moordlust hebben geblonken in Arakasi's ogen, en zeker ook in het lemmet van het werpmes dat hij in de aanslag bracht, want de jongen deinsde paniekerig achteruit, bedacht zich geen moment langer, draaide zich om en rende weg alsof duizend duivels hem op de hielen zaten. Zijn tas bungelde schokkerig tegen zijn heup aan toen hij in het drukke straatgewoel probeerde weg te komen.
De ene magiër verstijfde, zo verrast was hij. De andere riep verontwaardigd: 'Hij tart ons!'
Het was déze Zwarte Mantel die toen zijn handen in de hoogte stak. Er volgde een donderslag die zelfs het gereedschap in de kruiwagen deed rammelen. Een plotselinge hevige windvlaag drukte de bloemen tegen de grond. Arakasi werd languit op het pad geworpen en schoof zijn messen terug onder zijn kleren terwijl hij door de ene rukwind na de andere werd getroffen. Ze werden vergezeld door lichtflitsen als van bliksems. Vanaf de straat klonk een kakofonie van geluiden: angstkreten, rennende voetstappen, paniekerig loeiende nidra's, zweepslagen, jankende honden. Het duurde even voordat Arakasi, trillend over zijn hele lichaam, door de spleetjes tussen zijn vingers die kant op durfde te kijken.
Afgezien van een paar passanten, die zo snel ze konden alle kanten op stoven, als het maar bij de tuin vandaan was, was er eigenlijk niet veel veranderd. De ondergaande zon zette het bordes van de bibliotheek nog steeds in een rode gloed, wierookgeur waaide nog steeds aan vanuit het tempeldistrict. Alleen was deze zoete geur nu vermengd met die van verschroeid vlees, en lag er een zielig hoopje mens midden op de straat, smeulend, rokend. Er lag een tas naast, die als door een wonder niet was geraakt door de bliksem. Er waren rollen perkament uit gevallen, die nu lagen te trillen en te ritselen in de laatste vlaagjes wind.
'Waarom probeerde die gek weg te rennen?' vroeg de magiër met de basstem zich hardop, verwonderd af. En tegen zijn metgezel voegde hij eraan toe: 'Je had hem niet zo snel in de as moeten leggen, Tapek. Nu hebben we geen idee voor wie hij werkte. Deze keer heeft je drift ons waardevolle informatie gekost.'
De andere Grootheid verdedigde zijn optreden met minachting in zijn stem. 'Er zijn slechts twee mogelijke verdachten, de Acoma en de Anasati. Niemand anders heeft een motief voor een onderzoek in de archieven. En verder is het ontoelaatbaar dat een gewoon mens ons ongehoorzaam is, om welke reden dan ook. Zoiets moet meteen hard worden afgestraft.' Hij draaide zich af van de poortopening. Zijn naar beneden gekrulde mond was duidelijk te zien onder zijn hoofdkap. Hij keek de tuin in, zag de kruiwagen, de gereedschappen die erop lagen, en tenslotte ook de languit op de grond liggende gestalte van Arakasi.
Mara's spionnenmeester voelde die blik als een por in zijn rug. Hij trilde over zijn hele lichaam, maar durfde zich voor het overige niet te verroeren. Zijn adem stokte in zijn keel. Hij bleef plat liggen.
De magiër kwam dichterbij. Zijn in fluwelen pantoffels gehulde voeten stopten vlak voor Arakasi's gezicht. Arakasi rook de penetrante geur van ozon.
'Kende je die man?' vroeg de Grootheid.
Arakasi kon geen woord uitbrengen. Hij schudde zijn hoofd.
De tweede magiër kwam naast zijn metgezel staan. 'Hij zou kunnen liegen. We moeten het zeker weten.' Zijn stem galmde in Arakasi's oren. De magiër kwam nog een stap dichterbij. Arakasi voelde een beweging - alsof de magiër een paar handgebaren maakte.
'Wie was die man?' vroeg de Grootheid toen met zijn diepe stem. 'Geef antwoord!'
Het was alsof magische vingers in Arakasi's geest prikten. Aangedreven door onbekende krachten vormden zijn longen en keel en tong en lippen onstuitbare woorden. 'Het was maar een student,' hoorde hij zichzelf zeggen. 'Zijn naam was me niet bekend.'
Arakasi sloot doodsbang zijn ogen. Zijn droefenis dat hij Karnlio wel nooit meer zou zien riep opeens een zeer levendige herinnering aan die middag van fysiek liefdesspel bij hem op. Hij zag haar lome glimlach voor zich, en haar afstandelijk-koele, begeerlijke blik, waar hij halsoverkop in was gedoken.
Boven die chaotische herinneringen uit hoorde hij ergens ver weg de stem van een Grootheid zeggen. 'Zijn geest is een warboel. Hij denkt dat wij hem zullen doden... en hij snakt ernaar een vrouw te zien.' De magiër lachte schamper. 'De dwaas droomt van een mooi jong hoertje dat hij ooit heeft gekend. Het enige wat hij wil is haar nog één keer zien voordat hij sterft.' Arakasi voelde de magische aandrang op zijn geest en lichaam zwakker worden en verdwijnen.
'Een schuldig iemand zou in deze situatie aan zijn opdrachtgever denken, of proberen te ontsnappen,' zei de andere Zwarte Mantel.
Het feit dat Arakasi als verdoofd bleef liggen overtuigde ook de ander, Tapek. 'Inderdaad, dit is niet ons mannetje. De contactpersoon van die student is natuurlijk allang verdwenen.' Het klonk geïrriteerd. 'Je had gelijk dat je me verweet dat ik overhaast heb gehandeld. In elk geval weten we nu dat er iemand aan het graven is naar verboden kennis. We moeten terugkeren naar de Assemblee.'
Het tweetal deed een paar stappen opzij.
Arakasi's bestofte lichaam droop van het zweet, maar hij verroerde zich niet. Er klonk dat hoge, griezelige gezoem, gevolgd door een ploffend geluidje van imploderende lucht, en toen waren de Grootheden verdwenen. Het was echter al schemering geworden voordat Arakasi zich durfde te bewegen. Hij kwam wankelend overeind en bleef een hele poos tegen de kruiwagen geleund staan.
Op straat waren Keizerlijke Witten inmiddels bezig slaven te instrueren om de verkoolde resten van de jonge student op te ruimen en het plaveisel schoon te schrobben. De draagkoetsen van de edelen gingen met een wijde bocht om het onsmakelijke gedoe heen. Straatjongens, die zich altijd overal verzamelden waar iets ongewoon te zien was, waren deze keer in geen velden of wegen te bekennen.
Arakasi ging op de rand van zijn kruiwagen zitten en luisterde naar de avondlijke geluiden van de insecten. Het werd steeds donkerder. De maan wierp een koperkleurig schijnsel over de licht wuivende bloembedden.
Arakasi hoefde niet meer te zien welke rollen de arme student hem deze keer was komen brengen. De aanwezigheid van de Grootheden bevestigde al zijn vermoedens over het geknoei met de gedocumenteerde geschiedenis. Het werd hoog tijd dat hij vrouwe Mara persoonlijk verslag ging doen.
Wat hem veel zwaarder op de maag lag was de innerlijke twijfel die hij tijdens deze periode van doodsgevaar had ervaren. Zelfs nu wist hij niet met zekerheid of hij in staat zou zijn geweest zijn plicht te vervullen: of hij zijn mes geworpen zou hebben en zichzelf van het leven zou hebben beroofd.
Mara, bekende Arakasi zichzelf, vrouwe, ik ben een ernstig risico voor u en uw zaak geworden ...
Niemand die hem tegensprak, in de afkoelende lucht van die avond. Hij kon slechts zijn best doen, hield hij zichzelf voor, want zijn vrouwe had nu eenmaal niemand anders die zijn vaardigheden zelfs maar benaderde. En
Arakasi kende zijn meesteres goed genoeg om te weten dat haar blik zelfs nu, mocht ze hem op dit moment zien, geen spoor van verwijt zou tonen.
Ze begréép zijn dilemma's, zijn innerlijke conflicten. Juist die gave, nota bene in een Regerende Vrouwe, bracht Arakasi nu bijna in tranen. Terwijl hij rechtop ging staan en de bedauwde handvaten van de kruiwagen vastpakte, vroeg de spionnenmeester zich af of dat zo zeldzame medeleven van zijn meesteres ook sterk genoeg zou blijken te zijn om door Kamlio's verbittering heen te breken.
Toen moest hij zich inhouden om zichzelf niet hardop, in bittere zelfspot uit te lachen. De Assemblee had daarstraks op het punt gestaan álles te weten te komen over Mara's plannen om hun gebod te overtreden. Het had maar een haartje gescheeld! Lang voordat Kamlio de kans zou hebben gekregen om zichzelf te hervinden, áls dat ooit mocht gebeuren, konden ze allemaal tot as zijn verzengd, zijn vrouwe, Kamlio, hijzelf, zomaar, van het ene moment op het andere, zonder enige waarschuwing vooraf, net als die arme student, van wie de laatste verkoolde resten inmiddels waren opgeveegd.