2 Confrontatie

 

Jiro fronste zijn wenkbrauwen.

Hoewel hij slechts een licht, onversierd huisgewaad droeg, en de zuilengang om de binnentuin naast zijn werkkamer op dit vroege uur nog koel was, parelden er zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd. Er stond een vergeten blad met een half opgegeten ontbijt naast zijn elleboog. Hij zat met zijn vingers nerveus te trommelen op het geborduurde kussen waar hij op zat en tuurde gespannen naar het speelbord dat voor zijn knieën op de grond lag. Hij nam de positie van de afzonderlijke stukken op en overwoog de mogelijke gevolgen van elke denkbare zet. Een verkeerde keuze zou misschien niet meteen als zodanig herkend worden, maar zou, bij deze tegenstander, pas diverse zetten later fataal kunnen blijken. Geleerden beweerden dat dit spel, tschè, iemands instinct voor strategie en politiek scherpte, maar Jiro, Heer van de Anasati, gaf aan puzzels voor de geest de voorkeur boven fysieke wedijver. Hij vond het spel ook zónder bijkomend voordeel verslavend.  

Zijn vaardigheid had die van zijn vader en leraren al overtroffen toen hij nog zeer jong was. Als kind was hij door zijn oudere broer, Halesko, en zijn jongere broertje, Buntokapi, regelmatig fysiek gestraft voor het aanstootgevende, demonstratieve gemak waarmee hij hen met tschè had verslagen. Jiro had op zoek moeten gaan naar oudere tegenstanders, en had zelfs tegen Midkemische kooplieden gespeeld, die in die tijd meer en meer naar het keizerrijk waren gekomen om markten te zoeken voor hun buitenwereldse goederen. Zij noemden het schaken, maar de regels waren hetzelfde. Ook onder hen trof hij echter weinig tegenstanders van formaat aan.  

De enige man die hij nog nooit had verslagen zat tegenover hem en bladerde verstrooid door een paar stapeltjes documenten die hij voor zijn knieën had liggen. Chumaka, al sedert Jiro's vaders dagen Eerste Adviseur van de Anasati, was een broodmagere man met een smal gezicht, een spitse kin en zwarte, ondoorgrondelijke ogen. Hij keek slechts af en toe naar het tschèbord en nam dan een moment om een zet van zijn meester te beantwoorden. In plaats van zich geërgerd te tonen over de terloopse manier waarop zijn Eerste Adviseur hem telkens weer versloeg, voelde Jiro trots dat een zo briljante geest de Anasati diende.

Chumaka's talent om gecompliceerde politieke verwikkelingen tijdig te zien aankomen grensde soms aan het griezelige. De vooruitgang die Jiro's vader in het Spel van de Raad had geboekt kon grotendeels aan de adviezen van zijn knappe adviseur worden toegeschreven. Hoewel Mara van de Acoma in de beginfase van haar opkomst de Anasati een keer had vernederd, had Chumaka's wijze raad het huis beschermd tegen nadelige effecten van de daaropvolgende strijd tussen de Acoma en de Minwanabi.  

Jiro beet op zijn lip. Hij kon niet kiezen tussen drie zetten, waarvan er twee een voordeeltje op korte termijn beloofden, en de derde strategisch slim leek. Tijdens zijn gepieker dwaalden zijn gedachten af naar het Grote Spel. De vernietiging van het huis Minwanabi had eigenlijk een feest moeten zijn, want het was een rivaal van de Anasati geweest - maar helaas was de overwinning behaald door de vrouw die Jiro het meeste haatte van allen die leefden. Zijn vijandschap duurde al vanaf het moment dat vrouwe Mara de naam van haar gewenste echtgenoot had uitgesproken, en aan Buntokapi, zijn jongere broertje, de voorkeur had gegeven boven Jiro, de tweede zoon.

Het maakte geen verschil dat deze deuk in zijn ego had voorkomen dat Jiro de dood had gevonden als gevolg van de machinaties van zijn vrouwe, zoals Bunto was overkomen. Hoe geschoold hij ook was in wetenschappelijk denken, deze laatste erfzoon van de Anasati bleef op dit punt blind voor logica. Hij voedde zijn wrok nog dagelijks. Dat de teef koelbloedig de dood van zijn broer had gepland was een reden voor bloedwraak, ook al werd Bunto door zijn eigen familie veracht en had hij al zijn banden met de Anasati verbroken om Heer van de Acoma te kunnen worden. Jiro's haat zat zo diep en was zo ijzig, dat hij liever koppig blind bleef dan in te zien dat hij zijn eigen status als Regerend Heer te danken had aan het feit dat Mara hem toen had afgewezen. In de loop van de jaren was zijn jeugdige dorst naar acute vergelding vertroebeld tot een verholen obsessie van een gevaarlijke, sluwe rivaal.  

Jiro staarde kwaad naar het speelbord, maar stak nog steeds geen hand uit om een stuk te verplaatsen. Chumaka, die nog steeds in zijn correspondentie zat te bladeren, had het kennelijk vanuit zijn ooghoeken opgemerkt. Hij trok zijn wenkbrauwen op. 'U zit weer aan Mara te denken.'  

Jiro keek betrapt.

'Ik heb u gewaarschuwd,' hernam Chumaka met zijn schorre, emotieloze stem. 'Zwelgen in vijandschap leidt tot verstoring van uw innerlijke evenwicht en kost u tenslotte het spel.'  

De Heer van de Anasati gaf blijk van zijn verachting door te kiezen voor de vermetelste van de twee zetten met voordelen op de korte termijn.

'Aha.' Chumaka had de slechte smaak om opgetogen te kijken toen hij zijn geslagen soldaat weglegde. Nog steeds met documenten in zijn linkerhand, deed hij vervolgens meteen een zet met zijn priester.

De Heer van de Anasati beet weer op zijn lip, bezorgd. Waarom had zijn Eerste Adviseur dat gedaan? Jiro ging zo op in zijn pogingen om de logica achter de zet te doorgronden, dat hij nauwelijks merkte dat er een gejaagde bode in de kamer was verschenen.

De man boog voor zijn meester. Nadat deze hem met een verstrooid handgebaar toestemming had gegeven zich op te richten, gaf hij het verzegelde tasje dat hij bij zich had aan Chumaka.  

'Met uw welnemen, meester?' mompelde Chumaka.

'De brieven zullen wel in code zijn?' zei Jiro, die weinig zin had om gestoord te worden bij het denken over zijn volgende zet. Zijn hand zweefde boven het bord. Chumaka schraapte zijn keel, en Jiro vatte dit op als een bevestigend antwoord. 'Dacht ik al,' zei hij. 'Maak dan maar open. Misschien staat er nieuws in dat je aandacht voor het spel eindelijk eens doet verslappen.'  

Chumaka lachte even. 'Hoe smakelijker de roddels, hoe beter ik erdoor ga spelen.' Hij nam Jiro's besluiteloosheid waar met een geamuseerdheid die bijna - maar niet helemaal - op verachting leek. Toen opende hij het tasje dat de koerier had gebracht en gebruikte de ene duim waarvan hij de nagel bewust nooit afbeet om de verzegeling open te ritsen. Bij het bestuderen van de brieven fronste hij al spoedig zijn voorhoofd. 'Dit is zeer onverwacht.'

De Heer van de Anasati stond op het punt een zet te doen. Zijn hand hing al boven het te verplaatsen stuk. Hij keek verbaasd op, want het was zeer ongewoon dat zijn Eerste Adviseur een spoor van verrassing toonde. 'Wat?'

Als dienaar van twee generaties van Regerende Heren kwam Chumaka maar zelden voor verrassingen te staan. Hij keek zijn meester aan, met iets speculatiefs in zijn blik. 'Neem me niet kwalijk, mijn heer, ik sprak over dit hier.' Hij stak een brief omhoog. Als terloops keek hij naar Jiro's zwevende hand en het stuk dat hij kennelijk wilde verplaatsen. 'Uw zet is voorzien, meester.'

Jiro trok zijn hand terug - een mengeling van geamuseerdheid en irritatie op zijn gezicht. 'Voorzien,' mompelde hij. Hij ging recht op zijn kussen zitten om nog eens goed na te denken. Vanuit deze houding zag hij het bord onder een ietwat afwijkende, frisse hoek - een truc die zijn vader hem lang geleden had geleerd.

Chumaka tikte met de brief tegen zijn leerachtige wang. Hij glimlachte raadselachtig. Het was typerend voor hem dat hij wel op vergissingen wees, maar geen advies gaf. Jiro moest de consequenties van zijn zetten zelf voor zijn rekening nemen. 'Dit bericht,' zei hij terwijl hij het perkament met zijn kleine schrijfveer van een merktekentje voorzag.

Jiro dacht koortsachtig na over zijn strategie. Hoe hij zich ook inspande, hij zag geen bedreiging van de kant van zijn tegenstander. 'Je bluft,' zei hij tenslotte, en hij deed de voorgenomen zet.

Chumaka's gezicht toonde een vleugje weerzin. 'Ik hoef niet te bluffen.' Hij schoof een ander stuk naar voren. 'Uw krijgsheer staat nu klem.'

Nu pas zag Jiro de val die zijn Eerste Adviseur zo gluiperig voor hem had opgesteld. Ofwel hij moest het centrum van het bord opgeven, waarna hij gedwongen zou zijn om defensief te spelen, of hij zou zijn krijgsheer verliezen, het machtigste stuk, waardoor zijn offensieve mogelijkheden danig werden beknot. Jiro piekerde met gefronst voorhoofd over de eventuele alternatieven, maar kon niets bedenken dat hem een schijn van kans op de overwinning zou geven. Hij kon hoogstens hopen op een patstelling of een remise. Hij verplaatste zijn overgebleven priester.  

Chumaka was inmiddels verdiept geraakt in een brief, maar na de zet van zijn meester keek hij even naar het bord en sloeg toen de priester met een soldaat - waardoor hij, merkwaardig genoeg, Jiro de gelegenheid gaf om zijn krijgsheer te bevrijden.

Achterdochtig probeerde Jiro te bedenken wat het addertje onder het gras was, maar pas toen hij zijn krijgsheer naar de enig mogelijke vrije positie had verplaatst drong het inzicht tot hem door: hij had precies de zet gedaan waartoe de Eerste Adviseur hem had verlokt. Remise kon hij nu wel vergeten. De nederlaag was alleen nog een kwestie van tijd. Het was altijd zinloos om een partij dan langer te rekken. In zulke gevallen leek het wel of Chumaka immuun was voor het maken van menselijke vergissingen.  

De Heer van de Anasati zuchtte van frustratie en legde toen zijn keizer neer ten teken van overgave. 'Jouw spel, Chumaka.' Hij wreef zich in de ogen - hij had hoofdpijn van de spanning.

Chumaka wierp hem over de brief heen een indringende blik toe. 'Uw spel wordt steeds beter, heer Jiro.'

Jiro liet de stekende teleurstelling om de zoveelste nederlaag door dit compliment verzachten. 'Ik vraag me vaak af hoe jij zo briljant kunt spelen terwijl je geest tevens met andere zaken bezig is, Chumaka.'

De Eerste Adviseur vouwde de brief op. 'Tschè is slechts één aspect van een geordende geest, mijn heer.' De aandacht van zijn meester gevangen houdend met de blik vanonder zijn zware oogleden vervolgde hij: 'Ik gebruik geen andere truc of strategie dan de grondige kennis van mijn tegenstander. Ik heb u al uw hele leven geobserveerd, meester. Vanaf uw derde zet kon ik aanvoelen welke kant u op wilde. Op het moment van uw zesde zet had ik al meer dan driekwart van de totale hoeveelheid denkbare voortzettingen kunnen elimineren.'  

Jiro liet zijn handen slap op zijn schoot vallen. 'Hoe dan?' vroeg hij.

'Omdat u bent zoals de meeste mannen die door de goden zijn geschapen, mijn heer. U hebt de ijzeren gewoonte te handelen volgens uw individuele karakter.' Chumaka stak de brief in een wijde zak van zijn gewaad. 'U hebt een rustige nacht gehad. U hebt goed gegeten. U was ontspannen. Weliswaar was u geconcentreerd op het spel, maar niet echt... grétig. Na uw derde zet concludeerde ik daarom dat uw spel deze keer van directheid zou getuigen, maar niet van... riskante avontuurlijkheid.' Hij gaf Jiro zijn volle aandacht tijdens dit exposé. 'Het geheim is dat je alert moet zijn op alle indicaties van de stemming en gedachten van je tegenstander. Je moet zijn motieven raden en zijn passies kennen, dan hoef je niet af te wachten wat hij zal doen, maar kun je zijn volgende zetten voorspellen.'

Jiro antwoordde met een humorloze glimlach. 'Ik hoop dat we op een dag een tschèmeester op bezoek krijgen die jou eens kan vernederen, Chumaka.'  

De Eerste Adviseur grinnikte. 'Ik ben al vele keren vernederend verslagen, mijn heer. Vele keren. Maar u hebt dat nooit gezien.' Met een vage voldoening op zijn gezicht keek hij naar de verlaten stelling op het bord. 'Speel met lieden die u niet zo goed kennen als ik, en u zult als overwinnaar uit de strijd komen. In feite hebt u een benijdenswaardig talent voor strategie. Het is niet zo dat ik een betere tschèspeler ben dan u, meester.' Hij had een volgende brief uit het tasje gehaald. 'Maar ik heb uw manier van doen aanzienlijk beter bestudeerd dan u ooit de mijne.'  

Jiro voelde een vaag onbehagen dat iemand - zelfs al was het een trouwe dienaar als Chumaka - zijn gedrag zo nauwgezet had geobserveerd, maar toen bracht hij zichzelf tot rede: hij mocht van geluk spreken dat deze man tot zijn staf behoorde. Het was Chumaka's taak om als adviseur, vertrouweling en diplomaat op te treden. Hoe beter hij zijn meester kende, hoe beter hij de Anasati kon dienen. Het zou pure dwaasheid zijn hem kwalijk te nemen dat hij knapper of vaardiger was in wat dan ook. Een meester die dat deed moest wel érg stom zijn, of te ijdel om te erkennen dat iemand slimmer kon zijn dan hij.

Jiro zette het gepieker van zich af en veranderde resoluut van onderwerp. 'Wat heeft de hele morgen je aandacht zo bezig gehouden?'

Chumaka haalde een paar brieven uit zijn zak, schoof het bord opzij om ruimte te maken en legde ze op de vloer. 'Ik heb steeds aandacht gehouden voor ons lijntje naar het spionnennetwerk van de Acoma, en mij alle contacten laten rapporteren, zoals u had gevraagd. Ik heb zojuist nieuws ontvangen dat ik nog niet goed kan inpassen in het geheel.' Zijn stem stierf weg tot een gemompel dat alleen voor hemzelf bestemd leek. Hij rommelde wat met de stapeltjes documenten die voor hem op de vloer lagen. Na een poosje werd zijn stemgeluid weer helder. 'Ik weet het nog niet zeker...' Hij verplaatste een paar documenten van het ene stapeltje naar het andere. 'Neem me dit slordige gedoe maar niet kwalijk, meester. Soms helpt dit soort visualisering me om bepaalde verbanden op het spoor te komen. Maar al te vaak is men geneigd gebeurtenissen als het ware in een rechte lijn te zien, als een keten van opeenvolgende zaken, terwijl het leven in feite veeleer... chaotisch is.' Hij streek met een duim en wijsvinger over zijn kin. 'Ik heb vaak overwogen een tafel met diverse niveaus te laten maken, zodat ik berichten op verschillende hoogten zou kunnen leggen om hun onderlinge samenhang des te treffender tot uitdrukking te brengen... '

De ervaring had Jiro geleerd dat hij zich maar beter niet kon ergeren aan het gebabbel van zijn Eerste Adviseur. Hij praatte graag hardop in zichzelf, maar bleek juist na zulke momenten tot de waardevolste suggesties in staat te zijn. Jiro had alle financiële middelen die hij kon missen besteed aan een uitbreiding van het netwerk van spionnen van de Anasati, en die investering leverde nu van jaar tot jaar meer rendement aan informatie op. De andere grote huizen hadden meestal een spionnenmeester in dienst om een dergelijke operatie zelfstandig te leiden, maar Chumaka had erop gestaan dat hij zelf de leiding en het overzicht wilde houden. Hij wilde uit de eerste hand vernemen wat zijn agenten wijzer werden in de landhuizen, gildegebouwen en handelsfirma's waarin zij waren geïnftltreerd. Ook toen Tecuma, Jiro's vader, het huis Anasati nog had geregeerd, had Chumaka het landgoed af en toe verlaten om ergens het een of ander persoonlijk te gaan regelen.  

Hoewel Jiro het ongeduld van een jonge man had, ook waar het de hebbelijkheden van zijn Eerste Adviseur betrof, wist hij heus wel wanneer het beter was de man niet te storen. Terwijl Chumaka bezig was de berichtjes van zijn spionnen over de verschillende stapeltjes te sorteren, zag de Heer van de Anasati dat sommige van die documentjes meer dan twee jaar oud waren. Veel ervan waren slechts korte notities op strookjes perkament die uit oude kasboeken waren gescheurd.

'Welke nieuwe informatie?' vroeg hij.

Chumaka keek niet op. 'Iemand heeft geprobeerd Mara te vermoorden.'

Dit was gewichtig nieuws! Jiro schoot overeind, kwaad dat hem dit niet meteen was gemeld, en dat een andere partij - niet de Anasati - het had gewaagd de vrouwe te belagen. 'Hoe weet je dat?'

De sluwe Chumaka haalde het desbetreffende briefje uit zijn zak en gaf het aan zijn meester. Deze griste het uit zijn hand, vouwde het open en las de eerste regels. 'Mijn neef Ajiki is dood!' riep hij toen uit.

De Eerste Adviseur van de Anasati kwam tussenbeide voordat zijn meester zich in een lange tirade kon storten. 'Officieel zuilen wij dit pas morgen vernemen, mijn heer. Dat geeft ons deze hele dag en avond om te overwegen hoe we hierop zuilen reageren.'

Afgeleid van zijn verlangen om op zijn dienaar te vitten wegens het te lang achterhouden van de informatie, voelde Jiro zich nu genoopt om de denkrichting van zijn Eerste Adviseur te volgen, want in politieke zin waren de Anasati en de Acoma bittere vijanden geweest, totdat Mara met Buntokapi was getrouwd. Na Bunto's rituele zelfmoord had hun erfgenaam Ajiki de bloedband tussen de beide huizen gevormd, en was hij de reden geweest om de vijandigheden tussen de beide families opgeschort te houden. Maar nu was de jongen in de zalen van Turakamu opgenomen. Jiro voelde geen greintje persoonlijk verdriet wegens het nieuws van de dood van zijn neef. Het was hem altijd een doorn in het oog geweest dat zijn naaste mannelijke verwant straks de naam Acoma zou dragen en hij had zich slechts met tegenzin gehouden aan de afspraak dat de twee families ter wille van de veiligheid van dit kind een soort wapenstilstand in acht zouden nemen.  

Maar die noodzaak was nu eindelijk opgeheven! Mara had schromelijk gefaald in haar rol als voogd en beschermer. Ze had de jongen zomaar laten doden! De Anasati had nu een publiek excuus, nee - de éreplicht om wraak te nemen voor de ontijdige dood van zijn telg.

Jiro kon nauwelijks verbergen hoezeer hij zich verkneukelde bij het vooruitzicht dat hij eindelijk kon beginnen wraak te nemen op Mara. 'Hoe is de jongen gestorven?' vroeg hij.  

Chumaka keek zijn meester met onverholen verwijt in zijn blik aan. 'Dat staat verderop in de brief die u in uw hand hebt.'

Heer Jiro vond het nodig zich als Regerend Heer te manifesteren. 'Zeg het me maar. Het is jouw taak om mij dingen te vertellen.'

De Eerste Adviseur richtte de indringende blik van zijn zwarte ogen weer op een brief in zijn eigen hand. Hij toonde geen openlijke ergernis over Jiro's terechtwijzing en antwoordde daarentegen op nogal zalvende toon: 'Ajiki stierf aan een val van zijn paard. Dat is officieel meegedeeld. Wat niet algemeen bekend is, maar vernomen door onze spion in de nabijheid van het landgoed, is dat ook het paard gestorven is. Het viel om en verpletterde het kind, nadat het was geraakt door een vergiftigde pijl.'  

Jiro dacht even na over wat zijn Eerste Adviseur hem had verteld. 'Een tongmoordenaar,' veronderstelde hij toen, 'wiens beoogde doelwit vrouwe Mara was.'

Chumaka's gezichtsuitdrukking bleef volstrekt effen. 'Letterlijk zoals het in die brief in uw hand staat.'

Jiro gaf hem een knikje en grinnikte grootmoedig. 'Ik aanvaard het lesje, Eerste Adviseur. Maar nu je het nieuws hebt gebruikt als een zweepje om me te kastijden, wil ik graag alsnog van je horen welke conclusies je hebt getrokken. Het zoontje van mijn vijand was ondanks alles mijn bloedverwant. Dit nieuws maakte me kwaad.'  

Chumaka kauwde op de duimnagel die hij niet scherp hield. Hij hield op met het ontcijferen van de brief in zijn hand en dacht in plaats daarvan na over de opmerking van zijn meester. Jiro toonde uiterlijk geen emotie, geheel conform de Tsuranese traditie, dus als hij beweerde dat hij kwaad was, moest hij op zijn woord worden geloofd. Ook verlangde de eer van een dienaar dat deze zijn meester geloofde. Toch was Jiro niet zozeer woedend, als wel opgewonden, oordeelde Chumaka, en dat voorspelde weinig goeds voor Mara. Nog onervaren als Regerend Heer, had Jiro geen oog voor de voordelen op langere termijn als hij de status quo in de verhouding tussen de Anasati en de Acoma rustig zou laten voortsudderen.  

Ondertussen werkte het stilzwijgen van zijn adviseur Jiro op de zenuwen. 'Wie?' vroeg hij op gepikeerde toon. 'Wie van Mara's vijanden wenst haar dood? Als we lef hebben zouden wij daar een bondgenoot van kunnen maken.'

Chumaka rechtte zijn rug en slaakte een diepe zucht. Achter zijn pose van zwaar beproefd geduld was ook hij geïntrigeerd door de onverwachte wending die de gebeurtenissen hadden genomen, zag Jiro. De Eerste Adviseur was even dol op politieke verwikkelingen als een kind op zoete snoepjes.  

'Ik kan verschillende mogelijkheden bedenken,' gaf Chumaka toe, 'maar de huizen die er de moed voor hebben missen de middelen, en de huizen met de middelen missen de moed. Te streven naar de dood van een Dienaar van het Keizerrijk is... zonder precedent.' Hij beet even op zijn dunne onderlip en wenkte toen een bediende om de documenten van de vloer op te rapen en ze naar zijn privé-kamers te brengen. Hij tartte Jiro's ongeduld, maar zei tenslotte: 'Ik waag het te veronderstellen dat Mara is aangevallen door iemand van de tong Hamoi.'  

Jiro gaf zijn briefje ook aan de bediende en zei toen neerbuigend: 'Ja, allicht de tong! Maar wie heeft het moordgeld betaald?'

Chumaka ging staan. 'Niemand. Dat maakt dit zo elegant. Ik denk dat de tong dit om hemzelf moverende redenen heeft gedaan.'

Jiro trok verbaasd zijn wenkbrauwen op. 'Maar waarom dan? Wat heeft de tong te winnen bij Mara's dood?'

Er verscheen een bode bij het scherm dat toegang gaf tot het eigenlijke landhuis. Hij maakte een buiging, maar voordat hij iets kon zeggen had Chumaka de reden van zijn komst al geraden. 'Meester, het hof is verzameld.'  

Jiro stond op van zijn kussens en wuifde de bode weg. Samen met zijn Eerste Adviseur begaf hij zich naar de langwerpige zaal waarin hij als Heer van de Anasati audiëntie hield. Onderweg speculeerde Jiro hardop: 'We weten dat Tasaio van de Minwanabi de tong Hamoi heeft betaald om Mara te doden. Denk je dat hij ze ook heeft betaald om wraak op haar te nemen in het geval dat hij ten onder zou gaan?'

'Mogelijk.' Chumaka telde de punten af op zijn vingertoppen - een gewoonte die hem hielp om zijn gedachten te ordenen. 'Wraak namens de Minwanabi zou kunnen verklaren waarom de tong zomaar opeens in actie is gekomen, na vele maanden van passiviteit.'

In een schaduwrijk deel van de lange gang die naar de ontvangstzaal leidde bleef Jiro even staan. 'Als de tong nu pas in actie is gekomen naar aanleiding van een belofte aan Tasaio, zal hij dan een nieuwe poging doen?'

Chumaka haalde zijn broodmagere schouders op, en de punten daarvan staken als tentpalen onder zijn turkooizen zijden gewaad naar boven. 'Wie kan het zeggen? Alleen de obajan van de Hamoi weet het. Alleen hij heeft toegang tot het logboek waarin de namen van de doelwitten en de prijzen van de moorden zijn genoteerd. Als de tong Mara's dood heeft gezworen, dan zal hij volharden. Als hij alleen heeft beloofd het een keer te proberen, heeft hij nu aan zijn verplichting voldaan.' Hij maakte een gebaar dat een onwillige bewondering uitdrukte. 'Onze Goede Dienares wordt beschermd door de goden zelf, zal menigeen zeggen. Voor bijna ieder ander mens is een inspanning door een van de huurmoordenaars van deze tong meteen fataal. Slechts een enkeling heeft er een keer, of zelfs twee keer aan kunnen ontkomen. Maar vrouwe Mara heeft bij mijn weten nu al vijf moordaanslagen weten te overleven. Haar zoon was niet zo gelukkig.'  

Jiro kwam abrupt weer in beweging. Zijn sandalen kletterden over de tegelvloer. Zijn neusvleugels trilden. Hij had geen oog voor de twee bedienden die opsprongen om de deuren van de ontvangstzaal voor hem te openen. Hij negeerde hun onderdanige buigingen en liep snuivend van verontwaardiging de zaal in. Pogingen om ook zijn Eerste Adviseur de nodige onderdanigheid bij te brengen had hij allang opgegeven. Zonder zijn hoofd om te draaien zei hij tegen hem: 'Nou, het is jammer dat de moordenaar haar heeft gemist. Niettemin kunnen wij deze kans aangrijpen. Ajiki's dood moet in haar huishouding tot grote verwarring hebben geleid.'  

Chumaka schraapte discreet zijn keel. 'Het zal ons problemen bezorgen, meester.'

Jiro bleef prompt staan. De zolen van zijn sandalen maakten een piepend geluid toen hij zich omdraaide om zijn Eerste Adviseur aan te kijken. 'Bedoel je niet problemen voor de Acóma? Zij moet het nu zonder ons bondgenootschap stellen. Sterker nog, ze heeft onze alliantie bezoedeld door toe te staan dat Ajiki iets is overkomen.'  

Chumaka stapte dichter naar zijn meester toe om te voorkomen dat het gezelschap dat aan de andere kant van de zaal op Jiro's komst wachtte zou horen wat hij zei. 'Spreek voorzichtiger,' raadde hij hem aan. 'Want tenzij Mara overtuigend bewijs vindt dat het de hand van Tasaio van de Minwanabi is, die vanuit de dodenwereld tot hier reikt, heeft ze logische redenen om óns de schuld te geven.' Sarcastisch voegde hij eraan toe: 'Toen heer Tecuma, uw vader, gestorven was, hebt u uw vijandschap tegenover haar huis immers nogal luid rondgebazuind.'

Jiro stak zijn kin naar voren. 'Misschien.'

Chumaka liet het daarbij. 'Haar netwerk is het beste dat ik ken,' vervolgde hij, nu weer meegesleept door zijn fascinatie voor het Spel van de Raad. 'Ik heb een theorie. Gezien het feit dat ze de complete huishouding van de Minwanabi heeft geadopteerd...'

Jiro kreeg een blos op zijn wangen. 'Wéér zo'n voorbeeld van blasfemisch gedrag en minachting voor onze tradities!'  

Chumaka stak sussend een hand op. Soms werd Jiro's manier van denken troebel. Nadat hij zijn moeder al op de prille leeftijd van vijf had verloren, had hij zich als jongen met irrationeel fanatisme aan gewoonten en tradities vastgeklampt, alsof die vastheid en orde hem bescherming konden bieden tegen de wisselvalligheden van het leven. Hij had steeds de neiging behouden zijn verdriet te verbergen achter een muur van logica of van onwankelbare trouw aan de normen en idealen van een Tsuranese edelman. Chumaka zag dit als een zwakte in zijn heer, en wilde het niet aanmoedigen. Hij moest er niet aan denken dat verstandige politiek zich binnen een speelveld met zo krappe grenzen zou moeten afspelen. Het gevaar was trouwens niet gering. In een gewaagde actie, geheel op eigen initiatief, had Chumaka meer dan tweehonderd soldaten overgenomen die voorheen in dienst waren geweest van de Minwanabi. Het waren wrokkige afvalligen, die Mara tot hun laatste snik zouden blijven haten. Chumaka had zich niet voor zijn eigen genoegen over hen ontfermd, en zeker niet om zijn heer ontrouw te zijn. Hij had deze krijgers uiterst discreet laten onderbrengen in verre, geheime kazernes. Discreet polsen had hem geleerd dat Jiro zeer beslist zou blijven weigeren deze soldaten in zijn reguliere leger op te nemen en ze de eed van trouw aan de Anasati te laten afleggen. Volgens de oude Tsuranese tradities waren zulke lieden - die tot geen huis meer behoorden - eerloze uitgestotenen. Ze dienden te worden gemeden, want een weldoener riep het ongenoegen over zich af van de goden die hun vroegere huis tot de ondergang hadden gebracht. Toch had Chwnaka de mannen niet weggestuurd. Hij had niet de hoop dat hij zijn meester ooit tot andere gedachten zou kunnen brengen, maar een werktuig was een werktuig, en deze voormalige soldaten van de Minwanabi zouden op een dag nuttig kunnen zijn - als de Regerende Heer van de Anasati niet kon worden afgebracht van zijn kinderlijke haatgevoelens tegenover Mara.  

Als de twee huizen vijanden zouden worden, kon Chwnaka deze krijgers achter de hand houden om ze op een geschikt moment in te zetten. Mara had bewezen dat ze slim was. Ze had een huis geruïneerd dat veel aanzienlijker was geweest dan het hare. Zulke slimheid moest met gelijke munt worden betaald, en Chumaka was er niet de man naar om kansen onbenut te laten. Hij zag zijn geheime actie dan ook als een daad van trouw. En wat Jiro niet wist, kon hij ook niet verbieden.  

En die krijgers waren nog niet alles. Chwnaka moest zich inhouden om zich niet uit pure voorpret in zijn magere handen te wrijven. Hij had ook spionnen. Er waren al een paar agenten die vroeger voor de Minwanabi werkten en nu voor de Anasati - en niet voor de Acoma. Het ronselen van zulke mensen om ze ten behoeve van zijn meester in te zetten bezorgde Chumaka het soort vreugde dat hij ook ondervond wanneer hij een priester of fort of krijgsheer van de tegenstander op het tschèbord kon isoleren. Hij wist dat de Anasati er uiteindelijk voordeel van zou plukken. En dat zijn meester dan alsnog de wijsheid van sommige van Chumaka's beslissingen zou inzien.

En dus glimlachte de Eerste Adviseur van de Anasati fijntjes, zonder nog iets te zeggen, want hij wist precies tot hoe ver hij kon gaan bij het tegenspreken van zijn meester. Pas toen ze de wachtende agenten dichter waren genaderd hernam Chumaka: 'Meester, Mara mag de traditie hebben verbroken toen ze de verantwoordelijkheid voor de bedienden van haar weggevaagde tegenstander overnam, maar als gevolg daarvan heeft ze niet alleen haar grootste vijand uit de weg geruimd, maar bovendien immense rijkdommen gewonnen. Haar kracht is enorm toegenomen. Ze was alleen maar een gevaarlijke deelneemster aan het Spel van de Raad, maar in één klap is Mara hierdoor de machtigste Regerende Heer of Vrouwe geworden die de hele geschiedenis van het keizerrijk ooit heeft gezien. Het leger van de Acoma alleen heeft tegenwoordig meer dan tienduizend zwaarden - dat is meer dan waarop verschillende kleinere clans kunnen bogen. En haar clan Hadama heeft samen met zijn bondgenoten de beschikking over een aantal krijgers dat het aantal Keizerlijke Witten benadert!' Op bedachtzame toon voegde Chumaka eraan toe: 'Ze zou bij volmacht kunnen regeren, denk ik, als ze die ambitie had. Het Hemelse Licht is zeker niet iemand die zich tegen haar wensen zou verzetten.'  

Jiro werd niet graag herinnerd aan de snelle opkomst van de vrouwe. 'Vergeet dat maar,' zei hij geprikkeld. Je had het over een theorie?'

Chumaka stak een vinger op. 'We weten dat Tasaio van de Minwanabi de tong Hamoi heeft ingeschakeld. De tong streeft nog steeds naar Mara's dood.' Hij stak een tweede vinger op en vervolgde: 'Deze feiten kunnen wel of niet met elkaar in verband staan. Het was Incomo, Tasaio's Eerste Adviseur, gelukt sommige of alle van Mara's spionnen in het huishouden van de Minwanabi te ontmaskeren. Dat leidde tot commotie en een mysterie. Ons eigen netwerk meldde dat iemand alle spionnen van de Acoma in de omgeving van het landgoed van de Minwanabi en in de stad Sulan-Qu stuk voor stuk heeft vermoord.'  

Jiro maakte een wegwuivende handbeweging. 'Tas aio heeft natuurlijk haar hele netwerk, voor zover aan hem bekend, laten opruimen.'

Chumaka's glimlach kreeg iets roofdierachtigs. 'Maar als hij dat nu eens niet heeft gedaan?' Hij stak een derde vinger op. 'Hier is nóg een feit. Het was de tong Hamoi die de bedienden binnen het huishouden van de Minwanabi heeft gedood welke waren gebleken spionnen van de Acoma te zijn.'  

Jiro's onverschilligheid leek alleen maar toe te nemen. 'Nou en? Tasaio heeft de tong opgedragen...'

'Nee!' onderbrak Chumaka hem heftig - wel wat érg brutaal. Snel gaf hij er een draai aan alsof hij alleen maar had gepopeld om toelichting te geven. 'Waarom zou Tasaio immers de tong huren om zijn eigen bedienden te doden? Waarom zou hij duur betalen voor het doden van lieden die hij krachtens één enkele opdracht aan zijn soldaten kon laten terechtstellen?'

Jiro keek schuldbewust. 'Ik sprak overhaast.' Zijn blik dwaalde af naar de plek waar de agenten ongeduldig op zijn komst zaten te wachten. Chumaka negeerde hun ongenoegen. Het waren tenslotte maar ondergeschikten, die rustig moesten wachten tot het hun heer beliefde om te komen. 'Begrijpelijk, meester. Er is ook geen logische reden. Maar we kunnen een vermoeden uitspreken: als ik de vrouwe was, en ik zou zowel de tong als Tasaio willen beledigen, zou het dan niet slim zijn om de tong zogenaamd namens Tasaio de opdracht te geven om haar spionnen te doden?'

Jiro kreeg een heldere blik in zijn ogen. Nu Chumaka zijn redenering tot een einde had gebracht, was Jiro in staat de strekking daarvan te doorgronden. 'Je denkt dus dat de tong Hamoi een reden kan hebben om tegenover Mara bloedwraak te hebben gezworen?'  

Chumaka's antwoord bestond uit een glimlach, met veel ontblote tanden.

Jiro begon weer te lopen. Zijn stappen weergalmden in de grote zaal, waarvan de papieren schermen aan beide zijden gesloten waren. Aan de plafondbalken hingen stoffige oorlogssouvenirs en een eerbiedwaardige verzameling veroverde banieren van verslagen vijanden. Het waren tastbare herinneringen aan de tijd waarin de Anasati in de frontlinie van historische gevechten te vinden was geweest. Het huis had een oude traditie van roem en eer. En het zou weer zo hoog rijzen, nee, hoger nog, had Jiro gezworen. Want hij zou ervoor zorgen dat Mara werd verslagen, en die overwinning zou het hele keizerrijk doen dreunen.  

Hij alleen zou bewijzen dat Mara de toorn van de goden had opgeroepen door de bedienden van de verslagen vijand genade te schenken. Helemaal in zijn eentje zou hij haar bestraffen voor haar breuk met de oude tradities. Ze zou hem in zijn ogen kijken, op het moment dat ze stierf, en weten dat ze destijds, toen ze Buntokapi tot echtgenoot had gekozen in plaats van hem, de grootste fout van haar leven had gemaakt.

Anders dan de grote zaal van de Minwanabi, die Mara had geërfd, was deze zaal van de Anasati van een geruststellend, traditioneel ontwerp, en daardoor voor Jiro even vertrouwd als de oudste rituelen in de tempel. Hij genoot ervan. De zaal leek sprekend op die van wel honderd andere grote heren in het keizerrijk, maar was toch uniek: dit was de zaal van de Anasati. Aan weerszijden van het centrale podium knielden smekelingen, werknemers en pachters van de Anasati. Omelo, zijn opperbevelhebber, stond in de houding naast die zijde van de verhoging waar Jiro zijn hof zou houden. Achter hem stonden andere officieren en adviseurs van de huishouding.  

Jiro beklom de treden naar het podium, knielde op de kussens die voor de heer waren klaargelegd en bracht zijn ambtsgewaad in orde. Voordat hij zijn hadonra het signaal gaf om met de dagelijkse bezigheden aan te vangen zei hij tegen zijn Eerste Adviseur: 'Probeer zekerheid te krijgen over de vraag of de tong voor eigen rekening achter Mara aan zit. Die wetenschap zal ons helpen bij het maken van plannen zodra Ajiki's dood officieel bekend wordt.'

Chumaka klapte in zijn handen en er verscheen meteen een bediende achter zijn schouder. 'Zorg dat er twee koeriers klaar staan bij mijn kamer.' Terwijl de bediende zich na een buiging weg haastte, maakte Chumaka zelf een beleefde buiging voor zijn meester. 'Ik zal meteen beginnen, heer. Ik heb een paar nieuwe bronnen die ons misschien nadere informatie kunnen geven.' Toen hij de fanatieke glinstering in de ogen van zijn meester zag raakte Chumaka discreet diens mouw aan. 'We moeten ons terughoudend gedragen tot Mara's bode ons bereikt met het formele bericht van Ajiki's dood. Als u nu iets zegt, zullen de bedienden daarover roddelen. Het zou niet slim zijn onze vijand te laten weten dat we op zekere plaatsen over spionnen kunnen beschikken.'  

Jiro trok met een ruk zijn arm terug. 'Ik begrijp het, maar verlang niet dat ik daarmee instem! Allen in dienst van de Anasati zullen rouwen. Ajiki van de Acoma, mijn neef, is vermoord, en iedere man van de onzen, behalve de slaven, zal een rode band om zijn arm dragen ten teken van rouw. Wanneer we klaar zijn met onze bezigheden van vandaag moet je een eregarde hebben samengesteld voor mijn reis naar Sulan-Qu.'

Chumaka verbeet zijn ergernis. 'Gaan we naar de crematie?'

Jiro ontblootte zijn tanden. 'Hij was mijn neef. Thuisblijven op het moment dat zijn as wordt verstrooid impliceert hetzij het toegeven van verantwoordelijkheid, hetzij lafheid, en wij zijn aan geen van beide schuldig. Hij mag de zoon van mijn vijand zijn geweest, en het kan zijn dat ik het vaste voornemen heb zijn moeder te vernietigen, maar de jongen had bloed van de Anasati in zijn aderen. Hij verdient het respect waar elke kleinzoon van Tecuma van de Anasati recht op heeft. We zullen een voorwerp van de familie meenemen om samen met hem te worden verbrand.' Jiro's ogen fonkelden toen hij op vurige toon besloot: 'De traditie eist onze aanwezigheid!'  

Chumaka liet zijn bedenkingen onuitgesproken en boog instemmend voor zijn meester. Het was de hoofdtaak van een Eerste Adviseur om zijn heer te begeleiden inzake besluiten die de politiek van het huis raakten, en Chumaka had al jaren weinig animo meer voor de banalere aspecten van zijn functie, zoals het regelen van een reis. Het Spel van de Raad was dramatisch veranderd sedert Mam van de Acoma het strijdperk had betreden, maar het was nog steeds boeiend, en er was nu eenmaal niets dat Chumaka meer fascineerde dan het ingewikkelde netwerk van de Tsuranese politiek. Gespannen als een jachthond voor het begin van de jacht verliet hij de zaal. Ondanks het vooruitzicht van dreigende ontwikkelingen aan de horizon voelde hij zich bijna gelukkig.  

De Eerste Adviseur dacht al koortsachtig na over de instructies die hij zijn koeriers moest meegeven. Ze moesten natuurlijk flinke bedragen aan smeergeld bij zich hebben om de juiste informatie los te peuteren, maar als ze daardoor zijn theorie over het eigenmachtige handelen van de tong konden bevestigen was dat het geld dubbel en dwars waard.  

Terwijl Chumaka wachtte tot de bedienden de deur voor hem openden, verscheen er een demonisch glimlachje op zijn gezicht. Het was jaren geleden dat hij zijn vernuft had ingezet tegen een waardige opponent. Vrouwe Mam zou hem veel genoegen gaan schenken - vooropgesteld dat heer Jiro's obsessie niet geblust kon worden en de Anasati werkelijk van plan was haar huis te ruïneren. 

 

Mara lag onrustig te woelen in haar slaap. Ze maakte daarbij hartverscheurende geluiden van verdriet, en Hokanu wilde dolgraag iets doen - haar aanraken, troostende woordjes zeggen - om haar kwellingen te verzachten. Maar ze had erg weinig geslapen sedert Ajiki's dood, en zelfs deze onrustige nachtmerries brachten enig soelaas. Wanneer hij haar nu wekte, zou hij haar dwingen zich weer ten volle bewust te zijn van haar verlies en de afmattende noodzaak om zich tegen de spanningen opgewassen te tonen.

Hokanu zuchtte, en keek naar de patronen van het tussen de schermen door naar binnen vallende maanlicht. De schaduwen in de hoeken van de kamer leken donkerder en dreigender dan vroeger en zelfs de aanwezigheid van dubbele wachten bij elke deur en elk venster kon het verloren gevoel van vrede en veiligheid niet terugroepen. De erfzoon van de Shinzawai en echtgenoot van de Dienares van het Keizerrijk was nu niettemin slechts een man alleen - met niets anders bij zich dan zijn scherpe verstand en zijn liefde voor een getourmenteerde vrouw; De nanachtlucht was koel, wat ongewoon was in de provincie Szetac. Waarschijnlijk was het te danken aan de nabijheid van het meer naast het huis. Hokanu stond op en trok het lichte huisgewaad aan dat hij de vorige avond had uitgetrokken. Hij knoopte de ceintuur dicht, sloeg zijn armen strak over elkaar en nam een positie in vanwaar hij de slapende gestalte op de andere bedmat goed kon zien.  

Zo hield hij de wacht, terwijl Mara onrustig woelde op haar kussens -haar zwarte haren als een overgebleven plekje van de nacht in de langzaam opklarende kamer, waar het koperachtige maanlicht werd verdrongen door het eerste grijs van de dageraad. Het scherm tussen de slaapkamer en het tuinterras was langzaam van zwart in parelkleurig veranderd.  

Hokanu moest zich beheersen om niet te gaan ijsberen. Eerder die nacht was Mam wakker geworden. Ze had in zijn armen liggen snikken, en vele keren Ajiki's naam geroepen. Hij had haar stevig omarmd, maar zijn warmte had haar geen troost geschonken. Hokanu's kaak verstrakte bij de herinnering. Een vijand kon hij met open vizier uitdagen voor een gevecht, maar dit peilloze verdriet... De dood van een kind, van wie de mogelijkheden zich nog nauwelijks hadden kunnen ontplooien - er was geen troost onder de hemel die een echtgenoot dán aan de moeder kon bieden. Alleen de tijd kon zulke pijn verdoven.  

Hokanu was niet een man die vloekte. Gespannen, maar beheerst, als een strakke snaar van een harp, stond hij zichzelf geen enkele actie toe die zijn vrouw zou kunnen wekken. Stilletjes, met elegante, maar gevaarlijke bewegingen, schoof hij het scherm net ver genoeg opzij om er langs te kunnen. Het was een te heldere dag, constateerde hij bij het zien van de bleekgroene hemel. Er had storm moeten zijn, regen, en zelfs donder en bliksem - de natuur zélf behoorde te rouwen op de dag van Ajiki's crematie.  

Aan de andere kant van de heuvel, in een holte naast de oever van het meer, werden de laatste voorbereidingen getroffen. Het hout van de brandstapel was piramidevormig gestapeld. Jican had, in opdracht van Hokanu, royaal geput uit de rijkdom van de Acoma en ervoor gezorgd dat alleen de geurigste houtsoorten waren gebruikt. De moeder van de jongen en de andere rouwenden zouden niet worden gehinderd door de stank van verbrand vlees en haar. Hokanu kneep zijn lippen strak op elkaar. Er zou voor Mara op dat droevigste moment geen privacy bestaan. Haar positie was te hoog - de crematie zou een rituele staatszaak worden. Regerende Heren uit alle delen van het keizerrijk zouden hun medeleven komen betuigen - en hun intriges komen bevorderen, want het Spel van de Raad werd niet opgeschort voor verdriet of vreugde, en zelfs niet voor natuurrampen. Zoals rottend hout onder een kleurige verflaag, zo zou ook het soort gekonkel dat tot Ajiki's dood had geleid gewoon doorgaan, almaar doorgaan.  

Aan de noordelijke horizon verschenen stofwolkjes. De eerste gasten arriveerden al, nam Hokanu aan. Hij keek weer naar zijn vrouwen zag opgelucht dat haar slaap wat rustiger was geworden. Hij stapte zachtjes de gang op en stuurde een jonge bediende naar de kamermeisjes om te zeggen dat ze moesten wachten tot ze werden geroepen. Daarna gaf hij toe aan zijn rusteloosheid en liep aan de andere kant van de kamer het terras op.

Het landgoed begon overal tot leven te komen. Jican rende heen en weer tussen het keukengedeelte en de bijgebouwen waar de bedienden woonden, terwijl wasmeisjes zich naar de logeerkamers repten met manden fris linnengoed op hun hoofd. In afwachting van de hooggeplaatste bezoekers werd de wacht nu overal afgelost door stram marcherende soldaten in ceremonieel tenue.  

In alle drukte en gewemel waren er echter twee figuren die ontspannen in de richting van het meer wandelden, alsof ze niets bijzonders te doen hadden. Hokanu vond het maar verdacht, tot hij zag wie de twee waren. Nieuwsgierig liep hij over het terras naar de trappen die daarvandaan naar de tuinen beneden leidden. Tussen de rijen bloeiende akasistruiken door volgde hij stilletjes het tweetal- Incomo en Irrilandi - dat ongehaast, schijnbaar verzonken in gedachten, voor hem uit slenterde. De voormalige Eerste Adviseur en de voormalige legercommandant van Tasaio van de Minwanabi liepen hier natuurlijk niet zomaar wat rond. Het intrigeerde Hokanu wat deze twee ex-vijanden, thans loyale dienaren, zo vroeg op deze droevige dag buiten te zoeken hadden, en daarom volgde hij hen stiekem.  

Het paar naderde de oever van het meer, en de rietdunne adviseur en de tanige, in de strijd geharde krijger knielden daar op een kleine verhoging neer. In de hemelruimte tussen de omgekrulde dakrand van het landhuis en de heuvel ernaast dreven de eerste rozige wolken over: hun onderkanten hadden oranje randjes van het licht van de zon, die zelf nog niet te zien was.

De mannen hadden een houding alsof ze zaten te bidden. Hokanu sloop naderbij. Minutenlang bleven de heer en zijn twee dienaren vervolgens een roerloos tableau vivant vormen. Toen brak de dag aan: een eerste zonnestraal doorboorde de grijze schemering en werd gevangen in een kristalachtige formatie aan de bovenkant van de helling, en toen weerkaatst in een oogverblindende flits, die het stille landschap overspoelde met een gloed van warm licht en de dauwdruppels deed fonkelen als juwelen. De erfzoon van de Shinzawai werd even verblind door die onverwachte lichtflits, die meteen daarna weer verdween, omdat het licht van de rijzende zon de kristallijne laag op de heuvel top onder een andere hoek raakte. Op dat moment bogen Irrilandi en Incomo zich zo diep dat hun voorhoofd de grond raakte, en ze spraken zacht een aantal woorden uit die voor Hokanu niet te verstaan waren.  

De twee mannen beëindigden hun vreemde ritueel en stonden op. De alerte krijger Irrilandi was de eerste die iets afwijkends aanvoelde in de kalmte van de ochtend, en toen hij even later zijn heer zag, vlakbij, maakte hij een buiging zijn kant op. 'Meester Hokanu,' zei hij. Incomo, verrast, herhaalde het gebaar.  

Hokanu wees in de richting van het huis. 'Ik kon niet slapen,' zei hij mistroostig. 'Ik zag jullie lopen en kwam kijken wat jullie hier deden.'

Irrilandi haalde op Tsuranese manier zijn schouders op. 'Elke dag brengen we voor zonsopgang dank.'

Hokanu's zwijgen was een stille vraag om nadere toelichting, al keek hij niet naar zijn beide dienaren, maar naar zijn blote voeten, die over het bedauwde gras liepen.  

Incomo schraapte zijn keel, misschien een beetje uit verlegenheid. 'We komen hier elke dag om getuige te zijn van de nieuwe ochtend. En dank te brengen omdat de Goede Dienares bij ons is gekomen.' Hij keek naar het grote huis, met zijn hoge puntgevels, zijn stenen pilaren en zijn talrijke schermlateien - nu allemaal voorzien van rode wimpels, ter ere van Turakamu, de Rode God van de Dood, die Ajiki's geest na afloop van de rouwplechtigheid zou ontvangen in zijn zalen. Incomo legde het Hokanu verder uit: 'Toen onze vrouwe Tasaio's ondergang had veroorzaakt verwachtten wij de dood of slavernij. In plaats daarvan kregen we het geschenk der dagen: een nieuwe kans om te dienen en eer te verwerven. Daarom spreken we hier elke ochtend een dankgebed uit voor dit respijt, en voor de Goede Dienares.'  

Hokanu knikte. De devotie van deze hoge beambten verbaasde hem niets. Als Dienares van het Keizerrijk was Mara geliefd bij de grote massa. Haar eigen staf diende haar echter met een liefde die grensde aan verering.

En die steun zou haar huis ook nodig hebben om van deze klap te herstellen. Een heerser die niet geliefd was zou na een tegenvaller van deze orde van grootte geconfronteerd worden met grote aarzelingen bij zijn staf, van de hoogste adviseur tot en met de nederigste slaaf, over de vraag of de hemel misschien had besloten aan het geluk van het huis een einde te maken. En zelfs zonder goddelijke afkeuring zouden sterfelijke vijanden hun kans kunnen grijpen om toe te slaan op een moment dat het huis in ernstige wanorde verkeerde. En zo werd het bijgeloof dan indirect weer versterkt, want werd het huis op die manier niet verzwakt, en was dat niet het bewijs van het misnoegen der goden?  

Hokanu voelde irritatie. Al te veel dingen in dit keizerrijk beten op deze manier in hun eigen staart, waardoor er na eeuwen van vaste gewoonten en onwrikbare tradities een samenleving vol stagnatie en entropie was ontstaan. Het was deze cyclus van vanzelfsprekendheden die hij en Mara en Ichindar, de Keizer der Naties, zich hadden voorgenomen te doorbreken.

Ajiki's voortijdige overlijden was meer dan alleen een bron van verdriet. Het kon een zware tegenslag worden, een luide strijdkreet die alle Regerende Heren die zich verzetten tegen de recente vernieuwingen in actie zou kunnen brengen. Als de Acoma tekenen van besluiteloosheid zou vertonen, kon dat tot conflicten leiden, en in de kern van de partij die fanatiek wilde vasthouden aan de oude tradities zou de stem van de Anasati het luidst klinken van allemaal.  

De gasten die vandaag kwamen vertoonden zich niet hier om de as van de overledene in spiralen naar de hemel te zien wolken, nee: ze kwamen om elkaar als uitgehongerde honden te beloeren. En vrouwe Mara zou het scherpst in het oog worden gehouden van iedereen.

Ernstig bezorgd, want hij wist dat zijn vrouwe nog te bevangen was door verdriet om dit soort bijkomende zaken adequaat te behandelen, duwde Hokanu de rijkbewerkte poort open en liep de tuin in. Hij was vergeten dat hij twee mannen in zijn kielzog had, tot Incomo zei: 'Eerste Adviseur Saric heeft alles in gereedheid, meester. Er zijn activiteiten voorbereid om de gasten afleiding te bezorgen. De eregardes van de meeste heren, behalve de allergrootste, zullen in de barakken aan de overzijde van het meer worden ondergebracht. Het hout van de brandstapel is gedrenkt in olie, en ook verder is alles gedaan om de plechtigheid zo kort mogelijk te maken.'

Hokanu werd door die woorden niet echt gerustgesteld. Alleen al het feit dat de oude Incomo het nodig vond zulke punten expliciet te vermelden bewees dat ook hij zich zorgen maakte. Het Spel zou doorgaan, ongeacht of vrouwe Mara wel of niet in staat was op niveau mee te doen.

'We zullen de overleden jonge meester de volle eer bewijzen,' voegde Irrilandi eraan toe, 'maar ik zou willen voorstellen dat u aan de zijde van uw vrouwe blijft, en alert bent om haar instructies te interpreteren.'

Op beleefde, tactvolle wijze gaven de hoge beambten van de Acoma te kennen dat ze beseften dat hun meesteres nog buiten zinnen was van smart. Hokanu voelde een golf van dankbaarheid tegenover deze twee mannen, die in alle rust en bescheidenheid bereid waren pal te staan om die leemte op te vullen. Hij probeerde hen gerust te stellen - het huis Acoma zou zeker niet als een stuurloos schip worden meegesleept door golven van onfortuin. 'Ik zal bij mijn vrouwe zijn. Ze voelt zich geroerd door jullie toewijding en zou willen dat ik zei dat jullie niet mogen aarzelen om ons deelgenoot te maken van eventuele moeilijkheden of zorgen.'

De meester en zijn twee dienaren wisselden een paar betekenisvolle blikken. Toen maakte Irrilandi een buiging. 'Meer dan duizend soldaten hebben tot Turakamu gebeden om hen te nemen, in plaats van de jonge meester.'  

Hokanu knikte respectvol. Deze soldaten zouden tijdens de ceremoniële rouwdienst wapens dragen, ten teken van hun eed, hetgeen een ontmoedigend effect zou hebben op elke heer die misschien van zins was de gastvrijheid van de Acoma te schenden door moeilijkheden te veroorzaken.  

Het aantal op zich was een groot eerbewijs aan Ajiki. De loyaliteit van de mannen demonstreerde tevens dat de geruchtenstroom ook binnen de kazernes wel duidelijk had gemaakt dat Ajiki's dood meer was dan een persoonlijke tragedie. De heren die vandaag kwamen zouden hier om elkaar en om Mara heen sluipen als jaguna's - die aaseters - om te zien welke lekkere brokken uit de klauwen van het noodlot konden worden losgerukt.  

Hokanu nam de buigingen in ontvangst waarmee de twee dienaren afscheid namen, en keek toen over zijn schouder naar het meer, waarop nu verschillende staatsiesloepen zich naar de kade haastten. Er wapperden vlaggen aan hun masten en het ritmische gezang van hun roeiers schalde over het water. Het rustige landgoed zou nu binnen de kortste keren veranderen in een politieke arena. Hokanu keek naar het grote stenen gebouw, dat eeuwenlang het stamhuis van de Minwanabi was geweest. Het was ontworpen als een fort, maar vandaag moesten zelfs doodsvijanden binnen geduld worden. De priesters van Chochocan, de Goede God, hadden het landgoed gezegend, en Mara had de natami van de Minwanabi op een zorgvuldig uitgekozen plek erbuiten laten plaatsen om de herinnering aan een huis dat eens groot was geweest niet geheel te laten verdwijnen. Niettemin, en ondanks de verzekering door de priesters dat de daden van de Goede Dienares haar de gunst van de goden hadden opgeleverd, moest Hokanu een opwelling van vrees onderdrukken. In de schaduwen onder de dakranden leken zich geesten van vijanden verscholen te houden, die zich stilletjes, maar vol leedvermaak over Mara's verdriet verkneukelden. Hokanu wenste even dat hij haar vermetele keuze had geblokkeerd en haar had overgehaald om zich aan de traditie te houden, en dit huis steen voor steen af te breken, en het puin in het meer te storten, en alle gewassen op de velden te laten verbranden, en de vruchtbare grond met zout te bestrooien, zodat er op deze ongelukkige bodem niets meer zou kunnen groeien, en er voor eeuwen een einde zou komen aan een fatale cyclus van vervloekingen. Hoe mooi het hier ook was, en hoe onneembaar dit huis ook leek, toch moest Hokanu een voorgevoel onderdrukken dat hij met Mara onder dit dak misschien nooit geluk zou vinden.  

Maar nu de officiële gasten al in grote aantallen arriveerden was dit een slecht moment om te piekeren. De gemaal van de Dienares van het Keizerrijk rechtte zijn schouders en bereidde zich voor op de beproevingen die zouden volgen. Mara moest de juiste mate van Tsuranese zelfbeheersing tonen, hoe bitter haar verdriet ook was. De dood van haar vader en broer, die krijgers waren geweest, was één ding, maar de dood van haar eigen kind was iets veel ergers. Hokanu besefte instinctief dat de vrouw die hij beminde niets ergers had kunnen overkomen. Ter wille van haar moest hij sterk zijn vandaag, en een pantser tussen haar en de schande zijn, want hoewel hij nog steeds de toegewijde erf zoon van de Shinzawai was, stond de eer van de Acoma even hoog in zijn vaandel.  

Vastbesloten en zelfverzekerd keerde hij terug naar het terras dat aan de slaapkamer van zijn vrouwe grensde. Aan de gesloten schermen zag hij dat de bedienden haar nog ongestoorde rust hadden gegund. Hij schoof een scherm een eindje open en ging geluidloos naar binnen. Hij zei geen woord, maar keek geduldig naar het speelse licht van de warme ochtendzon op haar wang.

Mara verroerde zich. Haar handen grepen zich vast in het verwarde laken en haar oogleden gingen trillend open. Met haar mond open van schrik richtte ze zich half op. In paniek keek ze rond, tot Hokanu naast haar knielde en haar omarmde.

Ze zag eruit alsof ze de hele nacht geen oog had dichtgedaan. 'Is het tijd?'

Hokanu streelde haar schouders, terwijl de bedienden zich na het horen van haar stem de kamer binnen repten. 'De dag begint,' zei hij.

Teder hielp hij zijn vrouwe opstaan. Daarna gebaarde hij naar de bedienden dat ze met hun werk konden beginnen. Haar kamermeisjes hielpen haar met het bad en haar kapsel en kleren. Hokanu zag aan hoe lusteloos zij zich dit liet welgevallen, maar hield de woede in zijn verscheurde hart verborgen. Als Jiro van de Anasati verantwoordelijk was voor dit leed van zijn vrouwe, dan zwoer de erfzoon van de Shinzawai dat de man ervoor zou boeten!  

Toen hij door een bewonderende blik van een van de dienstmeisjes werd herinnerd aan zijn eigen ongeklede staat zette hij die wraakgedachten van zich af. Hij klapte in zijn handen om zijn eigen kamerdienaren te roepen en liet zich door hen zwijgend in de ceremoniële kleding helpen die voor Ajiki's crematie was voorgeschreven.

 

De mensenmassa was verspreid over de heuvels die het landhuis van de Acoma omringden. De kleuren van wel duizend huizen waren te zien, telkens aangevuld met rode sjerpen, rode strikken of rode halsdoeken ter ere van de Rode God, de broer van Sibi, die de Dood was, en daardoor de heer van alle levens. De kleur symboliseerde tevens het hartenbloed van de jongen, dat nu niet meer om zijn ziel heen bruiste. Zesduizend soldaten stonden in het gelid in het dal waar de brandstapel en de baar wachtten. Vooraan, in hun glimmend gepoetste groene wapenrusting, stonden de krijgers van de Acoma die een eed op hun leven hadden afgelegd. Daarachter, in het blauw van de Shinzawai, de mannen van Mara's gemaal, en daar weer achter, in hun met goud af gebiesde witte uniformen, de delegatie van de Keizerlijke Garde die door Ichindar als blijk van zijn medeleven naar de crematie was gezonden. Verderop stonden Kamatsu van de Shinzawai - Hokanu's vader - en voorts de families die samen de clan Hadama vormden en die allen bloedbanden met de dode jongen hadden. Daarachter stond de onafzienbare menigte van huizen die aanwezig waren om hun medeleven te tonen of om zich in de volgende ronde van het Grote Spel te storten.  

De krijgers stonden stil als standbeelden. Ze hielden hun hoofd gebogen en de randen van hun schilden rustten op de grond. Voor hen lagen hun zwaarden, met de punt naar de lijkbaar gericht en de lege schede er kruiselings onder. Achter de soldaten, hoger op de hellingen, bewaarden de leden van het huishouden een eerbiedige afstand, want er moest ruimte zijn om doorgang te verlenen aan de groten van het rijk die waren gekomen om afscheid te nemen van de jongen.  

Trompetgeschal kondigde het vertrek van de stoet aan. In de schaduw van een luifel, waar ze zich met haar adviseurs en officieren op de tocht had voorbereid, moest Mara vechten tegen het knikken van haar knieën. Ze voelde Hokanu's greep om haar elleboog, maar de precieze betekenis daarvan ontging haar. Haar ogen, die half verscholen gingen onder de rode rouwsluier die ze droeg, waren gefixeerd op de baar met het roerloze lichaam van haar zoon. Hij was gehuld in een schitterende wapenrusting en zijn witte hand omklemde de greep van een kostbaar metalen zwaard. De andere hand, die tijdens de val was verpletterd, was discreet in een vechthandschoen gestoken, zoals ook de verbrijzelde borst verborgen was onder een groen borststuk en een schild in dezelfde kleur, beide voorzien van het blazoen van de Acoma, de shatravogel, deze keer uitgevoerd in onbetaalbaar bladgoud.  

Zo te zien leek het gewoon een slapende jonge soldaat, die elk moment gewekt kon worden om op te staan en met jeugdige kracht roem en eer na te jagen.

Mara voelde hoe haar keel zich sloot. Geen eerdere gebeurtenis - niet het bijzetten van de memento's van haar vader en haar broer in de heilige familietuin, niet het verduren van de wreedheden van haar eerste echtgenoot, niet het verlies van de man door wie ze de passie van de liefde had leren kennen, niet de dood van haar geliefde oude kindermeid en adviseur, die als een pleegmoeder voor haar was geweest - leek op de verschrikking die ze nu onder ogen moest zien.  

Ze kon de dood van haar oudste zoon nog steeds niet geloven, laat staan in al zijn onomkeerbaarheid aanvaarden. De dood van het kind dat haar leven draaglijk had gemaakt, zelfs tijdens dat ongelukkige eerste huwelijk. Een kind dat haar door zijn zorgeloos gelach voor wanhoop had behoed op momenten dat haar huis ten prooi leek te vallen aan vijanden die te sterk voor haar waren. Ajiki had haar de moed gegeven om door te gaan. Uit koppigheid, plus een vurig verlangen om hem straks de mantel van een fiere en machtige Acoma te zien dragen, had Mara volgehouden, en het onmogelijke bereikt.  

Dat alles zou vandaag tot as vergaan. Op deze vervloekte dag zou de jongen die zijn moeder had moeten opvolgen vervluchtigen tot een zuil van rook die een aanslag deed op de neusvleugels van de hemel.

Een stap achter Mara jengelde Justijn om gedragen te worden. Zijn kindermeisje probeerde hem stil te krijgen. Zijn moeder leek hem niet eens te horen, zo verzonken was ze in haar verdriet. Ze bewoog zich stram als een pop onder Hokanu's leiding.  

Er klonk tromgeroffel toen de stoet zich in beweging zette. Een in het rood geklede hulppriester drukte de vrouwe een rood geverfde rietstengel in de gevoelloze vingers. Hokanu sloot zijn hand om de hare om te voorkomen dat ze het religieuze symbool achteloos op de grond liet vallen.  

De processie bewoog zich voort. Hokanu sloeg zijn arm half om haar heen en steunde haar tijdens de trage mars. Ter ere van Mara's verdriet droeg hij niet de blauwe wapenrusting van de Shinzawai, maar het groen van de Acoma en een officiers helm. Mara besefte vaag dat hij rouwde, en nóg vager het verdriet van de anderen - de hadonra, die zo vaak boos was geweest op de jongen wanneer deze weer eens inkt en papier verspilde; de kindermeisjes en onderwijzers, die allemaal konden meepraten over zijn driftaanvallen; de adviseurs, die de jongen vaak genoeg met harde hand of de platte kant van een zwaard voor zijn ondeugende streken hadden willen straffen. Knechten en dienstmeisjes, zelfs slaven, hadden Ajiki's levendige geest gewaardeerd.

Maar het was nu alsof ze allemaal slechts schaduwen waren, en hun woorden van troost slechts betekenisloze geluiden. Niets van wat iemand zei scheen binnen te dringen in de stolp van droefenis die de Vrouwe van de Acoma omsloot.

Mara voelde hoe Hokanu haar met zachte hand de lage treden van het bordes af hielp. Daar wachtte de eerste van de officiële afgezanten, namelijk die van Ichindar, gekleed in oogverblindend wit-en-goud. Mara boog haar hoofd toen de keizerlijke afgevaardigde een buiging voor haar maakte, maar ze zweeg achter haar sluier en liet het aan Hokanu over om passende woorden te mompelen. Ze werd verder geleid, naar heer Hoppara van de Xacatecas, al zo lang haar nauwe bondgenoot. Nu gedroeg ze zich tegenover hem alsof hij een vreemde was, en alleen Hokanu hoorde hoe de jongeman daar tactvol zijn begrip voor uitsprak. Naast hem, elegant als altijd, stond de weduwe van de vorige Heer van de Xacatecas. Zij bekeek de Goede Dienares met meer dan alleen maar sympathie. Nadat Hokanu zijn buiging voor haar had gemaakt nam vrouwe Isashani hem even bij de hand. 'Houd uw vrouwe dicht bij u,' waarschuwde ze terwijl ze deed alsof ze slechts een persoonlijke condoleance uitsprak. 'Haar geest is nog in een shocktoestand. Waarschijnlijk zal ze zich de draagwijdte van haar daden nog een aantal dagen niet realiseren. Er zijn hier vijanden aanwezig die haar best willen provoceren om daar voordeel uit te halen.'  

Hokanu's beleefde stem kreeg een grimmige ondertoon toen hij heer Hoppara's moeder bedankte voor haar goede raad.

Ook deze nuances ontgingen Mara, evenals de handigheid waarmee Hokanu de versluierde beledigingen van de Heer van de Omechan pareerde. Ze maakte een buiging wanneer haar heer haar het signaal gaf en trok zich niets aan van het gefluisterde commentaar in haar kielzog: dat ze heer Frasai van de Tonmargu meer egards had getoond dan deze verdiende, dat de Heer van de Inrodaka opmerkte dat haar bewegingen hun gebruikelijke vuur en elegantie misten.  

Ze had in haar leven geen ander aandachtspunt meer dan de kleine, kwetsbare gestalte die daar zo stil op zijn laatste rustbed lag.

Gedempte stappen volgden het ritme van de omfloerste trommelslagen. De zon stond al hoog toen de stoet het dal bereikte waar de brandstapel was opgebouwd. Hokanu had beleefde woorden gemompeld tegen alle Regerende Heren, groot en klein, die een persoonlijke begroeting verdienden, en nu wachtte er tussen de draagbaar en de brandstapel nog slechts één laatste delegatie, wier leden in onversierde zwarte gewaden gehuld waren.  

Bijna overmand door ontzag, moest Hokanu zichzelf dwingen om door te lopen. Zijn hand hield Mara nog wat steviger vast. Als ze besefte dat daar maar liefst vijf Grootheden stonden, magiërs van de Assemblee, liet ze daar niets van blijken. Dat hun gilde boven de wet stond en dat ze het niettemin gewenst hadden gevonden een delegatie te sturen was iets wat haar niets interesseerde. Hokanu was degene die zich over de implicaties verwonderde en die verband legde met het feit dat de Zwarte Mantels de laatste jaren meer belangstelling voor politiek leken te hebben dan vroeger. Mara boog voor de Grootheden zoals ze dat ook voor alle heren had gedaan, zonder zichtbare aandacht voor de woorden van medeleven van de plompgebouwde Hochopepa, die ze ter gelegenheid van Tasaio's rituele zelfmoord had leren kennen. Het altijd gevoelige moment waarop Hokanu zijn natuurlijke vader ontmoette ontging haar geheel. De ijzige blik van de roodharige magiër die achter de zwijgzame Shimone stond bracht haar geenszins van haar stuk. Of ze nu vijandig dan wel goedwillend waren, zelfs de woorden van de Grootheden drongen niet binnen in haar apathie. Geen enkel leven dat zij met hun vermogens konden bedreigen betekende meer voor haar dan het ene dat Turakamu en het Spel van de Raad haar al hadden afgepakt.  

Mara betrad tenslotte de rituele open cirkel die om de lijkbaar en de brandstapel was gevormd. Met niets-ziende ogen zag ze aan hoe haar opperbevelhebber het al te roerloze lichaam van haar zoon optilde en het behoedzaam op de stapel hout legde die zijn laatste rustplaats zou zijn. Daarna schoof hij met het zwaard, de helm en het schild tot ze goed lagen, en deed tenslotte een stap achteruit, zonder ook maar een spoort je van zijn gebruikelijke zwierigheid.  

Mara voelde Hokanu's discrete duwtje. Als verdoofd stapte ze naar voren, terwijl het tromgeroffel verstomde. Ze legde de rode rietstengel dwars over Ajiki's lichaam, maar het was Hokanu's stem die de traditionele woorden aanhief: 'We zijn hier bijeen om het leven van Ajiki te herdenken, de zoon van Buntokapi, de kleinzoon van Tecuma en Sezu!'  

De tekst was te kort, besefte Mara, met een vage frons op haar voorhoofd. Waar was de lijst van de roemruchte daden van deze oudste van haar zonen?  

Er volgde een pijnlijke stilte, tot Lujan, na een wanhopige blik van Hokanu, in beweging kwam en Mara draaide tot ze in oostelijke richting keek.  

Daarvandaan naderde de priester van Chochocan. Hij was gekleed in het wit dat het leven symboliseerde. Nu legde hij zijn mantel af en danste, naakt als een pasgeborene, ter ere van de jeugd.

Mara had geen oog voor zijn fanatieke dans. Ze voelde ook geen troost voor de fatale achteloosheid waaraan ze zich schuldig voelde. Toen de danser zich voor de baar tot de aarde boog en zij naar het westen keek, daartoe discreet aangezet, stond ze met doffe ogen voor zich uit te kijken. Deze keer was het de priester van de Rode God die, begeleid door het schrille gefluit van zijn helpers, al even vurig begon te dansen om Ajiki een veilige doortocht naar het rijk van Turakamu te garanderen. Nooit eerder had hij een dier van de barbarenwereld te hoeven nabootsen, en de manier waarop hij de bewegingen van een paard imiteerde was bijna lachwekkend, ware het niet dat zijn afrondende dodelijke val ontnuchterend echt leek.  

Mara's ogen bleven droog. Haar hart leek als versteend of bevroren. Ze boog haar hoofd niet in een gebed toen de priesters naar voren stapten en het rode koord dat Ajiki's handen bond doorsneden, om zijn geest te bevrijden voor een wedergeboorte. Ook snikte ze niet, noch smeekte ze om de gunst van de goden, toen de witgepluimde tirikvogel werd losgelaten - het symbool van die wedergeboorte.  

De priester van Turakamu begon hardop te bidden voor Ajiki. 'Uiteindelijk verschijnen alle mensen voor mijn god. De God van de Dood is een genadige god, want hij maakt een einde aan leed en verdriet. Hij beoordeelt degenen die bij hem komen en beloont de rechtvaardigen.' Met een breed gebaar van zijn hand en een knik van zijn gemaskerde hoofd voegde de priester hieraan toe: 'Hij begrijpt de levenden, hij weet wat pijn is, en smart.' Zijn rode stokje wees naar de in wapenrusting gehulde jongen op de brandstapel. 'Ajiki van de Acoma was een goede zoon, vastberaden op weg over het pad dat zijn ouders voor hem in gedachten hadden. We hebben geen andere keus dan te aanvaarden dat Turakamu hem waardig oordeelde om hem bij zich te roepen, om hem straks te laten terugkeren voor een nog hogere lotsbestemming.'  

Mara beet op haar tanden om niet in huilen uit te barsten.

Welk gebed kon er worden uitgesproken, dat niet op zijn minst een ondertoon van bittere woede had? En welke wedergeboorte, behalve als zoon van het Hemelse Licht zelf, kon hoogstaander zijn dan die als erfzoon van de Acoma? Terwijl Mara rilde van onderdrukte kwaadheid sloot Hokanu's arm zich om haar heen. Hij mompelde iets wat zij niet verstond, waarna de brandende toortsen uit hun ring van in de grond stekende houders werden getrokken en het geurige hout van de brandstapel werd aangestoken. Mara keek naar de rood-gele vlammen die meteen opflakkerden, maar met haar gedachten was ze ver van het hier en nu verwijderd.  

Toen de priester van Juran de Rechtvaardige naderde om haar te zegenen moest Hokanu haar stevig in haar arm knijpen om te voorkomen dat ze hem hysterisch zou vragen wat er rechtvaardig was aan een wereld waarin jonge kinderen voor de ogen van hun moeder stierven.

De vlammen laaiden luidruchtig op en de eerste rook steeg ten hemel. Het woest knetterende vuur onttrok het lichaam van de jongen vrijwel meteen aan het zicht, waardoor gelukkig niet te zien was hoe het in elkaar kromp en tot as verbrandde. Toch keek Mara met de uiterste afschuw naar het tafereel, want voor haar geestesoog zag ze wel degelijk wat er in de kern van dit oogverblindend opvlammende inferno met de overblijfselen van haar zoon gebeurde, en haar fantasie voegde de kreten toe die de jongen zelf niet kon uiten.  

'Ajiki,' fluisterde ze. Hokanu verstevigde zijn greep voldoende om haar weer even te herinneren aan de situatie, en aan de noodzaak om als Dienares van het Keizerrijk in het openbaar geen enkel blijk van verdriet te tonen. Alleen al de inspanning om haar gezicht onbewogen te houden deed haar trillen op haar benen.

Lange minuten vermengde zich het geluid van de knetterende vlammen met dat van de biddende en zingende priesters. De kronkelende rookkolom boven het vuur verwittigde de hemel dat er een geest van hoge komaf onderweg was. Mara vocht ondertussen om haar ademhaling onder controle te krijgen en om de afgrijselijke realiteit te aanvaarden dat haar kind hier voor altijd verdween in een reeks van opkringelende rookwolken.

Bij de crematieplechtigheid voor iemand van mindere rang zou dit het moment zijn geweest waarop de gasten zich terugtrokken, om de naaste verwanten alleen te laten met hun verdriet. Wanneer hooggeplaatsten stierven was er echter geen ruimte voor zulke coulance. Er werd Mara geen luwte gegund. Ook toen de hulppriesters van Turakamu gewijde olie op het vuur sprenkelden bleef zij in het centrum van de publieke belangstelling staan. De wrede hitte die de brandstapel verspreidde had Mara's huid een roze tint gegeven. Als ze nu huilde zouden de tranen op haar wangen meteen verdampen.  

De felle zon droeg bij aan de hitte. Mara voelde zich misselijk en duizelig. Hokanu probeerde haar met zijn lichaam zo veel mogelijk schaduw te geven. Hij durfde niet al te vaak bezorgd naar haar te kijken, want dat zou haar zwakte kunnen verraden. De tijd sleepte zich voort, het was een ware marteling. Bijna een uur ging voorbij voordat de vlammen begonnen te krimpen en te doven. Tijdens een nieuwe stortvloed van gebeden en gezang werden de verkoolde resten van het vuur verspreid om ze sneller te doen afkoelen. Mara stond bijna te wankelen op haar benen toen de priester van Turakamu op plechtige toon verklaarde: 'Het lichaam is niet meer. De geest is weggevlogen. Hij die Ajiki van de Acoma was is nu hier' - hij raakte zijn hartstreek aan - 'en in Turakamu's zalen.'  

Zijn helpers trotseerden het nasmeulende hout en begaven zich naar het midden van de as. Een van hen gebruikte een dikke lap leer om het roodgloeiende lemmet van Ajiki's zwaard op te pakken en het snel door te geven aan iemand die het in natte doeken wikkelde, wat tot gesis en stoom leidde. Mara zag vervolgens met droge ogen aan dat de priester met een ceremonieel schepje een urn vulde met as uit het midden van de restanten - meer van het hout dan van de jongen. Deze as zou het symbool worden dat in de heilige familietuin bij de as van de voorouders van de jongen zou worden begraven. De Tsurani geloofden dat iemands echte ziel naar de zalen van de Rode God vertrok, maar dat een klein deel van de geest, de schaduw, bij die van de voorouders werd opgenomen in de steen die de natami van het huis vormde. Het essentiële wezen van het kind kwam daardoor beschikbaar voor een volgend leven, terwijl dat gedeelte van de geest dat Acoma was geweest behouden bleef om over de familie te waken.  

Hokanu steunde zijn echtgenote toen twee hulppriesters haar naderden. De ene bood haar het zwaardblad aan. Mara betastte het kromgetrokken metaal slechts even, waarna Hokanu het overnam. De andere helper gaf haar de urn. Mara aanvaardde de as van haar zoon met trillende handen. Haar blik toonde geen besef van wat ze vasthield, maar bleef gefixeerd op de verkoolde restanten van de brandstapel.

Op aanwijzing van Hokanu draaide ze zich toen om en leidde samen met hem de stoet die zich onder tromgeroffel naar de heilige tuin van de Acoma begaf. Niets van deze tocht drong tot Mara door. Zij voelde slechts de lauwe warmte van de urn en merkte nauwelijks dat ze bij het rijk versierde toegangspoortje van de tuin aankwamen.  

Daar bleven Hokanu en alle anderen staan, want behalve degenen die Acomabloed bezaten mocht niemand deze omheinde tuin betreden dan de tuinman die zijn leven aan het onderhoud ervan had toegewijd. Zelfs haar echtgenoot, die nog van de Shinzawai was, mocht hier niet naar binnen, op straffe des doods. Wanneer het een vreemde werd toegestaan de heilige tuin te betreden gold dat als een belediging voor de schaduwen van de voorouders van de Acoma, en dat zou blijvende schade toebrengen aan de vrede en eendracht die in de natami heersten.  

Mara maakte zich los van Hokanu. Ze hoorde het gemompel van de menigte van meelevende of sensatiebeluste edelen niet, maar liep de tuin binnen, waar ze al snel achter de hagen buiten ieders gezicht was. Reeds eenmaal eerder had ze de vreselijke plicht vervuld schaduwen van haar naasten plechtig aan de natami toe te voegen. Dat was in de heilige tuin van haar vorige landgoed geweest.

Even raakte ze gedesoriënteerd door de veel grotere omvang van deze tuin. Ze bleef staan. Met de urn tegen haar borst geklemd keek ze in verwarring om zich heen. Dit was niet het vertrouwde tuintje uit haar jeugd, waar ze als klein meisje vaak naar toe was gegaan om tot de schaduw van haar moeder te spreken. Dit was niet het vertrouwde pad waar ze destijds, toen ze er rouwde om haar vader en haar broer, op het nippertje aan een moordenaarshand was ontsnapt. Dit was geen siertuin meer, maar een groot, ruim aangelegd park, waar diverse kunstmatige beekjes doorheen kronkelden. Even vroeg ze zich bezorgd af of deze tuin, waarin immers de schaduwen van de Minwanabi zo vele eeuwen thuis waren geweest, de spirituele aanwezigheid van haar zoon misschien zou verwerpen.  

Weer zag ze voor haar geestesoog de val van die ruin - een zwarte massa die zich als een wrekend kwaad op het jonge, onschuldige leven van haar zoon stortte. Ze hapte naar adem en koos een willekeurig pad, want ze herinnerde zich vaag dat alle paden naar het centrale punt leidden, waar het oude rotsblok, de natami van haar familie, aan de oever van een grote vijver rustte.

'Ik heb jullie natami niet ergens onder die van de Acoma diep in de grond begraven,' zei ze hardop tegen de geesten van de Minwanabi en de luisterende lucht. Een veel zachter stemmetje in haar hoofd beweerde dat ze sprak uit waanzin. Het leven wás waanzinnig, concludeerde ze, anders zou ze nu niet loze woorden lopen te spreken met de warme as van haar jonge erfzoon in haar handen. Haar ongekende vertoon van mededogen - dat ze erop had gestaan dat de natami van de Minwanabi naar elders werd verplaatst, en dat hij daar keurig werd verzorgd, opdat de schaduwen van de Minwanabi vrede zouden kennen -leek op dit moment, achteraf, een zinloze dwaasheid.  

Ze kon echter niet de kracht vinden om te lachen.

Mara proefde een zure smaak in haar mond. Ze krulde haar onderlip. Haar haren roken naar zoete olie en vettige rook. De stank deed haar maag omdraaien toen ze op de warme grond neerknielde. De tuinman had naast de natami een langwerpig kuiltje gegraven. De nog vochtige grond lag er op een hoopje naast. Mara legde eerst het kromgetrokken zwaard in de kuil -dit was het dierbaarste bezit van haar zoon geweest - en strooide er toen de as uit de urn over uit. Met haar blote handen schepte ze vervolgens de kuil weer dicht.  

Naast de vijver was een wit gewaad voor haar klaargelegd. Op de zijden plooien lag een flesje. Even verderop stond het traditionele stoofje met een dolk ernaast. Mara pakte het flesje en trok er de stop uit. Ze goot de geurige olie uit over de vijver. In de vlakken van glinsterend weerkaatst licht die spiegels vormden op het water zag ze geen schoonheid, maar alleen het gezicht van haar zoon - dat allerlaatste moment, toen hij nog één keer vergeefs naar adem hapte.

Het ritueel liet haar geen andere keuze, al leek het haar slechts een verspilling van zinloze geluiden. 'Rust, mijn zoon. Wees thuis in deze grond, de onze, en slaap hier, samen met onze voorouders.' Ze slikte. 'Ajiki,' fluisterde ze toen. 'Mijn kind.'  

Ze greep de voorkant van haar gewaad beet en rukte eraan. De stof scheurde van haar lichaam, maar anders dan jaren geleden, toen ze hetzelfde ritueel had uitgevoerd wegens haar vader en haar broer, volgden er nu geen tranen op de actie. Haar ogen bleven pijnlijk droog.

Ze stak haar hand in het stoofje. De kolen waren al bijna uitgedoofd en in elk geval niet meer heet genoeg om haar gedachten tot de orde te roepen. Nog steeds versuft door de doffe pijn van een allesdoordringend verdriet wreef ze de warme as over haar borsten en haar blote maag, om symbolisch weer te geven dat ook haar hart nu verast was. Inderdaad voelde haar huid, haar hele lichaam, even levenloos aan als de verkoolde resten van de brandstapel. Vervolgens pakte ze de metalen dolk op, een erfstuk van de familie, die speciaal voor deze ceremonie al vele generaties scherp werd gehouden. Voor de derde keer in haar leven trok ze het lemmet uit het foedraal en maakte ze een dwarse snee over haar linkerarm. De mist van haar wanhoop was zo dicht dat ze de stekende pijn nauwelijks voelde.  

Ze hield het wondje boven de vijver en liet de bloeddruppels vallen om zich te vermengen met het water, zoals de traditie voorschreef. Langer dan een minuut bleef ze roerloos zitten, tot de natuur het bloeden vanzelf stelpte. Het bloed was nog niet helemaal opgedroogd toen ze aan haar verscheurde gewaad begon te trekken. Ze had niet de wilskracht om het los te rukken, maar trok het over haar hoofd uit en liet het op de grond vallen, waarbij een mouw olie en water uit de vijver begon op te zuigen.  

Mechanisch begon ze vervolgens haar spelden los te trekken, waardoor haar donkere lokken over haar schouders vielen. Uit woede en verdriet had ze eigenlijk handenvol haar uit haar hoofd moeten trekken, maar het was alsof haar emoties opeens gesmoord waren - zoals een vlam kan doven door een gebrek aan lucht. Jongens behoorden niet te sterven. Gepassioneerd rouwen om hun dood was daarom een vorm van instemming met het ondenkbare. Mara's vingers speelden lusteloos met een paar haarkrullen.  

Toen liet ze zich op haar hielen zakken en keek naar de tuin om haar heen. Onbezoedelde schoonheid, en zij was nu de enige levende mens die ervan kon genieten. Ajiki zou nooit het doodsritueel voor zijn moeder uitvoeren. Opeens welden er hete tranen op uit haar ogen en voelde ze iets van haar harde innerlijke weerstand breken. Mara snikte wanhopig en liet zich gaan in een wilde uitbarsting van verdriet.

Anders dan vroeger, toen een dergelijke ontlading haar gedachten meestal weer helder maakte, werd de chaos in haar hoofd er deze keer alleen maar groter door. Toen ze haar ogen sloot zag ze een snelle, wanordelijke opeenvolging van beelden: eerst van een rennende Ajiki, toen van Kevin, de barbaarse slaaf die haar de liefde had geleerd, en die telkens weer zijn leven voor haar op het spel had gezet. En ze zag Buntokapi op de grond liggen, met de rode punt van zijn lange zwaard in zijn borst, en zijn grote, vlezige knuisten trillend in een laatste blijk van leven. Weer besefte ze dat de dood van haar eerste echtgenoot voor altijd tegen haar zou spreken. En ze zag gezichten: dat van haar vader, haar broer, en dat van Nacoya, eerst haar kindermeisje, later haar adviseur en pleegmoeder.  

Allemaal hadden ze haar verdriet bezorgd. Kevins terugkeer naar zijn eigen wereld was even pijnlijk geweest alsof hij gestorven was, en geen van de andere drie had een natuurlijke dood gekend: ze waren slachtoffers geweest van politieke ambities en de wrede intriges van het Grote Spel.  

Ze kon het afschuwelijke besef niet van zich af zetten dat Ajiki heus niet de laatste jongen zou zijn die slachtoffer werd van de gruwelijke spelletjes van de hoge heren. Het was een verpletterend, verrassend besef - Ajiki zou niet de laatste zijn! - en uit pure wanhoop stortte Mara zich languit voorover in de vijver.

Die natheid verzwolg haar tranen en smoorde haar snikken. Het koele water stroomde haar neusgaten binnen en bracht haar tot bezinning. Ze kroop de droge oever op. Haar haren dropen van het water. Ze haalde hortend adem en reikte toen met mechanische bewegingen naar het witte gewaad, dat nu was bevuild door olie en aarde.

Alsof ze een vreemde was, die van een afstandje toekeek, zag ze hoe ze het over haar hoofd aantrok en haar natte lichaam ermee omhulde. Ze liet haar natte lange haren onder het kraagje zitten. Toen richtte ze langzaam haar lichaam op - het voelde aan alsof ze er levend in was opgesloten - en slofte ze terug naar de ingang van de ceremoniële tuin, waar duizenden op haar wachtten, hetzij met vijandschap, hetzij met medeleven in hun blik.

Die aanblik gaf haar opnieuw een schok. Juist in de dubbelzinnige glimlachjes of het onverholen leedvermaak dat ze op sommige gezichten waarnam zag ze de waarheid bevestigd: dat Ajiki's dood nog keer op keer herhaald zou worden en dat vele andere moeders wanhopig van verdriet, machteloos zouden jammeren over het onrecht dat werd aangericht door het Grote Spel. Mara sloeg haar blik neer om haar mismoedige gedachten te verbergen. Een van haar sandalen ontbrak. De blote voet zat onder de modder en het stof. Mara aarzelde even: zou ze terugkeren om de sandaal te zoeken, of maar liever ook déze sandaal uittrekken en in de struiken gooien?  

Een stemmetje in haar geest zei van heel ver weg: wat maakt het ook eigenlijk uit? Mara keek met een onthechte blik naar haar ongelijk geschoeide voeten en liep zo het laatste stukje van de tuin door. Daardoor realiseerde ze zich niet meteen dat ze de beschermende hagen verliet en door de poortopening naar buiten kwam. Haar echtgenoot schoot meteen op haar af en greep haar bij haar elleboog. Zijn kalmerende woorden drongen niet tot haar door. Ze wilde niet uit haar innerlijke retraite terugkeren om hun betekenis te bestuderen.  

Hokanu kneep haar discreet in de arm, dwong haar op te kijken.

Er stond een man in een rode wapenrusting voor haar. Mager, elegant, zelfverzekerd was hij, en zijn kin stak op een arrogante manier naar voren. Mara staarde hem afwezig aan. Hij kneep zijn ogen half samen. Hij zei iets. Met zijn ene hand, waarmee hij een voorwerp vasthield, maakte hij een gebaar, en op een of andere manier versterkte dit de bijtende verachting waarvan zijn houding getuigde.

Mara's blik verscherpte zich. Ze staarde naar het embleem op de helm van de jonge man en ze huiverde.

'Anasati!' zei ze, en het klonk als een zweepslag.

Heer Jiro produceerde een kil glimlachje. 'De vrouwe is zo goed mij te herkennen, zie ik.'

Mara verstijfde. Langzaam kolkte er een onstuitbare woede in haar op. Ze zei niets. Hokanu kneep haar waarschuwend in haar pols, maar het was een signaal dat ze negeerde. Haar oren tuitten van een geluid als het sissen van duizend tot woestheid geprikkelde sorkatten, of het oorverdovende bruisen van tussen rotsen door kolkende rivieren.

Jiro van de Anasati hield het voorwerpje omhoog dat hij bij zich had. Het was een kleine puzzel, die bestond uit ingenieus in elkaar passende houten ringen. Hij boog zijn hoofd, op de voorgeschreven ceremoniële manier, en zei: 'Mijn neefs schaduw verdient herinnering vanwege de Anasati.'

'Herinnering!' fluisterde Mara, op een hoge, gekwelde toon. In haar geest galmden wraakzuchtige stemmen: juist de herinnering vanwege de Anasati heeft ervoor gezorgd dat je zoon nu tot as is vergaan!

Ze herinnerde zich later niet dat ze in beweging was gekomen, noch dat ze haar spieren en pezen had moeten forceren om haar hand uit Hokanu's greep los te rukken. Haar woedekreet doorboorde de lucht als de kling van een metalen zwaard, en ze stak haar handen omhoog alsof het roofdierklauwen waren. Jiro sprong achteruit, zo verbijsterd en geschrokken dat hij de puzzel op de grond liet vallen, maar toch was Mara bij hem en klauwde ze boven de sluiting van zijn wapenrusting naar zijn keel. De heren die er het dichtste bij stonden slaakten gechoqueerde kreetjes toen deze kleine, ongewapende vrouw, in een wit, maar bevuild en nat rouwgewaad, zich in een stuip van withete woede op haar voormalige schoonbroer stortte.  

Hokanu was er met zijn krijgersreflexen snel genoeg bij om te voorkomen dat Mara iets bloedigs kon bereiken. Hij omvatte haar tegenstribbelende lichaam in een stevige omhelzing. De aangerichte schade was toen echter al niet meer ongedaan te maken.  

Jiro keek kwaad om zich heen naar de kring van verblufte omstanders. 'U bent allen getuigen!' riep hij toen. De verontwaardiging in zijn stem had een ondertoon van wilde vreugde. Nu had hij eindelijk het langbegeerde excuus om ervoor te zorgen dat vrouwe Mara onder zijn hielen verpletterd werd. 'De Acoma heeft de Anasati een belediging aangedaan! Laat allen die aanwezig zijn daarom beseffen dat de alliantie tussen onze beide huizen nu dood is. Ik eis mijn recht op om deze beschaming van mijn eer uit te wissen. En er wordt bloed gevraagd ter vergelding!'