20
Toeloop
Jim kreunde.
Zijn armen voelden alsof ze op het punt stonden er af te vallen, maar hij wist dat hij nog zeker een halfuur hard aan de roeiriemen zou moeten trekken. Hij keek achterom en had daar meteen spijt van. Tovenaarseiland leek geen voet dichterbij te zijn dan de vorige keer dat hij had gekeken.
Zijn Keshische gids Nefu was een geslepen smokkelaar gebleken, zoals Jim al had gehoopt, en als het eens zo uitkwam zou hij hem zelf ook gebruiken, als dat althans van Kaseem mocht. Ze waren voor de wind langs de kust gevaren en toen naar het noorden gewend. Twee keer hadden ze zeilen aan de horizon gezien, maar Nefu had hen handig weg gemanoeuvreerd voordat ze waren opgemerkt.
Ze hadden een denkbeeldige lijn bereikt tussen de zuidwestelijke punt van de eilandstaat Queg en het verre punt van Nes over de horizon, en het bleek er precies zo te zijn als Nefu al had gevreesd: er werd druk gepatrouilleerd door Keshische oorlogsbodems. Hij had snel een Keshische vlag en een koeriersvaandel tevoorschijn gehaald en die in de mast gehangen. Zolang ze bleven zeilen, niet staande werden gehouden en geen vragen hoefden te beantwoorden, zou het wel goed gaan. Hoewel het Jim ook waarschijnlijk leek dat Kaseem abu Hazara-Khan ervoor had gezorgd dat Nefu een vrij volledige reeks valse papieren bij zich had. Het was goed mogelijk dat veel van die vergunningen en pasjes niet langer geldig waren, omdat Kaseem was verraden en zijn netwerk was aangetast, maar als degenen die hen tegenhielden niet op de hoogte waren van de meest recente wijzigingen in de bovenste regionen van de regering, kwamen ze er misschien toch mee weg. Als Jim de leiding had gehad, had hij Nefu een pakketje gegeven met indrukwekkend uitziende zegels erop, uitsluitend te openen door een specifieke edele die geen passagier was op het schip dat hen onderschepte.
Hij was opgelucht dat ze die listen nog niet hadden hoeven uitproberen. En Nefu was nog vindingrijker gebleken dan Jim al had verwacht. Ze waren aan de oostkant langs de rij schepen gezeild en hadden de indruk gewekt dat ze ergens achter de gelederen keizerlijk werk te doen hadden. Toen de zon onderging, zeilde Nefu in een trage bocht terug tot hij was waar hij wilde zijn. Hij had de zeilen laten zakken en zijn mannen het schip geruisloos door de duisternis laten wrikken. Wrikken was een primitieve manier om een boot aan te drijven, die waarschijnlijk al eeuwen voor de uitvinding van het zeil of de roeiriem in gebruik was. Jim was stomverbaasd geweest toen hij de lange stok uit het ruim zag komen; hij bestond uit losse delen die snel in elkaar werden gezet. De stok ging over de achtersteven het water in, terwijl het roer met een slimme constructie van kabel en lier werd opgehesen. Toen bevestigden Nefu en twee van zijn mannen de vijfentwintig voet lange stok in een ijzeren beugel die tegen de achtersteven van de boot was gemonteerd en staken hem door een inkeping. Jim had tot dan toe aangenomen dat die inkeping gewoon bedoeld was om water dat aan dek was gespoeld weer af te voeren.
Wrikken kostte veel kracht en de stok was enorm groot, dus werd hij door twee man gehanteerd. Het was een trage en omslachtige manier om een boot voort te bewegen, maar het lukte wel. Ze glipten geruisloos tussen twee wachtschepen door, die voor anker lagen langs de lijn die Jim over de denkbeeldige kaart in zijn hoofd had getekend.
Tegen zonsopgang hees een uitgeputte bemanning de zeilen en zetten ze koers naar Tovenaarseiland. Ze haalden de Keshische vaandels omlaag en keken uit naar oorlogsschepen van het Koninkrijk.
Een dag later kregen ze tegelijkertijd twee dingen in zicht: een veeg aan de noordoostelijke horizon waarvan Nefu beweerde dat het Tovenaarseiland was, en een wit stipje in het zuidoosten dat volgens de matroos in het kraaiennest een eskader Koninkrijkse slagschepen was.
Ondanks Jims verzekeringen dat hij de admiraal van elk Koninkrijks eskader ervan kon overtuigen dat ze hier waren met een officiële reden, wilde Nefu liever niet beproeven ofJim hem en zijn bemanning echt uit een Koninkrijkse gevangenis kon houden en kon voorkomen dat zijn schip in beslag werd genomen. Het feit dat Jim geen legitimatie bij zich had, dat het Koninkrijk in oorlog was en dat er geen garantie bestond dat de eskadercommandant baron James Jameson ooit had ontmoet, wogen allemaal zwaar mee in het besluit van de smokkelaar.
En daarom was Jim nu driftig aan het roeien, tegen de stroming in die probeerde hem weg te voeren van zijn bestemming. Niet voor het eerst die ochtend vervloekte Jim Destan voor het vernielen van zijn Tsuranese bol.
Jims schouders deden pijn, zijn rug deed pijn, en hij begon voor het eerst in zijn leven echt zijn leeftijd te voelen. Vanaf je veertigste begint je lichaam je in de steek te laten, en alleen je ijdelheid laat je dat nog ontkennen.
Jim was dik in de veertig.
Hij deed erg zijn best om fit te blijven, weinig te drinken en gezond te eten, maar door zijn werk als leider van de Snaken en als baas van de Koninklijke Inlichtingendienst kwam het er niet altijd van.
Nooit eerder had hij zoveel spijt van dat feit gehad als nu.
Terwijl hij hard aan de roeiriemen trok, vroeg hij zich af of het misschien toch eens tijd werd om het rustiger aan te gaan doen en een gezin te stichten. Aangenomen dat er na deze oorlog nog een Koninkrijk was om zijn kinderen in op te voeden.
Al kon hij natuurlijk, als Kesh won, waarschijnlijk wel een baan vinden in Roldem.
Toen vroeg hij zich af of Franciezka oprecht was over haar gevoelens voor hem. Hij dacht de laatste tijd opvallend veel aan haar. Aan de ene kant verbaasde hem dat, omdat hij al vroeg in zijn leven zijn gevoelens jegens vrouwen achter een muurtje had verstopt; een noodzaak gezien zijn carrière. Maar aan de andere kant was het misschien ook weer niet zo verbazingwekkend, want vrouwe Franciezka Sorboz was veruit de interessantste en sluwste vrouw die hij ooit had ontmoet. Een leven met haar zou nooit saai zijn. En het kon ook geen kwaad dat ze nog steeds de mooiste vrouw was die hij kende. Maar bovenal was ze de intelligentste vrouw die hij ooit had ontmoet, en hij had veel intelligente vrouwen ontmoet. Ze moesten wel intelligent zijn om het uit te houden met de idioten met wie ze getrouwd waren. Dat gaf dan weer aanleiding tot de vraag hoe ze nog intelligent genoemd konden worden als ze met idioten waren getrouwd. Maar toen besloot Jim die vraag van zich af te zetten en zich te richten op iets simpels, zoals wie deze oorlog was begonnen en waarom, en hoe hij Puc kon overhalen om het Koninkrijk te redden.
Hij roeide door.
De boot deinde hevig, en ergens achter zich hoorde Jim het geruis
van de branding, maar hij weigerde om te kijken. Hij was ervan
overtuigd dat het een wrede grap was van Koon, god der dieven. Hij
wist zeker dat als hij omkeek, het eiland nog net zo ver weg zou
zijn als toen Nefu hem net over de reling in de roeiboot had
geholpen.
Nog twee keer kwam de boot omhoog, en toen herinnerde Jim zich ineens dat er rotsen langs de westkust van het eiland lagen en keek hij om.
Witte schuimkoppen braken tegen een enorme rotswand, en Jim begon woest te trekken aan zijn rechter roeiriem en te duwen met de linker, om zijn bootje naar een meer zuidelijke koers te sturen.
Hij roeide door tot zijn schouders voelden alsof ze uit de kom zouden raken, en nu liet hij de boot drijven. Hij trok de riemen naar binnen, ging achteroverzitten en keek toe. De stromingen trokken de boot om het eiland heen, langzaam langs de rotsen naar een open zandstrand. Jim was meer dan eens op Tovenaarseiland geweest, maar hij zou zichzelf niet bepaald een expert in geografie noemen. De gebruikelijke plek waar hij per schip aan land ging, was op de zuidoostelijke hoek van het eiland, en hij was nu aan de zuidwestkant.
Gezien de strijdlust van zo ongeveer iedereen die momenteel op de Bitterzee zeilde, vermoedde Jim dat Puc wachtposten rondom het eiland had gestationeerd. Toen besefte hij dat Puc ongetwijfeld een of andere slimme magische spreuk had die hem waarschuwde als er gevaar dreigde.
Jim zuchtte diep. Hij besloot dat hij liever een dag zou lopen dan roeien, dus pakte hij de riemen weer en wendde de boot naar de kust.
Hij begon weer te roeien.
Magnus keek toe terwijl de boot aan de wal kwam. Met zijn
vergezicht probeerde hij te ontwaren wie er over de Bitterzee was
gekomen in een roeiboot die hooguit bedoeld was om een haven mee
over te steken.
Aanvankelijk wist hij niet wie de haveloos ogende zeeman was, maar toen de boot door een hoge golf op het strand werd gezet en de man eruit sprong, glimlachte Magnus. Natuurlijk.
Hij verplaatste zichzelf naar het strand, en Jim schrok zich een ongeluk. 'Verdomme, doe dat toch niet steeds! Kon je niet een paar meter verderop opduiken, "hallo" roepen en dan op een beschaafde manier aan komen lopen?'
Magnus leunde op de staf die hij altijd bij zich had en glimlachte geamuseerd. 'Hallo,' groette hij. 'Zeg, hoe ben je hier gekomen in een roeiboot? Ga me nou niet vertellen dat je in Vykorhaven of Durbin bent begonnen.'
'Nee. Ik ben door een smokkelaar op ongeveer een halve dag zeilen hiervandaan afgezet, en daarom heb ik de hele dag geroeid.' Hij keek om zich heen. 'Dat geloof ik, althans. De zon gaat toch bijna onder?'
Magnus wees. 'Daar is het westen. Dat stralende gele ding dat daar boven de horizon hangt, is de zon. Ja, het is bijna zonsondergang.'
Uitgeput zei Jim: 'Breng me maar gewoon naar je vader.'
Magnus legde zijn hand op Jims schouder, en een halve tel later stonden ze bij Puc.
Jim keek verward om zich heen, want hij had verwacht dat ze naar het kasteel zouden gaan. Hij glimlachte naar Puc toen de magiër zich omdraaide om hem te begroeten. Puc droeg nog steeds de zwarte mantel, al sinds zijn lidmaatschap van de Assemblee van Magiërs op Kelewan, waar hij zijn magie van het Hogere Pad had geleerd.
'Jim,' zei hij, en hij stapte met uitgestoken hand naar voren.
'Puc,' zei Jim begroetend, terwijl hij om zich heen keek. 'Je bent aan het herbouwen, zie ik.'
De villa was bijna klaar. Met de hulp van getalenteerde magiërs en bedreven ambachtslieden was binnen een maand een heel jaar werk verzet. 'We voeren veranderingen door,' vertelde Puc, 'maar het is grotendeels hetzelfde als vroeger.'
Wat hij niet uitsprak, was dat er mensen ontbraken.
'Ik ben uitgeput,' zei Jim. 'Heb je een beker wijn en een rustige plek om te praten?'
'Ik regel de wijn wel, vader,' bood Magnus aan.
Puc wenkte Jim mee en leidde hem het hoofdgebouw in. Het was er net als vroeger, een groot binnenplein met een tuin in het midden. De fontein was naar zijn vroegere luister hersteld, met drie dolfijnen die straks in sierlijke bogen water in de vijver zouden spuiten. Momenteel was hij nog droog, in afwachting van water. En de tuin was leeg en pas gewied.
Jim volgde Puc naar de werkkamer in zijn privévertrekken. Deze ruimte zag er heel anders uit. In plaats van de reusachtige schrijftafel die Puc jarenlang had gebruikt, stond er een werktafeltje met een stoel. 'Het leek me tijd voor een paar veranderingen,' zei Puc met een handgebaar. 'Ik laat de muren zo: wit pleisterwerk. Het was Mirandàs idee om alle kamers die kleur lichtblauw te geven die ze zo mooi vond.' Bij het noemen van de naam van zijn vrouw klonk er verdriet in Pucs stem door.
De magiër beduidde Jim dat hij een stoel moest pakken. 'Zo, en hoe komt het dat je hier per schip naartoe bent gekomen,Jim? Magnus bespeurde dat er iemand naderde en ging op onderzoek uit. Ik geef toe dat ik verbaasd was om je te zien. Waarom heb je de bol niet gebruikt die ik je had geleend?'
'Die is stuk,' zei Jim, en hij besloot de details voor later te bewaren.
'Spijtig,' reageerde Puc. 'Vertel me alles wat je weet over de waanzin die ik op de hele Bitterzee zie.'
'Over heel Triagia,' zei Jim. 'Kesh is opgerukt naar het Koninkrijk, en kennelijk aan alle fronten.'
Magnus verscheen met een karaf wijn en drie bekers op een dienblad. Hij schonk voor Jim en zijn vader in, en toen ook voor zichzelf.
'Ik moet bekennen dat ik volslagen verrast ben,' zei Puc. 'Toen we de Keshische vloot ten zuiden van ons zagen langsvaren, zijn we informatie gaan inwinnen en hebben we geprobeerd contact op te nemen met onze agenten. Zonder succes.'
'Mijn agenten ten zuiden van de Gordel van Kesh zijn uitgeschakeld.'
'Allemaal?' vroeg Magnus.
'Ze zijn allemaal uit het zicht verdwenen. Waarschijnlijk vermoord.' Jim nam een slokje wijn. 'In mijn vak kun je maar het beste van de simpelste verklaring uitgaan.'Toen dacht hij aan Amed Dabu Asam. 'Maar ik kan me vergissen. Mijn meest vertrouwde agent in de Jal-Pur is overgelopen en heeft geprobeerd me te vermoorden.'
'Overgelopen?' vroeg Magnus. 'Bedoel je dat hij in het geheim voor Kesh werkte?'
Jim schudde zijn hoofd. 'Nee. Dat is het irritante.' Hij keek van Magnus naar Puc en nam nog een slok. 'Mijn armen vallen er bijna af van het roeien,' klaagde hij. Hij zette zijn beker neer. 'Er is nog een speler in het spel.'
'Wie dan?' wilde Puc weten.
'Dat weet ik niet. Ik weet dat het geen agenten van Roldem zijn, want ik heb daar nu een goede relatie mee, en Roldem heeft niets te winnen en veel te verliezen. Ik ken het hoofd van de Keshische inlichtingendienst goed, en hij werd erdoor overrompeld; toen ik hem de laatste keer sprak, werden er belangrijke leden van zijn staf vermoord. En nu zeg jij dat jullie agenten ook niets wisten van de komende oorlog.' Jim zag eruit alsof hij wel kon huilen van frustratie. 'Dat er een paar van die dingen tegelijk gebeuren wil ik wel geloven, maar álles?'
'Er is één mogelijkheid waar zelfs wij niet aan hebben gedacht,' zei Magnus.
'Wat dan?' vroeg Puc.
'Magie,' antwoordde Magnus. 'Degene die onze informatieverzameling heeft gehinderd - geneutraliseerd, gecompromitteerd, ons leugens heeft gevoerd - had dat met magie allemaal kunnen doen.'
Puc zweeg een tijdje. 'De man die jarenlang mijn beste contactpersoon in Kesh was, Turgan Bey, Heer van de Veste en persoonlijk raadsman van de keizer, is met pensioen gegaan. De man die daarna mijn hoogste contactpersoon is, Januk Hadri, lid van de Geheime Raad van de keizer, heeft gezwegen.'
'Ik heb het altijd raar gevonden dat Bey "met pensioen" ging,' zei Jim. 'Sommigen van die rasbloeds leiden graag een lui leven, maar niet Bey. Een andere man zou misschien een politieke verandering zien aankomen en zich met een paar mooie vrouwen terugtrekken in een villa bij het Overnse Diep, gaan jagen op leeuwen, of wat het dan ook is wat gepensioneerde Keshische edelen doen. Maar hij was dol op het politieke strijdtoneel. Ik had verwacht dat hij in het zadel zou sterven.' Jim boog zich naar voren. 'En hij was jouw agent?'
'Ik zei toch al dat het Conclaaf vele vrienden had?'
Jim ging weer achteroverzitten, met zijn handen op schoot. 'Ik dacht dat ik een goede ingang had tot de hofintrige van Kesh, maar Turgan Bey?'
Magnus glimlachte.
Jim schudde zijn hoofd. 'Indrukwekkend.'Toen keek hij Magnus aan. 'Het moet wel magie zijn.'
'Een groot deel wel,' zei Magnus. 'Een invloedsspreuk om ervoor te zorgen dat een edele besloot dat het maar eens tijd werd om met pensioen te gaan, bijvoorbeeld. Dat is veel subtieler dan een duidelijke betovering of beheersing. Maak een man alleen maar een beetje moe, laat hem net wat minder belangstelling krijgen voor de dagelijkse gang van zaken, en je hoeft misschien niet eens te opperen dat het tijd wordt om afstand te nemen. Hij doet het misschien wel uit zichzelf.'
'Ja,' beaamde Puc, 'magie die inspeelde op de verdeelde loyaliteit van je contactpersoon in de Jal-Pur, of zijn hebzucht, of...'
Jim deed zijn ogen dicht. 'Natuurlijk. Amed was een man van de woestijnstammen. Hij gaf de rasbloeds de schuld van de moord op zijn vader, en daarom kon ik hem tegen het keizerrijk keren, maar ... hij was ook Keshisch.'
'Een beroep op zijn sluimerende patriottisme,' concludeerde Magnus.
'Het blijft een hele hoop magie, Puc,' zei Jim. 'En het zou jaren duren. Agenten moesten worden geïdentificeerd en beïnvloed, plannen gesmeed .. .'
'Maar het zou te doen zijn?' vroeg Puc.
Jim zweeg een tijdje peinzend. 'Ja. Als ze die eerste agent kunnen identificeren, en als hij of zij hooggeplaatst genoeg is,' zei hij even later. Hij tikte met zijn vinger tegen zijn wang. 'Zelf gebruik ik blinde agenten; mensen die niet weten voor wie ze werken. Maar als je de hand kunt leggen op iemand die hoog genoeg staat, dan kan die misschien de identiteit verraden van anderen, en als je die kunt pakken...' Snel zette hij uiteen hoe de drie inlichtingendiensten van de Eilanden, Kesh en Roldem waren gestructureerd en hoe ze werden ingezet. Hij liet veel details weg, maar eindigde ermee dat veel agenten wisten wie er voor de andere diensten werkten. 'Dus een agent van mij verraadt er een van Franciezka, en haar agent verraadt er weer een van Kaseem,' besloot hij zijn verhaal.
'En uiteindelijk is er een bij die voor het Conclaaf blijkt te werken,' zei Magnus.
'Dit is dus al jaren gaande,' vatte Puc samen.
'Wie?' vroeg Jim. 'Wie behalve jij heeft dit... dit vermogen, deze macht?'
'Er zijn maar twee mogelijkheden,' antwoordde Magnus. 'Als de tempels zouden samenwerken, zelfs al waren het maar twee of drie van de machtigste, dan zouden zij het kunnen. Ze hebben magie, al is het van een heel andere aard dan waar wij aan gewend zijn...'
'En dat kán juist een voordeel zijn,' vulde Puc aan. 'Het is dan misschien moeilijker voor ons om de invloed ervan te bespeuren.'
'Of het zou de Academie kunnen zijn,' opperde Magnus.
Jim keek geschokt. 'De Academie? Waarom? Ik bedoel, wie? Spelen jullie daar niet nog steeds een rol?'
'Een kleine, en we hebben er ook agenten,' zei Puc. Hij keek verontrust uit het raam. 'Ik zou niet weten hoe zo'n onderneming zou moeten...' Hij liet zijn stem wegsterven en zweeg.
'Hebben de Panthatiërs zoveel magie?' vroeg Jim.
'Waarom vraag je dat? Ze zijn uitgeroeid,' antwoordde Magnus. 'Ik was erbij toen hun geboortecrèches werden vernietigd in de Ratn'garibergen.'
'Je hebt er een paar gemist,' zei Jim zonder een spoortje humor.
Puc stond op. 'Wat?'
'Op een boot in het zuiden van Kesh zag ik iemands geschubde groene hand met zwarte klauwnagels, en als dat geen Panthatiër was, dan heb ik niet alle verslagen over hen in de archieven in Krondor gelezen.'
'Waar was dat precies?' vroeg Puc.
'Bij het grote eiland dat ze het Slangeneiland noemen. Ik vroeg me al af waarom dat was, maar misschien is dat het antwoord.'
Puc ging weer zitten. 'Het is mogelijk. De Grote Opstand begon omdat de Panthatiërs de moredhel ertoe aanzetten het Koninkrijk binnen te vallen. Met dat betrekkelijk kleine leger hebben ze de Broederschap van het Onzalige Pad gemanipuleerd, en dat eindigde met de vernietiging van twee steden, eerst Armengar en toen Sethanon. Met de macht van Kesh ter beschikking...' Hij haalde zijn schouders op. 'Ze hebben het vermogen om eruit te zien als andere rassen: elfen, mensen... Ja, als ze in grote aantallen terug zijn, dan is het mogelijk.'
'Oorlog tussen Kesh en het Koninkrijk? Waarvoor? Wat hebben de Panthatiërs daaraan, als zij het zijn?'
Puc keek onzeker. 'Wat ik wel weet is dat ze, toen ze voor het eerst in actie kwamen, aan het eind van de Oorlog van de Grote Scheuring, erop gebrand waren de Levenssteen te bemachtigen...' Hij keek Jim aan.
'Daar weet ik van. Mijn betovergrootvader heeft gedetailleerde memoires geschreven. Hij was bij de Slag van Sethanon, weet je nog wel, met prins Arutha?'
Puc moest glimlachen. 'Er waren niet veel mensen die wisten dat de Levenssteen bestond, en niemand van ons heeft ooit de ware aard ervan begrepen. Zelfs later, toen Caelis het raadsel "ontwarde", bij gebrek aan een betere term, begrepen we de steen amper beter. De Panthatiërs wilden hem hebben, net als later de demonenheer Jakan, omdat het een voorwerp van grote macht was.
Maar de Panthatiërs en de demon wisten niet wat de ware aard van de steen was, of dat ze er uiteindelijk niets aan zouden hebben. Wat de Drakenheersers van plan waren ermee te doen is nooit duidelijk geworden. Ik weet alleen dat ze hem met alle geweld terug wilden krijgen tijdens die strijd.'
'Ik weet dat Robert de aard ervan niet...' begon Jim, maar toen zei hij: 'Dit is een van die momenten waarop ik mezelf eraan moet herinneren dat jij hem kende.'
'Mijn dochter was met hem getrouwd,' bracht Puc hem in herinnering.
'Je kende ze allemaal. Prins Arutha, koning Lyam, Gys van Bas-Tyra, alle grote figuren uit de geschiedenis.'
Pucs glimlach was een beetje droevig. 'Niet bepaald allemaal. En ze werden niet allemaal genoemd in de historiën.' Even trok er voor Pucs geestesoog een caleidoscoop van gezichten langs van mensen die hij had gekend en liefgehad: jonker Roland, zijn rivaal in de verovering van prinses Carlina, zijn eerste vrouw Katala en Laurie uit Tyr-Sog, die met Carlina trouwde. Toen kwamen er anderen: heer Borric, zwaardmeester Fannon, pater Tully, Kulgan en Briaer, al die mensen die door de jaren heen waren achtergelaten.
Puc zette de vloed aan herinneringen van zich af. 'Je betovergrootvader, net als de andere mensen die er destijds niet bij waren, heeft alleen te horen gekregen wat wij vonden dat hij moest weten, Jim.'
'Welke wij?'
'De mensen die later de kern van het Conclaaf zouden vormen, samen met Tomas.' Puc keek voor zich uit alsof hij de herinnering herbeleefde, en voegde eraan toe: 'Heer Robert, de legendarische Robbie de Hand, was net overleden toen Caelis het mysterie van de steen ontsloot. Het was... het leven. Op de een of andere manier hadden de Valheru hem gecreëerd toen ze erin slaagden de goden omver te werpen tijdens de Chaos oorlog. Kennelijk hadden ze er iets van hun eigen levensenergie in opgeslagen, waardoor een hulpmiddel ontstond dat alleen zij werkelijk wisten te gebruiken. We vermoeden dat het een wapen of een bron van grote kracht voor hen was, want zij waren degenen die de Panthatiërs manipuleerden zodat ze probeerden hem te bemachtigen. In al die jaren, vooral sinds de vernietiging van de Levenssteen, hebben we nooit geprobeerd te achterhalen wat de werkelijke aard ervan was.'
'Jullie hadden andere dingen te doen,' zei Magnus.
Puc en Jim keken allebei op om te zien of hij een grapje maakte.
'Ja, maar toch,' zei Puc. 'Het was een schepping die een keerpunt vormde in de geschiedenis van deze wereld.' Hij zuchtte diep. 'Wat we wel weten is dit: de Panthatiërs zijn kunstmatige wezens, geen natuurlijke schepsels. Het zijn slangen die opgroeien in menselijke gestalte, die tot leven worden gebracht door hun Drakenheersermeesteres, Alma-Lodaka.'
'Konden ze dat echt?' vroeg Jim. 'Leven scheppen, bedoel ik?'
'Nee, niet precies,' antwoordde Magnus. Hij keek naar zijn vader, die hem met een knikje toestemming gaf om door te gaan. 'Ze konden het manipuleren, niet creëren. De Valheru waren wezens met enorme macht, goddelijk bijna, maar het waren geen goden. En de Panthatiërs waren niet het enige voortbrengsel van het gepruts van de Valheru.'
'O nee?' vroeg Jim verbaasd. Zijn vermoeidheid gleed van hem af naarmate zijn belangstelling toenam. Dit was een gesprek over belangrijke dingen, en bovendien probeerde niemand hem te vermoorden of het Koninkrijk te vernietigen.
'Er woont een ras van tijgermensen nabij de necropool die de Stad der Dode Goden heet, in Novindus. En ooit bestond er een ras van reusachtige adelaars, groot genoeg om een man te dragen.'
Jim fronste zijn voorhoofd. 'Misschien moeten we het maar weer hebben over dingen die ik wel kan begrijpen. Als die Levenssteen niet langer bestaat, even aangenomen dat de Panthatiërs achter alle waanzin zitten die nu gaande is, wat willen ze dan? Waarom zouden ze er baat bij hebben als het Koninkrijk en Kesh oorlog voeren?'
'Geen idee,' zei Puc.
'En als we het toch over waanzin hebben, heb jij enig idee wat de demonen hiermee te maken hebben?'
'Nee,' gaf Puc toe.
'Behalve,' zei Magnus, 'dat ze één ding voor elkaar hebben gekregen.'
'Wat dan?'
'Het schiet me net te binnen dat zij de Sterrenelfen hebben gedwongen terug te keren naar hun oorsprongs-wereld.'
'Denk je dat dat opzettelijk was?' vroeg Puc.
'Ik weet niets van opzet, vader, alleen van resultaten.'
Puc zweeg een hele tijd voordat hij zei: 'Op dit soort momenten wou ik dat Nakur hier was.' Hij zweeg even. 'En je moeder. We zouden haar wijsheid goed kunnen gebruiken.'
Magnus' gezicht betrok. 'Zeg dat wel.'
Jim wist niet wat er net was uitgewisseld tussen vader en zoon en besloot er ook maar niet naar te vragen. 'Ik heb nooit officieel tot jullie organisatie behoord, maar jullie hebben me altijd goed behandeld. Jullie willen vast niet dat dit bloedvergieten doorgaat.'
'Nee, daarin zijn we als één,' zei Puc.
'Maar we hebben nog niet voldoende informatie en moeten meer inlichtingen verzamelen voordat we weten wat we moeten doen,' zei Magnus. 'Vader en ik kunnen ongetwijfeld de weegschaal doen doorslaan in de strijd: bijvoorbeeld om de muren van Krondor te verdedigen of een vloot naar een andere koers dwingen, maar een oorlog beëindigen vereist bereidheid aan de kant van de strijdende partijen, en die lijkt er nu niet te zijn.'
'Kesh heeft het Koninkrijk onrecht aangedaan, dat staat vast. En het Koninkrijk zal vergelding wensen en het land terug willen hebben, daar twijfel ik niet aan,' zei Jim. Hij stond op. 'Mag ik hier vannacht uitrusten? En kunnen jullie me dan helpen naar Rillanon te komen?'
'Niet naar Krondor?' vroeg Puc.
'Krondor is ofwel veilig, of niet, maar ik moet achterhalen wat de koning denkt en de stemming in de Raad der Heren peilen. Velen zullen ongetwijfeld zijn gegrepen door de waanzin van de oorlog, maar sommigen zien het westen niet als een groot verlies. Voor zover ik weet zit er misschien nu wel een Keshische generaal met de beesten in de dierentuin van de koning te spelen.'
'Heeft de koning een dierentuin?' vroeg Magnus.
'Een kleintje,' zei Jim. 'In de tuin achter het paleis, met uitzicht op de rivier. Best mooi, eigenlijk.' Hij werd overmand door vermoeidheid. 'En ik moet proberen erachter te komen wie me heeft verraden, en daarbij ook zijn land.'
'Als het verraad is,' bracht Magnus hem in herinnering. 'Als er magie is toegepast.'
Jim sloot even zijn ogen. 'Mijn verontschuldigingen. Ik ben moe, en het is gemakkelijk te vergeten. Niet rot bedoeld hoor, maar er zijn dagen dat ik wens dat ik het woord "magie" nooit had gehoord. Dan hoefde ik me ook niet bezig te houden met al die verwarring en complexiteit.'
Puc grinnikte. 'Dat begrijp ik best.'
'Wat denk je dat jullie eerst gaan doen?' vroeg Jim.
'Als de Panthatiërs echt in groten getale terug zijn, dan moeten ze worden opgespoord.'
'Ik ga wel, vader,' bood Magnus aan.
'Jij?'
'Jij bent hier nodig. Als er een crisis aan het ontstaan is, dan kun je niet weg. Ik kan sneller reizen dan jij,' zei Magnus zonder opscheppen, 'en jij hebt een kritiekere taak'
Puc keek gepijnigd. 'Ja, ik denk dat ik dat niet wilde zien.'
'Wat voor taak dan?' vroeg Jim.
'Net als jij moet ik gaan uitzoeken wie ons heeft verraden.'