10
Omkeer
Sandrina rende.
Niet voor het eerst van haar leven was ze dankbaar voor de rigoureuze training die haar orde haar had opgelegd. Haar vermogen om abrupt en snel te bewegen terwijl ze een zwaar pantser
droeg, en een zwaard en schild, had haar meer dan eens het leven gered.
Haar tegenstander was overduidelijk niet voorbereid op de snelheid waarmee ze de afstand tussen hen overbrugde, en toen ze met haar schouder tegen hem aan beukte, vloog hij naar achteren alsof hij door een stormram was geraakt. De man droeg een vaalgele jas over een leren wambuis - een ruw suède vest over een dik, gevoerd hemd - die effectief was tegen schampschoten van pijlen en schampslagen van zwaarden. Maar nu er een volledig bepantserde sergeant-adamant tegen hem aan dreunde, had hij net zo goed naakt kunnen zijn. Hij bleef even gestrekt liggen, probeerde in beweging te komen, maar viel met een kreun van pijn weer achterover, terwijl zijn ogen glazig werden.
Sandrina bekeek hem vluchtig en dacht dat ze mogelijk een paar van zijn ribben had gebroken. Ze hield haar zwaard bij zijn keel en wachtte tot hij ofwel helemaal bewusteloos raakte, of weer bijkwam.
Hij raakte buiten westen. Zuchtend stopte ze haar zwaard weg. Ze keek om zich heen om zich ervan te vergewissen dat hij alleen was geweest, maar als hij Geconfedereerden bij zich had gehad, dan waren die ontkomen. Ze knielde neer om te controleren of de man zijn bewusteloosheid niet speelde. Een ferme por in de ribben, die als ze niet gebroken waren toch zeker zwaar gekneusd moesten zijn, riep geen reactie op. Ze wist nu zeker dat het geen poppenkast was. Haar aanvaller had geluk gehad dat ze haar paard aan de hand had meegevoerd over het pad; als ze te paard had gezeten, dan was ze over hem heen gereden en zou hij er nog beroerder aan toe zijn geweest.
Ze nam kort de tijd om de plek van de hinderlaag te verkennen; het was amper te geloven dat die idioot van plan was geweest het in zijn eentje op te nemen tegen een ridder-adamant van de Orde van het Schild van de Zwakken. Ze zag dat hij gewapend was met een korte boog waarmee hij haar had kunnen verwonden, als hij goed genoeg had kunnen schieten om een van de kleine openingen in haar pantser te raken. Maar dat was bijzonder onwaarschijnlijk; dankzij de geluste maliën zou alleen de scherpste pijlpunt, afgeschoten vanuit de krachtigste handboog, meer zijn dan een irritatie. Hij had niet eens een zwaard, alleen maar een dolk en beukelaar, waaruit ze afleidde dat hij bovenal een boogschutter was, aangezien de meeste schutters de voorkeur gaven aan zo'n schild. Sommige echt bedreven boogschutters konden hun boog afvuren terwijl ze de beukelaar om hun onderarm droegen, ter voorbereiding op de mogelijkheid dat de boog terzijde moest worden gegooid voor een gevecht van man tegen man.
Sandrina liet zich zuchtend op een rotsblok naast de bewusteloze aanvaller zakken. Het was een zware dag geweest. Sterker nog: het was een zware maand geweest.
De Grootmeester van haar orde had haar de vrije teugel gegeven om alle restanten op te sporen van een groep die zij kende als de Zwarthoeden. Vijf jaar geleden hadden die haar bijna vermoord, maar dat was niet de enige reden waarom ze elke laatste enclave van dat moordzuchtige tuig wilde uitroeien.
De groep, een samenraapsel van fanatieke gelovigen en huurlingen die onder controle hadden gestaan van de gestoorde magiër Belasco, had geholpen bij het oproepen van demonenkoning Dahun naar dit rijk. Alleen een snel optreden door Puc en zijn Conclaaf, samen met Sandrina en haar voormalige minnaar Amirantha de zwarte magiër, had hun plan gedwarsboomd.
Maar in plaats van een triomf gevoel had iedereen daar een voorgevoel aan overgehouden dat er nog meer dreiging was. Bij elk antwoord dat ze hadden ontdekt, waren ze namelijk blijven zitten met nog meer vragen.
Na de gebeurtenissen in het verlaten fort in het deel van Kesh dat bekendstond als de Vallei der Verlorenen, was er urenlang overleg gevoerd tussen Amirantha en een andere demonenontbieder, een elf genaamd Gulamendis, Puc en Magnus en de andere magiegebruikers. Ze hadden allerlei theorieën besproken over wat er in het demonenrijk gaande kon zijn. Waardoor zou een demonenkoning ertoe worden genoopt om een poging te doen een mensenlichaam over te nemen en ongemerkt de wereld Midkemia in te glippen? Ze hadden zelfs een boek geraadpleegd dat ze hadden gestolen uit de archieven van het Eilandkoninkrijk Queg, en dat eindeloos uitgeplozen.
Sandrina's ervaring met demonen was veel prozaïscher. Als zij een demon zag, doodde ze hem. Of ze verbande hem, gebruikmakend van haar magie als geestelijke, terug naar waar hij vandaan was gekomen. Toch zag ze in dat er nu grotere dingen speelden, en ze vond het prima om de Grootmeester, de demonenmeesters en de magiërs zich daarom te laten bekommeren en zelf de wereld rond te reizen op zoek naar informatie voor hen.
Ze wenste alleen dat er niet altijd zoveel verveling bij kwam kijken.
Er gingen de laatste tijd geruchten dat er zich een groep mannen verzamelde bij de zuidoostelijke uitlopers van de Pieken van de Quor. De signalementen die ze had gehoord, klonken verdacht veel naar de smeerlappen die haar bijna hadden vermoord toen ze hen voor het eerst was tegengekomen. Ze was in elkaar geslagen, verkracht, en toen van een rotswand op de stenen beneden gegooid, en had het alleen overleefd dankzij de genade van de godin. In de eindstrijd bij de demonenpoort had ze nog eens wraak kunnen nemen op die moorddadige honden.
Ze keek naar de bewusteloze man en zwoer dat als hij ook een van die kerels was, hij zich snel bij hen zou aansluiten, ook al had haar orde regels over wat wel en geen aanvaardbaar gedrag was voor een ridder-adamant. En regelrechte moord, zelfs als het werd bestempeld als een 'executie', was niet toegestaan. Sandrina wist echter dat ze elk lid van die bende genadeloos zou afmaken, en dan zou ze later de godin wel om vergeving vragen.
Het had haar gefrustreerd toen ze ontdekte dat de geruchten ongegrond waren geweest, maar één feitje had wel haar aandacht getrokken: een toegenomen vraag naar vis van handelaren die naar het zuiden onderweg waren. De vissersdorpjes langs dat rotsige deel van de kust verkochten al jaren hun visoverschot aan passerende kooplui. Als het goed gezouten was, was die vis standaardkost op schepen die vertrokken uit de diepe havens en de zee overstaken naar Novindus, zuidwaarts om de landmassa heen naar de westkust van het Keizerrijk of zelfs helemaal naar de Bitterzee.
Maar een terloopse opmerking van een visser in een taveerne over zijn recent verworven rijkdom, waarmee hij een tweede boot kon kopen zodat zijn zonen het familiebedrijf konden uitbreiden, had haar aan het denken gezet. Na wat onderzoek had ze een patroon ontdekt: iedereen langs de lange, meestal arme kust van het schiereiland beneden de Pieken van de Quor genoot ineens een ongekende welvaart. Haar belangstelling werd nog verder gewekt toen ze op een dorp stuitte waar wapens werden gemaakt. De plaatselijke smid was in zijn diensttijd in het Keizerrijk twintig jaar lang wapenmaker geweest, en hij had zich teruggetrokken aan deze verlaten kust in de hoop wat rust te vinden. Hij verdiende de kost door ijzeren onderdelen voor wagens, boerenwerktuigen en ijzerbeslag voor vissersboten te maken en repareren. Toen was er een bestelling binnengekomen voor twaalf korte zwaarden van het soort dat werd gebruikt door het Keshische leger van hondsoldaten.
Sandrina had die zending getraceerd naar Hansulé, waar ze had gezien dat er een enorm aantal schepen kwam en ging. Ze bleef geruchten opvangen, en na een week in die stad was ze ervan overtuigd dat er iets heel belangrijks stond te gebeuren. Ze had zich gemeld bij het plaatselijke heiligdom van Dala om te zorgen dat haar nieuws werd doorgespeeld naar haar orde in Rillanon, en was toen verder gaan rondneuzen.
Een volgende zending naar het zuiden trok haar aandacht, Het was een heel vreemde mengeling van boerenuitrusting, benodigdheden voor vee, kettingen, halters, wagenleidsels en andere lederen goederen. Kesh handelde weinig met de mensen in de onderworpen streken van de Keshische Confederatie, en de jaarlijkse schatting vanuit het zuiden was nauwelijks de kosten van het innen ervan waard. Er gingen alleen maar genoeg goederen naar het zuiden om de regio tevreden te stellen, maar veel was het niet.
Tot voor kort. Nu was het een stortvloed.
Na een week van kijken, luisteren en af en toe haar pantser en wapens afleggen om zich te hullen in de uitdossing van haar voormalige vak als bordeelarbeidster, had ze voldoende informatie uit voldoende verschillende bronnen verzameld om tot de conclusie te komen dat haar aanvankelijke vermoeden juist was en dat er iets groots gaande was.
Er kwamen nu schepen aan in Hansulé, en niet alleen maar kustvaarders. Diepwaterschepen lagen voor anker voor de kust en oorlogsbodems van alle soorten kwamen met eskaders tegelijk aan. En alle schepen die vertrokken gingen naar het zuiden.
Dus deed zij dat ook.
Nu bevond ze zich in een heel koud heuvelland slechts een paar mijl van de zuidkust van Triagia. De Confederatie leek op geen enkel land dat ze eerder had bezocht. Ten zuiden van de Gordel van Kesh was ze met argwaan bekeken in de dorpen en stadjes waar ze door was gekomen. Alleen haar zware wapens en overduidelijke vermogen om ze te gebruiken, en haar zichtbare banden met een tempelorde, beperkten de tegenwerking tot een minimum.
Er was slechts één kleine tempel van Dala in deze streek, waar zelfs de monniken en priesters haar komst met enige zorg bekeken. Er was in de herinnering van zelfs het oudste lid van de tempel nog nooit een ridder-adamant van de Orde van het Schild van de Zwakken bij hen op bezoek gekomen.
Ze verzocht hun om haar boodschappen te versturen naar de moedertempel in Rillanon. De hoofdpriester was beleefd maar vaag. Ze had het vermoeden dat Grootmeester Creegan haar rapport pas over een paar jaar zou krijgen, lang nadat het mysterie dat zij op het spoor was, wat het dan ook was, was gevonden, geïdentificeerd en opgelost.
Ze was blij dat het Conclaaf nog andere agenten overal in Kesh had, want ze wist zeker dat zoiets grootschaligs aandacht zou trekken. Het zou tragisch zijn als Puc en de anderen alleen van haar afhankelijk waren voor hun inlichtingen.
Ze hield een oogje op de bewusteloze man terwijl ze haar reizen overpeinsde. Eerst naar het ene stadje, dan naar een volgend, terwijl er zich een patroon begon af te tekenen. Lege hutten bij boerenhoeven, stadjes waar de helft van de gebouwen leegstond, kleine dorpjes verlaten. Er waren geen sporen geweest van ziekte, epidemieën of hongersnood, hoewel voedsel in deze streek altijd schaars was. Sandrina had dergelijke plekken na oorlogen gezien, maar er was hier geen enkel teken van vernietiging. Het leek wel alsof de mensen gewoon hun spullen hadden gepakt en waren vertrokken. Het was het begin van de herfst ten zuiden van de evenaar, en het regende vaak. De paden waren modderig en weggespoeld, maar ze had nog sporen gezien van vele mensen te voet, wagens en vee, die allemaal zuidwaarts leidden.
Waar gingen ze heen?
Ze had zo'n spoor gevolgd toen ze bij een dorp op een uur rijden ten noorden van waar ze nu zat was aangekomen. Terwijl ze haar paard verzorgde, had ze zes zwaarbeladen wagens gezien, gevolgd door een wagen waar een gezin in zat: vader en moeder, drie kinderen en een hond die blij achter de wagen aan rende maar de paarden niet lastigviel. De kinderen in het dorp waren kribbig, de vrouwen zagen er vermoeid uit, en de mannen oogden achterdochtig.
Sandrina had haar paard voer en water gegeven, had snel een maaltijd naar binnen gewerkt en een kroes bitter bier gedronken in wat hier doorging voor een taveerne, en was achter het gezin aan gegaan.
Ze had afstand gehouden, was zo ver achter hen gebleven dat ze haar niet zouden zien, af en toe vooruit dravend naar een heuvel of bocht in de weg om zeker te weten dat ze hen niet kwijtraakte.
Toen kwam die irritante jeuk die betekende dat ze werd ontboden voor een bijeenkomst van het Conclaaf. Ze woog haar keuzes af en besloot dat het haar eerste plicht was om de reden te achterhalen van alle verontrustende dingen die ze had gezien. Ze wilde niet stoppen nu ze zo dicht bij de waarheid was. Dus had ze het bolletje uitgeschakeld en in haar laars gestopt en had haar aandacht weer op de wagens gericht. Ze was bezig hen in te halen toen de man in de hinderlaag haar had verrast met een pijl die langs haar hoofd suisde, rakelings langs haar gezicht.
De man op de grond begon zich te verroeren. Sandrina stond op. Toen hij zijn ogen opendeed, lag Sandrina's zwaardpunt tegen zijn keel.
'Hé,' zei hij toen zijn blik scherpstelde op de dodelijke kling. 'Laten we niet zo beginnen, zus.' Hij sprak Laag-Delkisch, een plaatselijk Keshisch dialect.
Ze hield haar hoofd schuin, stapte achteruit en zei: 'Rustig.'
Hij kwam behoedzaam overeind, zo te zien nog steeds versuft. 'Ik had niet verwacht dat je zou aanvallen,'zei hij. Hij grijnsde en voegde eraan toe: 'Ik had wel dood kunnen wezen.'
'Bodie,' zei ze.
Zijn wenkbrauwen kwamen omhoog en hij schakelde om naar de Koningstaal. 'Goede oren.' Voor haar klonk het als Goeioorn. 'D'r zijn er hier niet veel die dat accent herkennen.'
'Moeilijk te missen hoe je de Koningstaal verhaspelt, of welke taal dan ook, kennelijk.'
Hij boog zich naar 'voren en zette zijn handen op zijn knieën. 'Beetje duizelig nog. Je hebt me een goeie tik op m'n kop gegeven.'
'Je hebt geluk dat ik het daarbij heb gelaten. Meestal ben ik niet zo vergevingsgezind als mensen me proberen te vermoorden.'
'Vermoorden?' vroeg hij. Hij lachte, maar trok toen een grimas van pijn. 'Zuster, als ik je had willen vermoorden, dan had je de pijl in je keel niet eens gezien. Ik ben niet bepaald bescheiden als het op mijn kunsten met de boog aankomt. Ik heb nooit iemand gezien die beter was.'
'Inderdaad, niet bepaald bescheiden.' Ze keek naar hem. Slank, ongeveer van haar leeftijd, een donkere bos warrig haar, stoppels van een paar dagen en kleren die niet héél vuil waren. Toen ze naar de boog op de grond keek, zag ze dat die perfect was onderhouden. 'Als je me niet wilde vermoorden, wat dan wel?'
'Ik wilde je alleen maar een beetje ophouden. Een man in Darmin,' dat was het stadje van waaruit ze de wagens was gevolgd, 'heeft me betaald om een uur lang een paar wagens te volgen en iedereen op te houden die ze mogelijk schaduwde. Hij zei niks over moorden, anders had ik veel meer geld gevraagd.' Hij keek naar de stand van de zon en zei: 'Zo te zien ben ik wel een uurtje buiten westen geweest.'
'Ongeveer, ja.'
'Nou,' zei hij met een brede glimlach, 'dan denk ik dat ik je wel lang genoeg heb opgehouden, zuster, en dan ga ik maar eens.'
'Wacht even,' zei Sandrina. Ze stak nadrukkelijk haar zwaard naar voren om een barrière tussen hen te vormen.
'Ja?'
'Dacht je dat ik je zomaar liet weglopen?'
'Ik zou niet weten waarom niet, zuster. Ik ben een pijl kwijtgeraakt om je aandacht te trekken en heb in ruil daarvoor een goed pak slaag gekregen; dat lijkt me een eerlijke ruil, al met al.'
'Dat bepaal ík wel.'
De glimlach van de man verdween. 'Kijk, je hebt je lolletje gehad. Behalve als je je geloften schendt, weet ik dat jullie van Dala niet zomaar bloed vergieten. Dus zolang je me geen kleine jongetjes in elkaar ziet slaan, denk ik dat we hier klaar zijn.'
Hij deed een stap naar voren en voelde het plat van Sandrina's kling hard tegen zijn borst drukken.
Zijn glimlach keerde terug. 'Maar misschien ook niet. Wat kan ik voor je doen?'
'Begin maar met je naam.'
'Ned. Uit Bodie, zoals je al had geraden.'
'Je bent een heel eind van huis.'
'Dat is waar,' gaf hij toe, om zich heen kijkend. Hij liep naar het rotsblok waar Sandrina had zitten wachten tot hij bijkwam en nam plaats. 'Ik reis een beetje rond. Ik ben huurlingboogschutter, zoals je wel kunt zien. Ik hoorde dat hier veel werk te vinden was, dus ben ik hierheen gekomen.'
'Wat heb je gehoord?'
'Geklets en onzin, voor zover ik kan bepalen,' antwoordde de huurling. 'Ik heb een tijdje in het Dromendal gewerkt, maar dat lijkt me te veel op oorlog, als je snapt wat ik bedoel. Ik doe liever minder driftig werk: als karavaanwachter, uitsmijter bij een taveerne, dingen waarbij ik meestal alleen maar een grotere bullebak hoef te zijn dan de bullebak die ik de deur uit smijt, snap je?'
'Huurlingschurk.'
'Zoiets.' Hij haalde zijn schouders op. 'Dus wat gaat het worden?'
'Wie had je ingehuurd om mij op te houden? En zei diegene duidelijk dat je niemand moest vermoorden?'
'Nou, eigenlijk...' begon Ned, en Sandrina drukte haar zwaard hard tegen zijn borst. 'Eigenlijk vatte ik het op als dat ik zelf mocht bepalen wat ik deed, snap je? Ik bedoel, een zak koperstukken is best aardig betaald voor een beetje opscheppen op de weg...' Ze gaf hem een mep met de kling.
'Au!' zei hij een beetje te theatraal. Ze wist dat hij er misschien een blauwe plek aan overhield, maar zijn gevoerde jas en kolder dempten de klap. 'Nou, misschien dacht hij wel dat hij recht had op wat meer dan hij heeft gekregen.' Hij haalde zijn schouders op. 'Ik zou niet weten wat het uitmaakt. Ik bedoel, hij zegt "hou haar op" dus dat heb ik gedaan. Je hebt hier toch zeker een uur verspild?'
'Ja,' beaamde ze. Ze stapte naar voren en sloeg hem met haar linkervuist zo hard in zijn gekneusde ribben dat hij achteroverviel. Een luide grom van pijn en een verstikte snik gevolgd door een lange, beverige inademing vertelden haar dat ze hem behoorlijk pijn had gedaan. 'Nogmaals, wie heeft je betaald?'
Op handen en knieën en met zijn hoofd omlaag zag hij eruit alsof hij weer zou flauwvallen. Zachtjes kraste hij: 'Eerlijk, zuster, ik weet het niet. Een kerel. Gewoon een kerel. Hij gaf me wat te drinken, kletste met me, vroeg wat ik deed en bood me een klus aan. Dat is alles. Luister,' voegde hij eraan toe, en hij haalde een buideltje achter zijn riem vandaan, 'tel maar na. Het zijn vijftig koperstukken. Een half zilverstuk, en waarvoor? Om mijn ribben ingetrapt te krijgen?'
Ze schopte hem nog eens. Hij zakte kreunend op de grond en trok zijn knieën tegen zijn borst.
'Wie heeft je ingehuurd?'
'Ik zweer bij elke god die je wilt,' fluisterde hij door zijn pijn, 'dat ik het niet weet. Hij heeft zijn naam niet gezegd, en ik heb er niet naar gevraagd.'
Sandrina had een goede intuïtie voor dit soort dingen. Ze knielde neer, greep zijn haar vast en rukte zijn hoofd omhoog. Ze legde haar zwaard tegen zijn keel en zei: 'Voor de laatste keer. Zijn naam?' Ze duwde een beetje, zodat de rand van de kling op een pijnlijke manier in Neds keel drukte.
'Nazir,' fluisterde Ned. 'Hij heeft me zijn naam niet gezegd, dat is de eerlijke waarheid, maar ik hoorde dat een van zijn mannen hem Nazir noemde.'
'Mannen? Hoeveel?'
'Drie. Maar er waren er nog meer,' zei hij toen ze zijn haar losliet en opstond. 'Misschien nog twee of drie voor de herberg. Toen ze weggingen, klonk het als een grote groep mannen. Ik ben ze niet achternagegaan omdat ik op jou moest wachten. Hij gaf me een goeie beschrijving; niet dat ik die nodig had. Je ziet hier nooit een ridder-adamant van welke orde dan ook.' Hij probeerde te glimlachen, maar het was duidelijk dat zijn gezicht pijn deed van haar klap. 'En al helemaal niet zo'n schoonheid als jij, zuster.'
'Paard?'
Hij wees met zijn duim over zijn schouder.
'Mooi. Ga het halen, en laat me niet naar je op zoek moeten gaan.'
'Ik zou niet durven.' Hij kwam langzaam overeind, grimassend toen hij liep. Het was duidelijk dat het laatste pak slaag zijn tol had gevergd.
Terwijl Sandrina zich omdraaide om haar eigen paard te halen, bukte Ned om zijn boog op te rapen. Ineens, in een soepele beweging, had hij een pijl uit de koker om zijn heupen gehaald en die aangelegd. 'Zuster!' riep hij.
Ze keek naar hem om, zag dat hij de boog aanspande, dook snel ineen en hief haar schild.
'Knoest in die boom achter je paard!' Hij schoot de pijl af. De schacht suisde langs Sandrina's oor; toen hoorde ze een plof in hout. Ze draaide zich om en zag dat er twee knoesten zaten in de stam van een oude eik ongeveer tien meter achter haar, en in de kleinste van de twee zat de pijl ingebed.
'Ik kletste niet zomaar, zuster. Als ik je dood had willen hebben, was je dood geweest. Zelfs na een pak slaag ben ik de beste boogschutter die ik ken. Zo, en nu ga ik mijn paard halen.'
Ze keek hem na, niet zeker wat ze met hem aanmoest. Bodie lag hier heel ver vandaan, langs de zuidkust van de Koninkrijkszee, in de buurt van Timons. Het was grensland, met een ruige en taaie bevolking van vissers, mijnwerkers en arbeiders van alle soorten, en het had een aardige reputatie van vechters.
Ned leek een typisch voorbeeld van de vechtersbazen die ze uit de haven van dat stadje kende; ze kon onmogelijk nadoen hoe die mannen de Koningstaal verhaspelden, met hun samentrekkingen en weggelaten h's aan het begin van woorden en weggelaten r's aan het eind. Maar hij had iets over zich wat anders was. Hij was slimmer dan hij liet blijken, dacht ze. Een domme kerel zou niet zorgen dat een mogelijke tegenstander hem onderschatte. En met de snelheid en nauwkeurigheid waarmee hij die pijl had gevuurd op de precieze plek in de boom die hij had voorspeld, wist ze dat hij er evengoed een in haar keel had kunnen schieten, zoals hij had opgeschept. Nu vroeg ze zich af hoeveel schade ze hem werkelijk had toegebracht en hoeveel van zijn huidige toestand geveinsd was.
Dus wat moest ze nu doen, vroeg ze zich zwijgend af terwijl hij terugkeerde met een goed verzorgde vosruin. Ze besteeg haar grijze merrie en de twee paarden snoven begroetend naar elkaar. Ze gebaarde naar de weg. 'Laat maar eens zien waar die kerel wilde dat je me tegenhield, en dan kun je me onderweg alles over hem vertellen.'
'Er valt niet veel te vertellen, zuster. Het was een vent met donker haar, normaal postuur, met een dikke mantel aan. Hij sprak de plaatselijke taal met een accent; uit het noorden van Kesh, dacht ik. Maar hij scheen te weten wie je was.'
'Echt?'
'Nou, hij vroeg of ik een ridder-adamant van de orde van Dala had gezien, en ik zei dat ik je met je grijze naar de stal had zien lopen. Maar later zei hij je naam, als je tenminste Sandrina heet.'
'Ja,' bevestigde ze.
'Eerst zag ik die Nazir aan voor een smokkelaar, alleen wilde hij niet de keizerlijke douane vertragen, maar een ridder-adamant, en ik dacht te weten dat jullie stel er niet om maalt wie de douanetarieven van de keizer ontduikt, dus vermoedde ik dat het om iets anders moest gaan. Hij zag er niet uit als een slavenhandelaar, al weet je het nooit, en het bevrijden van arme dorpelingen ligt meer in jouw straatje, dacht ik. Maar uiteindelijk blijft het gokken, hè?'
Sandrina zei niets. Hij kon bezig zijn met een poging haar in een valstrik te lokken, maar waarom dan al dat theater? Hij had haar uit het zadel kunnen schieten met een botte pijl, daar was ze van overtuigd, of anders had hij haar in ieder geval lang genoeg kunnen afleiden zodat anderen haar uit het zadel hadden kunnen sleuren. Ze wist dat ze eventuele andere aanvallers behoorlijk wat schade kon toebrengen, maar drie of vier man hadden haar kunnen overweldigen.
Dus misschien vertelde Ned de waarheid en wilde zijn opdrachtgever, die Nazir, alleen maar dat zij hen niet inhaalde voordat ze klaar waren met wat voor zaken hen dan ook naar deze afgelegen, verlaten kust hadden gebracht.
Het grijs van de bewolkte hemel paste bij haar stemming.
Ze reden een halfuur zwijgend verder, totdat Sandrina de zeelucht rook en in de verte het gebulder van de branding hoorde. Het glooiende bos was dunner geworden, en toen ze tussen twee bomen vandaan reden zag Sandrina zeilen aan de horizon. In de verte waren een paar sloepen onderweg naar één overgebleven schip, terwijl zes wagens leeg op het strand stonden. Ze stonden op een rotspunt slechts twaalf voet boven het zand, midden boven een inkeping die door weer en wind en veel verkeer was uitgesleten. Dit was duidelijk de weg naar het strand.
'Waar gaan ze heen?' vroeg ze aan Ned, zonder haar blik van het schip af te wenden. Als hun plotselinge aankomst iemand had gewaarschuwd die nog op het strand was, dan was daar niets van te zien.
'Geen idee.' Hij wendde zijn paard in een trage cirkel bij haar weg. 'Dat moet je hem vragen.'
'Wie?' vroeg ze, en ze draaide met een ruk haar hoofd toen er mannen tussen de bomen achter hen vandaan kwamen, twee man aan elke kant, met hun bogen op haar gericht, terwijl twee anderen naar voren kwamen met wapens in de aanslag. Heel even overwoog ze te vechten, maar toen zag ze vier ruiters langs de weg aankomen. Meer dan tien man omsingelden haar snel.
De man die Ned had omschreven als Nazir naderde met de mannen te paard. 'Mooi. Ze is ongedeerd.'
'Zoals gevraagd,' zei Ned. Hij grijnsde naar Sandrina. 'Sorry, zuster, maar ik heb je de waarheid gezegd. Hij had me betaald om je op te houden, niet om je te doden. Ik was alleen vergeten te vertellen dat hij ook nog had gevraagd om je hierheen te brengen.' Hij wreef grimassend over zijn beurse wang. 'Maar je hebt me wel laten werken voor mijn geld, moet ik zeggen.' Hij wendde zich tot de man in zijn mantel. 'En nu mijn goud.'
De leider reikte onder zijn mantel en knikte kort. Plotseling kwam er een pijl van achter hen, die Ned in zijn nek raakte en aan de voorkant weer naar buiten kwam. Zijn ogen werden even groot en zijn vingers tastten naar de pijl alsof hij niet kon geloven wat hem overkwam. Toen werden zijn ogen glazig en tuimelde hij uit het zadel.
De man in de mantel reed naar Sandrina toe. 'Hij was niet een van ons. Werk mee en je blijft in leven. Als je niet meewerkt, eindig je naast hem in het zand.' Zijn mannen ontdeden Sandrina snel van haar wapens en schild, maar ze lieten haar op haar paard zitten.
'Kom,' zei de leider van de groep. 'We hebben een behoorlijke afstand af te leggen en veel te doen.'
Zonder nog een woord te zeggen werd Sandrina weggevoerd. Terugdenkend aan de oproep van die ochtend hoopte ze dat Puc het verdacht zou vinden dat ze niet had geantwoord en iemand zou sturen om haar te zoeken, want ze twijfelde er niet aan in wiens handen ze was gevallen.
Deze moordenaars waren Zwarthoeden.