9
Conclaaf
Puc vormde zijn bezwering.
Kennelijk zonder enige lichamelijke inspanning zette hij met een handgebaar een muur rechtop, op de grond in elkaar gezet door timmerlieden, die daarna in de lucht bleef zweven. Twee arbeiders grepen de uiteinden vast en Puc verplaatste de wand van zestig voet rustig naar de juiste plek, waar hij snel werd bevestigd met dikke ijzeren staven die in de funderingsstenen werden gedreven. Vervolgens werden er repen ijzer op de hoeken gemonteerd om hem te bevestigen aan de al staande achterste muur van het woonhuis.
'Dank je, Puc,' zei de hoofdaannemer.
'Graag gedaan, Shane.' Hij mocht de bruuske steenhouwer graag, de man die toezicht zou houden op de plaatsing van elke steen tegen de basiswand. De binnenkant zou worden bepleisterd, en als ze klaar waren zou er weer een Villa Beata op Tovenaarseiland staan.
Puc draaide zich om en zag zijn zoon, die toezag op de plaatsing van een enorme pallet vol stenen. Twee jongere magiërs, Herbert en Lillian, waren bezig op magische wijze stenen op te tillen en te verplaatsen. Shane zou die gebruiken om het gebouw mee te bekleden. Puc had besloten de villa niet precies zo te herbouwen als hij oorspronkelijk was geweest, maar hem aan te passen aan zijn eigen smaak en een paar dingen te veranderen die hem hadden gestoord in de jaren dat hij hier had gewoond.
Om te beginnen zou hij de oude gemeenschappelijke badruimte niet opnieuw laten bouwen. Die was alleen maar een verspilling van middelen geweest, aangezien hij slechts zelden was gebruikt. En als hij al werd gebruikt, dan was het lastig om het warme water warm en het koude water koud te houden vanwege de schijnbaar onbedwingbare neiging van de jongere magiërs om grappen met elkaar uit te halen. In sommige culturen waar zijn leerlingen uit afkomstig waren, hadden ze een strikte scheiding van geslachten, terwijl ze dat in andere niet hadden, en de kuisheid van de een was voor de ander merkwaardig en amusant gedrag.
Denkend aan een groep zusters die hier jaren geleden leerlingen waren geweest, bedacht hij dat sommigen van hen de baden een ideale plek hadden gevonden om feestjes te houden die snel uit de hand liepen. Hij was ervan overtuigd dat zijn zonen ook diverse keren met een uiteenlopend, speels gezelschap in een dampend bad hadden gezeten. Denken aan Caleb maakte Puc even somber, maar het had geen zin om in dergelijke gedachten te zwelgen. Hij zette de bedroefdheid van zich af en dwong zichzelf terug te denken aan een blij moment met Caleb en Marie, waarna hij zijn aandacht weer op het werk richtte.
Hij zou badruimtes maken bij elke slaapzaal; als leerlingen in hun blootje wilden ronddartelen, dan mochten ze dat aan de andere kant van het eiland doen; er zat meer dan genoeg water in het meer.
Een roepende stem vanaf de heuvel trok Pucs aandacht, en hij keek om. Er stond een jonge leerling te zwaaien naar de bouwplaats, en hij riep iets wat Puc niet kon verstaan, maar zijn gedrag wees erop dat het iets dringends was.
Puc gebruikte zijn magie om plotseling naast de jongeman te verschijnen, waardoor die geschrokken een stap achteruit deed. 'Wat is er, Phillip?'
'Schepen!' antwoordde de leerling. 'Jack heeft me gestuurd om u te vertellen dat er een heleboel schepen richting het zuiden langs varen.'
'Dank je,' zei Puc, en hij verdween.
Even later stond hij boven op de hoogste toren van het zwarte kasteel, boven de twee ramen waarachter een kwaadaardig blauw licht flakkerde voor het geval dat er 's nachts schepen vlak langs voeren. Dat diende zowel om de mensen in het kasteel te waarschuwen, als om zeelieden erop te wijzen dat ze hier niet aan land moesten komen. Het was onderdeel van de hele schertsvertoning rondom het personage dat de 'Zwarte Tovenaar' werd genoemd, een creatie die was bedacht door Pucs schoonvader Macros de Zwarte en na zijn vertrek voortgezet door Puc. Het beschermde de privacy van de bewoners van het eiland: iedereen die de waarschuwingen negeerde was ofwel een welkome gast, ofwel iemand die was onderworpen aan minder subtiele middelen van weerhouding.
De jonge magiër die al op de toren stond draaide zich zonder verbazing om en meldde: 'Ik zie minstens twaalf zeilen.' Jack was slank, met donkerblond haar en doordringende blauwe ogen. Puc wist dat die ogen ook in staat waren een behoorlijk stuk verder te zien dan de meeste andere, dankzij een natuurlijke magische aanleg die nog niet verder was ontwikkeld. Puc maakte er gebruik van door de jongeman minstens eenmaal per week op de uitkijk te zetten.
'Ik heb jouw ogen niet,' antwoordde Puc glimlachend. Hij vormde een cirkel met zijn handen, sprak zachtjes een bezwering uit, en plotseling trilde de lucht binnen de cirkel. Het beeld van de verre horizon binnen die cirkel leek naar Puc toe te springen terwijl hij de lucht liet vervormen en het beeld versterkte.
'Zulke schepen heb ik nog nooit gezien,' zei Jack.
'Niet op deze zee, nee,' zei Puc. De schepen waren vierkant getuigd, voeren heel snel met de wind in de rug, en de meeste hadden slechts één mast. Een of twee grotere schepen waren voorzien van nog een tweede, latijnzeil-getuigde mast. De kleinere schepen hadden vier roeiers aan elke kant en de langere schepen acht, dus was duidelijk dat het roeien alleen bedoeld was voor kortere perioden van wenden en niet voor lange reizen. Op elk schip zat een kleurrijk boegbeeld: een draak, adelaar of havik, elk met een klein vrouwengezicht er vlak onder, beschilderd in felle kleuren. 'Die zijn Keshisch.'
'Zulke heb ik in Durbin nooit gezien,' zei Jack.
'Dat zijn Brijaner schepen, van de oostkust van het Keizerrijk Groot Kesh. De Brijaners zijn kapers, maar ze kunnen nooit zo ver van huis aan het werk zijn zonder goedkeuring van het Keizerrijk. Er is iets aan de hand.' Puc wuifde met zijn handen, en het beeld verdween.
'Ik zie nog meer zeilen, verder naar het zuiden,' zei Jack, die zijn ogen samenkneep alsof hij hoopte nog verder te kunnen zien dan zijn uitstekende gezichtsvermogen hem al toestond.
'Ik ga wel even kijken,' zei Puc, en hij verdween.
Even later zweefde Puc in de lucht, gebruikmakend van zijn kunsten om niet te vallen. Hij bevond zich zo hoog dat als een uitkijk in het kraaiennest van een van de schepen beneden al opkeek, Puc alleen maar een zwevende vogel zou lijken.
Hij bleef lang genoeg om de situatie in te schatten, en toen keerde hij terug naar de villa in aanbouw.
'Vader?' vroeg Magnus.
'Stuur boodschappen uit. Ik wil iedereen zo snel mogelijk hier hebben voor een bijeenkomst van het Conclaaf.'
'Iedereen?' Sinds de aanval op het eiland, waarbij zijn vrouw Miranda was omgekomen, had Puc nooit meer dan twee of drie leden van het Conclaaf tegelijk bijeengeroepen. De waanzinnige magiër Leso Varen had op de een of andere manier de magische verdedigingen van dit eiland weten te omzeilen, en daarna was Puc bijna geobsedeerd geraakt met veiligheid. Sindsdien had hij nooit meer al zijn belangrijkste luitenanten tegelijkertijd hier verzameld, waar ze één doelwit zouden vormen.
'Iedereen,' herhaalde Puc.
Magnus aarzelde niet, maar gebruikte zijn indrukwekkende kunst om zichzelf meteen naar de werkkamer van zijn vader in het zwarte kasteel te verplaatsen. Er was een toestel gebouwd waarmee leden van de vertrouwde kring van het Conclaaf der Schaduwen konden worden ontboden; de mannen en vrouwen om wie de organisatie in feite draaide. Het toestel was een grote bol met runen langs de rand, elk daarvan ingesteld op een lid van de vertrouwde kring. Door te drukken op het teken dat voor die persoon stond, zou hij of zij een onmiskenbaar gevoel krijgen, een soort jeuk die zich niet weg liet krabben, zo irritant dat zelfs de diepste slaper ervan wakker zou worden. Het zou tien tellen aanhouden en een halfuur later worden herhaald, net zolang totdat het lid van het Conclaaf op het eiland aankwam. Puc gebruikte de irritatie die het oproeptoestel veroorzaakte om te onderstrepen dat de Tsuranese bollen die hij ter beschikking stelde kostbaar waren en goed moesten worden bewaakt. Het idee om van de ene kant van de wereld naar de andere te moeten reizen met conventionele middelen, al die tijd met die terugkerende jeuk, was daarvoor een goede stok achter de deur.
Bijna meteen begonnen de leden van de vertrouwde kring te arriveren. Magnus voelde hun magische energie, zelfs nu hij zo ver bij de ontmoetingsgrot vandaan was. Hij verplaatste zich naar de grotingang en liep naar binnen, waar een grote ruimte in de heuvel aan de noordkant van het eiland was gemaakt.
Puc was er al, samen met Jason, Pucs huisbewaarder als hij en Magnus allebei niet op het eiland waren, en de eerste van de drieëndertig opgeroepen leden van het Conclaaf.
Grootmeester Creegan van de Orde van het Schild van de Zwakken, de krijgsorde van de Tempel van Dala, schudde treurig zijn hoofd. 'Ik hoop maar dat dit belangrijk is. Ik stond op het punt aan een vergadering met de hoogste leden van mijn orde te beginnen toen je oproep kwam. Ik kan hen wel een paar uur laten wachten, maar zelfs in mijn ambt heeft mijn gezag grenzen.'
'Dat begrijp ik,' zei Puc, die hem de hand drukte.
Zeker twintig minuten lang bleven er leden arriveren. De laatsten die binnenkwamen waren lieden van de andere kant van de wereld, die hadden liggen slapen toen de oproep kwam, en enkelen van hen leken nog steeds niet helemaal wakker. Een snelle telling toonde aan dat iedereen aanwezig was, op twee leden na, en Puc begon. 'We kunnen niet wachten. Het spijt me dat deze vergadering zo abrupt is bijeengeroepen, maar er is iets gebeurd waar we onmiddellijk mee aan de slag moeten.'
De grot was ongewijzigd sinds ze er voor het eerst mee bekend waren gemaakt door Gadhis, de vreemde, gnoomachtige dienaar van Macros de Zwarte. Net als zoveel dingen die met Macros te maken hadden, bleven twee dingen een mysterie: de verblijfplaats van Gadhis, die op een dag gewoonweg was verdwenen en Puc alleen had achtergelaten met de leiding over het eiland, en de werkelijke aard van de grot.
Op het eerste gezicht leek het weinig meer dan een diepe holte in de zijkant van de heuvel, maar als je binnen een hoek omging, lag de grot voor je. In een halve cirkel langs de wanden bevond zich een stenen richel die vrij gerieflijke natuurlijke zitplaatsen voor de leden bood. En in het midden van de grot verrees een stenen pilaar met daarop een standbeeld van Sarig, de verloren god van de magie. In de loop der jaren was het aanzien van de buste op raadselachtige manieren gewijzigd, zodat het leek op de mannen, vrouwen en andere schepsels die op dat moment kennelijk een avatar van de god waren.
Puc had nooit echt kunnen doorgronden of er werkelijk iets belangrijks aan dat standbeeld was, of dat het gewoon een manifestatie was van Macros' liefde voor theater.
Een nog slaperige magiër genaamd Jerome haastte zich naar binnen, zo te zien net aangekleed na een bad, met zijn natte haar nog tegen zijn hoofd geplakt. 'Mijn verontschuldigingen,' zei hij, en hij knikte begroetend.
Nu ontbrak er nog maar één lid. Om zich heen kijkend in de grot vroeg Puc: 'Sandrina?'
Grootmeester Creegan beantwoordde zijn vraag. 'Ik kan me niet voorstellen waarom ze de oproep niet beantwoordt. Ze moet er om de een of andere reden niet toe in staat zijn.'
'Of het toestel is stuk,' opperde Magnus.
Puc knikte zuchtend. De oude Tsuranese transportbollen begonnen een probleem te worden. Translocatie of teleportatie was een van de moeilijkere kunststukjes, zelfs voor ervaren magiërs. Magnus was onovertroffen in zijn vermogen om overal heen te reizen waar hij al eens geweest was. Hij kon zelfs naar bepaalde plaatsen reizen die hij nooit had gezien, op basis van unieke kenmerken die hem duidelijk werden beschreven. Puc kon gemakkelijk reizen naar elke plek die hij kon zien of kende, en Magnus had hem geholpen een groter bereik onder de knie te krijgen. Alleen bestond er slechts een handjevol magiërs dat zelfs maar Pucs beperktere vaardigheden kon evenaren, en veel agenten van het Conclaaf, zoals Grootmeester Creegan, waren helemaal geen magiërs.
Puc fluisterde Magnus toe: 'Als het aan het toestel ligt, zorg dan dat je de oproep uitschakelt. Ik wil niet dat ze elk halfuur jeuk krijgt.' Hij zweeg even. 'Behalve als je zin hebt om het tegen haar en haar knots op te nemen als ze hier uiteindelijk arriveert?'
Magnus verdween, en even later was hij alweer terug. 'Het is geregeld, vader.'
'En Amirantha?' vroeg Puc.
'Hoewel hij hier al een paar jaar woont, heb je hem nooit officieel bij het Conclaaf uitgenodigd,' antwoordde Magnus, 'dus heeft hij geen middelen om snel hier terug te keren. Ik zal hem zelf in de elfenstad moeten gaan ophalen.'
'Doe dat later dan maar,' besloot Puc. 'Ik stoor hem liever niet als hij in E'bar is.' Zijn blik ging langs de verzamelde leden van het Conclaaf. Toen haalde hij diep adem en kondigde aan: 'Kennelijk breekt er een grootschalige oorlog uit tussen het Keizerrijk Groot Kesh en het Koninkrijk der Eilanden.'
Iedereen in de grot leek verbaasd, maar niemand leek echt geschokt. 'We hadden geruchten gehoord, en enkele Keshische magiërs in Sterrewerf zijn al een tijdje afwezig, maar je hoort doorlopend geruchten over oorlog in het Dal,' meldde een magiër genaamd Brandtly, die voor Puc werkte als tussenpersoon met Sterrewerf.
'Heb je niets gehoord van je agenten aan de beide hoven?' vroeg Grootmeester Creegan.
'We hebben niet eens echt een agent aan het hof van Rillanon,' antwoordde Puc, 'hoewel we een bijzondere relatie onderhouden met hun inlichtingendienst.' De meeste mensen in de kamer waren op de hoogte van de manier waarop Puc de toekomstige koning der Eilanden had behandeld, prins Patrick van Krondor, aan het eind van de oorlog met de Smaragden Koningin. Kesh had destijds geprobeerd gebruik te maken van haar voordeel ten opzichte van de verzwakte verdediging van het Koninkrijk in het westen. Puc had een einde aan de oorlog gemaakt, maar hij had in het openbaar de heetgebakerde jonge monarch vernederd. Sindsdien was de relatie tussen het Conclaaf en het Koninkrijk in het beste geval gespannen en in het slechtste geval vijandig. 'Als James Jameson iets had gehoord wat hiermee te maken had, dan zou hij dat ongetwijfeld met ons hebben gedeeld. Meer dan ieder ander in dienst van de koning heeft hij in de gaten wat er op het spel staat en welke gevaren er nog in de wereld zijn.' Hij gebaarde vaag naar de ingang van de grot, maar iedereen wist dat hij verwees naar de onbekende schepsels die achter de demonische aanval op dit rijk hadden gezeten. 'Het is dan misschien jaren geleden dat onze vijanden ons hebben aangevallen, maar ze komen ongetwijfeld terug. En we zullen elk leger nodig hebben dat we bezitten om ons te verweren. We mogen deze oorlog niet toestaan. Twee verwoeste legers zijn niet acceptabel; twee geplunderde bevolkingen zijn niet acceptabel.' Zijn stem werd krachtiger. 'Twee ernstig verzwakte naties zijn niet acceptabel.
Geen van onze vrienden aan het hof van de keizer heeft iets over zo'n onderneming losgelaten. We hebben notulen ontvangen van debatten in de Galerij der Heren en Meesters, waarbij door sommigen is geroepen om een agressiever beleid ten opzichte van het Koninkrijk, vooral ten aanzien van het Dromendal. Maar geen waarschuwingen, geen punten van zorg, niets.' Puc slaakte een diepe zucht. 'Dit is geen waanzinnig avontuur van dissidenten of een losse groepering in het Keizerrijk. Voor iets op deze schaal heeft de keizer zelf toestemming moeten geven, of had hij althans niet in staat moeten zijn te protesteren.'
Puc keek Creegan aan. 'Hebben de tempels enige waarschuwing gehad?'
'Nee, niets dan het gebruikelijke: een paar leden van de Raad der Heren die oproepen tot een agressievere houding ten opzichte van Kesh en nauwere betrekkingen met Roldem.' Hij zweeg even. 'Meestal richten de avontuurlijker ingestelde lieden hun blik op de Oosterse Koninkrijken om in die richting uit te breiden. Een oorlog met Kesh vindt niemand een goed idee. Maar we hebben al een maand geen verslagen meer ontvangen van onze tempels of heiligdommen in het zuiden van Kesh. En Sandrina deed onderzoek naar enkele meldingen over...'
'Wat?' spoorde Puc hem aan.
'Alleen maar een paar dingen waardoor ze de indruk had dat de Zwarthoeden misschien terug waren.'
De Zwarthoeden waren een groepering van moordenaars en schurken die banden hadden onderhouden met dienaren van Belasco, de krankzinnige magiër die had geprobeerd de demonenkoning Dahun dit rijk binnen te brengen en als dank door hem bezeten was. Uiteindelijk waren zowel de magiër als de demonenheer vernietigd, maar veel van hun dienaren waren de wildernis van Kesh in gevlucht. Elk gerucht dat zij weer de kop opstaken zou Sandrinas aandacht trekken, aangezien zij meer aanvaringen met hen had gehad dan ieder ander.
'Vond u dit niet de moeite van het noemen waard?' vroeg Magnus.
'Dat zou ik hebben gedaan zodra ze terugkeerde,' antwoordde Creegan. Leden van het Conclaaf waren niet alleen Pucs agenten, maar machtige mannen en vrouwen op zich, en velen van hen verzetten zich tegen het idee dat ze hun keuzes binnen hun eigen invloedssfeer moesten verantwoorden.
Puc stak zijn hand op om een discussie voor te zijn. 'Ik vertrouw op ieder van jullie dat jullie essentiële punten onder mijn aandacht brengen.'
Hij keek de aanwezigen om beurten aan, bijna alsof hij probeerde hun gedachten te lezen, maar toen drong iets wat Creegan had gezegd tot hem door. 'Is Sandrina naar het zuiden van Groot Kesh gegaan?'
'Ja, ergens ten zuiden van de Gordel,' antwoordde de Grootmeester.
'Heeft iemand hier onlangs nog rapporten ontvangen van agenten ten zuiden van de Gordel?'
Er werden blikken gewisseld, en uiteindelijk antwoordde een vrouw die Veronica heette. 'Nee, maar het is ook niet ongebruikelijk om soms maandenlang niets van hen te horen. Er gebeurt in de Confederatie maar heel weinig wat echt veel te maken heeft met onze belangen, behalve dat er af en toe een magiër wordt ontdekt en gerekruteerd voor de Academie of je eiland.'
Puc knikte. 'Als onze vijanden ons zo goed kennen als ik vermoed, waar zouden ze dan beter een grootscheepse operatie tegen ons in gang kunnen zetten dan op een plek die wij simpelweg negeren?'
Daniel, een hooggeplaatst man in de krijgsorde die de Hamer werd genoemd, stond op. De Hamer was een verstoten sekte die naar verluidt betrokken was bij de Tempel van Tith-Onanka. Eigenlijk waren ze bijna een huurlingenleger, dat aan beide kanten van de grens tussen Kesh en het Koninkrijk werd getolereerd. Ze legden uitsluitend verantwoording af aan hun leider, de Ridder-Maarschalk van de orde, en het had jaren geduurd voordat Puc een agent bij hen had kunnen plaatsen. Net als andere krijgsordes geassocieerd met de tempels waren ze op hun hoede voor spionnen en hadden ze magische middelen om die op te sporen. 'Hoe groot was de vloot die je hebt gezien, Puc?' vroeg Daniel.
'Ik heb meer dan honderd schepen geteld, op weg naar Vykorhaven of Krondor.'
'Als ze zoveel schepen de Bitterzee op sturen, dan hebben ze nog andere vloten ook. Ze zullen hun kuststreken niet onbeschermd aan piraten, kapers, wraakacties of andere rampen overlaten. Bovendien moeten ze de gecombineerde vloten van Roldem en eilanden in de Koninkrijkszee met veel krachtsvertoon tegemoet treden.' Daniel zweeg even peinzend. 'Als ze zo'n grote vloot ten zuiden van de Gordel hebben verzameld, en vervolgens binnen enkele weken door de Straat der Duisternis naar de Bitterzee zeilen voor een verrassingsaanval op het Koninkrijk...' Hij maakte zijn zin niet af. 'Wat ik bedoel is dat de uitvoering misschien maar enkele weken heeft gekost, maar de voorbereidingen... die moeten maanden hebben gekost, of misschien wel jaren. Voedsel, wapens, drinkwater in onvoorstelbare hoeveelheden! Dat moet allemaal ergens achteraf worden opgeslagen, ergens waar ze redelijkerwijs kunnen verwachten dat niemand het vindt.' Daniel keek om zich heen alsof hij zocht naar mensen die zijn argument wilden bestrijden. Dat deed niemand.
'Ten zuiden van de Gordel zou de voor de hand liggende keus zijn,' zei Magnus. 'We nemen misschien wel ten onrechte aan dat het Keizerrijk primair in een positie verkeert om vrede te brengen, niet om te worden gebruikt als verzamelplaats.'
'Ja, maar dit draait om meer dan simpelweg slepen met een paar vaten water, een beetje brood, kaas en gedroogd vlees, en alles op het strand zetten zodat schepen het kunnen ophalen,' vervolgde Daniel. 'Als je goederen in de markt verplaatst, veroorzaakt dat rimpelingen.' Hij keek de lange, witharige magiër aan. 'Jij bent slimmer dan de meeste mensen, Magnus, maar net als bij ons zijn er ook dingen die jij niet weet.
Mijn specialiteit is logistiek. Zo ben ik ook bij de Hamer binnengekomen: om die rotzakken van eten te voorzien.' Hij lachte. 'Het punt is dat als ik naar een stad ga en daar voedsel inkoop voor duizend man, de prijzen omhooggaan, andere klanten misgrijpen en de hele wereld te horen krijgt dat er in die stad behoefte bestaat aan wat ik dan ook heb ingeslagen. Scheepskapiteins komen aansnellen en kopen alles op wat ze snel naar die markt denken te kunnen krijgen, en dat veroorzaakt verder weg ook weer een grotere vraag.' Hij wiebelde met zijn vingers. 'Rimpelingen, snap je? Zoals wanneer je een steen in een vijver gooit. Maar terwijl die enorme vloot uitvaart, zijn er geen rimpelingen.'
Puc knikte. 'Wat betekent dat er goederen worden geleverd buiten de normale toevoerkanalen om. Vanuit een plaats waar wij geen informanten hebben.' Hij wuifde met zijn hand en er verscheen een beeld in de lucht. 'Dit is een kaart van de zuidelijke helft van het Keizerrijk, die ik jaren geleden heb gevonden in de bibliotheek van Macros. Voor zover ik sinds de vondst van die kaart heb ontdekt, zijn de grenzen vloeiend, de clans en naties variabel, en valt er heel weinig vast te pinnen behalve de locatie van een paar grotere steden langs de kust.'
'Het lijkt erop dat het voornamelijk bestaat uit woestijnen, moerassen en bergen,' zei Daniel. 'En ik weet dat het weinige akkerland dat ze er hebben oud, uitgeput en droog is. De Geconfedereerden zoeken altijd naar een uitvlucht om naar het noorden door te stoten. En elke grote voedselvoorraad daar zou worden opgegeten, niet opgeslagen.'
Magnus wees. 'Wat is dat grote eiland in het zuiden?'
'Dat is Slangeneiland,' antwoordde Daniel. 'Het is onbewoond. De noordkant is koud en troosteloos, en dat is de goede kant. De zuidelijke helft ligt zo dicht bij de pool dat het er het grootste deel van het jaar winter is, en de zomer kun je niet bepaald warm en uitnodigend noemen.'
Puc zweeg een tijdje. Toen zei hij: 'Slangen? Slangen leven niet op koude, onherbergzame plekken. Ik heb nog nooit slangen gezien op plaatsen waar langere perioden per jaar sneeuw ligt.'
'Wie heeft die kaart getekend?' vroeg Creegan.
'Macros zelf,' antwoordde Puc, die de kaart met een handgebaar liet verdwijnen. 'Hij combineerde vaak flarden van dingen die hij tegenkwam, zette ze als puzzels in elkaar en schreef er opmerkingen bij. Ik heb aantekeningen bij zijn aantekeningen gezet,'voegde hij er met een droevig lachje aan toe, 'waar ik weet dat hij zich had vergist.'
'Misschien is "slangen" een foute vertaling,' zei Daniel. 'Of misschien verwijst het naar slangachtige rivieren of zoiets.'
'Of misschien is het een plek waar koudweerslangen leven,' vulde Puc aan. 'Wat de reden voor die vreemde naam ook is, dat is waar ik mijn voedselvoorraden en wapens zou opslaan.'
'Ik zou mijn schepen laten uitzeilen vanaf Keshische havens,' vervolgde Daniel, 'want dan zouden ze de normale hoeveelheden proviand kunnen meenemen, en dan naar dat eiland laten gaan om de rest op te halen. Daarna zou ik de lange tocht maken langs de zuidelijke kust, omhoog langs de westkust naar de Bitterzee, en dan door naar Krondor. De stromingen langs de westkust van Kesh komen uit het zuiden, dus dat is een snelle tocht die de behoefte aan proviand voor de bemanning en soldaten tot een minimum beperkt.
Maar toch,' vervolgde Daniel, 'je zou denken dat als ze daar goederen, voedsel en wapens hadden opgeslagen, we in het afgelopen jaar een of ander gerucht hadden moeten horen.'
'Die wapens moeten érgens vandaan komen, vader,' beaamde Magnus. 'Als de wapenmakers in Kesh de laatste tijd de productie hadden opgevoerd, dan was dat vast opgemerkt door onze agenten, of door iemand van het Koninkrijk.'
Daniel was het ermee eens. 'Dan moet er vraag zijn geweest naar grondstoffen, Puc. Meer ijzer uit de mijnen, meer schepen om het naar de smederijen te vervoeren, meer kolen voor de ovens, meer leer, meer hout. Iets daarvan zou toch ergens door iemand moeten zijn opgemerkt.'
'Misschien is het ook wel opgemerkt,' zei Puc verstrooid.
Iedereen keek hem aan.
Uiteindelijk zei hij: 'Onze vijanden zijn in de loop der jaren dan misschien naar onze maatstaven waanzinnig gebleken, maar ze hebben ook bewezen sluw te zijn. Leso Varen had bijna twee naties veroverd, Olasko en Groot Kesh zelf, en beide keren werkte hij in essentie alleen. Belasco heeft een klein demonenleger ons bestaansniveau binnen kunnen brengen voordat wij in staat waren die poort te sluiten.
Stel dat het gewoon al zo lang bezig is dat wij nooit een toename hebben opgemerkt in de vraag naar wapens en andere noodzakelijke hulpmiddelen?' Hij keek Daniel aan. 'Waar koopt de Hamer zijn zwaarden?'
Daniel schudde zijn hoofd alsof hij verbaasd was om de vraag. 'Eh... hier en daar. We hebben zwaardenmakers in verschillende steden, waar we regelmatig zaken mee doen. Sommige broeders van de orde zijn zelf begaafde ambachtslieden, dus doen we de meeste reparaties zelf.'
'Dus als een van je contactpersonen ineens twaalf zwaarden zou maken in plaats van tien...?'
'Ik geloof dat ik het begrijp,' zei Daniel. 'Als een wapensmid in Elarial een opdracht kreeg voor vijftig nieuwe zwaarden voor de Hamer, maar er vijfenvijftig maakte, en die extra vijf meestuurde met een zending andere goederen naar elders... wie zou dat merken?'
'Ja,' zei Puc. 'Maar laten we daar nu niet bij stilstaan, maar eerder bij wie en waar.'
'Dat Slangeneiland lijkt me een voor de hand liggend "waar",' concludeerde Daniel.
'Vind ik ook,' zei Puc. 'En als dat de plek is, dan weten we straks ook wie.'
'Wil je er iemand naartoe sturen?' vroeg Magnus.
'Nee,' antwoordde Puc. 'Deze keer ga ik zelf.'
'Echt?' Magnus klonk geschokt.
'Ik zit al te lang op dit eiland medelijden met mezelf te hebben, jongen.' Hij glimlachte naar Magnus op een manier die zijn zoon in jaren niet meer had gezien. 'Het wordt tijd dat ik eens op pad ga en zelf wat zwaar werk verricht. Bovendien is het een deel van de wereld waar ik nog nooit ben geweest. Het zou interessant moeten worden.'
Meesmuilend zei Magnus: 'Laten we hopen dat het niet té interessant wordt.'