5

Hof

 


De herauten bliezen op hun trompet.

Het hele hof draaide zich om en maakte buigingen toen de koning van Roldem binnenkwam en zijn vrouw naar de twee tronen achter in de grote zaal van het paleis begeleidde.

De zaal was voorzien van de koninklijke kleuren, met grote, lichtblauwe banieren met gouden randen waarop de dolfijn van het koninklijk huis stond afgebeeld. De persoonlijke wacht van de koning droeg tabberds in dezelfde kleuren, maar de rest van de fraaie uitdossingen van vanavond was een bonte verzameling van tinten.

In voorbije jaren was de mode aan het hof door een fase gegaan die Jim Dasher nogal saai had gevonden: ingetogen grijze en zwarte kleding voor de mannen en diepe, donkere kleuren voor de gewaden van de vrouwen. Dit seizoen echter hadden ze - de lieden die dergelijke dingen besloten - bepaald dat felle, vrolijke kleuren de voorkeur hadden. Jim voelde zich een beetje raar in een felgroene tuniek en gele maillot. Hij hoopte dat de broek snel weer zou terugkeren in het modebeeld; hij hield niet van maillots.

Zijn zwarte laarzen waren enkelhoog en tevens het kostbaarste wat hij droeg; ondanks het modieuze uiterlijk waren ze stevig en veelzijdig, even nuttig om zonder uit te glijden over daken te klimmen als om door rioolbuizen te waden, aangezien ze met een eenvoudige poetsdoek schoon te maken waren.

Jim had al jaren niet meer over daken geklauterd of door rioolbuizen gewaad, maar sommige gewoonten waren lastig af te leren. Hij keek om zich heen in de zaal.

De jonge heer Henry stond naastTy Haviks, terwijl Claudius Haviks in gesprek was met een lagere Keshische edele. Jim nam zich voor aan Claudius te vragen waar die Keshiër het over wilde hebben. Er naderde bijna zeker een oorlog, en elke Keshische agent in de streek rondom de Koninkrijkszee zou daar elk beetje bruikbare informatie over willen verzamelen. Net als zijn eigen agenten, waarvan er momenteel ongeveer vijftien op dit eiland waren.

Jim verborg zijn frustratie; voor lieden die niet beter wisten, was hij gewoon een lagere Koninkrijkse edele die naar het hof van Roldem was gekomen voor persoonlijk of politiek gewin, maar die ondanks zijn beroemde grootvader niet veel meer waard was dan een vluchtige blik. Op dit punt in zijn carrière wist Jim dat zijn vijanden, waarvan hij er veel had, hem kenden, maar dat hij doorzichtig leek voor anderen. Zo wilde hij het ook graag, want zolang de dekmantel in stand bleef zou hem niets overkomen als hij openlijk aan het hof verscheen. Pas als hij uit het zicht verdween en in de schaduwen weer opdook, zou er gemoord gaan worden.

Jim liep tussen de menigte door en dwaalde langzaam in de richting van de troon. Hij zou over ongeveer een uur worden voorgesteld aan de koning, enige tijd voordat de Kampioen van het Meestershof zou worden geïntroduceerd.

Hij bekeek de jonge Ty Haviks, die geanimeerd in gesprek was met Henry conDoin. De verre neef van de koning van de Eilanden luisterde glimlachend naar het verhaal dat zijn tegenstander van de vorige dag vertelde.

Nog even en het lot van het Koninkrijk der Eilanden, en misschien wel van heel Triagia, zou afhankelijk zijn van jongelui zoals zij, wist Jim. Capabele jongemannen die vrij waren van de corruptie van de politiek en hebzucht.

Ty was een beetje een moeilijk geval, omdat zijn vader alleen in naam een Koninkrijkse edele was. Die fantasie was door het Conclaaf uitgewerkt om Claudius in dienst te kunnen aannemen als wapen met toegang tot bepaalde plekken in het Koninkrijk der Eilanden, net zoals zijn rang als voormalig Kampioen van het Meestershof hem hier in Roldem toegang gaf. Maar Claudius Haviks was in het beste geval een onwillig dienaar van het Conclaaf en in het slechtste geval helemaal geen dienaar. Toch was het zinvol om hem ten minste als bondgenoot aan te houden als de zoon kon worden binnengehaald, dacht Jim. En als het nodig was, dan had Jim de macht om die valse adellijke titel in een echte om te zetten. Niet dat Claudius dat nodig had, want hij begon rijker te worden dan hij als jong lid van zijn bergstam ooit had kunnen dromen. Het zou echter misschien op een dag nuttig kunnen zijn om de zoon een Koninkrijkse adellijke titel te geven. In Roldem hadden ze allebei status als Kampioenen van het Meestershof, maar ze hadden geen van beiden een rang. En een rang, wist Jim, had net als privileges zo zijn nut.

Nu was het Henry's beurt om een verhaal te vertellen. Jim twijfelde er niet aan dat beide verhalen werden opgeklopt om de jongemannen meer aanzien te geven; ze stonden erbij als twee hanen, met hun borst vooruit, om te kijken wie er bij zonsopgang het luidst zou kraaien. Op een dag zouden ze ofwel bittere rivalen, of hecht als broers zijn, en alleen het lot zou bepalen welke van de twee mogelijkheden het zou worden.

Jim wendde zijn blik af van de troon en de moed zakte hem in de schoenen. De man die recht op hem af koerste was de ambassadeur van het Koninkrijk der Eilanden in Roldem, zijne excellentie heer John Ravenscar; en aan zijn arm troonde hij niemand minder dan vrouwe Franciezka Sorboz mee.

'Heer,' zei de ambassadeur, die Jim sceptisch aankeek. 'Ik wist niet dat u in Roldem was.' Het was gebruikelijk dat Koninkrijkse edelen hun aanwezigheid bij de ambassadeur kenbaar maakten zodra ze op het eiland arriveerden.

'Mijn verontschuldigingen, excellentie,' antwoordde Jim. 'Ik heb het zo druk gehad dat ik mijn plicht heb verzaakt.'

'U kent vrouwe Franciezka, geloof ik,' zei de ambassadeur. De aanblik van de gezette bureaucraat, schitterend uitgedost in een donkerrode zijden onderjas, een wit hemd met ruches en een witte maillot, deed Jim nog ferventer terugverlangen naar normale broeken aan het hof, want de man leek wel een dikbuikige kalkoen met spillenpoten in die kleding.

Franciezka zag er echter schitterend uit in wat ze ook maar aantrok, wist Jim uit ervaring. Ze zag er ook schitterend uit in helemaal niets, wat Jim ook uit ervaring wist. Ze hadden meerdere keren het bed met elkaar gedeeld en Franciezka had tweemaal geprobeerd hem te vermoorden, om puur beroepsmatige reden. Ze was een van de dodelijkste agenten van de koning van Roldem en gaf leiding aan diens equivalent van Jims inlichtingendienst, de geheime politie van Roldem.

Ze zag er tien jaar jonger uit dan ze werkelijk was, een feit dat haar in staat had gesteld zich te vermommen als kind wanneer het nodig was; ze kon zich voordoen als een meisje van vijftien, maar evengoed als een wijf van tachtig. Ze had een slank lichaam dat bijna jongensachtig was, op het ronde achterwerk na waar Jim altijd een zwak voor had gehad, maar hij wist dat haar lichaam zo sterk was als de kling van een rapier en dat ze ondanks haar tengere postuur dodelijk was.

Lichtblond haar dat in het zonlicht bijna wit leek omkranste een fijn gezicht. Grote blauwe ogen richtten zich op hem toen ze zei: 'Ach, heer James, ik ben bijna net zo gekrenkt als de ambassadeur omdat u me niet hebt laten weten dat u in de stad was.'

Ze droeg een felgeel gewaad met groene zijden zomen, afgezet met zwarte en witte parels en een rij kwastjes van gouddraad onderaan, die over de vloer veegden als ze liep. Net als bij de gewaden van de andere dames hier vanavond was haar decolleté laag uitgesneden en was het lijfje strak ingenomen, waardoor haar borsten omhoog werden geperst. Jim vroeg zich af hoe vrouwen ademhaalden in die kleding. De rok waaierde naar de zijkanten en achterkant lichtjes uit, met een gewaagde split tot aan de knie aan de voorzijde.

Jim constateerde met enig genoegen dat hun kledingkleuren goed bij elkaar pasten.

'Dat verbaast me, vrouwe,' zei hij glimlachend. 'Ik had aangenomen dat een kennis van u wel zou hebben gemeld dat ik in de stad was.'

'O, u onderschat hoe moeilijk u soms te vinden bent, heer,' zei ze, en ze knipperde met haar wimpers op een bijna theatrale manier, die heer Ravenscar scheen te fascineren in dezelfde mate als waarin hij Jim ergerde.

Hij vroeg zich af wat Franciezka wilde. Ze deed meestal niet aan kletsen over ditjes en datjes of sociale aangelegenheden, behalve als het deel uitmaakte van een plan. Ze was een belangrijke figuur aan het koninklijk hof van Roldem, maar slechts weinigen kenden haar werkelijke rol. Ze was een lagere hofdame van prinses Stephané, een onderwijzeres en een vervangende oudere zuster. Koningin Gertrude had beslist geen betere leermeesteres kunnen vinden om de jongere vrouw bij te brengen hoe je mannen met foute bedoelingen al van verre kon herkennen, maar dit was het soort evenement dat Franciezka doorgaans liever vermeed.

Daar dacht Jim even over na terwijl hij een blik op de tronen wierp. Drie zonen en een dochter, allemaal klaar voor een staatshuwelijk. De twee oudere prinsen, Constantijn en Albér, waren allebei gekleed in het uniform van de Roldeemse marine; Constantijn als admiraal en zijn jongere broer als kapitein. Grandprey droeg het gala-uniform van een legergeneraal, en de meeste mensen vonden hem de vaardigste bevelvoerder van de drie. Op een dag zou zijn broer koning worden en dan zou Grandy, de naam waaronder hij bekendstond, zijn maarschalk worden. Albér zou dan als admiraal het bevel voeren over de vloot.

Constantijn was de meest begeerde vrijgezel, want zijn vrouw zou op een dag koningin zijn, maar na hem kwam Stephané. Als jongste en enige dochter van de koning had zij een bijzonder plekje in het hart van haar vader. Hij zou ongetwijfeld zeer zorgvuldig een huwelijkspartner voor haar kiezen, evenzeer rekening houdend met haar geluk als met de zekerheid van zijn koninkrijk. Er zou geen lagere prins uit Kesh of edele uit een Oosters Koninkrijk die haar mijlenver bij haar ouders zou wegvoeren in aanmerking komen. Ze zou waarschijnlijk met een edele uit Roldem trouwen, mogelijk een Koninkrijkse edele, maar dan wel iemand die hier zou komen wonen, dicht bij het paleis, want dat wilde de koning graag.

'Die twee jongens hebben geen idee, wel?' vroeg Franciezka.

'Vrouwe?' vroeg heer Ravenscar.

Jim glimlachte, want hij wist precies wat ze bedoelde. 'Nee, maar het is hun avond - vooral die van Ty, hoewel het ook wel een beetje Henry's avond is omdat hij zich met letsel moest terugtrekken. Laat ze maar één avondje over een mooie prinses dromen.'

En Jim moest toegeven dat de prinses echt een schoonheid was geworden, wat veel mensen verbaasde. Haar moeder was in haar jeugd best een knappe vrouw geweest, maar nooit een opvallende schoonheid. Ze was de groothertogin geweest van het noordelijk gelegen Maladon. Het hertogdom Maladon en Simrickhad sterke banden met de Eilanden, maar haar vader had banden willen aanknopen met Roldem. En dus was dat huwelijk geregeld. De koning en koningin waren zeer veel om elkaar gaan geven en ook hun karakters sloten goed op elkaar aan.

De ligging van Roldem in de Koninkrijkszee maakte het tot een unieke macht. De Roldeemse marine was niet zo groot als die van Kesh of het Koninkrijk der Eilanden, maar het was wel de beste. Het koninklijk hof van Roldem had daarvoor gezorgd door de beste en meest vernieuwende scheepsbouwers en timmerlieden ter wereld in de arm te nemen. Net als de marine was ook het leger van Roldem een uitgelezen groep, met mannen die ieder ander konden evenaren, hoewel het veel kleiner was dan dat van hun twee machtige buren.

De macht van Roldem kwam voort uit de geschiedenis van het land: het was het eerste van de echt grote hoven op het continent Triagia en had veel van zijn cultuur geëxporteerd naar het Koninkrijk der Eilanden en de Oosterse Koninkrijken. Zelfs Groot Kesh, hoewel het een oudere natie was, bereikte nooit de hoogten in kunst en wetenschap die Roldem al sinds het consolideren van het wijdverbreide rijk had.

En Roldem had haar positie verbeterd door deel te nemen aan een gezamenlijke aanval op het hertogdom Olasko om de kwade plannen te dwarsbomen van de gestoorde dodenbezweerder, Leso Varen. Dit had geresulteerd in de afzetting van Kaspar, hertog van Olasko. De aanstelling van hertog Varian Rodoski, een neef van de koning van Roldem, schaarde Olasko bij Roldem als het grootste hertogdom. Hoewel het Koninkrijk der Eilanden daarover morde, wist Jim dat het de enige uitkomst was waarbij de vrede in de streek bewaard had kunnen blijven. Bovendien maakte het Roldem een betere bondgenoot voor de Eilanden in de strijd die ongetwijfeld zou komen.

Franciezka lachte. 'Nee, dromen kan vast geen kwaad. Vindt u ook niet, heer?'

Heer Ravenscar leek helemaal niet meer te begrijpen waar het gesprek over ging. 'Ik... eh, natuurlijk,' beaamde hij.

'Kom, excellentie,' zei Franciezka, 'laten we een glas wijn gaan drinken, dan kunt u me op de hoogte brengen van de roddels aan het hof van Rillanon.'

Zichtbaar blij dat hij haar weer voor zichzelf zou hebben, maakte heer Ravenscar een lichte buiging naar heer James en leidde de charmante vrouw weg. Franciezka liet een groenzijden zakdoek uit haar hand vallen. Hij fladderde op de grond aan Jims voeten. Op een zorgvuldig gekozen moment draaide ze zich om en zei: 'O, hemeltje. Een ogenblikje, excellentie.' Ze liep terug voordat de ambassadeur in de gaten had wat er gebeurde, om de zakdoek op te halen die Jim net had opgeraapt. Glimlachend zei ze zachtjes: 'Mijn stadsvilla. Middernacht. Kom alleen en zorg dat niemand je ziet.'

Jim gaf haar zwijgend haar zakdoek terug. Terwijl hij haar nakeek, vroeg hij zich af of dit een sociaal of een politiek bezoekje zou worden. Hoe dan ook zou het interessant zijn.

 


Jim kwam bij de tronen aan toen de twee wedstrijddeelnemers buigingen maakten en achteruitgingen. Hij had zijn status verkeerd beoordeeld en werd pas voorgesteld ná de twee finalisten van het Meestershof. Hij was al vooraan aangekomen toen de heraut aankondigde: 'Graaf Murroy, afgevaardigd gevolmachtigde zonder portfolio van zijne majesteit de koning der Eilanden, heer James Jameson, baron aan het hof van de prins.'

Die laatste titel was de reden waarom Ravenscar en anderen die als plaatselijk ambassadeurs werkten zo'n afkeer van Jim hadden; hij had het gezag van de koning achter zich staan - of eigenlijk dat van zijn grootvader, de hertog van Rillanon - om zo ongeveer te doen wat hem juist leek als het aankwam op politieke kwesties langs de Koninkrijkszee. Hij straalde net iets feller dan zij.

Jim stapte naar voren, maakte een buiging voor de koninklijke familie en mompelde zijn wensen voor hun goede gezondheid en lange leven. Hij knikte glimlachend toen de koning op zijn beurt iets vriendelijks mompelde, en vertrok weer.

Terwijl hij dat deed, zag hij enkele bekende gestalten naderen: vier jongemannen, twee van hen in het gezelschap van jonge vrouwen. De twee met de vrouwen waren zo verschillend als twee mannen maar konden zijn. De een was slank, met donker haar en donkere ogen en de snelle bewegingen van een sportschermer. De ander was roodharig, met brede schouders, en zag eruit als een vechtersbaas. Hij grijnsde breed toen hij Jim Dasher zag. 'Jim! We wisten niet dat jij er ook was.'

Jim begroette hen, eerst de dames, die zijn hartelijke glimlach beantwoordden. In één klap was hij nu in het gezelschap van de meerderheid van de mensen in Roldem met wie hij echt graag omging. 'Eén ogenblikje,' zei de roodharige man. 'Hof protocol, begrijp je.'

De heraut kondigde aan: 'Majesteiten, graaf Servan en gravin Lauretta.' De donkerharige man maakte een buiging. 'Oom, tante, ik hoop dat u in goede gezondheid verkeert.'

De koning glimlachte. 'Het is fijn je aan het hof te zien, neef, zoals altijd.'

Terwijl zij wegliepen, kondigde de heraut zangerig aan: 'Heer Jonathan Kiliroo en vrouwe Adella.' Ze werden begroet en liepen door. De twee mannen alleen werden voorgesteld als 'heer Tad' en 'heer Zane', en nadat zij beleefdheden met de koning hadden uitgewisseld, liepen ze met Jim door naar een grote buffettafel waar hapjes werden geserveerd.

Heer Jonathan sprak zachtjes in het oor van zijn vrouw, kuste haar op de wang en liep weg om even onder vier ogen met Jim te overleggen.

'Is er nog nieuws?' vroeg Jim.

'Niets,' antwoordde Jommy, de naam waaronder het voormalige straatschoffie uit het verre Novindus bekendstond bij zijn vrienden. 'De agenten van het Conclaaf zijn net zo stil als de jouwe.'

De relatie tussen Jim Dasher en het Conclaaf der Schaduwen was een lange maar turbulente geweest, en vaak was de vriendschapsband tussen deze mannen het enige geweest wat ervoor had gezorgd dat die relatie niet verslechterde. De vier jongelui hadden samen met Jim gediend in een strijd tegen een demonencultus die bekendstond als de Zwarthoeden, en bij het samen bloedvergieten waren ze naar elkaar toe gegroeid.

Om zich heen kijkend merkte Jim op dat Servans blik naar hen tweeën was afgedwaald. 'Kun je tegenwoordig een beetje met Servan opschieten?'

Jommy lachte. 'Hij heeft een goed hart, en in een ander leven zouden we broers zijn geweest, maar ik denk niet dat hij me ooit zal vergeven dat ik met zijn zus ben getrouwd.'

'Zij lijkt me wel gelukkig.'

'Dat hoop ik maar. Ze is in verwachting van onze derde.'

Jim sloeg Jommy op zijn schouder. 'Gefeliciteerd!'

Servan hoorde dat woord en zag de twee mannen lachen. Hij wendde zich met een bedroefde glimlach af, hoofdschuddend alsof hij zich in stilte afvroeg om welke wrede reden de goden hadden besloten dat zijn zus verliefd moest worden op zo'n pummel.

'We moeten die twee nog aan de vrouw helpen,' zei Jommy. Hij gebaarde met zijn hoofd naar Tad en Zane.

'Ik dacht dat Zane... Was hij niet verloofd?'

'Bijna. Maar hij ziet overal schoonheden, die knul.'

'En Tad is te plichtsgetrouw.' Er gleed een droevige blik over zijn gezicht. 'Jullie drie zijn bijna familie...' Hij maakte die zin niet af.

Jommy's blik ging door de zaal, geen tel vergetend dat ze konden worden afgeluisterd als hij niet voorzichtig was. 'Ik weet het. Heb je Puc de laatste tijd nog gesproken?'

'Al een tijdje niet meer.' Jim sprak op gedempte toon, ondanks het geroezemoes in de zaal. 'Hij is druk met de demonenjacht en lijkt er bijna door geobsedeerd.'

Ze hoefden geen van beiden uit te spreken dat het een demon was geweest die Pucs vrouw Miranda had vermoord. En dat het een dienaar van de demonenkoning Dahun was geweest die het huis had verwoest waarin Pucs jongste zoon en diens vrouw waren omgekomen.

'Nou, laten we het over vrolijker zaken hebben,' zei Jim. 'Zullen we voor morgen afspreken? Jij, ik, Tad en Zane, in het Rivierhuis? Als je vrouw het niet erg vindt, althans. Jongens onder elkaar?'

'Dat lijkt me leuk,' antwoordde Jommy. 'En zij vindt het niet erg. Daarom ben ik ook met haar getrouwd. Wie zou anders het geduld hebben voor zo'n dwaas als ik?' In zijn gezicht was duidelijk een diepe dankbaarheid te zien voor haar bestaan. Hij keek opzij, waar zijn vrouw in gesprek was met een groepje dames, en zij draaide zich om en keek haar man aan alsof ze zijn blik had gevoeld. Ze glimlachte en vroeg met een licht neigen van haar hoofd stilzwijgend hoe lang hij nog nodig had.

Jommy schudde lichtjes zijn hoofd en knikte toen. Hij wendde zich weer tot Jim. 'Ze voelt zich verwaarloosd.' Met een grijns voegde hij eraan toe: 'Ik kan beter naar haar toe gaan, voordat ze gaat denken dat we hier complotten staan te smeden.'

Terwijl zijn breedgeschouderde vriend terugliep naar zijn vrouw, dacht Jim: complotten smeden, ja inderdaad.

 


Jim Dasher zat gehurkt op het dak van de stadsvilla van vrouwe Franciezka Sorboz en voelde de koude zeelucht in zijn knieën. Hij werd beslist te oud voor dit soort werk, of althans om een kruising tussen Robbie de Hand en een Nachtraaf te spelen.

Dat verhaal was een familielegende, en het herinnerde Jim eraan dat sommige prestaties die aan zijn voorvader werden toegeschreven nogal ongeloofwaardig leken. Dat hij van het dak was gevallen en zich had opgevangen zonder dat zijn schouders daarbij uit de kom raakten, terwijl de Nachtraaf zijn evenwicht verloor en te pletter viel... Jim keek omlaag. Eerst ontwrichte schouders, dan de val omlaag naar de plaveistenen en een pijnlijke dood,ja beslist. Aan de andere kant, toen Robbie die legendarische prestatie had geleverd was hij nog maar dertien of veertien geweest - niemand wist helemaal zeker op welke leeftijd hij onder de aandacht van prins Arutha was gekomen - en iedereen wist dat jonge jongens ontzettend flexibele gewrichten hebben.

Hij zou zijn halve fortuin willen neerleggen voor de souplesse en weerstand die hij op zijn vieren twintigste had gehad, laat staan op zijn veertiende. Gaan zitten en dan doorschuiven naar de dakrand boven het balkon aan Franciezka's slaapkamer was veel minder flitsend, maar aangezien er toch niemand toekeek, kon dat Jim niet zoveel schelen. Hij was moe en had het koud, zijn gewrichten voelden krakend en stram. Hoewel hij uitkeek naar Franciezka's gezelschap, of het nu een sociaal of zakelijk bezoekje zou worden, vond hij wel dat de eis om ongezien bij haar aan te komen een beetje erg veel moeite kostte.

Jim liet zich langs de dakrand zakken en sprong lichtvoetig op het balkon. Zoals verwacht was de balkondeur niet vergrendeld. Hij liep haar slaapkamer in.

Franciezka zat aan een schrijftafel, gehuld in een comfortabel uitziende huismantel. 'Op tijd, uiteraard,' zei ze glimlachend.

'Dus je probeert me deze keer niet te vermoorden?' Hij ging tegenover haar op het bed zitten.

Ze draaide zich om en gaf hem een groot document aan. 'Deze keer niet. Of we het nu leuk vinden of niet, het lijkt erop dat we weer bondgenoten zijn.'

Hij las de twee pagina's, en toen las hij ze nog eens. Zij zweeg terwijl hij dat deed. Toen hij klaar was, vroeg Jim: 'Is hij hier zeker van?'

'Spreekt er onzekerheid uit die brief?'

'Nee,' gaf Jim toe. Hij slaakte een diepe zucht, half van opluchting en half van ergernis.

'Melden jouw agenten dit soort dingen ook?'

'Mijn agenten melden helemaal niks. Geen van mijn agenten ten zuiden van de Gordel laat nog van zich horen.'

'Dat is niet best.' Franciezka leek verontrust over het nieuws. 'Hallon is mijn enige agent die iets uit die streek heeft kunnen wegsmokkelen.'

Hij tikte op het document met de naam van de auteur erop.

'Alle anderen melden zich ook niet meer.'

'Hazara-Khan.'

'Ja.' Ze knikte bij de naam van de man die bijna zeker het hoofd van de Keshische Inlichtingendienst was.

'Persoonlijk mag ik hem heel graag, maar hij kan een moorddadige rotzak zijn als hij dat wil.'

Ze rekte zich uit. 'Dat geldt voor ons allemaal.'

'Als hij onze agenten vermoordt, komt er zeker oorlog,' zei Jim, die zich ineens een stuk ouder voelde.

Haar zucht paste bij zijn stemming, en heel even voelde hij een steek vanbinnen, die hij zo snel mogelijk weer onderdrukte. Het moest wel een streek van een van de goden zijn dat de perfecte vrouw in zijn leven nu net degene was die hij nooit kon krijgen.

Zijn schouders zakten omlaag toen hij het gelezen document aan haar teruggaf. 'Zeshonderd schepen?'

'Dat is Hallons schatting, en hij is een van mijn beste mensen.' Franciezka stond op, kwam naast hem zitten en legde haar hand over de zijne heen. 'En als klopt wat hij in de haven heeft gehoord, dan zijn driehonderd daarvan al vertrokken uit Hansulé en op weg langs het Woud der Verlorenen. Dit is niet zomaar een lagere prins uit Kesh die besluit een beetje naam te maken door land te veroveren in het Dromendal, Jim.'

'Nee,' zei hij, en hij liet zich achterovervallen op het bed. Omhoog starend naar de bedhemel slaakte hij nog een diepe zucht. 'Dit heeft alle kenmerken van een invasie.'

'Maar waarom het westen?'vroeg ze. 'Kesh heeft nooit belangstelling getoond voor het weer opeisen van Queg, de Vrijsteden of de Verre Kust sinds het die plaatsen in de steek liet.'

'Ik weet het niet.' Jim keek haar aan. 'Weet je, je bent onvoorstelbaar mooi,' voegde hij eraan toe terwijl hij ging zitten. 'Wil je niet overwegen al het goud te grijpen dat je in de loop der jaren hebt vergaard? Dan doe ik hetzelfde, en dan lopen we weg naar een of ander eilandje mijlenver weg. We nemen een paar vertrouwde dienaren mee en krijgen een stuk of wat kinderen. Wat dacht je ervan?'

'Dat overweeg ik al sinds ik je voor het eerst ontmoette, heer James Jameson, agent van de koning, Jim Dasher, dief uit Krondor en leider van de Snaken. Maar we weten allebei dat dat nooit mogelijk zal zijn.' Er trok een droevige uitdrukking over haar gezicht, maar toen klaarde ze weer op. 'En dan nog, kun je je voorstellen wat een moorddadig stelletje onze kinderen zouden worden?'

Heel even leek het erop dat hij iets wilde zeggen, maar toen glimlachte hij. Hij kuste haar op de wang en zei alleen: 'Welterusten.'

Ze pruilde theatraal. 'En ik dacht dat je zou blijven.'

'Ik ook,' gaf hij met oprechte spijt toe. 'Als je me niet probeert te vermoorden, ben je het beste gezelschap dat ik me kan wensen.'

'Vleier,' zei ze, overdreven met haar wimpers fladderend. 'Ik ben blij dat we aan dezelfde kant staan als straks het bloedvergieten begint.'

'Kennelijk is het al begonnen. Ik zal belangrijke agenten opdragen jou een kopie te verstrekken van alle informatie die we krijgen; aangezien Hazara-Khan onze netwerken aan het verscheuren is, moeten we inlichtingen delen. Je weet waar je me jouw verslagen kunt sturen.'

'Natuurlijk. Wat ben je van plan?'

'Als mijn agenten dood zijn, dan moet ik er zelf heen om poolshoogte te nemen.'

Ze deed haar ring af en gooide hem die toe, en Jim griste hem uit de lucht.

'Zoek Hallon op. Je vindt hem op de plekken waar je wel vaker komt, de wat beruchtere haventaveernes in Hansulé. Taai uitziende kerel, donker haar, littekens in zijn gezicht...'

'Daarmee beschrijf je de helft van alle mannen daar.'

'Tatoeage van een dolk op zijn linkeronderarm. Hij zal die zegelring herkennen en je helpen waar hij kan.'

'Dank je, vrouwe Franciezka Sorboz, hofdame van de prinses, tevens Frankie het Scheermes, madame Francis...' Hij stopte met het opsommen van haar schuilnamen. 'En nu oprecht bedankt, Franciezka,' besloot hij ernstig.

'We zijn nu bondgenoten,' antwoordde ze op serieuze toon. 'De helft van de vloot die nog niet uit Hansulé was vertrokken, komt bijna zeker deze kant op. De gecombineerde vloten van Roldem en de Eilanden zouden in staat moeten zijn de Keshiërs te weren, maar het zal veel slachtoffers eisen. En als ze ook nog met een leger deze kant op komen...' Ze maakte die gedachte niet af

Jim knikte. Hij gooide de zegelring de lucht in en ving hem op in zijn handpalm. Zonder nog een woord te zeggen, stapte hij de deur uit en klom over de balustrade van het balkon.

'En zorg dat je in leven blijft, Jim,' riep Franciezka hem na.

Ze ging op haar bed liggen, staarde naar het baldakijn en herhaalde: 'Zorg dat je in leven blijft.'

 


Het avondmaal was veel aangenamer dan Jim had verwacht. Jommy, Tad en Zane waren de beste vrienden die hij had. Jim Dasher, dief en zwendelaar uit Krondor, had samen met hen gediend. Als jonge soldaten waren ze opgeleid door Kaspar van Olasko voor speciale dienst. Ze waren nog steeds lid van die speciale dienst, het Conclaaf der Schaduwen, hoewel ze op het moment alle drie een functie hadden aan het hof in Roldem, als gevolg van die speciale dienst. Ze waren allemaal beloond met de rang van hofridder, en ieder van hen had een klein landgoed in Olasko toebedeeld gekregen, hoewel ze allemaal ook een onderkomen op Roldem Eiland hadden.

Jommy was getrouwd met het nichtje van de koning, wat hem ook weer toegang verschafte tot het hof. Zijn zwager Servan was Franciezka's belangrijkste agent aan het hof, hoewel bijna niemand dat wist. Sterker nog, Jim had die informatie alleen maar toevallig ontdekt, omdat hij heel goed was in zijn werk. Jim vroeg zich verstrooid af of Jommy enig idee had wie zijn zwager werkelijk was, en of de jongeman er iets aan had als Jim het hem vertelde.

Tad en Zane waren onstuimige dorpsjongens geweest die waren grootgebracht door Pucs jongste zoon Caleb. Als zodanig hadden ze een unieke positie, want zij waren Pucs pleegkleinkinderen. Jommy was dat ook min of meer, hoewel er geen familie- of huwelijksbanden bestonden.

Zij waren allebei nog ongetrouwd, maar om heel verschillende redenen. Tad werd verliefd op elke mooie vrouw die hij ontmoette, maar daardoor had hij nog geen hart veroverd. Hij was te veel een vrijbuiter. Zane was echter een rokkenjager die in de meeste sociale kringen een slechte naam had; dat had het dubbele effect dat het serieuze vrouwen bij hem weghield, terwijl hij juist aantrekkelijker werd voor jonge vrouwen die niet beter schenen te weten. Ze waren geen knap stel. Tad begon al vroeg te grijzen, zoals vaak gebeurt bij mensen met donkerblond haar, en Zane had een intense duisternis over zich met een vrolijke glans in zijn ogen. Hoewel hij niet bijzonder aantrekkelijk was, had hij geleerd hoe je vrouwen kon overhalen tot allerhande dingen die niet direct in hun eigen belang waren.

Claudius Haviks was een andere kwestie. Hij was een infrequent bondgenoot van het Conclaaf en een voormalig dienaar ervan, maar dankzij zijn eerdere diensten was hij door Puc vrijgesteld van alle verplichtingen aan het Conclaaf. Jim had zich af en toe afgevraagd hoe verstandig dat was geweest. Maar hij bracht zichzelf in herinnering dat hoe graag hij ook Rivierhuis-restaurants in Roldem en Olasko had willen hebben als afluisterposten voor zijn inlichtingendienst, bereidwillige dienaren veel betrouwbaarder waren dan mensen die werden gedwongen. En in een crisis, geloofde hij, zou hij erop kunnen rekenen dat Claudius de kant van het Conclaaf koos. Het lag niet in zijn aard om opzij te stappen of het kwaad te dienen.

Dan bleven de jongens over: Ty wist iets van de rol van zijn vader in de vernietiging van de lieden die zijn volk bijna geheel hadden uitgemoord. Gelukkig was hun stam, de Orosini van de Bergen, nu langzamerhand bezig zijn erfgoed weer op te eisen. Velen van hen, zoals Claudius en zijn vrouw Taling, hadden te lang in steden gewoond, en in die jaren was hun belangstelling om terug te keren naar hun oude leven afgestompt, als ze er al nog het vermogen toe hadden. Het was een leven waar Ty niets van wist.

Jim keek opzij en zag Henry glimlachen om een grap van Tad. Hij dacht: daar zit een prins zonder prinsdom. Hij was opgegroeid met conDoin-koningen, net als elke andere burger in het Koninkrijk der Eilanden. Zij waren de stichtende dynastie; zij hadden de stammen op het eiland Rlllanon verenigd en hun banier uitgebreid naar het vasteland, waardoor ze uiteindelijk voldoende grondgebied hadden veroverd om een natie te vormen die kon wedijveren met Groot Kesh.

Maar het was een dynastie die ten einde liep, vreesde Jim. De fut was eruit, de energie en drijfkracht die het geslacht na het korte en ongelukkige bewind van Rodric IV een wedergeboorte hadden opgeleverd. Zijn opvolger, Henry's oudoom Lyam I, was een uitstekende koning geweest, een charismatisch leider die liefde en trouw in zijn volk inspireerde na twaalf brute jaren van oorlog tegen de binnendringende Tsurani.

Door tragische omstandigheden had Lyam nooit een zoon gekregen, dus ging de kroon naar Borric II, zijn neef, die een even vaardig heerser bleek te zijn als zijn oom. Borrics tweelingbroer prins Erland was net zo bedreven geweest in zijn rol als zijn broer, en met hen samen was het Koninkrijk der Eilanden goed gediend.

Maar Borrics zoon Patrick was de laatste van de capabele heersers geweest, en Patricks zoon Gregory had geen erfgenaam. Voor de derde keer sinds de conDoins de troon van de Eilanden bezetten, bestond er kans op meerdere pretendenten voor de troon. De laatste keer was een burgeroorlog tegengehouden doordat Henry's voorvader Martin de kroon voor zichzelf en zijn erfgenamen had geweigerd. Maar in de tijd daarvoor was er veel bloed vergoten voordat Borric I het hoofd van Jan de Troonpretendent afhakte.

En het laatste waar Jim aan moest denken, was een koninkrijk dat verdeeld raakte aan de vooravond van een ingrijpende oorlog met Groot Kesh, waarvan hij overtuigd was dat die naderde.

'In gedachten verzonken?' vroeg Claudius.

Jim glimlachte. 'Ja.' Hij keek langs de tafel en vroeg toen: 'Claudius, kunnen we deze kamer een tijdje gebruiken?'

Claudius knikte. De andere gasten waren een uur eerder al vertrokken, en na een kort woordje met het bedienend personeel, dat zich naar de keuken haastte, was de zaal op Jim en zijn gasten na verlaten.

'Ik wil er niet op blijven hameren, maar ik ben ervan overtuigd dat er oorlog komt,' begon Jim. Hij stak zijn hand op voordat iemand vragen zou gaan stellen. 'Ik zal het uitleggen. Er zijn groeperingen binnen het Keizerlijke Keshische Leger, specifiek in het Binnenlegioen, die roepen om expansie.'

Tad viel hem in de rede. 'Het Dromendal?'

'Traditioneel is dat altijd hun eerste doelwit geweest. Het Dal heeft de beste landbouwgrond in Triagia, en vanwege de aanhoudende oorlogen is het er dunbevolkt. Een kolonie van Keshische of Koninkrijkse boeren zou de productie van agrarische goederen daar binnen twee jaar kunnen verdubbelen, en in vijf jaar vertienvoudigen.'

Henry zweeg, maar hij wist dat hij plotseling in iets was beland dat veel belangrijker was dan een aangename avond onder vrienden.

'Maar dit is iets enorms. Op een veel grotere schaal dan we misschien wel ooit eerder hebben gezien. Een vloot van naar schatting driehonderd schepen is onlangs uit Hansulé vertrokken en onderweg naar het zuiden.'

Jommy keek verbaasd. 'Naar het zuiden? Zeilen ze naar Novindus?'

'Ik schat dat ze om de zuidkust tussen het Woud der Verlorenen en het Slangeneiland gaan, en dan verder naar Injune of Elarial. Van daaraf...' Hij haalde zijn schouders op.

'Als ze het Dal willen veroveren,' zei Tad, 'dan kunnen ze ondersteuning krijgen vanuit Durbin. Ze hebben wel zo'n grote vloot nodig om te voorkomen dat de Queganen zich ermee bemoeien en om de Koninkrijkse Westelijke Vloot in Vykorhaven bezig te houden.'

'Ze kunnen overal naartoe onderweg zijn.' Tad keek Henry aan. 'Zelfs naar de Verre Kust. De prins van Krondor heeft opgeroepen tot de westelijke aanmonstering.'

Henry, Claudius en Ty hadden dit twee avonden geleden al gehoord, maar Tad, Zane en Jommy keken verbaasd. 'Dreigende oorlog aan de Verre Kust?' vroeg Jommy. 'Is het zo ernstig?'

'Ik denk het wel.' Jim schoof zijn stoel achteruit. 'En ik moet op reis, dus nog één laatste ding voordat ik vertrek.' Hij keek Claudius aan. 'Ik zou het op prijs stellen als jij tijdens mijn afwezigheid deze drie in hun taken zou willen bijstaan.' Beide mannen wisten dat Jim het niet had over politieke verplichtingen, maar over de verantwoordelijkheid die Tad, Zane en Jommy jegens het Conclaaf der Schaduwen hadden. 'Ik weet dat je relatie met onze gezamenlijke vrienden nogal ingewikkeld ligt, maar ik vertrouw je onvoorwaardelijk.'

'Ik zal doen wat ik kan,' zei Haviks, en Jim wist dat dat gelijkstond aan een belofte.

'Heren,' zei hij tegen de drie pleegbroers, 'ik laat dit aan jullie over. Jullie hebben mij en de kronen van de Eilanden of Roldem nog nooit in de steek gelaten, en ik verwacht ook niet dat dat nu zal gebeuren.' Henry keek verward. 'Ik geloof niet dat ik het helemaal snap. Ik weet niet eens precies waarom je mij hier hebt uitgenodigd.'

Jim liep om de tafel heen en legde zijn hand op Henry's schouder. 'Deze vier mannen - en de jonge Ty - zullen mijn plaats innemen terwijl ik weg ben. In mijn afwezigheid moet je hen zien als je beschermers.'

'We zullen alles doen wat nodig is,' beloofde Zane.

'Ja,' beaamde Tad.

'Ik snap het niet. Wat is "alles wat nodig is"?' vroeg Henry.

Jonge Ty beantwoordde zijn vraag. 'Te veel wijn gehad? Je bent een beetje traag vandaag, Hal. Wij houden je in leven wanneer Kesh huurmoordenaars op je af stuurt.'