7

Reiziger

 


Kind schreeuwde.

De vlieger was uit de zonnige hemel omlaag gekomen en had haar zo hard geraakt dat ze even versuft was. Alleen door haar hoofd in te trekken en haar lichaam naar links te wringen, kon ze voorkomen dat hij van achteren haar keel openhaalde, hoewel ze wel een diepe wond in haar schouder opliep. Ze haalde fel uit met haar elleboog en raakte de vlieger tegen zijn slaap.

Meer had ze niet nodig.

Voordat de vlieger zich hersteld had, had zij haar hoektanden al in zijn keel gezet en hem doodgebeten. Gedachten en beelden stroomden door haar heen, zoals altijd gebeurde als ze een prooi doodde, en ze voelde dat ze weer groeide. Ze was nu in kracht gelijk aan iedereen behalve de machtigste demonenheren: de vlieger had haar die wond alleen maar kunnen toebrengen dankzij het verrassingseffect en haar tijdelijke desoriëntatie. Ze besefte dat dit een probleem kon blijven, want ze zag er niet zo sterk uit als ze was. Dankzij haar magie en kennis had ze een voordeel ten opzichte van de overgrote meerderheid van solitaire demonen die ze tegenkwam, en ze was verstandig genoeg om groepen te ontlopen die te sterk waren om te vernietigen.

Ze was groter geworden, en lichamelijk was ze nu zo volwassen als ze op natuurlijke wijze kon worden. Naar de maatstaven van haar ras was ze een bijzonder mooie vrouw. Geslacht was bij de demonen vaak een kwestie van keuze, en sommige, zoals Belog, waren alleen in zeer oppervlakkige termen mannelijk te noemen.

Ze was opvallend slank en lenig, met ronde heupen en lange benen. Ze had een platte buik, ondanks haar razende eetlust, en ze had een ronde maar kleine boezem gekregen. Haar nek was lang, maar het meest opvallend was haar gezicht; ze had nog steeds kleine hoektanden, maar verder leek haar gezicht bijna menselijk, alsof ze ernaar neigde een succubus van het Eerste Rijk te worden. Belog vroeg zich af of ze dat misschien in haar vorige bestaan was geweest, want ze had alleen oppervlakkige belangstelling voor die wezens getoond, maar leek bijna geobsedeerd in haar nieuwsgierigheid naar het demonenrijk.

Ze hield even in terwijl ze het wezen van de vlieger in zich opnam en besefte dat ze haar wilskracht moest toepassen. Hoewel ze een sterk verlangen voelde om zich te transformeren tot een vlieger, aarzelde ze niet. Vliegen zou haar meer snelheid en een beter vermogen om te jagen opleveren, maar ze zou er energie mee verliezen. En aangezien ze voelde dat ze sterker begon te worden, besloot ze dat het beter was om haar kracht te bewaren in plaats van die te verspillen aan een transformatie tot een minder machtig schepsel.

Ze wist dat als ze dat wilde, ze haar groei later nog kon beïnvloeden en vleugels kon laten ontstaan. Maar een vlieger zo groot als zij zou magie moeten beheersen; een onderwerp waar ze zich regelmatig in verdiepte, dus het was wel een mogelijkheid, alleen niet nu.

Ze wenkte Belog dat hij tevoorschijn kon komen van achter de rotsen waar hij zich had verstopt om te wachten op de afloop van de aanval. Kind wist dat als haar tegenstander had gewonnen, Belog zou hebben geprobeerd weg te glippen terwijl de vlieger zich aan haar te goed deed.

Ze bevonden zich op een uitgestrekte hoogvlakte vol greppels en doodlopende valleien; diepe kloven waardoor ze weer moesten omdraaien en teruglopen over het rood gebakken landschap. Het was een kwelling, maar ze liepen door.

In de lucht hingen de zware geuren van stof en zwavel, metalige sporen van koper en ijzer en de stank van verrotting. Pluimen heet gas, vieze gelige geisers en damp bronnen kwamen omhoog uit de grond om hen heen. Je kon het alleen maar omschrijven als hels, een feit dat ze merkwaardig amusant vond, hoewel ze niet precies wist waarom.

Ze wenkte hem om te komen opeten wat er was overgebleven. Terwijl hij at, vroeg ze: 'Waarom zijn vliegers zo licht?'

'Schepsels die vliegen hebben holle botten, hoewel de botwand sterk is. Ze moeten wellicht zijn, anders kunnen hun vleugels hen niet dragen. De spieren die de vleugels aandrijven zijn echter wel sterk.' Hij onderbrak zijn verhaal om een grote hap van de poot van de dode vlieger te nemen. Er zat nog voldoende energie in het vlees om hem weer een paar dagen gaande te houden. Kind was gul in hoeveel ze hem gaf. Of berekenend; het lag in de aard van demonen om als ze honger hadden als eerste hun intelligentie op te offeren, maar haar verlangen naar kennis was even groot als haar honger naar voedsel. Ze hield Belog niet alleen in leven, ze zorgde dat hij van nut voor haar bleef.

Hij slikte en vervolgde: 'Sommige vliegers kunnen hun eigen gewicht in de lucht houden, maar die zijn meestal kleiner dan deze. De keus is beperkt.'

'Die conclusie trok ik ook net. Waarom zou je je kracht opgeven?'

'Snelheid en scherp zicht, allebei zijn het soorten kracht. Je ziet dreigingen eerder aankomen; je kunt achtervolgers voorblijven. Je kunt hoog boven de strijd zweven.' Hij haalde zijn schouders op om aan te geven dat hij alleen maar redenen opsomde en geen oordeel velde. 'Maar je moet er kracht voor opofferen.'

'Ik heb gezien...' Ze maakte haar zin niet af. 'Nee, ik heb herinneringen van iemand anders aan enorme vliegers, met wapens en pantsers.'

'Zulke schepsels vliegen dankzij meer dan alleen de kracht van hun vleugels. Ze gebruiken magie om in de lucht te blijven. Het zijn heel machtige heren, prinsen en koningen.'

'Waarom?'

Belog was gaan inzien dat dit Kinds gebruikelijke methode van vragenstellen was: ze volgde de draad van een gesprek net zo lang totdat ze had ontdekt wat ze wilde weten.

'Dat stamt uit de Tijd Voor de Tijd, toen we allemaal als wilden waren,' begon hij. Na een paar keer flink door haar te zijn afgeranseld, wist hij dat ze een voorkeur had voor oude overlevering; dus misschien had de eerste Archivaris die ze had verslonden een voorliefde gehad voor de geschiedenis van de oudheid. 'Er stond een groot hoofdman op onder de eersten van het Volk. Zijn naam was Aelor. Hij regeerde over de binnenste koninkrijken en schepte orde uit de chaos. Hij concludeerde dat we op een grote schijf wonen, en in het midden daarvan stichtte hij de eerste nederzettingen. Vijf oorspronkelijke koninkrijken, elk geregeerd door een eigen koning, gevolgd door andere, en allemaal stonden ze bekend als de Eerste Koninkrijken. Rondom die koninkrijken ontstonden de Tweede Koninkrijken, en toen de Woeste Landen en daarbuiten de Waanzin.'

Hij zag dat ze ongeduldig werd, want dit had ze al eerder gehoord. 'In hun dienst aan de koningen kregen sommigen bescherming als onderdanen van hun heren. Sommigen van hen werden beloond met grote macht, en soms met magie.'

Toen hij over magie begon, zag hij dat ze weer aandachtig luisterde en wist hij dat hij de juiste keus had gemaakt. 'Vertel me meer over magie,' zei ze.

Belog kende haar stemmingen inmiddels. Als ze gretig belangstelling ergens voor toonde, moest hij niets verbloemen, hoe saai hij het onderwerp zelf ook vond. In zijn ervaring was zij uniek, maar hoe ze zo was geworden was een raadsel voor hem. Ze was afkomstig uit een demonenklasse die je, bij gebrek aan een betere term, 'arbeiders' of 'dienaren' zou kunnen noemen, en een schepsel met enige macht zou haar niet eens hebben opgemerkt. Haar moeder was een lage demon geweest en haar vader een soldaat in het leger van de koning, die ten strijde was getrokken tegen de onderdanen van Maarg toen alles wat Belog kende was gaan uiteenvallen.

Hij vervolgde: 'Magie is de naam voor een stelsel van besturende krachten dat de kloof overbrugt tussen het tastbare en ontastbare. Door wilskracht, het scherpe intellect van de geest en het vermogen tot zelfdiscipline, kan iemand magie "beoefenen", zoals dat heet.'

'Kun jij het ook?' vroeg ze, overduidelijk nieuwsgierig.

'Nee, dat mocht niet. Onze heer Dahun had een beeld voor ogen dat er duidelijk onderscheid moest zijn tussen klassen, omdat anders één schepsel te machtig kon worden en het evenwicht van alles zou kunnen verstoren.'

Ze lachte, de eerste keer dat ze die drang had gevoeld en de eerste keer dat hij iemand van zijn ras simpelweg uit vermaak had horen lachen. 'Omdat anders één schepsel te machtig zou worden en hem zou uitdagen!' Ze keek Belog met een scherpe blik aan. 'Ik weet elke dag meer, leermeester. Misschien weet ik op een dag wel evenveel als jij .'

'Dat is een dag waar je als leermeester naar uitkijkt, want dan weet je dat je leerling alles heeft geleerd wat je te bieden hebt. Maar het is ook een dag die ik vrees.'

'Omdat ik je dan niet langer nodig heb en je gewoon een maaltijd voor me wordt?' vroeg ze, op wat alleen maar een spottende toon kon zijn.

'Omdat ik vrees dat ik dan je inspirerende gezelschap zal moeten missen,' antwoordde hij.

Ze hield grinnikend haar hoofd schuin. 'Volgens mij noem je dat vleierij.'

Zijn ogen werden groot. 'Je bezit inderdaad veel kennis, Kind. Ik heb je dat nooit verteld, en het is een concept dat bij ons ras niet algemeen bekend is. Alleen de klasse van succubae, de verleiders en absorbeerders van leven, is er bedreven in. Ze gebruiken het om lagere schepsels te bedotten.' Ze keek hem gefascineerd aan. 'Het is iets wat zwakkere wezens gebruiken, een conventie van valse lofbetuigingen in ruil voor grotere waardering van een machtiger schepsel. Het is een verleidingsmiddel, dus...'

'Magie,' viel ze hem in de rede. 'Dat wil ik leren.'

Hij haalde diep adem. 'Dan moeten we op zoek naar iemand anders, en dat kan wel eens moeilijk zijn, Kind. We moeten een magiegebruiker zoeken die machtig genoeg is om ons van nut te zijn, maar niet zo machtig dat hij ons vernietigt. Onze heer Dahun was waakzaam in zijn toewijzing van magie en paste goed op aan wie hij het gebruik ervan toestond.'

'Ik denk dat er magiegebruikers onder de wilden zijn.'

Hij zweeg weer. Vaak stond hij versteld van de kennis die Kind al bezat. Uiteindelijk gaf hij haar gelijk. 'Ja, maar dat brengt een extra risico met zich mee. De wilden zijn eerder dieren dan rationele wezens. Ze houden zich aan de oude gebruiken en slachten elkaar af om hogerop te komen. Koning Maarg heeft vele wilde gebruiken in zijn rijk laten bestaan, en hij verafschuwde heer Dahun. Maarg was het doelwit van Dahun toen onze heer ons de laatste keer verliet.'

'Ik denk dat onze heer is vertrokken vanwege dát,' zei Kind, wijzend naar het oosten.

Belog hoefde niet te vragen wat 'dát' was, want hij wist dat ze de duistere golf van vernietiging bedoelde die vanuit het Centrum stroomde en alles verslond waar hij mee in aanraking kwam.

'De Duisternis,' zei hij zachtjes. 'Maar als dat zo is, waarom dan dat vertoon van wapens en macht? Waarom oprukken tegen Maarg? Waarom niet...' hij maakte een gebaar met vlakke hand, 'gewoon wegglippen?'

Kind hield haar hoofd schuin. Hij wist inmiddels dat dat betekende dat ze met een vraagstuk worstelde. 'Ik weet het niet,' zei ze uiteindelijk. 'Ik zou alleen denken dat het voor een koning zo groots als Dahun lastig moet zijn om ergens ongemerkt heen te glippen.' Ze glimlachte. 'Misschien had hij een afleidingsmanoeuvre nodig?'

Weer stond hij paf van de complexiteit van haar geest. Als het afgrijzen uit het Centrum niet over hen was gekomen, dan zou zij niet zo vroeg zijn uitgeselecteerd en geëvolueerd. Ofwel ze zou op een plek zijn geplaatst waar een behoefte bestond en opgeleid, of ze zou zijn gedood omdat ze potentieel gevaarlijk was. Ze was een opmerkelijk schepsel. Hij vroeg zich af of ze voor haar vorige dood ook een opmerkelijk persoon was geweest. En of deze nieuwe orde die door Dahun was opgelegd - waarin paarvorming en kinderen opvoeden werden aangemoedigd in plaats van simpelweg nageslacht laten uitkomen in de geboortepoelen en het voor zichzelf laten zorgen - iets met haar geest had gedaan.

Want onder het Volk was het zo dat het leven terugkeerde na de dood, en hoe sneller je bij je geboorte begon te eten en groeien, hoe meer herinneringen uit je vorige leven standhielden. Belog was oud voor zijn ras; hij was al meer dan een eeuw voorbij de kracht van zijn leven, en dat was vóór de komst van Dahun ongehoord geweest. Belog wist dat hij nog heel jong was toen de demonenkoning aan de macht kwam, maar zijn herinneringen vervaagden naarmate hij verder terugkeek in de nevelen des tijds.

'Misschien, maar dat moeten we een andere keer en elders maar overwegen. Als je magie wilt leren, moeten we een plan bedenken.'

Haar glimlach verbreedde zich tot een grijns. 'Ik ben gek op plannen bedenken. En ik ben heel blij dat ik je niet heb opgegeten, Belog.'

'Ik ook, Kind.'

Ze waren nu vlak bij de weg naar het oosten, gedwongen erlangs te blijven lopen door de omstandigheden van het landschap en de plunderende bendes demonen. Een grote groep heel kleine demonen scharrelde langs de berm aan de overkant van de brede weg, en Kind en Belog keken ernaar van achter een rotsblok op een helling. 'Zoveel,' merkte ze op, en Belog wist niet of ze sprak vanuit een hongergevoel of gewoon nieuwsgierigheid. Ze was veruit de leergierigste geest die hij ooit had ontmoet.

'Vertel eens over legers,' zei Kind ineens.

Belog was verbaasd. 'Wat wil je erover weten?'

'Waarom bestaan ze?' Haar stem verried een frustratie die hem vertrouwd was gaan voorkomen, alsof ze van hem verwachtte dat hij zonder ernaar te vragen haar stemmingen en wensen kende.

'Hoe machtig een heer of koning ook is, er zijn altijd anderen die even machtig of nog machtiger zijn. Legers zijn uitdrukkingen van een...' Hij onderbrak zijn zin alsof hij zocht naar de juiste woorden. 'Een behoefte aan respijt in een strijd. Ja, zo kan ik het denk ik het beste omschrijven.'

'Dat begrijp ik niet,' zei Kind een beetje humeurig. 'Wat is dat, "respijt"?'

'We zijn van nature een ras dat strijdt,' begon hij terwijl ze over het gebroken land liepen dat het begin was van het koninkrijk van Dahun, wat ooit het begin was geweest van het koninkrijk van Maarg. 'Sinds de Tijd Voor de Tijd worden we geboren, we doden en eten of worden gedood en gegeten, en dan worden we herboren. Als we geluk hebben, geven onze levenservaringen ons een doel en een richting en houden we een tijdje stand.

Sommigen van ons stijgen op naar grote macht, vele anderen dienen bereidwillig in ruil voor bescherming en privileges. Dahun had veel generaals, veel raadslieden, veel onderdanen die tot taak hadden zijn rijk te besturen.'

'Legers, Belog, ik wil over legers horen.'

'Andere koningen, rivalen, hebben hun eigen domeinen, en als individuen strijden en wedijveren ze tegen en met elkaar. Legers zijn een dreiging; als jij mij aanvalt, zal ik me verdedigen, en als je me ergert, val ik je aan. Maarg had de macht over een groot koninkrijk, maar hij was bang voor Dahun en ongerust over de koningen in de woeste rijken. Andere koningen van de Tweede Koninkrijken wedijverden met Dahun en met elkaar - bondgenootschappen veranderen doorlopend - en soms werden er legers op pad gestuurd en oorlogen gevoerd. Maar gedurende lange perioden werden de legers alleen achter de hand gehouden. Als je grote legers paraat hebt staan, kun je daarmee al voorkomen dat anderen je aanvallen.'

'Aha,' zei Kind, alsof ze het begreep. 'Hoe groter het leger, hoe langer het respijt.'

'Tot op zekere hoogte. Soldaten hebben veel middelen nodig: voedsel, wapens, slaapplaatsen.'

'Leg eens uit?' vroeg Kind.

Ze liepen door een steeds bredere greppel tot ze bij een kruising van drie sleuven aankwamen en weer heuvelopwaarts gingen. Belog wist dat dit ooit een heel grote vijver of een klein meer moest zijn geweest, gevoed door drie rivieren. Hij sprak zachtjes over logistiek en hoe je een leger fit en gevechtsklaar kon houden. Over de behoefte aan controle, zodat soldaten niet terugvielen in hun oude, wilde gebruiken en elkaar vermoordden.

Telkens als ze vond dat hij ergens te ver in detail op doorging, viel ze hem in de rede met een volgende vraag. 'Vertel eens over oorlog en over winnen en verliezen,' droeg ze hem op.

Hij putte zo veel mogelijk uit zijn vertelkunst en begon een lange verhandeling over de aard van de georganiseerde strijd terwijl ze de lange helling naar de bergen beklommen. Hoewel deze relatie veel elementen had die hij vervelend vond, kon hij met dit eindeloze lesgeven wel zijn vaardigheden scherp houden. Door Kinds onophoudelijke vragen moest hij diep in zijn geheugen zoeken naar feiten en gedachten die in jaren niet meer bij hem waren opgekomen.

Als Archivaris had hij de verantwoordelijkheid gehad om te helpen bij het catalogiseren en ordenen van alle kennis die koning Dahun ter hand kwam: boeken, schriftrollen, toestellen, alles wat nuttig zou kunnen zijn voor hun demonenheer. De Archivarissen waren een soort broederschap geworden, voor zover zoiets bestond in het demonenrijk, want elke avond vertelden ze elkaar op hun slaapzaal over alles wat er overdag was gebeurd.

Belog was een van de hoogsten in zijn gilde geweest en had meer kennis gehad dan zij allemaal, op een enkeling na. Hij kon goed verbanden leggen, dus hij zag in hoe kennis die was ontdekt en gedeeld door de een kon worden gekoppeld aan kennis die door een ander was ontdekt, op een manier die voor buitenstaanders misschien niet meteen duidelijk was. Als er al een demon in het gilde was die werd gezien als 'senior' of van de hoogste rang, dan was het waarschijnlijk Belog geweest, hoewel de anderen met zijn roeping daar nooit echt een punt van hadden gemaakt. Van nature waren ze voor demonen-begrippen goedaardig.

Toen ze de heuvelkam bereikten, vroeg Kind: 'Waar gaan we nu heen, Leermeester?'

Stiekem was hij ermee ingenomen dat ze hem zo noemde, maar hij antwoordde: 'Dat hangt ervan af waar je naartoe wilt.'

Ze wierp hem een blik toe die betekende dat ze niet blij was met dat antwoord, maar hij raakte er steeds meer van overtuigd dat er een werkelijke crisissituatie zou moeten ontstaan voordat ze hem zou vermoorden. Als er al zoiets als genegenheid bij hun ras bestond, dan hadden zij twee het gevonden.

'Ik bespotte je niet, Kind,' zei hij, en hij rustte even uit op een rotsblok. De lange tocht begon zijn tol van hem te vergen. Hij wist dat zijn intelligentie begon af te nemen. Het zou weken duren, of misschien wel een maand van niet eten, maar uiteindelijk zou hij aftakelen tot een bijna dierlijke staat en Kind aanvallen, ook al zou hem dat zijn leven kosten.

Hij keek haar aan en was alweer verbaasd te zien hoe ze evolueerde, hoe haar gezicht nog fijner en aantrekkelijker werd. Ze moest wel een succubus zijn geweest in haar vorige leven, daar was hij nu bijna zeker van. Door de manier waarop haar uiterlijk zich ontwikkelde, dacht hij dat ze heel vaak op de sterfelijke niveaus moest zijn geweest. Zachtjes zei hij: 'Ik denk dat je al hebt besloten waar we heen gaan, Kind.'

Ze glimlachte, en toen lachte ze hardop. Het was een melodieus, mooi geluid. Maar toen werd haar gezicht somber. Ze wees naar het oosten. 'Hoe lang nog voordat de Duisternis hier aankomt?'

'Dat weet ik niet. Het lijkt maar te blijven groeien, wat we ook proberen; er zijn al vuur, staal en magie tegen gebruikt, maar alles wat ermee in beroering komt wordt blijmoedig omhelsd. Een scherpe stalen pijl, een vallend brok metselwerk, de ineengedoken gedaante van een kind, alles wordt door de aanraking van die Duisternis in de vergetelheid verwelkomd. Het is meedogenloos, maar ongehaast.'Hij zweeg even om in zijn hoofd te rekenen. 'Ik schat een paar jaar. Misschien vijf jaar.'

'Maar het komt zeker?'

'Als we al iets over de Duisternis hebben geleerd, dan is het dat hij onvermijdelijk is.'

'Dan kunnen we niet stoppen,' besloot ze. 'Als we nog eens vijf jaar reizen, dan zal het ons over tien jaar inhalen. Niets kan het tegenhouden.'

'Alles wat door de Duisternis wordt aangeraakt, lost op, en zelfs de stenen schreeuwen van pijn terwijl ze tot niets worden gereduceerd, maar de Duisternis zelf is stil en maakt geen enkel geluid. Het heeft geen substantie, maar het verteert alles. Maar hoeveel het ook verteert, het blijft zonder substantie. Niets stelt het tevreden, niets houdt het tegen. Het bestaat gewoon.'

'Wat denk je dat het wil?' vroeg Kind, die nog steeds in de verte staarde.

'Dat zou ik echt niet weten,' zei de oude leermeester met een zucht. 'Het is al een kwestie van speculatie of de Duisternis wel in staat is om iets te willen, want daarvoor zou een bewustzijn nodig zijn. Wil de wind iets? Of de regen? Of het vuur? Wil het zand iets terwijl wij erover lopen?'

Kind keek met een vreemde gezichtsuitdrukking naar Belog en zei: 'De wind wil evenwicht, de regen wil zo ver mogelijk in de grond dringen, en vuur wil ademen en groeien.' Toen glimlachte ze flauwtjes en voegde eraan toe: 'Maar ik moet toegeven dat ik geen idee heb wat zand wil.'

Hij zweeg lange tijd terwijl hij hierover nadacht. 'Maar dat zijn alleen verklaringen van de aard en bestaansreden ervan, geen concessies aan hun wil en bewustzijn.'

'Misschien,' zei ze schouderophalend. 'Ik zal hier niet zijn als de Duisternis arriveert; hoe ver ik er ook voor moet reizen.'

'Waar ga je dan heen?' vroeg Belog.

'Vertel me eens over Dahuns oorlog tegen Maarg in het sterfelijke rijk,' vroeg zij toen.

Hij keek op van dat verzoek en was een beetje geërgerd omdat ze zijn vraag negeerde. Maar het was hem duidelijk dat het tijd werd om door te lopen, het nu verwoeste voormalige koninkrijk van Maarg binnen te gaan om te zoeken naar iets wat alleen zij wist. Onderweg zou er van hem worden verwacht dat hij haar onderwees en, in mindere mate, vermaakte. En Kind zou voor hem jagen en hem te eten geven.

Op zich vond hij dit bestaan, buiten het comfort van werken voor de koning samen met de andere Archivarissen, niet bijzonder onplezierig. Op al dat lopen na.

Terwijl ze doorliepen vertelde hij haar over het oproepen van alle soldaten van de koning, over hoe zijn leger was opgebouwd en hoe alle magie die hij ter beschikking had, was ingezet om hen te vervoeren naar een wereld in het sterfelijke rijk. De legers van Maarg hadden daar, samen met Sebran, Chatak en andere koningen van de Tweede Koninkrijken en hoofdmannen en strijdheren van de Woeste Landen, gevochten tegen een ras dat zich de Sterrenelfen noemde. Dat waren lichamelijk zwakke, sterfelijke wezens, maar ze waren sluw geweest en hadden effectief krachtige magie ingezet. De elfensoldaten waren niet opgewassen geweest tegen de gecombineerde kracht van vijf demonen-legers, maar elke demon had tegenover zeker tien zwaarden gestaan en het demonen-legioen had een hoge prijs moeten betalen voor zijn overwinningen. Meer dan een miljoen demonen waren teruggekeerd naar de geboortepoelen, volgens schattingen, en als de demonen sterfelijk waren geweest, dan zou de oorlog voorbij zijn geweest. Maar telkens als een demon stierf, keerde hij terug naar zijn geboortewereld, werd snel gevoed en weer vechtbereid gemaakt, en wierp zich dan weer in de strijd.

Toen had Dahun toegeslagen terwijl het leger van Maarg zich om onverklaarbare reden tegen zijn eigen bondgenoten had gekeerd, vervolgens was Dahun neergedaald op de resten, en uiteindelijk had hij zich door het sterfelijke rijk heen gevochten.

Daarna was er niets meer vernomen van de grote demonenkoning of zijn generaals. Zijn leger en al zijn volgelingen waren verdwenen alsof ze nooit hadden bestaan.

En Dahuns koninkrijk was achtergebleven en had zichzelf moeten verdedigen tegen de Duisternis.

Kind begon vragen te stellen, en hij beantwoordde die zo goed als hij kon.

'Waarom zijn alle heersers mannelijk?' vroeg ze op een zeker moment.

'Dat is niet zo. Alle koningen zijn mannelijk. Vrouwelijke heersers worden koninginnen genoemd.'

Ze knikte zwijgend en ze liepen door, een verschrikking achter zich latend die zelfs twee demonen niet konden begrijpen.