18

Evacuatie

 


Martin riep zijn bevel.

Elke boogschutter op de muren vuurde omlaag in de deinende massa Keshische soldaten die de poort bestormde. Twee dagen lang hadden de poorten gesmeuld terwijl soldaten de achterkant met water nat hielden om het branden te vertragen, waarbij ze verwondingen en de dood riskeerden omdat de Keshiërs keien op hun doelwit af bleven slingeren.

In de tweede nacht had sergeant Ruther gegrapt dat er waarschijnlijk geen handzame steen meer op het strand te vinden was.

Toen de poort het begaf, gebeurde dat plotseling. Martin had amper de tijd om bevel te geven tot de aftocht naar het fort. De afgelopen drie dagen waren zenuwslopend geweest. Martin had verslagen van belegeringen gelezen, en specifiek over de vorige belegering van Schreiborg door de Tsurani, maar zij hadden niet de grote belegeringsmachines gehad die Kesh nu gebruikte.

Hij had ook gelezen over belegeringen van andere steden en wat de bevolking daar had doorstaan. Schreiborg was niet op zoiets gebouwd. Het legendarische beleg van Diep Tenter had maanden geduurd voordat er bijstand van Gys van Bas-Tyra kwam, en de bevolking was bijna verhongerd voordat de Keshiërs waren gevlucht.

Dit beleg zou een dag of twee langer duren, niet meer, maar misschien wel minder. Als de rammen van de Keshiërs groot en sterk genoeg waren, zouden ze uiterlijk morgen bij zonsopgang in de veste zijn. Als de verdedigers bij de valhekken echter de stormrammen in brand konden steken, dan zouden de Keshiërs gedwongen zijn zich terug te trekken, de puinhopen op te ruimen en opnieuw te beginnen.

Maar Martin wist dat hij alleen maar tijd rekte. Tijd waarin hij hoopte dat zijn vader met versterking zou arriveren.

De Keshische boogschutters schoten zo goed mogelijk terug, en Martin wist dat zodra ze de trap aan de binnenzijde van de muur beklommen, het grootse deel van het hoogtevoordeel van de verdedigers verloren zou gaan. Zonder stenen dak om hen te beschermen tegen boogschutters boven op het fort zouden de Keshiërs met grote schilden komen. Met twee goed getrainde mannen ineengedoken achter zo'n schild hoefde de boogschutter zich maar heel even bloot te stellen om op de verdedigers te schieten. Het zou de Keshiërs niet kunnen schelen hoeveel verdedigers ze doodden; hun doel was om de boogschutters van Schreiborg ineengedoken achter de muren te houden, met hun hoofd omlaag. Zo konden hun enorme stormrammen de buitenste valhekken bereiken zonder dat er aan Keshische kant te veel slachtoffers vielen.

De laatste resten van de reusachtige poorten in de buitenmuur stortten in een regen van koolstof en vonken in, en de Keshiërs dromden de binnenhof op.

'Onze pijlen raken eerder op dan hun soldaten, commandant,' meldde sergeant Ruther.

'Weet ik,' zei Martin, uitgeput van een week weinig slapen, weinig eten en veel kopzorgen. Hij had de laatste verdedigers op het plein een uur geleden opgedragen het kasteel binnen te komen, en nu zaten ze gebarricadeerd.

De ingang van de veste was in feite een open doos met dubbele valhekken. Als aanvallers die doos inliepen stonden ze tegenover een stenen muur, en achter het tweede valhek waren twee deuren: één rechts en één links.

Tussen de twee valhekken bevond zich de 'slachtruimte'. Daar zaten aanvallers vast tussen de twee zware metalen poorten terwijl boogschutters van bovenaf door bressen op hen konden schieten. Op dat stukje terrein zouden de Keshiërs in de kortst mogelijke tijd de meeste mannen verliezen aan boogschutters en hete olie die vanboven kwam.

Martin wist dat ze dat niet zouden proberen. Hun rammen waren ongetwijfeld getooid met brede tentdaken van hout en geïmpregneerd leer, dat slecht vlamvatte, behalve als je het doorweekte met de heetst brandende olie.

Zodra het tweede valhek omlaag was, zouden de Keshiërs moeten kiezen welke van de twee versterkte houten deuren ze gingen bestormen. Een van beide deuren, of allebei, kon versperd zijn of verdedigd worden, afhankelijk van wat de bewoners besloten dat de beste aanpak was. De aanvallers zouden er een moeten kiezen in de hoop dat ze erdoor konden komen zonder enorme verliezen in de slachtruimte. Het was een geniaal ontwerp, waarin de vijand vijftig procent kans had om waardevolle tijd en levens te verspelen in een bestorming van de verkeerde deur.

Martin hoopte dat het lang genoeg zou duren om zijn plan een kans van slagen te geven.

Omdat hij de stemming van de jongeman aanvoelde, boog de sergeant zich naar voren en sprak op gedempte toon, zodat niemand hem zou horen, ondanks het lawaai om hen heen. 'Je hebt het goed gedaan, Martin. Als je nagaat wat je aan middelen had, zou je vader het niet beter hebben gekund. Niemand had het beter gekund.'

Martin zweeg een tijdje, wetend dat Ruther dat niet alleen uit vriendelijkheid zei. Dit was zijn eerste conflict met een georganiseerd leger, maar hij had de Koninkrijkse en Keshische militaire geschiedenis bestudeerd. Hij had van het begin af aan geweten dat tijd rekken tot er versterking kwam het beste was waar hij op kon hopen.

En die versterking zou niet op tijd komen. Zelfs als zijn vader op dit moment aan kwam rijden, dan nog konden de verdedigers alleen maar hopen op een tijdelijke aftocht van de aanvallers voordat een hernieuwde aanval opnieuw een bedreiging zou vormen voor de veste. De eenvoudige waarheid was dat de strijd verloren was.

Hij haalde nog eens diep adem. 'Sergeant, we kunnen deze positie niet vasthouden, zoals je heel goed weet,' zei hij. 'Vader zegt altijd dat als de overwinning je ontglipt, het op één na beste is om zelf te bepalen hoe je je nederlaag ondergaat.'

'Commandant?'

'Laten we ons organiseren. We halen het hele garnizoen vannacht onder hun neus weg.'

De oude sergeant glimlachte. 'Gaan we de bossen in, om ze van daaraf te bestoken?'

'Nee, deze kust is verloren,' antwoordde Martin. 'Er is geen reden om aan te nemen dat Robert Cars nog in handen heeft of dat Morris Tulan nog heeft. Zelfs als ze daar nu nog standhouden, dan zuilen ze binnen twee maanden uitgehongerd worden. Zij waren hier niet beter op voorbereid dan wij.' Hij slaakte een diepe zucht. 'En ik ben ervan overtuigd dat prins Edward de komende tijd wel wat anders aan zijn hoofd heeft dan bijstand bieden aan de Verre Kust.'

'Waarheen dan, commandant?'

Martin legde zijn hand op Ruthers schouder. 'Ik wil dat de gewonden en verzorgers vanavond als eersten vertrekken. Stuur ze naar het oosten, de bergen in en dan de zuidoostelijke weg naar de Vrijsteden op.' De Hoofdweg, een verlengde van de Koningsweg, ging oostwaarts naar Ylith, maar er was een handelsroute langs de dichtstbijzijnde voorpost van de Vrijsteden. 'Zij vangen de gewonden wel op. En de rest van ons houdt hier nog een tijdje stand en volgt dan. Als we hier eenmaal weg zijn, nemen we de rechte weg naar Ylith.'

'Een wanhoopsplan, commandant,' vatte Ruther samen.

'Is er nog een ander soort in deze omstandigheden?' zei Martin met een flauwe glimlach. Toen vroeg hij: 'Vrouwe Bethany?'

'Bij de gewonden, zoals altijd.'

Martin schudde zijn hoofd om haar koppige weigering zijn bevel om te vertrekken op te volgen. Hij had pas ontdekt dat ze nog in de veste was toen alle andere vrouwen en kinderen en de ernstig gewonden al een halve dag weg waren.

Beneden verliep de strijd precies zoals hij had verwacht. De Keshiërs zetten vuurposities op en vormden schildpadden met hun schilden opgeheven naar de boogschutters op de vestingmuren, zodat er geen pijlen tussendoor konden. Hoewel er af en toe een schacht in een onbeschermd been of een onbeschermde voet terechtkwam en hier en daar een man neerging, bleven ze grotendeels onberoerd door de pijlen van Schreiborg. Straks zouden ze teams van twee en vier mannen over de trap naar de muren omhoogsturen, waar nog meer boogschutters zouden beginnen met het vrij maken van de ramen van het fort, vooruitlopend op de bestorming van de ingang.

'Blijf hier en handhaaf de discipline,' zei Martin. 'Ik weet dat de mannen moe zijn. Als ze op de valhekken af komen, stuur dan iemand om me te halen.'

'Jawel,' zei Ruther met een flauwe glimlach. De tweede zoon van de hertog was aanvankelijk overstelpt geweest door de verantwoording van het bevel over het kleine garnizoen, maar hij was elke dag . verder in zijn rol gegroeid.

Martin haastte zich naar beneden en trof Bethany in de keuken aan, waar ze verband uitkookte. Al vaak was gebleken dat als verband werd uitgekookt en dan aan de lucht gedroogd, wonden die ermee verbonden werden niet zo snel gingen etteren en er meestal geen genezingspriester nodig was. De veste in Schreiborg had een kapel waarin ieder lid van de huishouding kon bidden tot elke gewenste godheid, maar er was geen inwonend prelaat. De oude geestelijke Taylor was twee jaar geleden overleden, en Martins vader had de Tempel van Astalon in Krondor nooit verzocht een andere priester te sturen. Er waren wel heiligdommen in het dorp, en er kwamen regelmatig reizende priesters van verschillende ordes op bezoek, maar onder normale omstandigheden bevond de dichtstbijzijnde magische genezer zich in Cars.

Martin bleef even naar Bethany staan kijken. Hij was niet langer boos op haar omdat ze zijn bevel om met hun moeders mee te gaan naast zich neer had gelegd, maar genoot in plaats daarvan van haar schoonheid en ijver.

Uiteindelijk haalde hij diep adem en liep naar haar toe. Ze voelde hem aankomen en draaide zich om. 'Kun je die bundel vodden daar even voor me pakken?'

Hij voldeed aan haar verzoek, en toen ze de vodden in de ketel gooide, vroeg hij: 'Hoeveel gewonden kunnen zonder hulp reizen?'

'Niet veel. De mannen die nog kunnen staan zijn nog op de muren. Soms alleen maar om de Keshiërs hun gezicht te laten zien, zodat die denken dat we meer verdedigers hebben dan eigenlijk het geval is.'

'Na zonsondergang evacueren we het hele garnizoen. Als iemand gewond raakt maar nog kan helpen, stuur ik hem naar jou toe.' Hij dempte zijn stem. 'Hoeveel kunnen er niet worden vervoerd?'

'Geen,' antwoordde ze grimmig. 'Die zijn al dood. Sommige mannen zullen we moeten dragen, maar ze kunnen allemaal worden vervoerd.'

Martin zuchtte. 'Ik wil dat jij met de gewonden vertrekt. De eerste groep.'

'Waarheen?'

'De Vrijsteden. De rest van ons gaat verder naar Yabon.'

'Je hebt onze moeders naar het noorden gestuurd, naar de elfen.'

'Dat is een veiligere bestemming... Onze gewonden, vrouwen en kinderen zouden bij de elfen met open armen worden ontvangen, dat wel. Maar hoe goed we het de afgelopen jaren ook met hen hebben kunnen vinden, ik denk niet dat ze een leger welkom zouden heten. Bovendien heb ik hier wat er over is van het garnizoen van Schreiborg, en de meesten kunnen nog vechten.' Hij dempte zijn stem. 'Dat kan alleen niet meer hier.'

'Je hebt je best gedaan,' zei ze, en ze legde haar hand op zijn arm. Toen kuste ze hem teder. 'Echt waar, Martin.'

Hij probeerde te glimlachen. 'Toch valt het niet mee om je eerste slag te verliezen.'

Ze probeerde moedig te kijken, maar er welden tranen in haar ogen op om zijn verdriet. Ze omhelsde hem stevig. 'Je hebt alles gedaan wat je maar kon.' Toen kuste ze hem in zijn hals en voegde eraan toe: 'En ik hou ontzettend veel van je, ook al ben je af en toe een sombere dwaas.'

Ondanks zijn vermoeidheid en duistere stemming moest hij wel grinniken. 'Sombere dwaas? Vrouwe, ik ben gekwetst.'

'Alleen je trots maar,' zei ze grijnzend. 'Ik zal de gewonden gaan gereedmaken.'

'Mooi. En als ik niet terug ben voordat de sergeant jullie opdracht geeft om te vertrekken, pas goed op jezelf. Ik haal je onderweg wel in.'

Ze knikte en ging verder met het koken van verband. Met een lange houten lepel schepte ze het druipende linnen eruit en hing het voor het vuur te drogen.

Martin liep een snelle inspectieronde langs de gewonden en haastte zich toen de kelder in om de tunnelingang te bekijken. Er waren twee wachters in de diepe kelder gestationeerd voor het geval de Keshiërs de uitgang in het bos vonden en door de tunnel probeerden binnen te komen. Die kans was klein, als de ingang althans fatsoenlijk weer was verhuld door de eerste groep die enkele dagen eerder was vertrokken, maar het was mogelijk

Tegen een van de wachters zei hij: 'Ga naar de oude tuigkamer. Daar liggen een stuk of tien balen stro. Verzamel een paar mannen om ze hierheen te halen. Zoek dan een ketel op in de keuken. Zo groot.' Hij vormde een cirkel met zijn handen om aan te geven dat hij een behoorlijke ketel wilde hebben. 'Vul hem met lampolie en haal hem hierheen.'

'Jawel, commandant,' zei de wachter, die zich weghaastte.

Martin keek naar de andere wachter en vroeg: 'Hoe lang sta jij al op deze post?'

'Ik zou het niet eens precies weten, commandant.' De wachter was nog erg jong, jonger dan Brendan zo te zien, en zijn uniform paste hem slecht.

Martin glimlachte. 'Ik ken elke man in het garnizoen van gezicht. Jij bent niet van het garnizoen.'

'Nee, commandant. De naam is Wilk. Ik ben de zoon van de schoenlapper. De sergeant zei dat als de Keshiërs komen, het er beter uit zou zien als iedereen met een wapen een uniform droeg. Iets over oorlogsregels of zo.'

Martin knikte. Het was een leuk verhaal, maar het was niet waar. Burger of soldaat, hij twijfelde er niet aan welk einde een gewapend man wachtte als de Keshiërs uiteindelijk tot in het kasteel doordrongen. Alhoewel, gezien de reputatie van de Keshische hondsoldaten betwijfelde hij of het veel uitmaakte of iemand een wapen had. Iedereen binnen zou ofwel aan het zwaard worden geregen, of als slaaf worden verkocht.

'Ik zal kijken of ik aflossing voor je kan vinden, Wilk,' zei Martin. 'Je hebt rust nodig. Het wordt een lange nacht.'

Hij haastte zich weer naar het hoogste uitkijkpunt en zag dat de Keshiërs tegenover de vestingtoren twee vuurposities hadden opgericht, van waar ze probeerden de verdedigers van het dak te jagen. Sergeant Ruther zat ineengedoken achter een kanteel. Martin wenkte hem. De sergeant rende gebukt naar hem toe, en toen hij veilig binnen was zei Martin: 'We kunnen niet wachten. Begin met het afvoeren van de gewonden en organiseer dan de mannen. Als het moment daar is, wil ik dat iedereen behalve jouw tien beste boogschutters op mijn teken naar de tunnel rent.'

'En wanneer zal dat zijn?'

'Zodra de Keshiërs een ram door het buitenste valhek krijgen of ik het bevel geef, misschien al eerder.'

'Jawel, commandant.'

'Nog één ding,' zei Martin.

'Commandant?'

'Als ik het niet naar buiten red, hou dan iedereen bij elkaar. Ga naar het oosten. Met wat geluk kom je mijn vader onderweg tegen. Vertel wat hier is gebeurd. Als je hem niet tegenkomt, stuur de gewonden dan met vrouwe Bethany mee naar de Vrijsteden en ga zelf met het garnizoen naar Yabon.'

'We vinden uw vader wel, dan kunt u het hem zelf vertellen.'

'Áls, sergeant.'

'Jawel, commandant.'

'Vorm nu een vliegende compagnie in de grote zaal, bestaande uit twintig van je beste mannen, en geef ze korte zwaarden en messen voor gevechten van man tot man.'

'Jawel,' zei Ruther. 'Ik zal mijn twintig beste vechtersbazen hierheen halen.'

Martin keek om zich heen alsof hij iets te doen zocht, maar hij besefte dat hij op het moment alleen maar terug kon naar het dak van de toren om daar zinloos een pijl op te vangen, of kon gaan zitten wachten op het nieuws dat de Keshische ram in positie was gebracht bij het buitenste valhek.

Er was een bankje vrij in een gang tussen de grote zaal en enkele gastenvertrekken, en daar ging hij zitten. Toen hij tegen de muur leunde, voelde hij de vermoeidheid in zijn botten. Hij vroeg zich af hoe hij zo afgepeigerd kon zijn, terwijl hij hooguit een zwaard had geheven als teken aan de boogschutters dat ze op de Keshiërs beneden moesten vuren. Misschien had hij een boog kunnen pakken om ook tussen de kantelen door te schieten. Maar dan zou hij zich blootstellen aan vijandelijke pijlen, en bovendien was hij zo'n slechte boogschutter dat het waarschijnlijk alleen maar een verspilling van pijlen zou zijn. Dat konden ze zich niet veroorloven.

Hij wenste vurig dat zijn vader of Hal hier was, of liever nog zij allebei. Zelfs de aanblik van Brendan zou hem hebben opgevrolijkt. Hij was niet voor bevelvoering in de wieg gelegd. Hij zag zichzelf amper als een man, hoewel er al zes zomers waren verstreken sinds hij op zijn veertiende Banapisfestival officieel volwassen was geworden. Ja, hij had al eerder bloed van vijanden vergoten, maar dat was gespuis geweest: gnomen en schurken. Dit? Dit was een oorlog, en tegenover hem stond een ervaren Keshische bevelvoerder die in de strijd geharde soldaten tot zijn beschikking had.

Als Martin aan oorlogen dacht, dacht hij aan de grote veldslagen waarover informatie in de archieven te vinden was. Die waarin Borric de Eerste over de vlakten ten noordwesten van Salador was gestormd, tegen een leger dat anderhalf keer zo groot was als het zijne onder leiding van Jan de Troonpretendent. Martin had zich meer dan eens afgevraagd welke kant hij zelf zou hebben gekozen als hij lid was geweest van de Raad der Heren. Borric maakte de meeste aanspraak op de troon, als oudste zoon van de jongere broer van de koning, maar Jan was Borrics bastaardneef en bovendien zeer geliefd. De geschiedenis werd geschreven door de overwinnaars, hadden zijn vroegere leermeesters Martin geleerd, dus waren de kronieken ten faveure van Borric, maar een zorgvuldig lezer kon eruit opmaken dat Jan niet minder gerechtvaardigde aanspraken had gehad.

Als Martin aan oorlog voeren dacht, herinnerde hij zich de verschillende verslagen die hij had gelezen over het beleg van Schreiborg tijdens de Tsuranese invasie, die in de volksmond bekendstond als de Oorlog van de Grote Scheuring. Voor hem werd dat leesvoer des te levendiger gemaakt doordat hij over de muren kon lopen en elke locatie kon bezoeken waarover werd geschreven. Als jongeman had hij de tekst wel eens meegenomen en was dan op de plek gaan staan waar Arutha stond toen Fannon werd geveld door een pijl, of hij liep naar de plek waar de prins zijn soldaten had aangemoedigd om de ene na de andere golf aanvallers af te weren.

Martin was in zijn fantasie altijd Arutha geweest, hoewel zijn eigen betovergrootvader en naamgenoot, later hertog Martin, ook een belangrijke figuur was geweest in die strijd.

Hij kon zich niet indenken hoe Arutha met deze situatie zou zijn omgegaan, als hij gedwongen was geweest zich terug te trekken tegenover een onvoorstelbare overmacht. Hij sloot zijn ogen even.

Een seconde later, of zo leek het, schudde Bethany hem wakker. 'Het is zonsondergang en de Keshiërs zijn nog niet gekomen,' zei ze zacht. 'De gewonden zijn klaar voor vertrek.'

Hij knipperde met zijn ogen en schudde zijn hoofd, nog niet helemaal wakker. Ze herhaalde het. 'Pardon, ik was in slaap gevallen,' zei hij terwijl hij opstond.

'Dat had ik in de gaten.' Ze haakte haar arm door de zijne. 'Je zet jezelf te veel onder druk.'

'Ik zat me af te vragen wat prins Arutha in mijn plaats zou hebben gedaan, en toen viel ik in slaap.'

'Precies hetzelfde als wat jij doet: proberen het beste te maken van een verschrikkelijke situatie.'

Hij glimlachte vermoeid. 'Laten we maar gaan.' Hij maakte zijn arm los van de hare en leidde haar naar de kelder, waar zes draagbaren werden getorst door een twaalftal mannen.

'Klaar, commandant,' meldde sergeant Ruther.

'Begin maar,' zei Martin.

De tunnel was laag, dus de dragers moesten zich een beetje bukken, maar ze wisten de zes ernstig gewonde mannen erdoor te krijgen. Daarna gingen de gewonden die nog konden lopen de donkere muil van de tunnel in.

Toen de laatste erdoor was, wendde Martin zich tot Bethany. 'Nu wil ik dat jij de vrouwen die hier nog zijn ophaalt en dat jullie binnen een halfuur die tunnel door zijn.' Omdat het erop leek dat ze tegenwerpingen wilde maken, zei hij: 'Ik heb het idee dat de Keshiërs wachten tot het licht wordt voordat ze beginnen met hun aanval op de veste zelf, en dan zijn wij allemaal hier ver vandaan.'

'Kom jij achter ons aan?'

'Ik vertrek als laatste,' antwoordde hij, 'maar ik vertrek zeker, dat beloof ik.'

Ze leek niet overtuigd, maar ze knikte. 'Doe alleen geen heldhaftige, domme dingen waardoor iemand op een dag zo'n stomme kroniek over je schrijft.'

'Dat lijkt me onwaarschijnlijk,' zei Martin met een vermoeide glimlach. 'Ga nu maar.'

Terwijl zij de trap oprende, zei de sergeant: 'Mag ik iets voorstellen?'

'Sergeant?'

'Laat mij als laatste vertrekken, commandant.'

'Waarom?'

'Drie redenen, als ik openhartig mag zijn.'

'Ik zal er wel spijt van krijgen, maar zeg het toch maar, Ruther.'

'Dank u, commandant. Ten eerste bent u onvoorstelbaar moe, en mannen die moe zijn hebben nog niet het verstand dat de goden aan suikerbieten geven. U kunt fouten maken die mogelijk levens kosten.

Ten tweede bent u jong en gaat u misschien inderdaad doen wat vrouwe Bethany al zei, namelijk iets heldhaftigs proberen. Dat zou u het leven kosten, en ik wil niet aan uw vader hoeven uitleggen hoe ik dat kon laten gebeuren.

Ten derde, als u met dat meisje wilt trouwen, moet u ervoor zorgen dat u allebei blijft leven.'

'Trouwen...?'

'Dacht je dat niemand anders in al die jaren had gemerkt hoe je bent als zij in de buurt is, Martin?' Ruther greep de jongeman bij zijn schouder. 'Misschien had je vader het te druk met hertog zijn om erg goed op zijn zoons te letten. De hemel weet dat ik hem een goed mens en een wijs heerser vind, maar soms ontgaan vaders dingen aan hun zoons. Maar niemand die je sinds zo ongeveer je vijftiende nog in de buurt van Bethany heeft gezien, kan hebben gemist wat je voor haar voelt, en het lijkt erop dat het wederzijds is.'

'Nou, haar vader en de mijne hebben mogelijk andere plannen,' zei Martin.

'Dat kan wel zijn, maar die kwestie zul je niet met je vader kunnen bespreken als je hier op de stenen ligt, op je buik in een plas bloed, ofwel?'

Martin kon niet helder nadenken. 'Best. Hoe wil je het aanpakken als ik je toestemming geef om als laatste te vertrekken?'

'Die vliegende compagnie van vechtersbazen en schurken waar je om vroeg. Briljant. Elke vijand die door deze kant van de achterdeur komt, pakken we hard aan: we barricaderen de andere zijdeur, zodat ze deze moeten kiezen. We vechten tijdens de aftocht en we zetten onderweg een paar valstrikken, zodat wij naar de kelder kunnen komen. Onderweg steken we het stro aan, en als we geluk hebben stort de tunnel boven een stel vijanden in als wij er aan de andere kant al uit zijn.'

'Klinkt als een uitstekend plan, sergeant,' zei Martin. 'Dat is precies wat ik in mijn hoofd had. Laat nu die twintig vechtersbazen een beetje uitrusten en regel een paar valstrikken voor me. Als je klaar bent, wil ik dat je er persoonlijk voor zorgt dat Bethany, de andere vrouwen en het halve garnizoen vertrekken. Het is jouw taak om ervoor te zorgen dat ze veilig bij mijn vader of in Yabon aankomen. Is dat duidelijk?'

'Je laat je niet ompraten, hè?'

'Is dat duidelijk?' herhaalde Martin, die zijn ogen tot spleetjes kneep.

'Begrepen, commandant.'

De sergeant ging hen voor, de kelder uit, en terwijl ze de trap op liepen vroeg Martin: 'Hoe doe je het toch, Ruther?'

'Wat, commandant?'

'Vier dagen wakker blijven.'

'Niet. Je leert de slaap te pakken waar je kunt: een paar minuten hier, een halfuur daar, zittend in een hoek, liggend onder een tafel, waar je maar kunt.'

'Die truc moet ik nog leren.'

'Ga naar je kamer,' zei Ruther zacht. 'Neem minstens een uur rust. Ik neem wel afscheid van vrouwe Bethany voor je; zij zal als geen ander weten dat je meer behoefte hebt aan slaap dan aan een bitterzoet afscheid. Ik maak je voor zonsopgang wakker. Als je dit uitstel wilt overleven, jonge prins, dan heb je een zo helder mogelijk verstand nodig.'

Martin zei niets, maar hij knikte kort en ging de andere kant op toen ze boven aan de trap aankwamen. Hij slofte moe naar zijn vertrekken, duwde de deur open en liet zich op zijn buik op het bed vallen.

Hij was diep in slaap toen Bethany binnenkwam, hem zag liggen, zonder hem wakker te maken zijn laarzen uittrok en een deken over hem heen legde. Ze gaf hem een zachte kus op zijn wang, fluisterde tot ziens en sloot de deur achter zich.