3
Mysteries
Het avondmaal was feestelijk geweest.
Op verzoek van Claudius Haviks hadden Hal en Phillip gedineerd in het Rivierhuis, een restaurant in een van de welvarender delen van de stad. Het was vernoemd naar het oorspronkelijke restaurant dat Haviks jaren eerder had geopend in de stad Olasko, en het had ook min of meer dezelfde reputatie en hetzelfde succes. Het eten was uitstekend, de belangrijkste mensen in het Koninkrijk kwamen hier dineren, en aangezien het geen taveerne of herberg was, zat de eetzaal niet vol met reizigers, kooplieden en buitenlanders. Met andere woorden: het etablissement trok de grootste snobs onder de aristocraten in Roldem aan.
Tot Hals verbazing was er voor het eten een genezer gearriveerd, die behoorlijk indrukwekkende magie had toegepast om het letsel in zijn lies te helen, en nu begon hij te wensen dat hij toch had ingestemd met één dag uitstel van de wedstrijdfinale. Hij voelde een zekere band met Ty, hoewel de manier waarop die naar de prinses had gekeken Hal toch beslist niet aanstond. Maar Hal zat zichzelf een toestand van jeugdige jaloezie aan te praten om een meisje met wie hij nog nooit had gesproken. En bovendien stond toch al vast dat hij met vrouwe Bethany van Cars zou trouwen.
Jim had zich tijdens het diner als gastheer opgeworpen, hoewel de uitnodiging van Claudius was gekomen. Aanvankelijk waren Hal en Phillip een beetje verbaasd gcweest, maar toen de eerste gang eten en wijn was opgediend, deed de vraag wie de uitnodiging had verstrekt er niet meer toe. Voor Hal en Phillip was dit de beste kost die ze ooit hadden gegeten.
Halverwege de gangen zei Hal: 'Ik sta bijna op knappen, heer Haviks, en toch ben ik reuze benieuwd naar de volgende culinaire verrassing.'
'Niks "heer Haviks". Gewoon Claudius.'
Jim glimlachte. 'Onze gastheer is bescheiden. Hij heeft de titel van hofbaron in het Koninkrijk, ook al woont hij nu in Olasko, en ook een paar aanbevelingen uit Roldem.' Nadat Olasko jarenlang een onafhankelijk hertogdom was geweest, was het onderdeel geworden van het koninkrijk Roldem dankzij een verdrag dat was gesloten toen de laatste onafhankelijke hertog, Kaspar, was afgezet. Claudius had daar een grote rol in gespeeld, en daarvoor werd hij zeer gerespecteerd in Roldem. Hij woonde nog steeds in Olasko, maar had ook kamers in het Rivierhuis.
'Maar toch,' zei Claudius. 'Ik vrees dat mijn verworvenheden...' hij keek naar Jim, 'niet belangrijk genoeg zijn om die eretitel te rechtvaardigen.' In feite wisten beide mannen dat de oorspronkelijke rol die Claudius had gespeeld, die van een onbekende Koninkrijkse edele, een dekmantel was geweest. Hij was geboren bij een stam hoog in de bergen die het Hoge Bastion werden genoemd, in het westen grenzend aan Olasko, en was een van de weinige overlevenden geweest van een brute oorlog tegen zijn natie. Het lot, de omstandigheden en de onzichtbare hand van het Conclaaf der Schaduwen hadden hem de wereld rond geleid en hem roem en rijkdom opgeleverd, maar daar had hij een hoge prijs voor moeten betalen. Uiteindelijk zei hij: 'Dus zeg maar gewoon Claudius.'
'Waar heb je leren schermen?' vroeg Ty aan Hal. 'Ik had niet zo'n hoog niveau verwacht van iemand uit...' Hij zweeg even, alsof hij zijn volgende woorden zorgvuldig wilde kiezen. Voor de mensen rondom de Koninkrijkszee kon de Verre Kust van het Koninkrijk net zo goed op een andere planeet liggen.
Hal grijnsde. 'Het landelijke westen?' opperde hij.
Zwaardmeester Phillip haalde zijn schouders op. 'Dat is waar, maar ik heb er meerdere jongens getraind die het hertogdom Schreiborg niet zouden hebben beschaamd als ze in zijn plaats waren gekomen.'
'Het is bij ons niet een en al slagzwaarden en schilden,' vertelde Hal. 'Het is traditie in onze familie om met een verscheidenheid aan wapens te oefenen. Er is veel bos aan de Verre Kust, met maar weinig plekken voor veldslagen op open terrein, dus trainen we om ons huis te kunnen verdedigen.'
'Interessant,' zei Claudius. 'Ik weet uit ervaring dat het terrein van grote invloed is op hoe je moet vechten. Als je je vechtstijl niet kunt aanpassen aan de omstandigheden, ben je in het nadeel.' Hij dacht aan zijn bergachtige vaderland, en hoe anders veldslagen daar verliepen dan in de beschaafdere streken van de Oosterse Koninkrijken, waar ze wegen en rivieren hadden om legers en benodigdheden te vervoeren.
'We hebben vrij veel boogschutters,' zei Hal. 'Zowel onder de lijfeigenen als de vrije landeigenaren, en de meesten zijn vaardige jagers met de handboog.'
Daar glimlachte Claudius om.
'Ken je die boog?' vroeg Phillip.
Terwijl er wijn werd ingeschonken door dienaren, schudde Claudius zijn hoofd, maar Jim antwoordde. 'Hij kan op honderd meter afstand een ruiter uit het zadel schieten.'
Claudius kneep zijn ogen tot spleetjes. Dat verhaal kenden maar een paar mensen, en tot nu toe had hij er zijn laatste goudstuk op durven inzetten dat Jim Dasher niet wist hoe hij de huurling genaamd Raaf had opgejaagd.
Nadat hij korte tijd had gezwegen, zei Claudius: 'Misschien vroeger, maar ik vrees dat ik nu niet meer zo handig ben.'
Ineens werd Zwaardmeester Phillip enthousiast. 'Zeg, over ruiters gesproken. Wist je dat er een nieuw soort boog is? Hij komt oorspronkelijk uit Kesh en is dubbel gebogen, en gelamineerd met ossenhoorn in plaats van harthout. Hebben jullie er al eens een gezien?'
Jim ving Claudius' blik. 'Ja, maar misschien kunnen we het beter een andere keer over bogen hebben, Zwaardmeester,' zei Haviks, die had gemerkt dat de laatsten van de andere gasten waren vertrokken. 'We zijn alleen, Jim.'
'De bedienden?'
'Allemaal al jaren bij me en vertrouwde mensen. Als Roldem of Kesh een mol onder mijn personeel heeft, dan zijn er bij Puc een paar magiegebruikers niet goed in hun werk.'
'Daar neem ik genoegen mee,' zei Jim. Hij keek eerst naar Hal en toen naar Claudius. 'Ik ben hierheen gekomen om jullie te waarschuwen.'
'Wát?' vroeg de jonge westerse heer, onder invloed van een beetje te veel wijn, maar nog niet geheel dronken.
Jim stak zijn hand op om hem de mond te snoeren. 'Op bevel van de prins van Krondor is er een boodschap naar je vader gestuurd om het westelijke leger te verzamelen.'
Phillip stond al half op uit zijn stoel toen hij dat hoorde. 'Ik moet meteen terug naar Schreiborg!'
'Ga alsjeblieft zitten,' zei Jim. 'Je kunt toch pas morgenochtend een schip vinden om je naar Salador te brengen, dus luister nog even naar me.'
'Waarom is dit?' vroeg Claudius. 'Ik zou denken dat het westen niet zoveel risico liep.'
'De prins handelt uit voorzorg, op bevel van de koning. Alle troepen in het westen - het Prinsdom, de Zuidelijke Marken, Yabon en Schreiborg - moeten zich verzamelen.' Jim ging duidelijk ontevreden achteroverzitten. 'We zijn ongerust om wat we niet weten.' Met een blik op Haviks zei hij: 'Onze vrienden in het westen zijn waarschijnlijk minder goed op de hoogte van de roddels aan het Keizerlijke Keshische Hof.'
'Ik vermoed dat je het niet hebt over hun dameskleding, want voor zover ik heb gehoord, dragen ze amper genoeg om zich over dergelijke dingen druk te maken,' zei Hal. Toen hij zag dat zijn grap misplaatst was, ging hij achteroverzitten in zijn stoel en zei: 'Pardon,' tot overduidelijk vermaak van Ty.
Claudius schudde zijn hoofd. 'Alleen dat er binnen hun regering, de Galerij der Heren en Meesters, een steeds grotere groepering ontstaat van rasbloeds, vooral onder de Wagenmenners en enkele generaals van het Binnenlegioen.'
'Als ik de geschiedenis voldoende ken, dan is het pas een jaar of twintig geleden dat dat verbond het Keizerrijk bijna in een burgeroorlog stortte,' zei Phillip.
Jim nam weer het woord. 'Dat klopt. Claudius, waarover wordt nog meer geroddeld in de machtscentra?' Hij wist niet precies in hoeverre de beide mannen op de hoogte waren van de ware aard van de gebeurtenissen waar Phillip naar verwees, en was er zeker van dat de jongens er niets van wisten. Een kwaadaardige tovenaar genaamd Leso Varen had bezit genomen van het lichaam van de oude Keizer en bijna het hart van Groot Kesh vernietigd. Het verhaal dat bekend was gemaakt, was dat Puc en andere leden van de Academie van Magiërs in Sterrewerf een solitaire tovenaar hadden opgejaagd die had geprobeerd de keizerlijke familie te vermoorden.
'Het meeste wat wij horen,' vervolgde Claudius, 'klinkt als de gebruikelijke Keshische politiek. Afgevaardigden die naar het hof van Roldem komen zijn ongeveer wat je zou verwachten; rasbloeds met banden met de keizerlijke familie, onbetwistbaar loyaal aan de keizer. Wat we bij het eten horen is dus min of meer wat je van dergelijke hoogwaardigheidsbekleders zou verwachten.' Hij keek Jim aan. 'Keizer Sezioti voelt zich verplicht aan Puc en het Conclaaf, en hij kijkt ook veel positiever naar het Koninkrijk sinds zijn familie van Leso Varen is gered.'
'Dat is waar,' zei Jim. 'Maar in de Galerij der Heren en Meesters zijn niet veel lieden die het net zo zien als de keizerlijke familie. Denk eraan dat Sezioti al meer dan twintig jaar op de troon zit. Hoewel zijn broer Dangai nog altijd het bevel voert over de Binnenlegioenen, zijn er buiten de keizerlijke familie veel rasbloeds die meer macht proberen te vergaren.'
'Maar een oorlog tegen het Koninkrijk?' vroeg Hal. 'Dat is onlogisch.'
'Oppervlakkig bezien wel,' zei Jim. 'Maar er zijn twee dingen die me niet lekker zitten.' Hij stak zijn vinger op. 'Een gezamenlijke vijand sust interne conflicten. De keizer en zijn broer voelen misschien nog enige verplichting tegenover het Koninkrijk voor die gebeurtenissen van lang geleden, maar er is meer dan genoeg bloedvergieten langs de grens geweest, vooral in het Dromendal, om die goede herinneringen te overstemmen.' Hij stak een tweede vinger op. 'Ze bespeuren zwakte. Het Koninkrijk is nog nooit zo kwetsbaar geweest als nu.'
Claudius slaakte een diepe zucht. 'De koning.'
'Ja, de koning. Gregory is zwak. En hoewel zijn vader Patrick dat niet bepaald was, was hij wel onverstandig. Met zijn befaamde temperament heeft hij Kesh meerdere keren beledigd. We hebben dus vele jaren geen verstandig heerser gehad.
Edward is een prima regent, maar het westen is een generatie lang bijna vergeten, en...' Hij leunde achterover.
'Wat?' vroeg Hal geschrokken. Je verwacht toch zeker niet dat Kesh een aanval zal doen op Schreiborg?'
'We moeten ons op alle mogelijke scenario's voorbereiden,' vond Jim.
Hal was plotseling geheel bij de les; elk spoort je beschonkenheid was verdwenen. 'De aanmonstering wordt dicht bij huis gehouden en er gaan pas compagnieën oostwaarts als Krondor wordt bedreigd. Als we worden aangevallen, dan beantwoordt Yabon ons verzoek om versterkingen en gaan de troepen uit Schreiborg naar Yabon. Het zou dom van Kesh zijn om vanuit Elarial uit te zeilen en Tulan of Cars aan te vallen.'
'Je hebt veel militair inzicht, jonge Henry,' zei Jim. 'Maar in een oorlog draait voordeel meestal om dingen weten die je vijand niet weet.'
'We moeten voorbereid zijn,' zei Phillip fronsend. Hij kon het niet meer bijbenen. Hij was dan misschien een uitstekend soldaat en een vrij aardig strateeg, maar complexe strategie ging hem boven de pet.
'Waarom denk je dat Kesh misschien in het westen toeslaat?' wilde Claudius weten.
Jim koos zijn woorden zorgvuldig, want slechts een handvol mannen in het Koninkrijk wist wat zijn ware rol in de aangelegenheden van het Koninkrijk was. 'Ik heb reden om aan te nemen dat er grote troepenmobiliseringen plaatsvinden in het zuiden, inclusief garnizoenen in de Keshische Confederatie.' De Confederatie was een groot land met grondgebied van stammen, stadsstaten en los-vaste verbonden dat al eeuwen werd gedomineerd en bestuurd door Kesh, hoewel het er nooit echt vrede was geworden.
'Kunnen ze putten uit de garnizoenen van de Confederatie?'
'Normaal gesproken niet,' antwoordde Jim. Er trok een bezorgde uitdrukking over zijn gezicht voordat het weer onpeilbaar werd.
'De naties van de Confederatie bevinden zich doorlopend in één van twee mogelijke toestanden,'vervolgde hij. 'Ze komen openlijk in opstand tegen het Keizerrijk, of zijn bezig met de voorbereidingen voor een volgende opstand. Die legioenen zijn van doorslaggevend belang voor de stabiliteit in het zuidelijke derde deel van het Keizerrijk. Zonder hen zouden de Geconfedereerden naar het noorden oprukken en zo veel mogelijk keizerlijk land bezetten.'
Ty wierp een blik op zijn vader en vroeg toen aan Jim: 'Waarom? Ik bedoel, als het Keizerrijk zijn troepen uit de Confederatie weghaalt, zouden de mensen van de Confederatie die dan niet gewoon... weg laten gaan?'
Jim glimlachte geforceerd. 'Je hebt niet veel Keshische geschiedenis gehad op school, zeker?' Hij werd weer serieus. 'Als je door die streek zou rijden, Ty, zou je zien wat een ellendige toestand het er was.'
Hij legde zijn handen tegen elkaar en vormde een cirkel, met zijn duimen een stukje uit elkaar en omhoogwijzend. 'Stel je voor dat dit de Confederatie is. Langs de bovenkant van de cirkel liggen twee bergketens die de Gordel van Kesh vormen: het westelijke deel, dat het langst is, noemen ze de Riem.'Hij wiebelde met zijn rechterduim. 'Het kortere deel aan de oostkant is de Gesp.' Hij wiebelde met zijn linkerduim. 'Er liggen twee stadjes aan de noordkant van de Gordel, Slotpunt en Teléman. Het zijn eigenlijk geen van beide echte stadjes, maar meer heel grote garnizoenen met een ondersteunende burgerbevolking. Hun taak is ervoor te zorgen dat er geen moorddadige horden boze Geconfedereerden noordwaarts trekken door de enige grote pas tussen de Riem en de Gesp.
Ten oosten van wat doorgaat voor landbouwgrond ligt de Drahali-Kapurwoestijn. Ten westen liggen de Drakenmeermoerassen, en ten zuiden een droge, glooiende vlakte die leidt naar nog meer bergen, moerassen en een bos dat passend het Woud der Verlorenen heet, omdat niemand die erheen is gegaan ooit is teruggekeerd om te vertellen wat daar is. Wat de vlakten aangaat, die zijn ook niet bepaald gewild: een dunne toplaag van aarde en weinig water, behalve wanneer het stormseizoen aanbreekt en alles een maand lang blank staat.
Kortom, de mensen die in de Confederatie wonen, zouden liever overal elders ter wereld wonen dan op hun eigen grondgebied. Maar, en hier zie je de perverse aard van de mensheid volledig tot bloei komen, ze moorden elkaar ook rustig uit over wie er welk ellendig stukje land in zijn bezit krijgt. Er is een stadje op een rotsig schiereiland dat Brijané heet, het thuis van de Brijaner zeekapers. De keizerlijke schatkist betaalt hun flink om te voorkomen dat ze schepen bouwen waarmee mensen vanuit de Confederatie naar het noorden kunnen varen. En ze haten daar zo ongeveer iedereen, vooral de ruiters van de Ashunta.
Maar het enige wat voorkomt dat het bergvolk de vlaklanders vermoordt, de vlaklanders de moeraskapers vermoorden, en ieder ander het woestijnvolk vermoordt, is een universele haat jegens het Keizerrijk. Dat is wat hen bindt.'
Jim keek even peinzend voor zich uit en zei toen: 'Nee, ik kan me echt niet voorstellen hoe Kesh zijn zuidelijke legioenen zou kunnen inzetten voor een oorlog in het noorden, maar toch ... '
'Heeft de koning geen agenten in Kesh?' vroeg Hal.
Jim wierp een blik op Claudius voor hij antwoordde: 'Die geruchten gaan.'Hij haalde zijn schouders op. 'Maar de weinige inlichtingen die we hebben, zijn onbetrouwbaar.'
'Nou,' zei Hal, 'dan zullen we maar gewoon klaar moeten zijn voor waar Kesh dan ook mee komt.' Hij klonk niet als een jongeman die zich geveinsd moedig gedroeg, maar eerder als een bedachtzame toekomstige leider.
Jim bleef hem nog een tijdje aankijken en keek toen om zich heen. 'Het begint laat te worden en ik moest zo maar eens naar bed gaan. Morgen moet ik een hele dag van diplomatieke onzin doorstaan voordat het gala begint.' Iedereen stond op, maar Jim trok Hal aan zijn mouw. 'Hal, ik wil je iets vragen.'
'Heer?'
'Keer vanavond niet terug naar de universiteit. Nu het al zo laat is, en met de heersende onrust, zou ik beter slapen als ik wist dat je veilig was. Je bent dan misschien verre familie van zijne majesteit, maar je blijft familie, en ik zou me persoonlijk verantwoordelijk voelen als je iets overkwam terwijl ik in de stad was.'
'We hebben extra kamers voor die zeldzame gelegenheden dat een gast niet veilig naar huis kan,' vertelde Claudius. 'Het bedlinnen is schoon. Ty, wijs onze twee gasten hun kamers.'
'Je kunt morgenochtend teruggaan naar de universiteit,' vervolgde Jim. 'Morgenavond moet je je beste beentje voor zetten.'Tegen Phillip zei hij: 'Ga morgen gerust terug naar uw hertog, Zwaardmeester. Totdat bepaalde aangelegenheden hier in Roldem zijn opgelost, zal ik me persoonlijk bekommeren om het welzijn van de jonge heer Henry. Wees gerust, en laat zijn vader alstublieft weten hoe het zit.'
'Dat zal ik doen, heer. Goedenacht, heren,' zei Zwaardmeester Phillip.
Ty leidde de twee gasten naar boven. Toen ze bij de anderen weg waren, vroeg Claudius: 'Wat is daar nu echt aan de gang, Jim?'
Hoewel ze niet hecht waren, kenden de twee mannen elkaar vrij goed. Claudius wist dat Jim een heel hoge positie had aan het hof van de koning, en dat hij veel belangrijker was dan je op grond van zijn rang zou denken. Hij wist ook dat Jim de leiding had over de inlichtingendiensten van de koning. En ze wisten allebei dat de ander in het verleden ook het Conclaaf had gediend.
'Ik weet het niet, Claudius, en dat is de eerlijke waarheid. Waar ik me zorgen over maak, is dat alle verslagen die ik van ten noorden van de Gordel ontvang heel normaal zijn: alles in het Keizerrijk zelf is rustig. Maar mijn agenten ten zuiden van de Gordel zwijgen in alle toonaarden.'
'Zwijgen?'
'Ik heb al drie maanden geen verslagen uit de Confederatie meer ontvangen. De twee mannen die ik op pad heb gestuurd om te onderzoeken waarom, zijn nog niet teruggekeerd en hebben nog niets van zich laten horen.'
'Nu begrijp ik je zorgen.'
'Er is daar iets aan de hand, en er komen vreemde meldingen van het keizerlijke hof. Er is een groepering in de Galerij der Heren en Meesters die bijna regelrecht oproept tot een oorlog tegen de Koninkrijken.'
'De Koninkrijken?'
'Roldem en de Eilanden.'
'Zijn ze gek geworden? De Roldeemse vloot bij de Eilanden kan elk keizerlijk schip meteen van de oceaan vegen. De Queganen zouden dolblij zijn met een smoes om Durbin en Elarial in het westen te kunnen plunderen.'
'Ze zijn niet gek,' zei Jim, die verstrooid tegen zijn wang tikte terwijl hij nadacht. 'Maar als het zo is, dan is het niet logisch.'
'Wat nog meer?' vroeg Claudius.
'Jou ontgaat niet veel, wel?'
'Bij ons volk wordt kinderen al vroeg geleerd om bijzonder opmerkzaam te zijn, en het Conclaaf heeft me behoorlijk rigoureus getraind.' Met een flauw glimlachje vervolgde hij: 'Waarom denk je dat ik maar zo zelden word uitgenodigd voor een avondje kaarten?' Toen werd zijn gezicht weer serieus. 'Je verborg het goed, maar je verzweeg iets voor de jonge heer Henry.'
'De prins is bang voor wat er zou kunnen gebeuren als Schreiborg wordt gevraagd versterking te bieden aan Krondor. Het leger is al klein - het kleinste in het westen - en er moet een groot grondgebied worden verdedigd.'
'Verdedigen?' Claudius kneep zijn ogen tot spleetjes. 'Als Krondor wordt aangevallen, verwacht je toch niet tegelijkertijd een aanval op de Verre Kust?'
'Niet door Kesh.'
'Door wie dan wel?'
Jim schudde zijn hoofd. 'Laten we het erop houden dat de prins niet gerust is op de buren van Schreiborg.'
Even begreep Claudius het niet. 'De Vrijsteden?'Toen drong het tot hem door. 'De élfen?'
'Meer in het bijzonder de Sterrenelfen. We hebben een lange en vreedzame relatie met de elfen in Elvandar, maar die nieuwkomers...' Jim zweeg. Hij bleef een hele tijd stil voor hij vervolgde: 'Ik weet het niet. Ze hebben geen dreigende dingen gedaan, maar ze zijn hooghartig en we horen af en toe over mensen die langs hun grenzen spoorloos verdwijnen. Ze hebben een soort verstandhouding opgebouwd met de dwergen ten zuiden van hen, maar voor zover ik heb begrepen, is daar ook niet bepaald sprake van vriendschap. Ze zijn een onbekende grootheid, en dingen waar ik niets over weet maken me erg zenuwachtig.'
'Wat heb je van Puc gehoord?'
'Niets,' antwoordde Jim. 'Als het Conclaaf al geruchten over een oorlog heeft opgevangen, dan hebben ze die niet met mij gedeeld. Bovendien heeft Puc altijd gezegd dat hij zich niet meer laat meetrekken in nationale conflicten.'
Claudius dacht hier zwijgend over na, en toen zei hij: 'Misschien zou hij dat toch doen als zo'n oorlog ons dermate zou verzwakken dat we geen volgende aanval konden doorstaan... zoals van de Dasati.'
Beide mannen zwegen. De hele wereld Kelewan was vernietigd tijdens een nipt afgeweerde aanval door machtige legers van een ander bestaansniveau. En al tien jaar lang hielden alle leden van het Conclaaf, actief of in ruste, hun ogen en oren open voor enig nieuws over demonische activiteit.
'Misschien moet ik het op me nemen om hem daaraan te herinneren?' vroeg Jim.
'Misschien wel,' beaamde Claudius. 'Ik vraag me af wat Puc tegenwoordig uitvoert.'
Puc keek om zich heen in de grot. Magnus hield zijn hand omhoog en
liet op magische wijze een fel licht in zijn handpalm verschijnen,
die hij door de ruimte bewoog als een lantaarn. 'We zijn te laat,'
zei hij.
'Ja,' beaamde Amirantha. 'Wat hier is gebeurd, is meer dan een jaar geleden.'
Amirantha's metgezel, de oude strijder Brandos, knielde klagend neer. 'Au. Mijn knieën zijn niet meer wat ze geweest zijn.' Hij tuurde naar de stenen rondom de gebroken resten van een houten tafel. 'Het is hier behoorlijk aan diggelen geslagen.'
Met een blik op de demonenmeester vroeg Puc: 'Wat denk je dat er is gebeurd?'
Amirantha, zwarte magiër van de Satumbria, dacht even na. Hij droeg eenvoudiger kleding dan toen Puc voor het eerst kennis met hem had gemaakt. Hij was nog steeds wel zo ijdel om elke dag zijn baard bij te knippen en zijn golvende donkere haar keurig te kammen, maar zijn zwierige mantels met zilveren en gouden borduursel lagen in een kledingkist in het oude kasteel op Tovenaarseiland, het hoofdkwartier van het Conclaaf der Schaduwen. Anders dan de poppenkast die hij had opgevoerd om plaatselijke edelen te misleiden, zodat ze hem goud betaalden om de demonen te verjagen die hij zelf had opgeroepen, kwam er bij zijn werk voor het Conclaaf werkelijk gevaar en reizen onder barre omstandigheden kijken. Nu droeg hij eenvoudige tunieken, broeken en stevige leren laarzen.
'Ik denk dat degene die wij zoeken hier zijn laatste oproep heeft gedaan,' zei Amirantha uiteindelijk. Hij wees naar een hoek achterin en Magnus draaide zijn hand die kant op om er licht op te schijnen.
De lange, witharige magiër, Pucs enige nog levende kind, ging dichterbij, zodat ze duidelijk konden zien waar Amirantha op doelde. Op de rotsen, donkerder dan het steen, was de vorm van een ineengedoken man te zien. Brandos streek met zijn hand over de grotwand. 'Het lijkt wel alsof hij in as is veranderd en in de rotsen is ingebed.'
De oude strijder was al het grootste deel van zijn leven bij Amirantha, aangezien hij nog een kleine jongen was toen de zwarte magiër hem onder zijn hoede had genomen. Nu zag hij er ouder uit dan zijn mentor. Hij draaide zich naar Puc en de anderen om. 'Ik heb dit eerder gezien, maar ik weet niet meer waar.'
'Ik wel,' zei Amirantha. 'Jaren geleden, toen jij nog een kind was, gebeurde het tijdens een van de eerste oproepen waar jij bij aanwezig was. Weet je nog?'Toen duidelijk werd dat Brandos het zich niet herinnerde, voegde hij eraan toe: 'De kat?'
'O!' antwoordde Brandos toen het tot hem doordrong. 'Ach ja, de kat!'
'Toen Brandos als kind bij mij kwam wonen, had ik het idee dat ik nog geloofwaardiger zou overkomen als ik een kleine jongen bij me had wanneer ik een stadje of dorp van een demon ging ontdoen,' vertelde Amirantha. 'Wat voor charlatan zou er immers liefdevol voor een kind zorgen?'
'Jouw soort,' zei Brandos met een droevig glimlachje.
'De kat?' spoorde Puc hen aan.
'O ja, de kat. Het is een lang verhaal, maar het gedeelte dat hier van toepassing is, is dat mijn goede vriend Brandos het destijds voor elkaar kreeg om op het slechtst mogelijke ogenblik een oproep van me te verstoren. Hij was een kat aan het pesten die bij ons huis rondliep en die vluchtte mijn kamer in... Nou ja, in plaats van de handelbare demon die ik had opgeroepen, verscheen er een monster dat ik nog nooit had gezien. En later ook nooit meer, trouwens. Een enorm, gevleugeld beest dat verschrikkelijk hete vlammen uitbraakte.'
'Hij brandde bijna het hele huis plat,' voegde Brandos eraan toe. Puc en Magnus konden merken dat dit verhaal al zo vaak was verteld dat het een familielegende was geworden. Een verhaal dat werd gekoesterd om de grappige elementen erin, hoewel het destijds ongetwijfeld woede en consternatie had veroorzaakt.
'Helaas voor de kat, maar gelukkig voor mij, werd de aandacht van het schepsel afgeleid door beweging. Ik bleef roerloos staan, halverwege mijn oproep, maar die kat kwam langs rennen en hield alleen even in om naar de demon te blazen.
De demon maakte er korte metten mee, en ik wist hem terug te verbannen naar het demonenrijk, maar zoals Brandos al zei, toen was er al een vrij grote brand uitgebroken in mijn kamers.
Toen we de volgende dag terugkeerden om te kijken wat er nog te redden viel, was de omtrek van de kat duidelijk op de muur te zien, ongeveer hetzelfde als hier.'
'Weer een ongelukje?' vroeg Puc fronsend. 'Of een poging van de lieden die achter de Demonenoorlog zaten om iedereen te vernietigen die hen uiteindelijk zou kunnen dwarsbomen?'
Om zich heen kijkend in de grot antwoordde Amirantha: 'Daar kunnen we alleen maar over speculeren.'
Puc raakte almaar gefrustreerder. Sinds het begin van de demonische indringingen in Midkemia, en vooral na de gebeurtenissen van enkele jaren eerder bij het oude Keshische fort in de Vallei der Verlorenen, werd hij op alle punten tegengewerkt in zijn pogingen te begrijpen wat deze wereld bedreigde. Er gebeurde iets unieks in het demonenrijk, waar Puc en zijn metgezellen naar verwezen als de Vijfde Cirkel. Hoewel er slechts mondjesmaat bewijzen van de opstand daar en het mogelijke gevaar voor Midkemia waren, wist Puc dat ze nog altijd verre van veilig waren, ook al was de demonenkoning Dahun vernietigd bij een poging dit rijk binnen te komen.
Sterker nog, één gespreksonderwerp dat regelmatig tussen hem en de zwarte magiër aan bod kwam, was waarom een sterke demonenheerser vanuit dat rijk naar dit bestaansniveau zou vluchten; niet aan het hoofd van een leger zoals in het verleden was gebeurd, om te veroveren en te verwoesten, maar binnensluipend in de vermomming van een mens, op zoek naar een veilige schuilplaats.
Een schuilplaats waarvoor?
Dat was de vraag geweest waarmee ze altijd waren blijven zitten.
Na nog een laatste blik door de grot vroeg Puc: 'Magnus?'
Omdat hij begreep wat zijn vader wilde, wenkte de jongere magiër de anderen naar zich toe, en even later waren ze allemaal terug in de grote ontvangsthal op Tovenaarseiland.
Het was vroeg in de lente, en het was nog fris en vochtig. 'Heb je wel eens overwogen die mooie villa te herbouwen?' vroeg Brandos op luchtige toon.
Puc wierp hem een scherpe blik toe. Het grote landhuis waarin voorheen zijn school van magie gehuisvest was, was de locatie geweest van zijn grootste nederlaag onder de handen van de vijanden van het Conclaaf. Daarbij waren zijn vrouw, zijn zoon en schoondochter, en meer dan vijfentwintig leerlingen omgekomen. De verkoolde balken en stenen die nog overeind stonden, raakten snel overwoekerd met klimop en wilde grassoorten. Over een paar jaar zou je als je hier toevallig langskwam nog nauwelijks kunnen zien dat het ooit de trotse woonplaats was geweest van een welvarende gemeenschap.
Zonder commentaar draaide Puc zich om en liep weg om te overleggen met Jason, de magiër die optrad als huisbewaarder van het kasteel en verantwoordelijk was voor de verdediging en de bewoners als Puc en Magnus afwezig waren.
Brandos keek naar Magnus, die lichtjes zijn schouders ophaalde. Als de witharige magiër al begreep waarom zijn vader de villa niet herbouwde, dan wilde hij dat kennelijk niet delen. Aanvankelijk was het gewoon een kwestie van slimme berekening geweest, voor het geval dat vijanden hen bespioneerden. Zo wekten ze de indruk dat het Conclaaf was vernietigd en dat alleen een paar vluchtelingen nog hun toevlucht zochten in het oude kasteel op de kliffen langs de Bitterzee. En dat, gaf Brandos bij zichzelf toe, was niet zo ver bezijden de waarheid.
Maar het Conclaaf had standgehouden, zelfs gefloreerd, ook al was het nu verspreid over de hele wereld, met op afgelegen plekken enclaves waar onderzoek werd gedaan en onderwijs werd gegeven. Veel leden van de organisatie werkten in het hart van de macht aan verschillende hoven en in uiteenlopende hoofdsteden.
Amirantha keek Magnus na, die zijn vader volgde, en wendde zich tot zijn oude vriend. 'Je kunt het nog steeds, hè?'
'Het lijkt erop,' zei Brandos. Hij slaakte een diepe zucht. 'Ik heb het al eerder gezien, en jij ook. Hij houdt puur op wilskracht vol, maar er zit geen vreugde meer in hem.'
Amirantha nam even de tijd om om zich heen te kijken. 'Kan hier dan nog wel vreugde zijn?'
Beide mannen kenden het antwoord al. Ze hadden hier vele keren gedineerd met andere leden van het Conclaaf, met een warm vuur in de haard, kletsend over koetjes en kalfjes, maar geen van die gelegenheden had ook maar in de verste verte op een feest geleken. Als er een kind werd geboren, gebeurde dat ergens anders. Belangrijke feestdagen, zoals Midwinterdag of Midzomerdag, het Plantfestival of het Oogstfestival, werden grotendeels genegeerd, behalve dat er misschien terloops een opmerking over werd gemaakt.
Van alle leden van het Conclaaf woonde slechts een handvol permanent hier in het kasteel. Tot diegenen behoorden Amirantha, Brandos en zijn vrouw Samantha, Jason als huisbewaarder, zijn vrouw Roos die zelf ook magiër was, en Maloc, een heel jonge leerling. En natuurlijk Puc en Magnus. Er waren altijd wel één of twee andere tijdelijke bezoekers, maar die acht vormden de complete bezetting van het kasteel.
'We hebben al veel gezien, maar er is hier meer aan de hand dan alleen een man die moeite heeft om de draad op te pakken na de dood van zijn vrouw en zoon,' zei Brandos.
Amirantha wenkte Brandos mee de trap op naar de torenkamer die hij bewoonde. Ze liepen langs de deur naar de kamers waar Brandos met Samantha verbleef, en de oude strijder glipte er snel even naar binnen om zijn zwaard en schild weg te leggen en een schoon hemd aan te trekken. Toen volgde hij zijn adoptievader naar de bovenste kamer.
'We zouden terug kunnen gaan naar Gashen Tor,' zei Brandos. 'Samantha mist de vrouwen in het dorp.'
Hun dorp heette Talumba en lag op twee dagen rijden ten oosten van de stad Maharta, nu de hoofdstad van het koninkrijk Muboya. Even vroeg Amirantha zich af hoe het met Kaspar van Olasko ging; hij was Eerste Minister van de Maharadja van Muboya en was vijf jaar geleden, toen ze met de demonenpoort hadden afgerekend, teruggekeerd naar zijn meester.
'Nee,' zei Amirantha. 'Ga jij er maar een tijdje met Samantha naartoe. Ik denk dat het jullie allebei goed zou doen.'
'En jij dan?' vroeg Brandos, die zijn pleegvader onderzoekend aankeek, op zoek naar tekenen van zorgen of bedroefdheid. De stemming op deze plek neigde naar het melancholieke en de zwarte magiër was een man die zich snel overgaf aan duistere introspectie.
'Eigenlijk heeft Gulamendis me uitgenodigd om hem te komen bezoeken in E'bar.'
Gulamendis was ook een demonenmeester. Hij was een taredhel, of Sterrenelf, en hij en Amirantha waren vrienden geworden; althans, voor zover zo'n arrogant schepsel bevriend kon zijn met een mens. Hun affiniteit kwam voort uit een onstilbare nieuwsgierigheid naar alles wat met demonen te maken had, en Gulamendis had bijna een jaar hier gelogeerd voordat hij was teruggekeerd naar de stad die zijn volk in de Grijze Torens had gebouwd.
'Nou, doe hem maar de groeten van me,' zei Brandos. 'En hoe moeten wij naar Gashen Tor komen? Heb je zo'n bolgeval, of wordt het een lange zeereis?'
'Ik zal Jason vragen of je er een mag lenen.'
'Hij kan best eens nee zeggen,' antwoordde Brandos. 'Het schijnt dat ze een voor een stuk gaan en geen van de ambachtslieden, zelfs niet die van Tsuranese afkomst in LaReu, kan ze repareren of nieuwe maken.'
Amirantha fronste zijn voorhoofd. 'Je zou verwachten dat Puc daar na al die jaren inmiddels wel iets op gevonden had.'
Een stem vanuit de deuropening zei: 'Ik kan een heleboel, Amirantha, maar niet alles.'
Brandos had de magiër de trap niet horen op komen, en hij stapte opzij om hem de kamer in te laten.
'Dat bedoelde ik niet respectloos, Puc.'
'Weet ik wel,' zei Puc. 'Ik hoorde iets van jullie gesprek. Dus je gaat op bezoek bij de elfen in E'bar?'
'Had ik al veel eerder moeten doen,' antwoordde Amirantha. Hij gebaarde Puc naar de stoel bij het tafeltje, terwijl hij zelf op zijn bed plaatsnam. 'We zijn in een soort impasse beland. Ik weet niet precies wat je zoekt, maar alle informatie die je agenten aanleveren, leidt naar een dood spoor.'
'Heel dood, soms,' zei Brandos. Toen hij zag dat zijn grap niet aankwam, vervolgde hij: 'Ik denk dat ik Samantha maar even ga vertellen dat ze onze spullen moet pakken, zodat we ons dorp een bezoekje kunnen brengen.'
'Vraag Magnus om je te brengen en een signaal met je af te spreken voor als hij jullie weer moet ophalen. Je had gelijk over de Tsuranese bollen: we hebben er nog maar een paar, en die hebben we nodig voor dringender zaken.'
'Ik begrijp het. Dank je dat we Magnus mogen lenen,' zei Brandos terwijl hij vertrok.
Amirantha keek hem na. Toen keek hij de magiër aan. 'Puc, ik zal niet beweren dat ik je goed ken, maar het is nu al meer dan vijf jaar geleden. En ik weet hoe een gedreven man eruitziet. Ik ben net zo bezorgd als jij over wat we tot nu toe hebben ontdekt, maar ik bespeur een onrust bij je die niet helemaal lijkt voort te komen uit wat we weten. Wat verzwijg je voor me?'
Pucs gezicht bleef onbewogen, hoewel zijn ogen onderzoekend in die van de zwarte magiër keken. 'Er komt een moment, binnenkort, dat ik je dingen zal vertellen waarvan je zult wensen dat ik ze nooit had verteld.' Toen stond hij op, draaide zich om en haastte zich de torentrap af.
Amirantha bleef alleen achter om dit te overpeinzen. Hij had het akelige voorgevoel dat wat Puc net had gezegd, bijna zeker waar was.