15
Mysterie
Hal gooide een mes door de kamer.
Ty keek vermaakt toe terwijl het mes de muur raakte en op de vloer belandde. 'Als je wilt dat hij blijft zitten, moet je een vleesmes pakken. De broodmessen hebben stompe punten.'
Hal schoof achteruit van het middagmaal dat hem was opgediend. 'Het spijt me,' zei hij terwijl hij door de privé-eetzaal liep, op de bovenverdieping van het Rivierhuis in Roldem. Hij raapte het mes op, nam het mee terug naar de tafel en veegde het schoon met een doek. 'Ik ben je vader dankbaar voor zijn gastvrijheid en jouw gezelschap. Het eten is heerlijk.' Hij zuchtte toen hij weer ging zitten. 'Mijn broekknoop wil amper nog dicht met al dat eten. En die wijn! Zulke wijn heb ik in Schreiborg nooit gedronken. Maar ik word dol van verveling. '
Zodra het nieuws over de Keshische vloot die naar het noorden zeilde was aangekomen, hadden de studenten uit Kesh, het Koninkrijk der Eilanden en de Oosterse Koninkrijken zich allemaal naar huis gehaast op de eerst beschikbare schepen en was de universiteit zo goed als gesloten. Op advies van zwaardrneester Phillip en heer James had Hal zich toevertrouwd aan de zorgen van Ty Haviks en zijn vader Claudius.
Hal wees met zijn mes naar Ty. 'Weet je, ik durf te wedden dat ik hier meer boeken heb gelezen dan ik op de universiteit zou hebben gedaan. En het is ook wel een opluchting om niet naar al die saaie colleges te hoeven luisteren, hoewel er wel een paar interessante bij waren. Maar ik moet naar buiten! Ik moet jagen, paardrijden, op everzwijnen of beren jagen. Vissen! Wandelen! Wat dan ook!'
'We kunnen oefenen, als je wilt,' bood Ty aan.
Half lachend riep Hal: 'Nee! Ik ben het zat om je bijna te verslaan.'
'Je wordt beter,' zei Ty grijnzend. 'Bij het volgende Meesterskampioenschap zul je me wel kunnen verslaan. Jij bent iets sneller.'
'Nee,' zei Hal, die zich grinnikend weer in zijn stoel liet zakken. 'Het spijt me, Ty. Ik word hier gewoon gek.'
'Totdat we een boodschap ontvangen van heer James of jullie ambassadeur dat je veilig kunt reizen...' Hij haalde zijn schouders op. 'Of het je nu bevalt of niet, je bent familie van de koning van de Eilanden. Daardoor ben je belangrijk.'
'Verre familie,' zei Hal, nippend van een lichte witte wijn die was geserveerd bij het middagmaal: een hele geroosterde kip met gestoomde groenten. Voordat Hal in het Rivierhuis had gelogeerd nu alweer een maand - had hij niet kunnen geloven dat je zulke eenvoudige kost zo heerlijk kon laten smaken door er simpelweg wat aromatische olie en een paar kruiden aan toe te voegen. Hij slaakte nog een geërgerde zucht en zei: 'Als ik ooit een manier vind om die kok hier weg te kapen, doe ik het.'
'Dan zou je dik worden,' zei Ty lachend. Hij legde zijn voeten op tafel en nam een slok wijn. 'Francisco is Luciens beste leerling, en Luciens vader is kok in Olasko. Ik geloof nooit dat hij Roldem zou inruilen voor een landelijke bestemming zoals Schreiborg,' hij stak zijn hand op toen Hal wilde protesteren, 'hoe charmant het daar op zijn manier ook kan zijn. Francisco geniet van de overdaad van het goede leven in Roldem, waarvan jij ook zult toegeven dat het de meest beschaafde stad ter wereld is.'
Hal knikte. Hij was bepaald geen wereldreiziger en was pas voor het eerst ten oosten van Yabon gekomen toen zijn vader besloot hem hier naar de universiteit te sturen. Hij had een beleefdheidsbezoekje gebracht aan prins Edward in Krondor voor een saaie maaltijd, waarbij als de een sprak de ander alleen maar knikte, omdat ze helemaal niets gemeen hadden. De prins van Krondor had roddels verteld over gebeurtenissen aan het hof in het oosten en mensen van wie Hal nog nooit had gehoord, terwijl Hals verhalen over jagen, oorlogvoeren tegen gnomen en trollen en het beheren van landerijen de prins allemaal leken te ontgaan.
Daarna had hij één nacht in Malachskruis geslapen en was toen doorgereisd naar Salador, waar hij twee nachten had doorstaan in het huis van een heel verre neef, hertog Louis, en toen een verplicht bezoekje aan Rillanon om de koning eer te bewijzen.
Hij was onder de indruk geweest van zowel Rillanon als het hof van de koning. Koning Gregory was hartelijk geweest en had best intelligent geleken. Het was lastig te bepalen, gezien de mate van onderdanigheid die iedereen die man betoonde. Zelfs het hof van de prins van Krondor was minder formeel, en het hof van Hals vader was hierbij vergeleken regelrecht nonchalant. Iedereen maakte een buiging als de koning de kamer binnenkwam of verliet. Je mocht niet gaan zitten voordat hij had plaatsgenomen, en je mocht pas tegen Zijne Majesteit praten als hij je iets vroeg. De constante angst om een sociale blunder te begaan had ervoor gezorgd dat Hal bijna de hele tijd daar weinig tot niets had gezegd.
Hij had geen idee gehad wat hij in Roldem kon verwachten, maar hij had snel zijn draai gevonden in het ruige en onstuimige studentenleven. De enige ontvangst bij de koning en twee van zijn zoons, Constantijn en Albér, was verrassend ontspannen gebleken. De koning was een opgewekte, hartelijke man, en het was duidelijk dat hij was gezegend met een gezin dat hem evenzeer aanbad als hij hen.
Toen was Hal bij de andere studenten uit Roldem, de Eilanden, Kesh, en een paar jongelui uit de Oosterse Koninkrijken gezet om taal, kunsten, muziek, geschiedenis, wetenschap, en een beetje over magie te leren. Ze leerden voornamelijk hoe ze verlichte heersers moesten worden, of dat vonden drie van zijn leermeesters in ieder geval.
De broers die leiding gaven aan de universiteit waren vrome mannen van de Orde van La-Timsa de Witte, de Volger van het Ene Pad. Kennis was macht, en bij macht hoorden verplichtingen, onderwezen zij.
Hal ontdekte ook dat ze als abstinente en celibataire orde geen geduld hadden voor wat bij de overgrote meerderheid van de studenten voor lollig doorging. De discipline was streng, zelfs voor kleine overtredingen van de regels, en het favoriete instrument van die discipline was de roede. Hal had daar minder onder geleden dan veel anderen, want hij was wat minder ongehoorzaam dan de rest; een ruig leven in de grensstreek had ervoor gezorgd dat hij wat sneller volwassen was geworden dan andere jongens van zijn leeftijd.
Hij genoot van zijn avondjes uit met de andere studenten, maar terwijl de meeste anderen dronken werden en elkaar ongeloofwaardige verhalen vertelden om de serveersters te imponeren, die heel wat gewend waren,· bleef Hal rustig zitten en deed de halve avond met één beker bier. Hij was nog nooit gestraft omdat hij te laat thuis was gekomen of omdat hij een kater had van te veel drank of drugs de vorige avond.
Hij gokte maar zelden, en als hij het al deed was hij behoudend, dus verloor of won hij nooit grote bedragen, en hij ging altijd met een wijde boog om burgermeisjes heen. Een lastige ervaring met een dorpsmeisje op een Midzomerfestival had hem geleerd op zijn tellen te passen, hoewel de andere jongens allemaal de rede schenen te verliezen als er een mooi meisje langskwam.
'Waar denk je aan?'vroeg Ty. 'Je zit al zeker een minuut voor je uit te staren.'
'Ik dacht alleen maar aan de eerste keer dat ik hierheen kwam.' Hal zuchtte en stond op. 'Ik moet naar buiten. Al is het maar om een uurtje te wandelen.'
Ty stond ook op. Met een glimlach zette hij zijn hand tegen Hals borst en zei: 'Wacht heel even, vriend...'
Hal grijnsde, zette een stap, maakte een draai en was langs hem heen. Met een lachend gejuich ging hij de trap af, half springend en half rennend, bijna uit de bocht vliegend op het overloopje halverwege de twee verdiepingen terwijl hij zijn best deed om Ty een stap voor te blijven.
Het was net na het middaguur, maar er waren weinig gasten geweest, dus was er in de eetzaal op de begane grond niemand die het zag toen de donkerharige jongeman de trap afrende en de deur uit schoot, op de hielen gevolgd door een jongeling met donkerblond haar.
Sinds het vertrek van zwaardmeester Phillip en heer James na de ontvangst van de koning waren de geruchten over oorlog op een dag omgeslagen in nieuws: Kesh was opgerukt naar de Eilanden. Als gevolg daarvan waren de straten ongebruikelijk rustig voor dit uur van de dag.
Ty haalde Hal eindelijk in. 'Wacht! Als je dan per se je zwaardmeester, mijn vader en heer James wilt trotseren, wees dan in ieder geval zo verstandig om gewapend te gaan.' Hij gooide Hal een zwaard toe dat hij onderweg had meegegrist, en de jonge heer van Schreiborg ving het op.
'Dank je.' Hal gespte het wapen om en haalde diep adem. 'Zeelucht! Het is anders hier in Roldem dan in Schreiborg. Meer... kruiden of bloemen of... iets, maar het ruikt lekker. Ik woon al mijn hele leven bij de zee in de buurt, en ik kan me niet voorstellen hoe het moet zijn om in de bergen of in de woestijn te wonen.'
Ty liep met hem mee. 'Ik heb een tijdje in de bergen gewoond, maar net als jij heb ik het grootste deel van mijn leven in een havenstad gewoond.'
'Schreiborg is niet bepaald een stad; eerder een groot dorp, maar het is de hoofdstad van het hertogdom. Ik vermoed dat elke hertog vóór mijn vader heeft overwogen de hoofdstad naar Cars te verplaatsen - dat is het handelscentrum - maar...' Hij haalde zijn schouders op. 'Ik zal het waarschijnlijk zelf ook overwegen.' Toen grijnsde hij. 'Een paar minuten, althans.' Hij keek om zich heen en nam alle geluiden van het buitenleven in zich op, na bijna een maand in een slaapkamer boven een restaurant opgesloten te hebben gezeten.
Het was heel stil.
Een enorme Keshische vloot was vanuit het zuiden komen aanzeilen en viel nu Koninkrijkse dorpen en steden overal langs de kust aan. Hoewel Roldem neutraal was, lag het dicht bij de Eilanden en vormde de marine mogelijk een bedreiging. En hoewel hij geruststellende berichten naar koning Carol had gestuurd, had de kanselier van de keizer ook een eskader schepen gestuurd dat post had gevat net buiten de haveningang in Roldem, om het uitzeilen van de Roldeern se vloot te ontmoedigen. Het was een strategische zet, aangezien de Roldeemse vloot met gemak de Keshiërs kon verpletteren, maar dat zou een oorlogshandeling zijn, en op dit moment deed Roldem er alles aan om neutraal te blijven. De koning wilde optreden als eerlijke tussenpersoon tussen de strijdende naties, dus beval hij zijn marine niets te doen terwijl hij diplomatieke boodschappen naar de twee hoofdsteden stuurde.
Daardoor bleven de mensen dichter bij huis, uit angst voor een Keshische aanval op de stad. Het leek onwaarschijnlijk dat er oorlog zou komen, maar angst gaf niets om waarschijnlijkheid.
Elke winkel die ze passeerden was gesloten, of er waren geen klanten, en bij elke stap langs een straatverkoper hoorden ze smeekbeden om goederen te komen bekijken of kregen ze hongerige blikken toegeworpen van venters die al te lang niets meer hadden verkocht.
'Komt er oorlog?' vroeg Ty.
'Die is er al,' zei Hal. 'In ieder geval in mijn land. Ik weet niet of de eerste pijl al is afgeschoten of het eerste zwaard al heeft toegeslagen, maar als er nog geen bloed is vergoten, zal dat niet meer lang duren.'
'Hoe kun je daar zo zeker van zijn? Is het niet mogelijk dat dit een of andere list is, een middel om concessies los te krijgen van de Koning der Eilanden?'
'Op een dag word ik hertog,' zei Hal. 'En hoewel ik misschien niet de slimste student ooit aan de universiteit ben, weet ik wel dat ik moet luisteren, lezen, en proberen de lessen van wijzere mensen te leren.' Hij probeerde zijn stem luchtig te houden, maar Ty voelde aan dat hij serieus was. 'Vloten zo groot als die door Kesh op pad zijn gestuurd, gaan geen vijandelijk water op als truc of om de diplomatie te stimuleren. Ze worden op pad gestuurd om anderen tot concessies te dwingen of om te veroveren.'
Hij zweeg en keek om zich heen. Vanaf hun plek langs de riviersteigers konden ze in de haven kijken. 'Zie je die schepen daar?'vroeg hij, wijzend.
'Ja?'
'De eigenaren van die schepen verliezen nu goud. Elk uur dat een schip hier ligt, is een uur waarin de eigenaar geen winst maakt. Hout rot, touw rafelt, metaal roest en mannen moeten worden betaald, zelfs als ze zitten te niksen. Of ze moeten worden ontslagen, waarop de eigenaar geen bemanning meer heeft als de handel weer aantrekt. Schepen verdienen alleen maar geld als ze lading en passagiers vervoeren.
Er zijn syndicaten overal rondom de Koninkrijkszee en de Bitterzee waar zeeverzekeraars nu al een fortuin verliezen omdat vooruitbetaalde goederen niet worden geleverd. Er zitten mensen in Barrets Koffiehuis in Krondor, Rufino's Taveerne in Salador en Hansons Herberg in Rillanon; mannen die een maand geleden nog rijk waren en nu op het randje van de armoe staan. Levens worden verwoest. Winkeleigenaren hebben straks niets meer te verkopen en de mensen zullen honger lijden.' Hij keek Ty aan. 'Maar Kesh heeft in ieder geval tot nu toe nog geen huurmoordenaars op me af gestuurd.'
'Voor zover wij weten,' zei Ty. 'We hebben je uit het zicht gehouden... tot nu toe!' Hij lachte.
'Maar nu zijn we gewoon twee jongens die een aangename middag buiten doorbrengen met wandelen, rondkijken, praten over het leven en wegkomen uit je vaders schitterende etablissement, dat momenteel mijn gevangenis is!'
Ty lachte. 'Ooit zo'n uitstekende gevangenis gezien?'
'Daar zeg je wat. Maar ik begin dik te worden,' zei Hal met een klopje op zijn buik. 'Met een beetje jagen, een paar dagen op pad, wat koken in de open lucht, pas ik misschien weer fatsoenlijk in deze broek'
'Je zou ook minder kunnen eten.'
'Zolang Francisco kookt?' vroeg Hal, met een blik alsof Ty's voorstel volslagen waanzin was.
'Nou, hij is wel heel goed.' Ty keek om zich heen en kneep zijn ogen tot spleetjes.
'Wat is er?' Hal volgde Ty's blik
'Die mannen daar. Volgens mij kijken ze naar ons. Niet staren.' Hal draaide hen de rug toe alsof hij iets vertrouwelijks met Ty besprak en vroeg: 'Lange kerel in een zwarte mantel, kleintje in een groen vest op een vaalgrijs hemd?'
'Die twee, ja,' zei Ty, die een andere kant op keek, alsof hem iets werd verteld wat hij niet wilde horen.
'Ik zag ze al eerder naar ons kijken voordat we de hoek omkwamen. Ik dacht dat ze ons misschien schaduwden.'
'Waarom heb je niks gezegd?
'Ik wilde je niet nodeloos ongerust maken.' Hal hield zijn rug naar de mannen toe gekeerd. 'Wat doen ze nu?'
'Heel nadrukkelijk niet naar ons kijken.'
'Ken jij hier in de buurt ergens een schimmige kroeg?'
Ty grijnsde. 'Toevallig wel, hier vlak om de hoek.'
'Achterdeur?'
'In een mooie steeg. Ik heb hem af en toe moeten gebruiken.'
'Ruzies?'
'Vrouwen.'
Terwijl ze door de straat liepen, waarbij ze de twee mannen vanuit hun ooghoeken in de gaten hielden, vervolgde Ty: 'Toen we hier pas aankwamen, waren vele dingen nieuw voor me, waaronder de charmes van de dames.'
'Hebben jullie geen dames in Olasko?'
'Ik had een moeder in Olasko.'
Hal lachte. 'Ik snap het.'
Ze gingen de hoek om. 'Mijn moeder vindt dat ik aan de vrouw moet. Ze is...' Hij dempte zijn stem. 'Mijn moeder heeft een heleboel doorstaan... Nou, laten we het er maar op houden dat ze gelukkiger zou zijn als ik een aardig meisje leerde kennen en een gezinnetje stichtte.'
'Wat vindt je vader ervan?' vroeg Hal terwijl Ty de deur van de taveerne openduwde. Hij keek naar het uithangbord waar ze onderdoor liepen. Er stond een rennende man in kostbare kleding op, achtervolgd door een grote zwarte hond die naar zijn hielen hapte.
'Vader denkt dat het vanzelf wel komt als ik eraan toe ben,' antwoordde Ty. 'Hij heeft ook veel meegemaakt, maar hij heeft er een andere kijk op het leven door gekregen.' Hij spreidde zijn armen weids. 'Welkom in de Dravende Lakei.'
Het was precies wat je zou verwachten van een taveerne aan de rivier in een havenstadje: druk, vol arbeiders, matrozen, binnenschippers, en ongetwijfeld ook dieven en bedriegers. 'Even wat anders dan het Rivierhuis,' mompelde Hal.
'Klopt, maar voor mij is dat juist de charme, snap je?' Ty liep naar de toog en riep: 'Babette, schat! Heb je me gemist?'
De vrouw achter de tapkast was minstens vijftig, mogelijk ouder, met een vale huid en een slecht aangebracht masker van rouge op haar wangen. Ze had haar ogen donker gemaakt met kohl, soms ook kajal genoemd, en ze droeg de meest knalrode pruik die Hal ooit had gezien, zelfs bij reizende toneelspelers en clowns. Ze glimlachte. 'Ty! Je kwetst me als je zo lang wegblijft.' Haar stem klonk knarsend, en even begon Hal te twijfelen of ze misschien een man was in een verschrikkelijke uitdossing. Maar haar stem was waarschijnlijk het resultaat van de pijp die aan haar lippen bungelde, waar rook van een heel doordringend geurende tabakssoort uit op kringelde. 'Wie is je vriend?'
'Officieel Henry.'
'Hal.' Hij stak zijn hand uit, die ze drukte, met nog een extra kneepje.
'Aangenaam.'
'We hebben dorst,' zei Ty, en Hal knikte.
'Twee zwart!' riep ze. Een jongeman achter haar pakte twee grote porseleinen bekers, die hij vulde met een heel donker brouwsel. Hij zette ze op de toog en Ty legde er een zilveren munt naast. 'Geef maar een gil als die op is.'
Hij leidde Hal naar een middelhoge plank tegen de achterste muur, waar ze hun bekers konden neerzetten. Er waren nergens vrije stoelen aan de tafeltjes, dus bleven ze staan. Hal nam een eerste slok en kreeg een dikke, schuimende mondvol van iets wat hij nog nooit had geproefd. Het had een nootachtige, enigszins bittere smaak, maar de nasmaak was zoet. 'Wat apart,' zei hij. 'Wat is dit?'
'Kruier,' antwoordde Ty. 'Het wordt al jaren gebrouwen voor de kruiers die in de havens en langs de rivier werken. Het is uniek voor Roldem, en dit hier is een van de beste, die Zwarte Schoonheid wordt genoemd.' Hij dempte zijn stem. 'Niet te snel drinken. Je mag er dronken uitzien, maar niet dronken worden.'
Hal knikte. 'Hoe lang?'
Ty wist wat hij bedoelde. 'Als ze niet binnenkomen... misschien een uur, en dan vertrekken we via de achterdeur. Als ze de voorkant in de gaten houden en op ons wachten, sluipen we de hoek om en zien hen voordat zij ons zien.'
'En als ze de achterkant in de gaten houden?'
Ty grijnsde. 'Dan neem ik aan dat we elkaar tegelijkertijd zien.'
'Vertel eens over Olasko.' De twee jonge mannen waren al bijna een maand doorlopend bij elkaar sinds het nieuws over de mogelijkheid van een oorlog was gekomen, en ze hadden elkaar zo goed leren kennen dat Hal T y als vriend zag. Maar veel aan hem was nog een mysterie.
'Er valt eigenlijk niet veel te vertellen,' zei Ty. 'De oorspronkelijke inwoners waren kolonisten uit Roldem, dus de taal is grotendeels hetzelfde, op hier en daar een woord of een vreemd accent na; het is niet zo'n moeite om de verschillen te leren. Olasko had veel invloed in de Oosterse Koninkrijken, want de laatste regent vóór de huidige hertog Varian, een man die Kaspar heette, had zelf veel macht en invloed. Maar dat is al heel lang geleden.' Hij zuchtte en even werd zijn gezicht een masker, waardoor hij er een stuk ouder uitzag. Toen keerde zijn glimlach terug. 'Maar de bergen zijn schitterend, en je kunt er prima jagen.'
'Ik zou er best eens willen komen jagen,' zei Hal.
'Dan doen we dat zodra de huidige waanzin over is. En Schreiborg? Kun je daar goed jagen?'
'Heel goed. Het bestaat grotendeels uit bossen, vanaf de heuvels tot in de Grijze Torens. We hebben everzwijnen met een schofthoogte zo hoog als een volwassen man.'
'Ga weg!'
'Echt! De bosevers zijn groot, snel en vals. Je hebt een everspeer van tien voet lang nodig, met een stalen kop en een dwarsstang eronder, anders rent zo'n beest zo tegen je speer op en scheurt je buik open terwijl jij wacht tot hij doodgaat! We hebben bruine beren en leeuwen, hoewel die grotendeels uitgestorven zijn, en een heleboel wolven, herten, bokken en elanden.' Hij haalde zijn schouders op. 'En af en toe een basilisk.'
'Basilisken?' vroeg Ty met een schuine blik. 'Dat van die ever wil ik nog geloven, maar basilisken? Verwant aan de draken?'
'Dat zeggen ze. Maar dat is net zoiets als zeggen dat de schoothondjes van de vrouwen aan het hof verwant zijn aan wolven.'
'Heb je er wel eens een gezien?'
'Ha! Mijn vader heeft de kop van zo'n beest in de kelder hangen. Hij had hem eerst in de trofeeënzaal opgehangen, maar moest hem daar van mijn moeder weghalen. Ze walgde ervan.' Hij grijnsde. 'Het is ook best een walgelijk beest, met van die hangogen en hoektanden. En de man die de kop voor mijn overgrootvader had opgezet heeft de oren verknald, zodat ze zeg maar zo staan...' Hij zette twee vingers tegen zijn hoofd en liet de ene omhoog en de andere naar opzij wijzen.
'En de dames?'
Nu was het Hals beurt om te lachen. 'Niet zoals jullie hier hebben, dat staat vast.'
'Je vindt nergens vrouwen zoals in Roldem,' zei Ty. 'Mannen met rijkdom, macht en titels, dat trekt schoonheden van alle rangen en standen aan, zowel van adel als burgers. En de dames in Schreiborg?'
'Niet veel,' zei Hal schouderophalend, 'als je adellijke dames bedoelt.'
'Meisjes, dan,' zei Ty ongeduldig.
'Een paar die de moeite waard zijn.' Hij trok een droog gezicht. 'Weet je nog dat probleem dat jij in Olasko hebt?'
'Moeder?'
'Ik heb er ook een, in Schreiborg.' Hal zuchtte theatraal. 'En ze kent iedereen in de stad; letterlijk iederéén. Ze zorgt voor de zieken, en dat iedereen die het moeilijk heeft te eten krijgt, en ze regelt alle inkopen voor het huishouden van de hertog...'
'Roddels, dus?'
'Ja. Er was een meisje, een molenaarsdochter die ik leuk vond, en ik zweer je dat mijn moeder me bij zich riep en me een veeg uit de pan gaf omdat ik mijn titel niet mocht gebruiken om misbruik te maken van... Ik was dertien! Het was mijn eerste kus!'
Ty brulde van het lachen. 'Dus, niet veel?' Hij haalde zijn schouders op.
'Nee, niet veel. Een paar, meestal wanneer mijn moeder weg was of ik zelf op reis was, maar heel anders dan hier. In Schreiborg ben ik... Nou, daar ben ik de zoon van de hertog. De volgende hertog, dus... Het is anders dan hier.' Hij nam een grote slok.
'Rustig,' zei Ty.
'Eentje kan geen kwaad.'
'Het blijft alleen nooit bij één. Maar hoe bedoel je, het is anders dan hier?'
'Is je vader van adel?'
'Bij wijze van spreken. Hij heeft een machtiging van de Eilanden, een ridderschap in jouw deel van het Koninkrijk, van ergens rondom Ylith of Haviksholte of zoiets. Maar we wonen al zo lang in Olasko dat we daar thuis zijn.'
'Nou, en daar heb je het,' zei Hal. 'Als je in Roldem met een dooie kat zwaait, raak je een edele. Dus zelfs als je van adel bent, dan ben je niet zó van adel.'Ty keek hem spottend aan. 'Je snapt wel wat ik bedoel. Als jij de bloemetjes buitenzet en bij een of andere serveerster in bed belandt of zij in het jouwe, dan is dat iets heel tijdelijks. Als ik het doe, ben ik de zoon van de hertog. Binnen een paar uur roddelt iedereen in de stad erover...'
'En dan hoort je moeder het.'
'Ja,' beaamde Hal.
'Ik leef met je mee, vriend,' zei Ty, die deed alsof hij een slokje nam. Met een snelle blik controleerde hij of niemand naar hen keek, en toen hij geen blikken op zich gericht zag, knoeide hij iets uit zijn beker op de met stro bedekte vloer.
'En dan is Bethany er nog.'
'Wie is Bethany?'
'De dochter van heer Robert, graaf van Cars en leenman van mijn vader. Iedereen verwacht dat we gaan trouwen.' Hij zuchtte.
'Is ze lelijk?'
'Integendeel. Ze is... heel mooi, intelligent en grappig. En ze kan beter boogschieten dan ieder ander in het hertogdom, op mijn broer Brendan na misschien. En zonder de elfen mee te rekenen, uiteraard.'
'Uiteraard, zonder de elfen mee te rekenen.'Ty sloeg zijn ogen ten hemel. Net als de meeste oosterlingen vond hij verhalen over elfen, dwergen, gnomen en trollen lastig, omdat die wezens voor hem bijna mythisch waren.
'Ze is waarschijnlijk een van de mooiste meisjes in het hertogdom, alleen...' vervolgde Hal, maar hij maakte zijn zin niet af.
'Wat? Vind je haar niet aardig?'
'Ik vind haar heel aardig, maar ik ben niet verliefd op haar.'
'Liefde?'Ty keek oprecht verbaasd. 'Je bent de zoon van een hertog. Jij trouwt om politieke redenen, Hal. Liefde heeft er niks mee te maken.'
'In het westen is het anders,' zei Hal. 'De koning maalt er niet om met wie we trouwen, dus...' Hij zweeg even. Toen vervolgde hij: 'Beth is net een zus voor me. Ik ken haar al sinds haar geboorte. Ze is net zo oud als mijn broertje Martin. Als kinderen zaten we met z' n drieën in één badkuip.'
'Nou, het komt vast wel goed. Je hoeft in ieder geval niet met een vreemde te trouwen, zoals sommige mensen hier.' Met zij n armgebaar wees hij naar het rijke gedeelte van het eiland, zodat Hal wist dat hij het over de Roldeemse adel had.
'Ja,' zei Hal. 'Als het moet, dan moet het, en waarschijnlijk kan ik het ook niet beter treffen dan met Beth, en zeker een stuk slechter. Maar...'
'Wat?'
'Mijn broer Martin.'
'Wat is daarmee?'
Hal glimlachte gepijnigd. 'Hij is verliefd op haar.'
'Heeft hij dat gezegd?'
'Nee. Eigenlijk denk ik dat hij te stom is om het toe te geven, maar er is al een paar jaar iets tussen die twee.' Hij haalde zijn schouders op. 'Zelfs dat zou niet zo'n punt zijn, want Martin is zo betrouwbaar en loyaal als je van een broer mag verlangen, maar...'
'Wat?' spoorde Ty hem aan, nu met heel veel belangstelling.
'Ik geloof dat Beth ook van hem houdt.'
'O,' zei Ty knikkend. 'Als je loyale broer verliefd is op je vrouw, dan is dat één ding, maar als je vrouw verliefd is op je broer...'
Net toen Hal op het punt stond te antwoorden, werden zijn ogen groot.
Ty keek over zijn schouder en zag twee mannen de taveerne binnenkomen. Een van hen was een kerel met een rode baard, in een grijze jas en met een matrozenzwaard aan zijn middel, en de andere had zwart haar en droeg een donkergroene jas en twee lange dolken achter zijn riem. Het waren niet dezelfde mannen die eerder naar hen hadden gekeken, maar Hal zag dat ze goed om zich heen keken en dat hun blik heel even bij Hal en Ty bleef hangen voordat ze naar de tapkast doorliepen.
Omlaag kijkend naar zijn kruier vroeg Ty: 'Heb je .. .'
'Ik heb het gezien,' zei Hal. 'Ze hebben ons herkend.'
'Kom mee.'
Ty liep doelgericht maar ongehaast naar de tapkast en door een deur rechts ervan. 'Ze zullen denken dat we naar het gemak gaan om te plassen, maar dat levert ons nog geen vijf minuten op.'
Aan de geur van verschaald bier en urine in de gang te ruiken, naderden ze het gemak, maar aan het eind van de gang waren twee deuren. Ty duwde de ene open, maar trok Hal toen mee de andere door. Het was een grote kast met een emmer, een vuile zwabber, twee strobezems en amper genoeg ruimte voor hen allebei.
'Stil,' fluisterde Ty. Hij hield zijn hand op de deurknop en gluurde door een spleetje tussen de deur en de deurpost.
Er verstreek een minuut of vijf, en toen hoorde Hal het geluid van langslopende mannen, die vervolgens de achterdeur uit renden. Ty wachtte nog even en zei: 'De halve muur naast het gemak ligt om, dus kost het geen moeite om eroverheen te springen en in de steeg te komen. Die kerels rennen nu ongetwijfeld achter rond, op zoek naar ons, dus gaan wij de voordeur uit.'
Ze haastten zich de gang door en verlieten de gelagkamer via de voordeur, zonder dat iemand acht op hen sloeg. Eenmaal buiten besloten ze terug te keren naar het Rivierhuis.
'Dat was wel genoeg opwinding voor één dag,' zei Ty.
Hal stond op het punt te antwoorden, toen de eerste twee mannen die hen hadden gadegeslagen ineens met getrokken wapens uit een portiek verderop stapten.
'Of misschien ook niet,' zei Ty, die ook zijn zwaard ontblootte.
Hal trok zijn wapen en stapte naar rechts om wat ruimte voor zichzelf te maken naast zijn vriend. Langs één kant van de straat waren winkelpuien en aan de overkant was de rivier, dus de twee mannen zouden alleen recht op hen afkunnen komen. Beide jonge zwaardvechters ontspanden zich en hielden zich gereed.
Zachtjes vroeg Ty: 'Denk je dat die twee nog nooit van het Meestershof hebben gehoord?'
Toen de twee mannen ineens kwamen aanstormen, antwoordde Hal: 'Ik geloof niet dat het ze iets kan schelen.' Hij wist uit ervaring dat er een groot verschil was tussen een formeel duel en een straatgevecht.
Ty merkte dat meteen toen hij de kling van zijn tegenstander opzij mepte en ontdekte dat het een schijnbeweging was: niet bedoeld om een aanval met zijn zwaard te doen, maar zodat hij het korte mes in zijn linkerhand omhoog kon stoten en in Ty's maag kon drijven. Maar Ty was snel genoeg om de dreiging te onderkennen. Hij draaide een stukje en liet de man langskomen. 'Dus zo wil je het hebben, hè?' Hij gaf zijn tegenstander een trap mee, zodat hij op de grond belandde.
Hal wist dat hij een vuistvechter tegenover zich had door de manier waarop de man één uithaal deed en meteen ineendook Ineens besefte hij nog iets. De twee andere mannen zouden zo terugkomen. 'We kunnen ze beter snel doden en wegwezen.'
'Ik weet het,' zei Ty. Zijn tegenstander maakte de fatale fout dat hij zich omdraaide terwijl hij nog op de grond lag, en daardoor spietste hij zichzelf op de punt van Ty's zwaard.
Ty draaide zich om en zag Hals tegenstander achteruitlopen. De ogen van zijn vriend werden groot, en toen Ty omkeek zag hij de twee mannen die de achterdeur van de taveerne uit waren gegaan op een holletje aankomen. Hij dook ineen toen de twee mannen naderden.
Maar in plaats van aan te vallen, minderden de twee mannen vaart en staken hun handen omhoog. 'Wacht!' riep de man met de rode baard.
'Waarom?' wilde Ty weten, staand bij het lijk van de man die hij net had gedood.
'Daarom,' zei de tweede man, wijzend naar iets achter Ty.
'Hal, wat bedoelt hij?'vroeg Ty, die zijn blik niet van de twee mannen uit de taveerne afwendde.
'Kijk maar,' zei Hal. Van de andere kant van de straat kwamen zes mannen aanrennen.
'Kom met ons mee,' zei de man met de baard.
'Hoe weten we dat we jullie kunnen vertrouwen?' vroeg T y.
'Wou je dát stel vertrouwen?' antwoordde de man, wijzend met zijn vinger.
Ty keek nog eens om en zag dat de naderende mannen wapens hadden getrokken.
'Mij heb je overtuigd!' riep Hal, uithalend met een plotselinge slag waarmee hij zijn tegenstander in de ribben raakte. Het was geen fatale wond, maar de man zou er voldoende door vertraagd worden om niet aan de achtervolging te kunnen deelnemen.
Ze gingen er als een dolle vandoor. De man met de rode baard leidde hen een hoek om in de richting van de haven. Hal keek achterom en zag dat er nu zeker twaalf man achter hen aan zaten, allemaal uit op bloed.
Normaal gesproken zou de drukte op de straten in het rivier- en havendistrict een hindernis hebben gevormd, maar omdat er momenteel zo weinig zaken werden gedaan, was de haven zo verlaten als op een heilige tempeldag. Ze renden over een groot plein, door een volgende straat, en kwamen aan in de haven. De man met de rode baard sloeg rechts af, op de hielen gevolgd door de andere drie. Aan het eind van de pier lag een schip voor anker, en bij de loopplank stonden twaalf gewapende mannen.
Ty hield in, maar de donkerharige man schreeuwde: 'Het is in orde. Kom mee!'
De mannen voor de loopplank weken uiteen, en met hun vieren renden ze het dek van het schip op. Toen ze omkeken, waren hun achtervolgers net een eindje van de mannen bij de loopplank vandaan tot stilstand gekomen. Ze aarzelden.
'Als ze aanvallen, gaan we dan weer naar beneden?' vroeg Ty.
'Ze vallen niet aan,' antwoordde de man met de baard.
'Waarom niet?' vroeg Hal.
'Daarom niet,' zei zijn metgezel, wijzend naar het uiteinde van de steiger.
Waar de twaalf achtervolgers de hoek om waren gekomen, kwam nu een groep mannen in het uniform van de Roldeemse stadswacht aan. Stalen helmen glansden in de zon en zeker de helft van hen had een paalwapen bij zich.
De leider van de achtervolgers zag hen aankomen en riep een bevel, waarop de groep wegrende en een steeg inschoot die wegleidde bij de havens.
De wachtcommandant kwam voor de havenarbeiders tot stilstand en vroeg op strenge toon: 'Wat moet dit voorstellen? Ik heb een dode om de hoek liggen, en ik zag een stel kerels deze kant op rennen.'
'Hij sprong een van onze jongens op zijn nek in een steeg, en toen brak er een gevecht uit,' antwoordde een van de havenarbeiders. 'Wij kwamen ze helpen, zij haalden hun vrienden erbij en kwamen weer hierheen om onze jongens te pakken.'
Op het gezicht van de wachtcommandant was twijfel te lezen, maar toen keek hij eens goed naar het schip waar hij bij stond. 'O, is dit...'
'Ja,' zei de havenarbeider. 'Ik denk dat het een list was om aan boord te komen.'
'Nou, dat kunnen we niet hebben,' zei de wachtcommandant. 'Ze zullen wel allang weg zijn, maar we gaan maar eens kijken of we iets kunnen vinden.' Zijn houding maakte duidelijk dat hij niet heel erg aandachtig zou kijken en dat hij niets verwachtte te vinden. Met een achteloos handgebaar wenkte hij zijn compagnie mee, en ze liepen de steeg in waar de andere mannen in waren gevlucht.
'Zo, dat is dat,' zei de man met de rode baard. Hij wendde zich tot Ty en Hal. 'Volg mij, alsjeblieft.'
Omdat ze geen andere mogelijkheid zagen, liepen ze met hem mee naar een hut achter in het schip.
Binnen zaten twee personen te wachten: een jongeman in een marine-uniform en een mooie jonge vrouw.
'Daar zijn jullie,' zei de vrouw glimlachend.
'Mevrouw,' groette Hal, en Ty raakte in een saluut zijn voorhoofd aan.
Ze zuchtte theatraal. 'Ik ben vrouwe Franciezka Sorboz, trouw dienares van Zijne Majesteit de koning.'
'En ik ben Albér,' zei de jonge officier. 'We hebben elkaar ontmoet bij...'
'U bent de prins!' liet Ty zich ontvallen. 'Hoogheid...' Hij maakte een buiging.
Hal volgde zijn voorbeeld. 'Hoogheid.'
De jongeman grijnsde. 'Hier ben ik kapitein, geen prins.'
'Is dit uw schip, hoog... kapitein?' vroeg Ty.
'Ja.' Hij beduidde de twee mannen dat ze moesten plaatsnemen op een bekleed bankje tegenover Franciezka, voor de grote ramen in de achtersteven. Hoewel dit de kapiteinshut was, was er niet veel ruimte.
'We namen er genoegen mee van een afstandje over jullie te waken,' zei vrouwe Franciezka, 'totdat jullie zo dom waren om zelf een gevecht op te zoeken.'
'Eigenlijk, vrouwe,' zei Ty, 'heeft hij besloten de deur uit te rennen. Ik ben achter hem aan gegaan om op hem te passen, en dat gevecht was niet ons idee. Dat gebeurde min of meer vanzelf.'
'We hebben een maand binnen gezeten,' zei Hal, alsof dat alles verklaarde. 'En? Waren dat Keshiërs? Ze zagen er niet uit als Keshiërs.'
'Dat waren gewone schurken, hoewel ik vermoed dat minstens een van hen mogelijk een getrainde huurmoordenaar was,' antwoordde vrouwe Franciezka. 'Jullie zouden allebei dood zijn gevonden, of u dood, prins Henry, en u gewond, jonge meester Haviks. Er zou een verhaal zijn opgehangen over een massale knokpartij in de haven, en de getuigen zouden tegenstrijdige verklaringen afleggen. Met genoeg verwarring blijft de waarheid verborgen.'
'En terwijl de stadswacht bezig was om alles uit te zoeken,' voegde prins Albér eraan toe, 'zou mijn vader de zware taak toevallen om koning Gregory te vertellen dat een verre neef van hem was omgekomen tijdens een straatgevecht.'
Hal besefte iets. 'U hebt nog geen antwoord gegeven. Waren dat toch Keshische agenten?'
'Nee,' zei vrouwe Franciezka. 'Ondanks de vloot die voor de haveningang ligt, staan we eigenlijk tegenwoordig op goede voet met Kesh, althans vergeleken met waar het Koninkrijk der Eilanden mee te maken heeft. Nee, we weten zeker dat het geen Keshische agenten waren die jullie wilden vermoorden.'
'Wie dan?' vroeg Ty.
'Dat is de vraag,' zei Albér.
'Ja. Het was Kesh niet, en beslist ook Roldem niet,' opperde vrouwe Franciezka. 'Dat betekent dat er nog een andere, onbekende speler meedoet.'