Carrière
In de wachtkamer van de tandarts trof ik een moeder met drie kinderen.
Leuke moeder.
De kinderen zaten natuurlijk niet stilletjes op een rijtje naast haar, maar holden door de hal heen en weer. Ze waren gewapend met elektrische tandenborstels waarmee ze nog even aan het fonteintje in het toilet hun tanden moesten poetsen. Moeder coördineerde een en ander met een vanzelfsprekend gemak en zonder op te kijken uit de oude Esta die ze op schoot had.
Ongelooflijk.
Ik werd bevangen door de lichte vorm van jaloezie die me wel vaker treft als ik moeders met hun kinderen in de weer zie. Het lijkt ze geen enkele moeite te kosten. Bijkomend, en minstens zo benijdenswaardig, is er dan ook nog die innigheid waarmee de kinderen aan hun moeder hangen. Dat is bij vaders toch anders.
Ooh ja?
Het zal wel weer aan mij liggen, bedacht ik. Dat is sowieso het eerste wat ik meestal denk. Eigen schuld. Had ik zelf maar vrouw moeten worden, of een betere vader, wat zeg ik: een goede vader, een ideale vader, een droomvader.
‘Mam,’ riep een van de kinderen vanuit de hal.
‘Ik kom er zo aan...’ reageerde moeder automatisch, maar ik kon aan haar zien dat haar hele instinct en verstand in een enkele nanoseconde even had nagegaan wat er aan de hand zou kunnen zijn, daar buiten haar zicht: niets wat onmiddellijk ingrijpen behoefde.
Prachtig.
Mijn loopbaan als vader trok intussen aan me voorbij. Erg veel loopbaan is het niet. Het staat vast dat ik mijn beide dochters heb verwekt. Niet helemaal trouwens, maar in ieder geval de oudste, want die lijkt als twee druppels water op haar vader. De jongste is een kopie van haar moeder, dus die zou eventueel nog van de melkboer kunnen zijn, ware het niet dat wij nooit een melkboer over de vloer hebben gehad. Bestaat de melkboer eigenlijk nog wel?
Na het verwekken begon mijn vrouw een dikke buik te krijgen, en grote tieten, en in de achtste maand ging ik één keer mee naar zwangerschapsgymnastiek, en één keer mee naar de vroedvrouw, die aanraadde in verband met de bevalling het echtelijke bed op bierkratten te zetten en voldoende landbouwplastic in huis te halen. Dat deed ik, maar op de dag suprême namen we toch maar een taxi naar het ziekenhuis. Wat nummer twee betreft: die kwam onder mijn bureau ter wereld, terwijl ikzelf met nummer één een bordje bruine bonen zat te eten in de keuken.
Zo begon het dus, en daarna werd het niet veel beter. Oké, af en toe verschoonde ik een luier en soms keek ik urenlang met ze naar de Teletubbies. Voor de goede sier wilde ik ook wel eens met de hippe kinderwagen door het park lopen. Toen ze wat groter waren, nam ik ze graag mee naar het café, en toen ze naar school moesten, bracht ik ze met enige regelmaat, liever met de auto dan met de fiets. Verder vond ik dat ze meer aandacht van mijn vrouw kregen dan ik, iets wat ik als een groot onrecht zag, hoe kinderachtig het ook klinkt. En als moeder dan eindelijk klaar was met de kinderen, in bad gestopt, voorgelezen, geknuffeld, in slaap gewiegd, en ze hád tijd voor mij, dan was ze moe en gebroken.
Kortom: barre tijden.
En toen ze na een jaar of tien beter werden, die tijden, bleek ik een soort boot te hebben gemist en voelde ik me vaak een toerist in mijn eigen gezin, een soort toeschouwer die als hij zin had af en toe eens langs kwam wippen. Zo ik al iets bijdroeg aan de opvoeding, dan waren dat vooral veel te dure cadeautjes op verkeerde momenten, zinloze vermaningen als vermanen geen zin had, en altijd bij aanvang van het avondeten die eeuwige vraag: ‘Hoe was het op school?’ Met andere woorden: de klassieke, afwezige vader, de man van alleen lusten en geen lasten, het is niet anders.
‘Mam!’
Een van de kinderen was de wachtkamer binnen gekomen en zat op zijn hurken voor de kast met tijdschriften. Een grote stapel oude Elle’s en National Geographics dreigde om te vallen.
‘Niet doen,’ zei moeder scherp. Hoe kan het dat ze er met drie kleine kinderen aan haar rokken zo sharp uitziet? Ze droeg overigens geen rok, maar een jeans en donkerbruine, halfhoge pumps, haar gezicht keurig in de maquillage, een vrouw van de wereld, dat was duidelijk.
‘Ik wil de Donald Duck,’ bromde het jongetje, en hij deed dan toch wat niet mocht van zijn moeder: hij trok een exemplaar van het vrolijke weekblad uit de stapel, die vervolgens meteen omdonderde.
‘Hè, kut,’ flapte moeder eruit, ‘wat zei ik nou? En heb je je tanden al gepoetst? Hup! De tandarts kan zo komen.’
Het jongetje holde weg, zijn moeder legde haar Esta opzij en stond op om de ravage op te ruimen. Daarbij moest ze bukken, en ze had nog een mooie kont ook. Ze stapelde de tijdschriften weer op. Ik verlegde mijn blik naar het raam. In het kleine stukje tuin dat vanuit de wachtkamer te zien was, hipte een merel rond. De vogel had een wurm in de snavel. Ik dacht nog even aan mijn carrière als vader, en aan de vader van de drie kinderen die hier met hun moeder bij de tandarts waren.
Wij hadden het makkelijk door afwezig te zijn, maar zwaar om wat we misten. Zoiets dacht ik, geloof ik, en anders dacht ik aan vrouwenbillen, of aan de koele, geplastificeerde vingers van de mondhygiëniste die straks mijn gebit onder handen ging nemen.
‘Meneer Bril...’
Kijk, daar was de hygiëniste al.