Naakt

 

 

 

 

 

 

Sommige mensen houden van naaktlopen. Andere mensen niet. Ik hou van iets ertussenin: halfnaakt. Had ik geen heen en weer wiebelend geval tussen mijn benen, dan zou ik voor helemaal naakt gaan, dat wel. En wat mij betreft loopt mevrouw Bril de hele dag naakt, maar ja, dat doet ze dan weer niet. Dat is jammer, want zij mag er wezen, trouwens ook met kleren aan.

Naaktlopen kunnen je binnen, en buiten. Dat geldt voor halfnaakt ook. En je kunt het in de openbaarheid doen, of alleen in je eigen tuin. Ik hou het meest van binnen, en thuis. Buiten de deur moet een mens keurig gekleed gaan, hoe heet het ook is – dat is mijn standpunt. Maar binnen draag ik graag zo min mogelijk kleren, lekker. Alleen een onderbroek, of beter nog: een handdoek, of nog beter: een sarong. Maar ja – ik woon hier niet alleen, wat zeg ik: er wonen alleen maar vrouwen in mijn huis. Twee dochters, een echtgenote, de hond en de poes.

Ligt het aan die van ons, of zijn alle puberdochters allergisch voor alles wat met het lichaam van hun ouders te maken heeft? Vermoedelijk wel, allemaal. Die van mij worden gek als ze mij in mijn onderbroek zien. Dat vinden ze ‘aanrandend!’ En dat roepen ze dan ook keihard. ‘Hè pap, getver, aanrandend! Kun je niet wat aantrekken?’ Aarzel ik even, of volhard ik, om ze te pesten, dan roepen ze om hun moeder. ‘Mam, hij heeft weer niets aan!’

‘Ik heb een onderbroek aan!’ werp ik dan tegen.

Het is nog een schone onderbroek ook.

Want zo ben ik opgevoed – stel dat je een ongeluk krijgt en ze betrappen je in het ziekenhuis op een smerige onderbroek. Schande! Nee, altijd een schone onderbroek aan! En een witte. Wat dat betreft ben ik een oude lul: ondergoed moet wit zijn. En ik hou ook niet van boxers, dus nu weet u weer alles. Ik begrijp soms ook niet wat mij bezielt dit allemaal zomaar op te schrijven.

‘Trek even wat aan, joh,’ zegt mevrouw Bril en zie, ik druip af om in de badkamer mijn kamerjas aan te trekken. Nu wil het geval dat ik die kamerjas ernstig haat: het is een donkergroen, dik badstoffen geval met bruine en paarse strepen. Ik noem hem altijd ‘de kankerjas’, want hij stamt uit de tijd dat ik met die ziekte in het ziekenhuis lag. Al honderd keer heb ik me voorgenomen het kreng in de vuilnisemmer te proppen, maar nooit lukt het. Misschien ben ik bijgelovig, en denk ik dat de kanker de kop weer opsteekt, zodra ik mijn jas heb gedumpt. Het kan ook zijn (afkloppen!) dat ik de jas bewaar voor de volgende keer in het ziekenhuis, ja ik weet het niet. Laatst overwoog ik hem aan de werkster te geven – die stuurt alle oude kleren die je haar geeft naar haar thuisland Ghana. Maar ja, dan krijgt iemand daar misschien kanker.

Hoe dan ook.

Ik heb er de laatste maanden alles aan gedaan om halfnaakt door de kinderbeugel te kunnen, maar het is niet gelukt. Ik heb, à la een indiaan, mijn borsthaar haartje voor haartje met een pincet uitgetrokken. Lekker. Daarna heb ik mevrouw Brils ladyshave in mijn oksels gezet. Nu doet het ding het niet meer, en heb ik jeukende oksels. Een Thaise masseuse heeft het haar van mijn rug gehaald, en in de sportschool werk ik drie keer in de week aan mijn gewicht – dat desondanks op twee kilo te zwaar blijft hangen. Dit heeft als enorm nadeel dat al mijn overhemden niet meer passen. Kom ik in een te klein overhemd aan tafel en ga ik zitten, dan spat mijn buik tussen de knopen door – ‘Mam!!! Aanrandend!!!’ schreeuwen de dames dan.

Het makkelijkst en meest voor de hand liggend is natuurlijk iets aantrekken, of afvallen tot ik een ons weeg en alle overhemden weer passen. Je moet als ouder ook tegen kritiek kunnen, en er is niets onvolwasseners als pubers met gelijke munt terug te betalen – iets wat wel vaak bijzonder verleidelijk is, ik bedoel: even die onderbroek laten zakken om ze te pesten. Dat zal ze leren. Maar al deed ik dat, dan zou ik dat hier niet onthullen; voor je het weet, heb je een doos boze brieven op je dak. Dus ik trek wat aan als ik de echtelijke slaapkamer verlaat om voor mevrouw Bril een kopje thee te zetten. Het voelt, eerlijk gezegd, als vrijheidsberoving, maar gelukkig is het mijn eigen huis dat de gevangenis is.