Dertien
Op een dag zat ik ergens in de stad op een terras met een oude vriend te praten. Het was zo’n typisch mannengesprek. Over het leven, asperges, vrouwen, literatuur, Ajax, vroeger toen we jong waren en in de kroeg hingen tot buiten de dag weer kriekte, het heden dat uit niets dan werken en twijfelen bestaat, dat soort dingen. Best een goed gesprek, van de hak op de tak. Biertje erbij, regelmatig afgeleid door vage kennissen die passeerden. Praatjes hier, praatjes daar. Een typische middag in Amsterdam, ouderwets zou ik bijna zeggen.
Toen zag ik mijn dochter.
Zij is dertien inmiddels, en ik zie haar uiteraard wel vaker, ook op de fiets, zoals nu. Maar nooit eerder zag ik haar op een plek waar ik haar niet verwachtte, nooit eerder als passant in wat ik nu maar even mijn eigen leven noem.
Ze fietste zomaar voorbij.
Schooltas onder de snelbinders, handtas aan het stuur, druk in gesprek met een vriendinnetje dat naast haar reed, maar ondertussen was ze ook nog geconcentreerd op het verkeer, wat me natuurlijk deugd deed. Het was een zo wonderlijke ervaring ineens mijn eigen kind voorbij te zien rijden, dat ik mijn oude vriend, zelf ook vader van pubers, er niet eens op wees – wat toch leuk was geweest. ‘Moet je kijken, mijn dochter’, dat hád ik natuurlijk moeten zeggen.
Maar toen was ze al weg.
Later realiseerde ik me nog scherper dat het echt de eerste keer was dat onze levens elkaar zo kruisten. Daarom maakte het zo’n indruk. Vooral omdat ze zelf al helemaal in haar eigen wereld leefde. Zij deed haar dingen, haar vader zijn dingen. Het kon elkaar overlappen, maar dat hoefde niet.
Waar was ze trouwens geweest?
En waar ging ze naartoe?
Het meisje met wie ze opfietste, kende ik wel, maar ineens vroeg ik me af waar ze het over zouden hebben. Over school, over jongens, over leraren, over leuke truitjes die ze bij Cool Cat of Zara hadden gezien? Ik zou er later naar kunnen vragen, maar de kans dat ik een bevredigend antwoord kreeg, leek me erg klein. Ook dat hoort erbij.
Zag ze er goed uit?
Ja, ik kan niet anders zeggen – ze zag er goed uit. Niet al te opvallend, ook niet te muizig. Goed in de kleding, maar niet overdreven, niet ordinair en ook niet netjes. Gezond en weerbaar, een typisch Amsterdams kind aan de vooravond van het grote avontuur dat puberteit heet, niet op haar mondje gevallen, maar ook niet brutaal, kortom: een kind om U tegen te zeggen, ja, waarom niet.
Weer wat later vroeg ik me af of ik niet toch zou moeten informeren waar ze eigenlijk was geweest. Ze kwam niet uit school, want ik zag haar in een straat die niet op de route van school naar huis ligt. Ze had volgens mij ook afgesproken meteen na school naar huis te komen om haar huiswerk voor de volgende dag te doen.
Maar kennelijk had ze de plannen gewijzigd, en zelf besloten dat haar ouders daar niets van hoefden te weten. Even vond ik het dus lullig voor haar dat ik haar had gezien, betrapt als het ware, maar toen besloot ik het verder lekker voor me te houden. Ik was al blij genoeg dat ik haar zomaar voorbij mocht zien komen: een kostbare glimp van een leven waar ik bijna buiten sta, maar nooit helemaal, want ik ben haar vader.