Ok
De liefde is onvoorspelbaar, soms schitterend, dan weer wreed of onbenullig. Zo vertelde mijn jongste dochter dat een vriendinnetje van haar het per sms had uitgemaakt met haar vriendje.
OK, sms’te de getroffene terug.
Twee hoofdletters, en meer niet.
Sindsdien is ok bij ons in huis een gevleugelde uitdrukking en we spreken het op zijn Nederlands uit, ok dus, van Okkie en de pepernoot. Alles wat helder en duidelijk is, vinden we ok. Het is een woord dat zich werkelijk heerlijk laat zeggen.
Ok.
Een andere mooie uitdrukking hoorde ik de oudste tegen een vriendin bezigen toen die met haar nieuwe mobiele telefoon zat te klooien. ‘Dan moet je van scherm switchen.’ Dat was kennelijk de oplossing als er iets niet helemaal goed ging.
‘Van scherm switchen.’
Zelf zou ik ook af en toe graag van scherm switchen. Zo liet ik laatst de hond uit, onder een onstuimige lucht, schuimende wolken, een pesterige zon, en bij het verzorgingstehuis om de hoek kwamen we twee kraaien tegen: bejaarde heren die stram en moeizaam uit een blauwe Daewoo Matiz klommen en zich in lange, zware, antracietkleurige jassen hesen. De mannen waren zo mager als de dood, hun gezichten grijsgeel en ingevallen, de monden bijna tandeloos.
Terwijl de een zijn zwarte kachelpijp op het hoofd schroefde, plaatste de ander een bordje van de Begrafenisstichting Amsterdam achter de ruit van het autootje. Daarna liepen ze naast elkaar, met stijve passen, naar de ingang van het tehuis. De deuren gleden automatisch voor hen open, een geruisloos welkom voor de dood. En het lukte mij dus niet van scherm te switchen.
Uren later – hetzelfde probleem.
In een winkelstraat zie ik een vrouw, een jonge vrouw, oké, bij een etalage staan. Ze is op de fiets; het rijwiel rust tussen haar benen. Ze heeft witte dopjes in haar oren. Ze draagt een jurk van dunne stof. Omdat het waait, dwarrelt hij langs haar benen. So far, so good. Maar dan treft me haar bezigheid.
Ze steekt haar haar in een knoetje.
Met beide handen tilt ze haar blonde lokken van haar schouders en met die trefzekerheid vrouwen eigen rolt ze een elastiekje van haar pols, zo, floep, om het haar heen. Een paar strengen heeft ze niet gevangen en hangen slordig langs haar nek. De achterkanten van haar oorschelpen zijn ineens te zien; het lijkt alsof er zachtroze licht doorheen valt.
Ze bekijkt het resultaat in de weerspiegeling van de etalage; ze is er tevreden mee, zet haar linkervoet op de trapper, zet af met de rechter (ze draagt schoenen met een hakje), en hup, daar fietst ze weg – en ik maar kijken naar die zojuist ontblote nek, ja, het is duidelijk dat een vrouw soms niet weet wat ze aanricht.
Had ik maar van scherm geswitcht, dan had ik aan de overkant van de straat een oude zwerver zijn hand en arm tot de elleboog in een vuilnisbak kunnen zien steken, en iets verderop een jonge moeder gehurkt en telefonerend voor haar huilende baby in de Bugaboo zien zitten: ‘Toe nou, schatje, wat is er?’
Maar ik vergat te switchen, zou je kunnen zeggen, en dacht aan de ranke nek, de witte oordopjes, de roze oorschelpen en de dansende jurk in de wind. ‘Ok,’ zei ik tegen mezelf, en nog een keer, ‘ok’ – er was niets aan te doen, en verder maar weer, nieuwe avonturen tegemoet.