School

 

 

 

 

 

 

Het was zo’n dag. Een feestdag. De boeken waren gekaft, de roosters in de nieuwe agenda’s geschreven, de tassen stonden klaar, de banden van de fietsen waren opgepompt, de wekkers stonden op scherp, de sinaasappelpers was op orde gebracht, ja, school kon beginnen.

Eén minpuntje.

Tijdens het bestuderen van de roosters bleken beide dochters een van hun favoriete leraren te hebben verloren – meneer Hamers, aardrijkskunde. Hij schijnt ook een voornaam te hebben, zoals de andere leraren, maar zijn leerlingen geven toch de voorkeur aan meneer. Dat zegt wel wat, als de jeugd je niet wil tutoyeren en je toch een goede leraar vindt – dan ben je ook een goeie.

Meneer Hamers.

Perfecte voornaam trouwens – Meneer.

Ik ken hem niet, deze meneer, maar deze zomer reisde hij toch met ons mee, want af en toe kwamen we ergens langs en dan debiteerde een van de dochters achteloos een stukje kennis over de omgeving, over het verband tussen verstedelijking en milieuverontreiniging, over de vergrijzing van het Spaanse platteland, dat soort dingen, en als je dan vroeg hoe ze dat wisten, zeiden ze ‘Ooh, van meneer Hamers.’

Zo hoort het.

Zelf had ik aardrijkskunde van een leraar die Zuurbier heette. Meneer zeiden wij er niet bij, en een voornaam had hij niet. Zuurbier was gewoon Zuurbier – een angstaanjagende man die desondanks voortreffelijk aardrijkskunde gaf; ik heb er in ieder geval een levenslange liefde voor atlassen, landkaarten en bodemgesteldheden aan overgehouden en nog vaak denk ik aan hem, zoals ik ook vaak aan professor Arnold Heertje denk, wiens schoolboek Kern van de economie mij nog steeds achtervolgt.

De voorbereidingen waren dus goed getroffen, en wij ouders zaten stipt op tijd naast de radio met Rob Trip te wachten tot het kroost klaar was met de kapsels, de make-up en – uiteraard – de juiste uitmonstering voor deze grote dag. Toen ze uiteindelijk de keuken binnenkwamen, met nog tien minuten voor de schoolbel ging, was wat mij betreft het momentum helemaal verstreken, maar mevrouw Bril merkte snedig op dat het niet om mij ging, vandaag, maar om de meiden, en dat dat trouwens in zijn algemeenheid voor heel de opvoeding gold. Daar had ik niet van terug.

Even later stonden we op straat.

Een nieuw moment was daar, het uitzwaaien. Niet dat mijn pubers, dertien en vijftien, het op prijs stellen door hun vader in kamerjas en moeder in trainingsbroek te worden uitgezwaaid, maar ik vind het een mooie gewoonte, en bovendien is het leuk ze een beetje te pesten, ik bedoel: dat schept een band, want zij pesten hun vader ook, onder andere door hem voortdurend op zijn walrusachtige gestalte te wijzen. Om ze toch een beetje lekker op gang te helpen, haalde ik de fietsen van het slot, maar dat ging de dames niet vlot genoeg, dus het werd toch nog schelden. Aan de overkant hing de buurvrouw genietend uit het raam.

Toen vertrokken ze.

Het is makkelijk om lullig over te doen, en het zal ook wel sentimenteel zijn, maar er gaat toch altijd weer iets door me heen als ik ze de straat uit zie fietsen. Ze hoeven maar een kort eindje te rijden, gelukkig, en dan slaan ze al rechtsaf, en zijn ze uit beeld. Vader vouwt dan de arm om moeders schouder, en samen kijken we dan nog even naar de lege straathoek. Net waren ze er nog, en nu zijn ze weg.