Regelmaat
We reden door het Vondelpark, mijn jongste dochter en ik. Zij is zeven en kan geweldig met losse handen fietsen.
‘Handen aan het stuur,’ zei ik.
‘Ik stuur met mijn zadel,’ antwoordde ze monter en ze liet zien hoe ze dat deed. Ze schoof met haar billen heen en weer en keek strak voor zich uit.
‘Sturen doe je met je stuur,’ zei ik. Je wordt als ouder wel eens moe van jezelf, maar herhaling is de kracht van de reclame, dus in de opvoeding zal het ook wel werken.
‘Ik niet, hoor, zie je dat niet?’
Ik keek eens goed opzij. Ze bleef maar met losse handen rijden. Het fietsje ging recht vooruit. Niets wiebelde. Ze legde haar handen op haar rug.
‘Wat heb je vandaag op school?’ vroeg ik.
Ze dacht na. ‘Niks,’ antwoordde ze toen.
Dit deed onvermijdelijk aan mijn eigen jeugd denken. Kwam ik thuis van school, vroeg mijn moeder hoe het geweest was. Zei ik altijd: ‘Ooh, gewoon.’ Hoe ouder je wordt, als kind, hoe meer je voor je wilt houden. En als je op een dag alles wilt vertellen, is er niemand meer die naar je wil luisteren.
‘Je hebt toch wel iets?’ probeerde ik.
‘Speelgoedmiddag,’ antwoordde ze.
‘Dat is pas vanmiddag, wat heb je straks?’
‘Taal,’ zei ze.
‘Leuk.’
‘Ik haat taal.’
Ooh.
We fietsten een tijdje zwijgend verder. Ze nam voorzichtig het stuur weer in handen. Er naderde een bocht. ‘Over twee weken komt Sinterklaas weer in het land,’ klonk het naast me.
We namen de bocht, het park uit, en kwamen in Zuid.
‘Dat is mooi,’ zei ik voorzichtig. Ik moest er nog niet aan denken. Sinterklaas. De eindeloze voorpret, de oplopende spanningen, de onvermijdelijke teleurstellingen. ‘Gelukkig bestaat hij niet,’ voegde ik er speels aan toe.
Mijn dochter wilde protesteren, maar hield zich in.
We kruisten een drukke straat. Op de tramhalte staat al maanden een kruis ter nagedachtenis van een vrouw die hier door een vrachtwagen is doodgereden. Fijne dingen om in de ochtendspits aan te denken. In de winkelstraat verderop was de slager al volop bezig met zijn kant-en-klaarmaaltijden. Een weeë lucht hing tussen de huizen. Het deed denken aan de suikerbieten uit mijn eigen jeugd.
‘Ga je morgen vissen, pap?’ vroeg mijn dochter ineens.
‘Wil je mee?’ vroeg ik hoopvol. Niets leukers dan met een dochter uit hengelen, al komt het de visvangst niet ten goede.
‘Ja,’ antwoordde ze.
Ik keek verbaasd opzij.
‘Grapje,’ zei de zevenjarige snel.
We waren bijna bij school. De lucht zag er klassiek uit; stapelwolken en blauw. Achter het Hilton kwam de zon op. Wie maar voldoende regelmaat in het leven aanbrengt, heeft nooit de tijd om ongelukkig te zijn. En van alle regelmaat is schoolgang de mooiste.