#

‘Je liegt’, zegt Margareta, terwijl ze terugschakelt naar een lagere versnelling.

Birgitta geeft geen antwoord, ze zucht alleen en trekt het tweede bierblikje open. Natuurlijk liegt ze. Dat spreekt vanzelf. Ze heeft toch nooit wat anders in haar leven gedaan dan liegen. Eigenlijk heeft ze een gifslang uit haar handtasje te voorschijn gehaald en daarmee die lieve Tante Ellen van schrik een hersenbloeding bezorgd. Dat spreekt vanzelf. Toen Birgitta de Algemene Cursus Weerzinwekkendheid volgde en op de opleiding voor etterbak zat, toen had ze geleerd dat je altijd een stel gifslangen in je handtasje moest hebben, voor het geval je iemand tegenkwam met wie je leuk zou kunnen klieren. Natuurlijk. Het kon ook zijn dat de Witte Dame opeens Ellens woonkamer kwam binnendenderen en haar de stuipen op het lijf joeg. Tante kon natuurlijk ook toevallig achter een ongekamd stukje franje van het kleed zijn blijven haken, zijn gestruikeld en met haar hoofd op de grond zijn gesmakt. Zo zal het wel geweest zijn. Iedere verklaring is goed. Waarom zou je met de waarheid genoegen moeten nemen?

De weg is smaller en donkerder geworden, aan beide kanten ligt bos. Spoedig zal het weer lichter worden, de vlakte zal zich openen en de weg zich weer verbreden. Dan zijn ze bijna in Motala. Birgitta kan het zich permitteren om dit nepbiertje met grote teugen naar binnen te klokken, want ze is gauw thuis en dan kan ze een echt opscharrelen uit een van haar verborgen plekken.

‘Dus Ellen zou een kind hebben gehad’, zegt Margareta hoofdschuddend. ‘Dat kan niet. Ze heeft er toch nooit met een woord over gerept … En verder ook niemand.’

‘Mogelijk’, zegt Birgitta terwijl ze het bos in tuurt, onder de bomen is het nog steeds wit van de sneeuw. ‘Maar ze heeft in elk geval een kind gehad. Dat ze in de steek heeft gelaten.’

Margareta perst haar lippen op elkaar en schudt haar hoofd, maar ze zegt een hele tijd niets. Wanneer ze haar mond weer opendoet, bloedt haar onderlip een beetje.

‘Het kan toch gestorven zijn’, zegt ze, terwijl ze snel het bloedt weglikt. ‘Als het zo zwaar gehandicapt was.’

‘Het is niet gestorven’, zegt Birgitta. ‘Hugo is gestorven, maar het kind niet.’

Margareta werpt haar een minachtende blik toe en geeft gas.

‘En jij weet dat?’

Birgitta knikt en veegt haar mond af. Jazeker, warempel. Zij weet dat.

‘Ik weet zelfs hoe ze heette.’

Maar Margareta vraagt niet naar de naam, ze steekt een sigaret in haar mond en tast naar de aansteker, onderwijl gas gevend. Het is gewoon levensgevaarlijk en uit puur eigenbelang buigt Birgitta zich naar voren om haar een vuurtje te geven. Ze heeft geen zin om als een pleister om een dennenboom te worden geplakt, niet nu ze zo dicht bij haar heerlijke thuis is. Straks mag ze lekker op haar matras in elkaar kruipen en van de duisternis genieten. Ze zal die deken, die Roger gisteren toen ze ruzie hadden naar beneden heeft getrokken, weer vastmaken voor het raam. Het begint weliswaar donker te worden, maar Birgitta is niet van plan op te staan wanneer morgen de zon weer opkomt. Ze is van plan dagenlang te slapen.

Maar op dit moment is ze blij dat het in de schemering weer lichter wordt. Het bos wijkt voor de vlakte, ze zijn zo in Motala. Birgitta leunt achterover. Ze is moe. Heel moe. Ze zou meteen kunnen wegdutten.

Precies op het moment dat ze het oude Nutsgebouw passeren, slaat ze haar ogen op, ze strekt zich uit om haar blikje bier te pakken en schudt het even heen en weer om te checken of er nog een druppel in zit. Dat is inderdaad het geval. Feitelijk nog meer dan ze verwacht had, het klotst binnen in het blikje bepaald veelbelovend.

‘Je moet linksaf’, zegt ze en nadat ze haar eerste slok heeft genomen, veegt ze haar mond af. ‘Hoewel hier nog niet. Pas als je bij de Charlottenborgsväg bent. Ik woon boven bij Charlottenborg.’

Margareta geeft geen antwoord. Terwijl Birgitta sliep, heeft zij haar schooljuffrouwengezicht te voorschijn gehaald, ze kijkt verwaand en onbewogen. Puh! Nou, als ze daar lol in heeft zo op ’t laatst, voordat ze voor eeuwig uit elkaar gaan, moet ze dat vooral doen.

‘Nou proost dan maar, zusje’, zegt Birgitta en ze heft haar blikje op in de richting van Margareta. ‘Het zal verrekte fijn zijn om jou in de toekomst niet meer te hoeven zien. Hier linksaf!’

Maar Margareta slaat niet linksaf, ze mist de afslag en rijdt gewoon rechtdoor. Verdomme! Birgitta slaat met haar vuist op het dashboard. Ze wil geen toestanden, niet nu ze zo dicht bij huis is!

‘Je bent vergeten af te slaan, domme koe!’

Margareta draait haar hoofd om en werpt haar een haastige blik toe.

‘Helemaal niet. Ik ben helemaal niet vergeten af te slaan.’

‘Hoezo? Ik woon toch in Charlottenborg en dat ligt links. Waar ben je verdomme mee bezig?’

Margareta draait zich heel vlug nog een keer naar haar toe en glimlacht echt vriendelijk: ‘Ja, maar we zijn niet op weg naar jouw huis. We zijn op weg naar Vadstena. Ik vond dat Christina jouw verhaal ook moet horen. En dat je zelf voor de verandering maar eens een keer moet staan voor wat je zegt.’

Dit is ontvoering! Niets anders!

Wanneer Margareta moet stoppen voor een rood licht, rukt Birgitta aan de kruk van het portier maar ze krijgt het niet open. Margareta trapt ongeduldig op het gaspedaal, ze laat de motor een serie zachte bromgeluiden voortbrengen. Ze kijkt Birgitta niet eens aan.

‘Zit niet zo aan de deurkruk te trekken’, zegt ze alleen. ‘Hij kan kapotgaan. De centrale vergrendeling zit erop, dus je kunt er toch niet uit.’

Het licht springt op groen en de auto begint te rijden, Margareta lijkt de weg te kennen, hier slaat ze warempel zonder de geringste aarzeling links af. Misschien is dat niet zo vreemd. Ooit was dit de weg die ze naar school ging. Het huis van Ellen ligt hier niet ver vandaan.

Wanneer ze het huis passeren, beweegt Margareta druk met haar hoofd heen en weer, het is alsof ze zich verbeeldt dat ze bij deze snelheid meer zou kunnen zien dan een witte schim; daarna draait ze zich weer om en tuurt naar de weg. Ze rijdt als een autodief, een kippige klootzak van een autodief. Birgitta mag blij zijn als ze levend in Vadstena aankomt, hoewel ze, ook al sloegen ze haar dood, niet naar Vadstena wil om daar geconfronteerd te worden met die andere snob met haar kille blik.

‘Dit is ontvoering’, zegt ze, waarna ze haar blikje bier optilt en de laatste slok achteroverslaat. ‘Ik ben van plan je morgen bij de politie aan te geven.’

Margareta schiet in de lach.

‘Ja, dat moet je vooral doen. Dan zullen we eens zien aan wie van ons de politie meer geloof hecht.’

Daarmee lijkt tussen hen alles gezegd te zijn en het wordt stil in de auto.

De schemering valt nu snel in, het lijkt alsof de nacht uit de aarde zelf opstijgt. De akkers en de spaarzame bosjes op de vlakte zijn helemaal zwart, maar de lucht daarboven is nog steeds licht. Hij heeft dezelfde kleur als bepaalde seringen. Birgitta moet een beetje glimlachen bij de herinnering. Bij grootmoeder thuis verbleekten de seringen altijd voordat ze verwelkten, ze werden bijna wit.

Margareta’s gelaatstrekken zijn uitgewist, Birgitta kan haar ogen en gezichtsuitdrukking niet meer zien, ze is niet meer dan een schim. Birgitta knijpt haar bierblikje in elkaar en kijkt de duisternis in. Zij die anders nooit spijt heeft van een leugen, heeft nu spijt dat ze de waarheid heeft gezegd. Niet vanwege de ontvoering, dat kan ze wel verdragen, zo verdomd erg is het nou ook weer niet om naar Vadstena te moeten rijden, maar omdat ze weer opnieuw een tik van de werkelijkheid op haar neus heeft gekregen. Heel even – vlak voordat ze begon te vertellen – was ze dom genoeg om zich te verbeelden dat ze zou worden geloofd en dat de waarheid iets zou veranderen. Maar nu is alles gezegd en toch is er niets veranderd. Het vonnis staat vast. Gratie is niet mogelijk.

Birgitta trekt even haar neus op en steekt een sigaret aan. Alsof ze van hen genade zou willen hebben! Een paar waardeloze snobs.

Ze blijft in de auto zitten wanneer ze in Vadstena zijn aangekomen en Margareta heeft geparkeerd bij een oud huis. Kennelijk woont Christina hier, Margareta heeft aangebeld bij de voordeur en is vervolgens de tuin ingelopen om een andere deur te zoeken. Dat ze dat kan opbrengen. Een kind kan zien dat er niemand thuis is, de ramen glimmen je donker tegemoet.

Birgitta rust achterovergeleund in haar stoel, opeens voelt ze een aparte warmte, die verspreidt zich door haar lichaam zoals een bloem haar kroonbladeren opent in de zonsopgang. Ze voelt hoe haar schouders zich ontspannen, hoe haar gebalde vuisten zich openen, hoe haar hart steeds langzamer slaat. Dat zal wel door de stilte komen. Het is zo stil in Vadstena, ze hoort geen geluid. Geen geluid van motoren van auto’s. Geen stemmen van mensen. Geen gekras van vogels.

Het is lang geleden dat het in de wereld zo stil was.

Het lichtje gaat aan, Margareta heeft het portier van de auto geopend en gooit haar tas naar binnen. Ze opent haar mond om iets te zeggen, maar kijkt naar Birgitta en houdt zich in. Zonder een woord te zeggen gaat ze op haar plaats zitten en start de motor. Maar voordat ze begint te rijden, draait ze zich om en strijkt ze haar zus snel over de wang.