#

Het was die ochtend ongewoon stil in huis, Ellen, Christina en Margareta zaten als een stel pluizige mussen dat het koud heeft aan de keukentafel toen Birgitta haar hoofd om de deur stak om dag te zeggen. Alleen Ellen mompelde een antwoord, Christina en Margareta knikten alleen. Moe, natuurlijk. Hoewel ze alleen maar naar school gingen en ’s ochtends niet zo vroeg hoefden op te staan als Birgitta.

Het regende een beetje, de herfstlucht was koel en zuiver, maar toen de bus kwam blies die een stinkende windvlaag in haar gezicht. Ze vertrok haar gezicht en wendde haar hoofd af, net als alle anderen bij de bushalte. Dat waren degenen die er altijd stonden: de ouwe Nilsson en dat mens van Bladh en nog een paar. Ze werkten allemaal bij Luxor; degenen die bij Motala Verkstad werkten, namen een bus eerder. Als hij de kans kreeg ging de ouwe Nilsson altijd naast Birgitta zitten, hij zat altijd zijn ochtendblad te lezen en deed net of hij niet merkte dat hij ondertussen zijn dijbeen tegen het hare drukte. Birgitta liet hem meestal maar begaan, hoewel hij walgelijk was, hoewel zijn lippen vochtig waren en hij randen van pruimtabak rond zijn voortanden had. Hij was immers de voorman, hij had de macht over uren en minuten, over de stempelklok en inhoudingen op je loon.

Hij begon even te grijnzen toen hij zag dat ze aan het raam was gaan zitten en de plaats naast haar vrij was.

‘Môge’, zei hij, terwijl hij ging zitten. Hij sloeg de Motala Tidning op zijn schoot open en drukte zijn dijbeen tegen het hare zoals ze al verwacht had. Birgitta bleef roerloos zitten, glimlachte niet, maar ze schoof ook niet opzij. Ze wierp alleen een blik in zijn krant en keerde daarna haar gezicht af, staarde een poosje naar de regen en de grijze nevel voordat het tot haar doordrong wat ze gezien had. Ze boog zich weer over de krant, de vent hapte naar adem toen haar jas openging en haar opengeknoopte blouse en de spleet tussen haar borsten ontbloot werden. Jawel. Ze had het goed gezien. Het was vandaag vijf oktober. Drie jaar na Gertruds dood. Op de kop af.

‘Zeg’, zei ze op gedempte toon, terwijl ze voorzichtig haar hand onder de krant stak en hem op Nilssons dijbeen legde. Hij knipperde even met zijn ogen en staarde strak in de krant alsof hij juist iets had gezien wat belangrijk was, een ongelooflijk interessant artikel dat zijn hele leven zou veranderen. Birgitta kneep even snel in zijn dij.

‘Zou u het zo kunnen regelen dat ik vandaag iets eerder weg mag? Zonder dat het opvalt?’

Nilsson bromde even en sloeg een pagina om, hij keek haar niet aan, toch leek het of zijn ogen bezig waren uit zijn hoofd te puilen. Birgitta ging even in een lichte liefkozing met haar hand over zijn dij voordat ze hem weer terugtrok.

‘Dank u’, fluisterde ze. ‘Ontzettend tof. Ik zal het niet vergeten.’

Zo kwam het dat ze ’s middags al naar het kerkhof kon gaan, voordat het donker werd. Vorig jaar had ze pas na haar werk kunnen vertrekken, ze was als een gek van de fabriek naar een bloemenwinkel gerend, maar toen ze daar eenmaal was, had ze niet kunnen beslissen of ze rode of witte rozen zou nemen, ze had zo lang geaarzeld dat ze ten slotte gewoon tranen in haar ogen had staan van de stress. En toen ze de winkel uit kwam met haar bos bloemen waren alle straatlantaarns al aan en was het bijna donker. Iemand draaide achter haar een sleutel om. De bloemenwinkel ging net dicht. Alle winkels gingen net dicht.

Terwijl ze naar het kerkhof liep, werd het nog donkerder. De straten van Motala lagen er verlaten bij, ze kon haar eigen stappen horen echoën tussen de gevels van de huizen en haar eigen schaduw zien groeien en krimpen in het licht van de lantaarns. Haar hart bonsde, het was alsof ze niet meer echt goed diep kon ademhalen.

Ze had niet naar binnen gedurfd. Op het kerkhof waren geen lichten en daarom had ze er niet naar binnen gedurfd, ze was alleen een hele poos bij het hek blijven staan met haar bloemen tegen haar borst gedrukt. En opeens had ze gemeend dat ze een lach hoorde, een vrouwelijk zilveren lachje, dat door het duister drong. Het was alsof er iemand op het kerkhof naar haar lag te lachen, iemand die haar met een flonkerende zilveren stem lokte, iemand die een mes in haar lijkkleed verborgen hield.

Ze had de bloemen over het hek geworpen en was weggerend. Ze had zich als een verdomde idioot gedragen. Maar dit jaar zou het anders gaan.

Nilsson knikte en draaide zich om zodat ze ertussenuit kon knijpen, hij zou ervoor zorgen dat haar kaart op de juiste tijd werd afgestempeld. Misschien dat hij zijn betaling op een dag op een toilet zou opeisen, maar dat kon het waard zijn. Hij wilde immers alleen maar haar lichaam.

Ze rende de markt over naar de bloemenwinkel. Dit jaar zou ze niet aarzelen, ze had haar besluit al genomen. Rode rozen. Het sprak vanzelf dat Gertrud rode rozen op haar graf kreeg.

Ze was nu drie jaar dood, toch meende Birgitta dat ze haar nog iedere dag zag. Ze ontwaarde haar in de nek van een onbekende in de bus, in een beweging van een voorbijganger, in een lach in de verte; iedere keer voelde ze haar hoop opbloeien, draaide ze haar hoofd om en werd opnieuw teleurgesteld. Gertrud was dood. Ze zou niet terugkeren.

Ze bleef bij de ingang van het kerkhof staan en haalde diep adem. Het was nog niet donker, maar de middag was grauw en mistig. De bomen zagen eruit als schimmen, de wolken hadden zich over hen heen laten zakken en maakten zich op hen op te lossen en te vernietigen.

Wat maakte het uit. Als het erop aankwam, mochten de wolken Birgitta ook wel vernietigen. Ze zou naar Gertrud gaan. Ze zou haar rode rozen in het door de herfst vergeelde gras leggen op de plek waar Gertruds as was uitgestrooid, ze zou haar daar een poosje met gebogen hoofd staan herdenken.

Ellen was verwonderd toen ze kwam. Ze zat zoals gewoonlijk in de woonkamer te borduren en toen Birgitta in de deuropening opdook, keek ze op, tuurde over haar bril en liet haar borduurraam zakken.

‘Ben je nu al thuis?’

Birgitta knikte; terwijl ze antwoord gaf, maakte ze haar sjaaltje los en begon haar jas open te doen.

‘Ja. Ik heb een paar uur vrij genomen.’

Ellen fronste haar wenkbrauwen.

‘Mocht dat dan?’

Birgitta trok haar jas uit, ze liet hem aan haar wijsvinger bungelen toen ze ermee naar de hal liep om hem op te hangen. Ze aten kennelijk gevulde koolrolletjes, de geur uit de keuken was onmiskenbaar. Ze liep de woonkamer weer in, streek met haar hand over haar getoupeerde kapsel en ging op de bank zitten.

‘Het was geen probleem. Niemand zei er wat van.’

Ellen had haar borduurraam opgetild en was weer beginnen te borduren, tussen iedere steek trok ze de draad tot een rode streep in de lucht.

‘Houden ze dan in op je loon?’

Birgitta schudde haar hoofd. Nee. Het kwam wel in orde. Maar Ellen bleef haar aankijken, het was alsof haar handen vanzelf borduurden terwijl zij over haar bril heen naar Birgitta staarde. Een doordringende blik. Noemde Margareta dat niet zo, wanneer ze een of ander verhaal uit haar boeken navertelde?

‘Waarom heb je eigenlijk vrij genomen?’

Birgitta keek naar haar handen, opeens besefte ze dat ze op de uiterste rand van de bank zat, alsof ze een gast was die op het punt stond te vertrekken.

‘Ik wilde naar het kerkhof. Vandaag is het drie jaar geleden. Vorig jaar ben ik er na het werk heen gegaan, maar toen was het zo donker. Dit jaar wilde ik er zijn voordat het begon te schemeren.’

Ellen knikte maar bleef Birgitta aankijken.

‘Heb je bloemen gekocht?’ vroeg ze.

Birgitta knikte.

‘Wat voor soort?’

Wat ging haar dat aan? Dat was iets tussen Birgitta en Gertrud. Toch moest ze een antwoord geven, in dit huis moest je altijd een antwoord geven. Birgitta ging op haar handen zitten en opende haar mond: ‘Rozen. Drie rode rozen.’

Ellen knikte. Het was kennelijk een goede keuze. Goedgekeurd zonder enige aanmerking.

Het was een poosje stil in de kamer, het enige wat je hoorde was het getik van de klok aan de muur. Birgitta liet zich tegen de rugleuning van de bank zakken en keek eens rond. Sinds zij in dit huis was gekomen, was er niet één ding veranderd in deze kamer. Alles was volkomen bij het oude gebleven, iedere plant, ieder meubel, iedere snuisterij stond nog op precies dezelfde plaats. De klok tikte in hetzelfde ritme als hij altijd had gedaan, hoewel de tijd stilstond, de regen tikte op dezelfde manier tegen de ruit als hij altijd had gedaan.

Ellen schoof haar bril omhoog en tastte naar het borduurschaartje, knipte de draad af en bekeek haar werk. Het zou zoals gewoonlijk wel weer perfect zijn. Kon je verwachten.

Birgitta had opeens zin in een sigaret. Er zat een bijna vol pakje Prince in haar handtas, maar ze durfde niet de hal in te lopen om het op te halen. Ze had bij Ellen thuis nooit gerookt, hoewel het niet uitdrukkelijk verboden was. Misschien kon ze ertussenuit knijpen naar de tuin om in het verborgene te roken. Ze zette haar knokkels tegen de bank en stond op.

‘Waar ga je naartoe?’

Birgitta zonk weer terug.

‘Nergens. Alleen naar de lege kamer.’

Ellen legde haar borduurraam en schaartje weg en zette haar bril af.

‘Nog even niet’, zei ze, terwijl ze met haar hand over haar gezicht streek, en met duim en wijsvinger over de afdrukken van de bril op haar neuswortel wreef. ‘Ik wilde even met je praten.’

Birgitta rechtte haar rug, stopte haar handen weer onder haar dijen.

‘Met mij praten? Waarover dan?’

‘Over je gedrag. Ik heb dingen over je gehoord die niet zo mooi zijn. Wat heb je afgelopen zaterdag bijvoorbeeld uitgevoerd?’

Birgitta perste haar lippen op elkaar, beet erop zodat het pijn deed.

‘Nou?’ zei Ellen.

Birgitta zat te draaien: ‘Ik heb afgelopen zaterdag niks bijzonders gedaan. Hebben Margareta en Christina weer onzin over mij zitten uitkramen? Verdomme, ze moeten mij altijd hebben, ze liegen over me en zitten de hele tijd op mij in te hakken. Ik begrijp niet waarom ze dat mogen doen …’

Ellen haalde diep adem en onderbrak haar: ‘Niemand heeft onzin over je zitten uitkramen, Birgitta. Even rustig nou. Ik heb het een en ander gehoord, zowel van de meisjes als van anderen, en ik wil weten of het waar is.’

Birgitta boog zich naar voren, nog steeds met haar handen onder haar dijen, haar stem fluisterde: ‘Wat hebt u gehoord?’

Ellen schraapte haar keel en wreef nog een keer over de afdrukken van de bril op haar neuswortel.

‘Ik sprak Marianne van de Raad voor de Kinderbescherming vandaag. Ze zei dat je in de stad van mond tot mond gaat. Letterlijk. Er schijnt een of ander rijmpje over jou in de mode te zijn. Christina en Margareta hebben het ook gehoord, maar ze wilden me niet vertellen waar het over ging, wat de inhoud is …’

Ze liet haar neuswortel los en liet haar hand op haar schoot zakken, haalde diep adem en sloeg haar ogen neer: ‘Oom Stig heeft me vanmiddag gebeld. Hij had ook over dat rijmpje gehoord. Hij kende het in feite uit zijn hoofd. Bovendien zei hij dat je afgelopen zaterdag met drie verschillende jongens naar bed was geweest. Hij had zelf gepraat met een meisje dat het gezien had. Zij is onder de hoede van de Raad voor de Kinderbescherming gesteld, Stig had haar zelf ergens naar een meisjestehuis gebracht. Hij zegt dat zij een heleboel over jou verteld heeft toen ze in de auto zaten. Vooral over wat er afgelopen zaterdag is gebeurd. Dat je dronken was. Dat je in Varamo in het gras lag en het gewoon liet gebeuren, de ene jongen na de andere liet …’

Haar stem haperde, ze legde haar hand tegen haar keel en kon niet verder praten.

Birgitta zat voorovergebogen op de bank, haar lichaam had zich als een waakzaam dier samengebald en zich voorbereid op de sprong. Maar ze bewoog zich nog niet, ze bewoog noch sprak, maar ze voelde hoe een licht gesis tussen haar tanden door naar buiten begon te sijpelen.

Marianne! Stig met de Snoekenbek! Christina en Margareta! Een of andere verrekte troela uit een meisjestehuis met een slijmerig smoel! Wanneer zou ze eindelijk van hen af zijn? Wanneer zou ze verdomme eindelijk af zijn van al die verrekte secreten die het als hun taak zagen haar leven kapot te maken zoals ze dat van Gertrud kapot hadden gemaakt! Ze wilden haar doodmaken, allemaal! Ze wilden haar in stukken scheuren, zoals ze Gertrud met hun kwaadaardigheid en roddel in stukken hadden gescheurd, met hun besluiten in het Gemeentelijk Orgaan voor Toezicht op Geheelonthouding en de Raad voor de Kinderbescherming! Waarom hadden ze hen niet met rust kunnen laten? Waarom hadden ze Gertrud en haar niet rustig kunnen laten leven, waarom hadden ze Birgitta bij de enige persoon bij wie ze wilde zijn weg moeten rukken? Daarom had Gertrud alleen in haar flat moeten liggen doodgaan; als Birgitta had mogen blijven, als ze Birgitta niet naar Wijf Ellen hadden gesleept en haar niet hadden gedwongen daar te blijven, dan was dat nooit gebeurd. Want Birgitta draaide Gertrud altijd om wanneer ze ziek was en misselijk werd, als klein kind wist ze al dat Gertrud op haar buik moest liggen, dat je haar niet op haar rug kon laten liggen wanneer ze een paar neutjes had genomen. Maar Birgitta was er niet. Ze hadden Gertrud doodgemaakt door Birgitta bij haar weg te halen! En nu was het Birgitta’s beurt, nu moest zij in stukken worden gescheurd!

Nu kwamen de woorden. Eindelijk. Birgitta voelde hoe ze naar haar keel stegen, ze klonken hees en ze kwamen hortend, maar ze kwamen een voor een haar mond uit, precies in de goede volgorde: ‘Jullie! Hebben! Haar! Doodgemaakt!’

Ellen deinsde op haar stoel achteruit: ‘Wat bedoel je? Wie is er dood?’

Birgitta begon te grijnzen, de kurk was uit haar keel geschoten, de woorden stroomden naar buiten: ‘Doe je maar niet zo dom voor, mens! Gertrud natuurlijk. Jullie hebben haar doodgemaakt, jij en je vervloekte aanhang. Jij en Marianne en de Snoekenbek!’

Ellen knipperde met haar ogen: ‘Wat bedoel je? Doodgemaakt? Snoekenbek?’

Birgitta stond op van de bank, ze voelde hoe ze groeide. Zo direct zou ze tot het plafond reiken, ze zou het kapot breken en nog verder groeien, haar lichaam zou door de kamer van Hubertsson heen dringen en verder de zolder op, ze zou het vervloekte dak van dit vervloekte huis laten vliegen!

Ze tuimelde naar het midden van de kamer, zette haar benen zo wijd uit elkaar als haar strakke rok toeliet, en richtte een beschuldigende vinger in de richting van de fauteuil. Haar stem schoot als die van een jongen die de baard in de keel heeft van een doffe bas naar een doordringende gil: ‘Hou je bek dicht, waardeloos mens! Ik heb schoon genoeg van jou en je aanhang. Als jij en Stig met de Snoekenbek en Marianne je er niet mee hadden bemoeid, dan had Gertrud nog geleefd. Als ik bij haar had mogen blijven wonen, bij haar had mogen zijn, voor haar had mogen zorgen zoals ik wilde! Dan was ze niet doodgegaan. Dan had ik ervoor gezorgd dat ze was blijven leven!’

Ellen verschoot van kleur, ze werd wit en toen rood en toen weer wit, terwijl ze moeizaam als een oude vrouw uit haar fauteuil opstond en haar handen uitstrekte: ‘Maar kindje! Lieve Birgitta, ik wist niet …’

Birgitta stond met haar armen te zwaaien, ze wilde niet door die handen aangeraakt worden. Er mocht van alles gebeuren, maar dat niet, Birgitta wilde zich nooit meer laten aanraken door die handen! Verder mocht iedereen in de wereld haar aanraken, andere mensen mochten doen met haar lichaam wat ze maar wilden, maar zij niet! Zij niet! Zij nooit van zijn leven!

Het mens was nou beginnen te brullen, grote tranen liepen over haar wangen, terwijl ze daar maar bleef staan met uitgestoken handen. ‘Arm kind’, fluisterde ze. ‘Arme kleine Birgitta! Natuurlijk had je thuis mogen gaan wonen, maar je moeder wilde het niet. Ik heb zelf met haar gepraat, ze zei dat ze het niet aankon.’

Leugens! Dat vervloekte mens stond daar Birgitta recht in haar gezicht te liegen! Ze zag het. Birgitta kon de leugen gewoon als een witgloeiende vuurkogel door de lucht zien aankomen. Ze zwaaide blind met haar armen voor zich uit door de lucht, maar dat hielp niet, haar ogen werden verblind en verschroeiden tot as, haar huid vatte vlam en verkoolde in een mum van tijd.

Het deed zo’n pijn!

Birgitta sloeg haar handen voor haar buik, boog zich dubbel en brulde, jankte het uit, zonder woorden en inhoud. Ze barstte! Nu wist ze wat het was om in stukken te worden gescheurd, spoedig zou ze op de grond zijgen en dood zijn … Ontkomen! Ontkomen! Ontkomen!

Maar ze ging niet dood. Ze voelde hoe de eerste wilde pijn wegebde, hoe haar schreeuw verstomde. Ze verhief zich langzaam en keek Ellen aan. Het mens stond er nog, maar ze had haar handen laten zakken, ze hingen nu slap en open. De tranen liepen nog wel over haar wangen en een straaltje bloed sijpelde uit haar neus.

‘Dat je zo’n verdriet hebt’, zei Ellen hoofdschuddend. ‘Ik had er geen idee van dat je nog zo veel verdriet om haar had …’

Ze deed een stap naar voren, Birgitta deinsde terug en liep achteruit naar de muur bij het raam, haar armen ter verdediging opgeheven, terwijl ze siste: ‘Je raakt me niet aan, dat zeg ik je! Hoor je me! Je raakt me niet aan! Want ik weet best wat voor iemand jij bent, verdomde huichelaarster!’

Ellen hield in en wankelde even, er was een waakzame glimp in haar ogen gekomen.

‘Wat bedoel je’, zei ze, terwijl ze met haar pols de tranen van haar wangen streek. ‘Wat bedoel je, Birgitta?’

Birgitta ging nog een stap achteruit en spuugde voor zich op de vloer: ‘Ik weet genoeg!’

De straal bloed onder Ellens neus was dikker geworden en hoe meer ze haar best deed om onaangedaan en onwetend over te komen, hoe meer haar gezicht met de seconde leek te verstrakken.

‘Rustig nou maar, Birgitta. Wat weet je?’

Birgitta streek met haar hand onder haar neus door en snikte: ‘De misgeboorte! Ik weet alles over jouw verdomde misgeboorte!’

Ellen werd wit, Birgitta zag het gebeuren, het gebeurde binnen een mum van tijd. Ellen stond heen en weer te zwaaien op haar plek, maar zei niets. Birgitta begon te lachen: ‘Gertrud lag in het bed naast je, domme koe! Ze heeft de hele tijd geweten wat voor iemand jij was, dat je je eigen misgeboorte had weggedaan alleen maar omdat het te lastig was om zo iemand in huis te hebben! Je was te lui. En te gierig. Je had liever gezonde kinderen. Waar je voor betaald kreeg!’

Ellen stond onbeweeglijk, Birgitta deed nog een stap achteruit, bij die handen vandaan die niet langer naar haar waren uitgestoken, en leunde tegen de muur bij het raam. Ze begon weer te lachen, ditmaal hard en glashelder, en opeens borrelde de lach uit haar op, ze moest zo lachen dat ze het uitschreeuwde, dat ze buikpijn kreeg en tranen in haar ogen. Ze moest eerst diep ademhalen en haar ogen afvegen voordat ze weer kon praten: ‘En jij liep hier al die jaren maar rond als een heilige! En Margareta en Christina liepen om je heen te paraderen, kusten je voeten en likten je gat. Want jij bent zo verdomd geweldig, jij lijkt totaal niet op hun eigen waardeloze moeders. En ik heb het de hele tijd geweten … De hele tijd heb ik geweten dat jij precies net zo was als hun eigen moeders!’

Birgitta lachte weer, ze kon zich niet bedwingen, ze moest zo lachen dat ze haar benen over elkaar moest slaan om niet in haar broek te plassen. Ze lachte en lachte maar, ze ging bijna door haar knieën, ze moest haar ogen dichtknijpen en steun tegen de muur zoeken om niet om te vallen. Ze kon nauwelijks nog praten, ze moest echt moeite doen. ‘En ik heb het de hele tijd geweten!’ hijgde ze, terwijl ze haar hand onder haar neus door haalde. ‘Al die jaren heb ik geweten hoe waardeloos jij eigenlijk was … Dat je nergens voor zou terugdeinzen!’

Ze opende haar ogen weer en keek naar Ellen. Het mens was rood van het bloed onder haar neus, ze had erin zitten wrijven en het uitgesmeerd. Maar nu bewoog ze zich niet, nu stond ze doodstil en fluisterde: ‘Ik weet het. Maar je begrijpt niet …’

Meer wist ze niet uit te brengen voordat haar blik verstarde en ze begon te steunen. Ze strekte haar hand uit, tastend en in de lucht zoekend naar houvast dat er niet was, daarna zakte ze door haar knieën en viel op de grond.

Hoelang stond Birgitta tegen de muur bij het raam gedrukt naar Ellens lichaam te staren? Een paar minuten? Een paar uur? Een paar jaar?

Dat weet ze niet. Ze weet alleen dat ze op dat ogenblik door een zekerheid overspoeld werd die iedere cel van haar lichaam vulde, de zekerheid dat alle hoop verloren was, dat ze tot levenslang was veroordeeld. Vanuit de muren en vanaf het plafond werd er gefluisterd en gesist, onzichtbare rechters mengden hun stemmen met het getik van de klok aan de muur, met het getik van de regen tegen de ruit: schuldig, schuldig, schuldig! Het hielp niet dat ze probeerde zich te verdedigen, dat ze haar armen ter bescherming ophief en zich tegen de muur drukte, dat ze met een schelle stem jammerde: ‘Mijn schuld niet! Mijn schuld niet! Het was mijn schuld niet!’